29 044
Besluit verlenging termijn beschermde afnemer Gaswet en Elektriciteitswet 1998

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 oktober 2003

Met betrekking tot het uitstel van de datum waarop de elektriciteitsmarkt en de gasmarkt voor kleinverbruikers wordt geliberaliseerd bericht ik u het volgende in vervolg op mijn brief aan u van 10 oktober jl. (Kamerstukken II 2002–2003, 29 044, nr. 3).

Overeenkomstig de wens vanuit uw Kamer heb ik ten behoeve van bovenbedoeld uitstel een wetsvoorstel voorbereid, ter vervanging van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur die ik u eerder ter beoordeling in concept heb voorgelegd (Kamerstukken II 2002–2003, 29 044, nr. 1). De ministerraad heeft mij inmiddels gemachtigd de voordracht aan de Koningin te doen ten behoeve van een spoedadvies van de Raad van State over dit wetsvoorstel. Ik zal bevorderen dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies bij uw Kamer wordt ingediend.

In mijn bovengenoemde brief van 10 oktober jl. vroeg ik uw aandacht voor de situatie dat het wetsvoorstel om welke reden dan ook niet vóór 1 januari a.s. tot wet verheven en in werking getreden zou zijn. Dit gegeven het feit dat de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet thans nog erin voorzien dat de elektriciteitsmarkt en de gasmarkt voor kleinverbruikers worden geliberaliseerd met ingang van 1 januari 2004. Teneinde dit laatste te vermijden is het naar mijn oordeel wenselijk dat de bovenbedoelde algemene maatregel van bestuur verder in procedure wordt gebracht, zodat zonodig door middel van die maatregel uitstel van de liberaliseringsdatum kan worden veiliggesteld, vooruitlopend op de liberaliseringsdatum zoals die zal worden bepaald via het nog bij uw Kamer in te dienen wetsvoorstel, waaraan in de vorige alinea van deze brief is gerefereerd.

Met betrekking tot deze algemene maatregel van bestuur zal ik ervoor zorg dragen dat, gelet ook op hetgeen terzake is gesteld in artikel 1 van de Gaswet, de eventuele inwerkingtreding daarvan niet geschiedt alvorens uw Kamer met mij overeenstemming heeft bereikt over de daarin neergelegde datumwijziging. Het komt mij bij nadere beschouwing voor dat die instemming niet eerder aan de orde dient te zijn dan nadat het wetsvoorstel bij uw Kamer zal zijn ingediend, wanneer tevens meer zicht bestaat op de wenselijkheid om tot daadwerkelijke vaststelling en inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur over te gaan. Dit betekent concreet dat, in afwijking in zoverre van hetgeen in voorstelde in mijn brief van 10 oktober jl., uw Kamer thans op korte termijn geen besluit behoeft te nemen als bedoeld in die brief. Hievan uitgaande, is het mogelijk en acht ik het wenselijk het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur wel reeds voor advies bij de Raad van State aanhangig te doen maken. Ik zal dat derhalve thans bevorderen.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven