29 043
Interdepartementaal Beleidsonderzoek: Vogel- en Habitatrichtlijn

nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 april 2006

De commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het Interdepartementale Beleidsonderzoek Vogel- en Habitatrichtlijn (Kamerstuk 29 043, nr. 2).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 april 2006. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Schreijer-Pierik

De waarnemend-griffier van de commissie,

Van Leiden

I Inleiding

Hierbij ontvangt u de antwoorden op feitelijke vragen van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het Interdepartementale Beleidsonderzoek Vogel- en Habitatrichtlijn (29 043, nr. 2).

Ik wil opmerken dat ik u nog voor de zomer zal informeren over een vijftal onderwerpen met betrekking tot de gewijzigde Natuurbeschermingswet en de Natura 2000-gebieden, te weten:

1. Instandhoudingdoelstellingen voor de Natura 2000 gebieden en het te volgen aanwijzingsproces

2. Bestaand gebruik in het kader van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998

3. Internationale onderzoeken naar de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn

4. Toetsingskader voor ammoniak

5. Resultaten van de doorlichting van de Flora- en faunawet en de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in het kader van het rijksbrede project Vereenvoudiging Vergunningen.

Deze onderwerpen hangen nauw samen en geven veel duidelijkheid ten aanzien van de aanwijzing van gebieden, de gevolgen daarvan en de administratieve lasten.

II Vragen en antwoorden

1

Zijn in Nederland de Europese verbodsbepalingen aangescherpt en van toepassing verklaard op alle inheemse diersoorten in plaats van alleen op de Europese bedreigde soorten?

Nee. Voor de gebiedsbeschermende component van de Vogel- en Habitatrichtlijn houdt Nederland zich aan de Europese lijst. Voor de soortenbeschermende component van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Nederland wel meer diersoorten dan de Europese regelgeving voorschrijft. Nederland heeft immers voor een aantal andere inheemse soorten een bijzondere verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld omdat die in Nederland zeldzaam of bedreigd zijn. De verbodsbepalingen zijn echter niet van toepassing verklaard op alle inheemse soorten (dat zouden er circa 25 000 zijn).

2

(a) Reikt de werking van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) veel verder dan de externe werking van de Vogel- en habitatrichtlijn (VHR), aangezien de EHS-status in veel gevallen over de VHR-gebieden gelegd wordt? (b) Omvat een dergelijke verruiming bijvoorbeeld ook de ammoniakzonering (250 meter vanaf de EHS-grens)?

(a) Nee. Vrijwel alle Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) maken inderdaad deel uit van de EHS, maar beide beschermingsregimes blijven van toepassing. Indien een EHS-gebied samenvalt met een Natura 2000-gebied gelden beide beschermingsregimes. «Externe werking», als zijnde het beoordelen van effecten veroorzaakt buiten de gebieden op de natuurwaarden in de gebieden (zie ook het antwoord op vraag 40), geldt alleen voor de beschermde gebieden uit de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, niet voor de nationale EHS.

(b) De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) maakt hierop een uitzondering: er wordt in het kader hiervan wel een «externe werking» gehanteerd voor kwetsbare gebieden die deel uitmaken van de EHS, waaronder dus de meeste Natura 2000-gebieden, maar alleen voor zover deze als voor verzuring gevoelige gebieden zijn aangemerkt en specifiek voor het aspect ammoniak. Binnenkort zal bij de Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wav worden ingediend . Het wetsvoorstel strekt tot uitvoering van het Hoofdlijnenakkoord en heeft tot doel de «externe werking» (zone van 250 meter) te beperken tot de zeer kwetsbare natuurgebieden binnen de EHS.

3

Wanneer wordt het onderzoek naar de bestuurlijke lasten en kosten voor het bedrijfsleven opgestart?

Er wordt geen apart onderzoek uitgevoerd naar de bestuurlijke lasten. Voor zowel de Flora-en faunawet als de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 lopen al acties om de lasten te verminderen.

De vergunningen van beide wetten zijn doorgelicht in het kader van de departementale doorlichtingsacties voor de gehele LNV-regelgeving als onderdeel van het rijksbrede project Vereenvoudiging Vergunningen. Tevens wordt naar mogelijkheden van lastenverlichting gekeken in de specifieke deelprojecten «lastenverlichting habitattoetsen» en «bedrijf in het landelijk gebied.» Over de resultaten van de doorlichting zult u voor de zomer nader worden geïnformeerd. Uiteraard zullen de administratieve lasten ook bij de komende evaluatie van de Flora- en faunawet en van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 worden betrokken.

Wat betreft de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 worden door het LEI momenteel een globale kostenraming en een inschatting van de sociaal-economische gevolgen van de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden gemaakt. Ik informeer u voor de zomer over de resultaten.

4

(a) Wanneer worden de uitkomsten verwacht van het onderzoek naar de vergelijking van toepassing in de verschillende andere lidstaten?

(b) Wordt de Kamer eerst over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd alvorens er wordt overgegaan tot de aanwijzing van de gebieden?

(a) De onderzoeken naar de vergelijking van de implementatiepraktijk in verschillende lidstaten zijn inmiddels afgerond. Momenteel wordt het kabinetsstandpunt voorbereid. Ik informeer de Kamer hierover voor de zomer.

(b) Ja.

5

Wat betekent de implementatie concreet voor bijvoorbeeld de gemeenten op de Veluwe langs de randmeren en voor de daar aanwezige landbouw en recreatie, mede in relatie tot de ecologische verbindingszones?

Voor ontwikkelingen in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied die een negatief effect kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, is een vergunning vereist in het kader van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Het bevoegd gezag hiervoor is in de meeste gevallen de provincie. De planvorming rond een ecologische verbindingszone kent een eigenstandige procedure, en maakt onderdeel uit van het EHS-beleid.

6

Wat zal er gebeuren er met het Wierdenseveld?

Het Wierdense veld is één van de 162 Natura 2000-gebieden waarvoor voorbereidingen plaatsvinden om te komen tot ontwerp-aanwijzingsbesluiten. Over de uitkomsten van dat proces kan ik nu nog geen uitspraken doen.

7

Hoe denkt u een balans te bereiken tussen het negatieve beeld over de wetgeving omtrent natuur en het positieve beeld van de waarde in de beleving van natuur?

Natuur vinden we allemaal belangrijk, zo bewijst onderzoek na onderzoek. Ik vind dit ook en dat draag ik ook uit in gesprekken met onze partners. Deze gesprekken worden helaas vaak sterk gekleurd door de nadruk op de mogelijke beperkingen die de natuurwetgeving oplegt aan ondernemend Nederland en dat vind ik jammer en onnodig. Het is juist goed om stil te staan bij de waarde van de natuur. In dat opzicht ben ik blij met de positieve resultaten van een analyse van de financiële baten van natuur die recentelijk door mijn ministerie is uitgevoerd. De resultaten zullen op korte termijn worden gepubliceerd.

Ik span mij ook in om de omgang met die regels soepeler te maken, zoals de insteek was van het IBO (TK 29 043, nr. 1). Tenslotte richt mijn ministerie haar interne en externe communicatie ook op de beleving van natuur. Bijvoorbeeld via de website www.minlnv.nl/natuurwetgeving, maar ook via een nieuw, gratis te ontvangen magazine, waarin de natuurwetgeving op een praktische wijze wordt belicht en waar bekende en onbekende Nederlanders hun ervaringen met natuur en natuurwetgeving delen.

8

(a) Toetst de Raad van State een mogelijk bezwaar op het doelendocument en/of het aanwijzingsbesluit? (b) Zijn de gevolgen van het al of niet halen van een kwantitatieve doelen (bijvoorbeeld 100 stuks kleine zwanen, zes paar roerdompen of 45 000 smienten) uit het doelendocument bekend? (c) Zo ja, welke zijn dat? (d) Komen deze kwantitatieve doelen vanuit Brussel?

(a) Het doelendocument is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staat dan ook geen beroep open. Tegen een aanwijzingsbesluit staat wel de mogelijkheid open voor belanghebbenden om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarbij kan wel het doelendocument, als onderdeel van de toelichting, ter discussie gesteld worden.

(b) en (c) Er zijn geen directe gevolgen van het niet halen van de kwantitatieve doelen. De doelen zijn een richtsnoer om de gunstige staat van instandhouding te behouden of bereiken. Op deze gunstige staat van instandhouding wordt Nederland beoordeeld. De EU-lidstaten moeten namelijk maatregelen nemen om een gunstige staat van instandhouding van habitattypen en soorten van communautair belang op het Europese grondgebied te verwezenlijken. De doelen die Nederland vaststelt moeten zodanig zijn dat de Nederlandse bijdrage aan het bereiken van het doel van de richtlijn is verzekerd. Wanneer vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van Nederlandse bestuursorganen richtlijnbepalingen niet worden nageleefd, komen de doelstellingen uit de richtlijn in gevaar en dan kan Nederland veroordeeld worden door het Europese Hof van Justitie.

Overigens betekent een kwantitatief doel niet dat op elk gegeven moment minimaal dat aantal vogels in een gebied aanwezig moet zijn. Er kunnen tal van redenen zijn die los staan van de omvang en kwaliteit van het leefgebied binnen een Natura 2000-gebied waarom een soort al dan niet in het gebied aanwezig is. In het doelendocument zal worden toegelicht welke status genoemde aantallen hebben.

(d) Nee. De Europese Commissie heeft niet voor elk gebied kwantitatieve instandhoudingsdoelstellingen voorgeschreven. Dit is een invulling die Nederland als lidstaat heeft gegeven aan de verplichting om de gunstige staat van instandhouding te behouden of te bereiken.

9

Waarop wordt gebaseerd dat het maatschappelijk draagvlak voor de doelstellingen van de VHR is toegenomen?

Ik heb aan u gemeld dat uit het IBO-rapport van 2003 bleek dat er maatschappelijk draagvlak bestaat voor de doelstellingen van de VHR (TK 29 043, nr. 1). Deze belangrijke constatering heb ik herhaald in mijn brief aan u van 25 januari jl (TK 29 043, nr. 2).

10

Welke mogelijkheden zijn er om wet- en regelgeving aan te passen om de uitvoering van de VHR te verbeteren?

De volgende acties, die een aanpassing van de wetgeving vergen, worden ondernomen om de uitvoering te vergemakkelijken:

1. De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet zullen voor locatiegebonden activiteiten aanhaken bij de omgevingsvergunning. De introductie van de omgevingsvergunning is voorzien in het voorstel voor de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo). Uitgangspunt van de Wabo is dat de initiatiefnemer op basis van één aanvraag, in één procedure, uitmondend in één besluit uitsluitsel krijgt over de vraag of hij het voorgenomen project mag verrichten. De toetsing aan de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet blijft plaatsvinden door het bevoegd gezag van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, maar wordt via een verklaring van geen bedenkingen meegenomen bij het besluit over de omgevingsvergunning. Het wetsvoorstel ligt bij de Raad van State om advies. Het wetsvoorstel voorziet in een volledige procedurele en (beperkt) inhoudelijke integratie inzake plaatsgebonden activiteiten met invloed op de fysieke leefomgeving.

2. Begin 2005 is de uitvoering van de Flora- en faunawet middels een op artikel 75 van die wet gebaseerde algemene maatregel van bestuur vereenvoudigd1. Daarbij is onder meer de gedragscode als nieuw instrument geïntroduceerd. Als gehandeld wordt conform een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode geldt een vrijstelling van de verboden van de Flora- en faunawet, bijvoorbeeld het opzettelijke verontrusten of het doden van beschermde dieren. In die gevallen is dan niet meer noodzakelijk om ontheffing aan te vragen.

3. Binnen de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 bestaat er ook een mogelijkheid om activiteiten generiek te regelen: voor activiteiten die zijn gereguleerd in het beheerplan geldt geen vergunningplicht.

Verder worden er ook mogelijkheden binnen de bestaande wetgeving uitgewerkt. Er worden bijvoorbeeld voorbereidingen getroffen voor de instelling van een Gegevensautoriteit Natuur per 1 september 2006. De instelling van een Gegevensautoriteit Natuur kan bijdragen aan een snellere beschikbaarheid van gegevens over natuurwaarden voor initiatiefnemers en voor het bevoegd gezag en aan een betere kwaliteit van die gegevens.

11

Gaat Nederland, nu de VHR en EHS samengevoegd lijken te worden, ook de EHS-gebieden behandelen als «beschermde gebieden» in de zin van de Kaderrichtlijn Water met de daarbij behorende extra verplichtingen?

Nee. Vrijwel de gehele oppervlakte van de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) maakt weliswaar deel uit van de EHS, maar er blijven nog veel gebieden over in de EHS die niet in een Natura 2000-gebied vallen. Deze gebieden die wel onder de EHS vallen, maar geen onderdeel zijn van een Natura 2000-gebied, zijn niet Europeesrechtelijk beschermd en komen niet te vallen onder de categorie «beschermde gebieden» van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

12

Is het mogelijk de gedragscodes die momenteel voor verschillende branches worden opgesteld om te zetten in formele wetgeving, zodat er meer duidelijkheid voor de individuele burger ontstaat?

Nee, opname van de gedragscodes in regelgeving is niet aan de orde. Met een gedragscode worden op maat gesneden normen ontwikkeld door een sector, organisatie of bedrijfschap. De inhoud van deze codes is zeer verschillend, omdat ook de aard van de activiteiten waarop zij betrekking hebben sterk uiteenlopen. Opname in wetgeving is niet nodig, omdat de gedragscodes na goedkeuring door de minister van LNV direct rechtsgevolg hebben: eenieder die handelt volgens een voor zijn activiteit goedgekeurde gedragscode is vrijgesteld van het aanvragen van een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet.

13

Betekent het opstellen van een gedragscode voor het beheer van provinciale wegen door het Interprovinciaal Overleg (IPO) dat bepaalde provinciale wegen mogelijk in strijd met het doelendocument in sommige natuurgebieden liggen?

Nee. Bij het opstellen van gedragscodes voor het beheer van provinciale wegen (met name het maaien van de bermen), gaat het erom de schade door deze werkzaamheden aan beschermde dieren en planten te voorkomen of tot een minimum te beperken. Het gaat hierbij om reguliere beheeractiviteiten. De codes houden geen verband met de instandhoudingsdoelstellingen. De instandhoudingsdoelstellingen zijn beperkt tot bescherming van soorten en habitattypen in een Natura 2000-gebied, terwijl gedragscodes zijn gericht op het zorgvuldig omgaan met krachtens de Flora-en faunawet beschermde dieren en planten in heel Nederland. Het werken volgens een gedragscode houdt dus geen strijdigheid met het doelendocument in.

14

(a) Komt er een gedragscode voor de intensieve veehouderij en de melkveehouders? (b) Worden de verschillende landbouworganisaties betrokken bij het opstellen van de instandhoudingsdoelstellingen? (c) Wanneer verschijnt het beoordelingskader ammoniak? (d) Wordt dit kader in overleg met de diverse belangengroeperingen opgesteld? (e) Wat zijn de consequenties van de voorgenomen aanwijzingsbesluiten op de gevolgen voor de bedrijven in de omgeving? (f) Wordt in aanwijzings-besluiten nadrukkelijk rekening gehouden met de bepalingen in artikel 2.3 van de Habitatrichtlijn (economische, sociale en culturele belangen)?

(a) De voorbereiding van een dergelijke gedragscode voor deze specifieke sector is mij niet bekend. Gedragscodes worden opgesteld door sectoren, organisaties en bedrijfschappen zelf, en goedgekeurd door de minister van LNV. LTO werkt op dit moment wel aan een gedragscode voor de Flora-en faunawet voor de land- en tuinbouw, ter bescherming van weidevogels.

(b) Ja. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verwoord in het concept-doelendocument en de conceptgebiedsdoelen. De landbouworganisaties zijn gevraagd hierop te reageren. Daarnaast worden de instandhoudingsdoelstellingen opgenomen in de ontwerp-aanwijzingsbesluiten. De landbouworganisaties kunnen net als andere belanghebbenden en anderen hun zienswijze hierover naar voren brengen.

(c) Ik ben voornemens voor de zomer een brief naar de Kamer te sturen over de wijze waarop het aspect ammoniak bij de vergunningverlening in het kader van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 moet worden getoetst.

(d) Ja, de belangenorganisaties worden hierbij geconsulteerd.

(e) Met de aanwijzingsbesluiten en instandhoudingsdoelstellingen hebben bedrijven in en rond de Natura 2000-gebieden meer helderheid over de vraag waaraan getoetst wordt bij het beantwoorden van de vraag of activiteiten van die bedrijven schadelijk kunnen zijn voor die gebieden.

(f) Ja, bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen wordt rekening gehouden met economische, sociale en culturele belangen. Mede in verband daarmee vindt een maatschappelijke kostenbaten analyse plaats. Zie ook het antwoord op vraag 3.

15

(a) Welke organisaties zijn vertegenwoordigd in de Taskforce Impuls Soortenbeleid? (b) Wie nemen deel aan het overleg op werkvloerniveau, dat plaatsvindt onder voorzitterschap van LNV?

(a) In de Task Force Impuls Soortenbeleid waren de volgende organisaties vertegenwoordigd: de ministeries van LNV, VROM, V&W en EZ, Bouwend Nederland, VNO-NCW, Vogelbescherming Nederland, Interprovinciaal Overleg/de provincies, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Natuur en Milieu. De Raad voor het Landelijk Gebied en Platform Soortenbeschermende Organisaties hebben een adviserende rol. Ik heb de Task Force op 23 maart 2006 decharge verleend.

(b) Mijn departement coördineert een overleg waarin de belangrijke ontwikkelingen van de implementatie van Natura 2000 worden besproken door onder meer de volgende organisaties: Interprovinciaal Overleg, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Unie van Waterschappen, VNO-NCW, Stichting Natuur en Milieu, Vereniging Natuurmonumenten, Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging, Staatsbosbeheer, Stichting de Noordzee, VEWIN, Productschap Vis, LTO-Nederland, Recron en MKB-Nederland.

16

Waarom is in het vervolgtraject vastgelegd dat de provincies de procedure van afdeling 3.4 Awb moeten hanteren? Waarom is niet gekozen voor de uitgebreide voorbereidingsprocedure in afdeling 3.5 Awb, zodat gemeenten en burgers meer inspraak krijgen, conform hetgeen over het overleg met alle betrokkenen is neergelegd in de Nb-wet bij het opstellen van de beheerplannen?

Sinds de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb op 1 juli 2005 bestaat er geen onderscheid meer tussen een openbare voorbereidingsprocedure en een uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure is ingevolge de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing op de voorbereiding van aanwijzingsbesluiten en beheerplannen. De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 breidt de inspraakmogelijkheden ten aanzien van aanwijzingsbesluiten uit van belanghebbenden tot «een ieder»

17

Wie zijn de betrokkenen bij het in samenspraak voorbereiden van de beheersplannen?

Eigenaren, gebruikers, andere belanghebbenden in dat gebied, besturen van gemeenten en waterschappen en, voor zover het beheerplan is opgesteld door een rijkspartij, ook provincies.

18

Wanneer de beleidsplannen van Rijk en andere overheden een wezenlijk onderdeel gaan vormen voor de beheersplannen (Handreiking Beheerplannen, p. 29), worden alle betrokkenen als bedoeld in de Nb-wet dan ook betrokken bij het vaststellen van de beleidsplannen?

De handreiking behandelt de omgekeerde situatie: het Natura 2000-beheerplan kan onderdeel uitmaken van een bestaande planfiguur (beleidsplan). Het bevoegd gezag voor het vaststellen van een Natura 2000-beheerplan bepaalt of het wenselijk en mogelijk is het beheerplan onderdeel te laten zijn van of samen te voegen met dat andere plan. Indien hiervoor gekozen wordt, zal conform de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 voor dat deel van het (beleids-)plan dat gezien kan worden als het bedoelde beheerplan Natura 2000 gehandeld moeten worden volgens de artikelen 19a, leden 1 en 5, en 19b, leden 1 en 3. Zie ook het antwoord op vraag 17.

19

(a) Kunt u de indiening van het wetsvoorstel voor het schrappen van het jachtverbod in beschermde natuurmonumenten, wetlands en vogelrichtlijngebieden (schrappen van artikel 46 van de Flora- en Faunawet) vervroegen, zodat de parlementaire afronding ervan nog dit kalenderjaar zal kunnen worden afgerond? (b) Kan de afhandeling van dit wetsvoorstel worden ingediend en afgerond alvorens over te gaan tot de aanwijzingsbesluiten voor de betreffende VHR-gebieden?

(a) Het betrokken wetsvoorstel zal naast het schrappen van het jachtverbod in natuurgebieden voorzien in een aantal andere noodzakelijk gebleken wijzigingen, en dat betekent dat de voorbereiding ervan meer tijd vergt:

– de uitbreiding van de werkingssfeer van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet naar de exclusieve economische zone (op zee) ter nakoming van internationaal- en europeesrechtelijke verplichtingen (zie onder meer de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 oktober 2005 in zaak C-6/04 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland);

– de wijziging overeenkomstig het verzoek van de vaste commissie voor LNV van 1 december 2005, (kenmerk 05-LNV-B-120 van artikel 50 van de Flora- en faunawet,) die het voor valkeniers met een valkeniersakte mogelijk moet maken om bij de jacht en het toepassen van beheer en schadebestrijding andere soorten roofvogels te gebruiken dan de slechtvalk en havik en deze soorten tevens te trainen in het veld TK 29 446, nr. 35);

– een wijziging van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 vanwege de afsplitsing van het Milieu- en Natuurplanbureau van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM);

– enkele andere aanpassingen van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 die voortvloeien uit ervaringen die bij toepassing in de praktijk zijn opgedaan.

Het wetsvoorstel zal naar mijn verwachting in oktober bij de Kamer worden ingediend.

(b) Nee. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden zal dit jaar starten.

20

In het kader van de EHS is afgesproken verbindingspoorten te ontwikkelen. Wordt de ontwikkeling daarvan afhankelijk gemaakt van het afschaffen van het non-vaccinatiebeleid of loopt deze mogelijk parallel?

Nee. De ontwikkeling van verbindingspoorten, als onderdeel van de robuuste verbindingen in de EHS, is niet afhankelijk van het afschaffen van het non-vaccinatiebeleid en loopt hier ook niet parallel aan. De robuuste verbindingen zijn expliciet opgenomen in de Nota Ruimte. Provincies gaan nu aan de slag met het definitief begrenzen en realiseren van de verbindingen.

21

(a) Wie en welke organisaties worden bij het opstellen van het doelendocument betrokken? (b) Vindt daarbij inspraak plaats door alle betrokkenen?

(a) Het concept-doelendocument is voorbereid in de periode van november 2004 – oktober 2005 onder meer op basis van consultatie met deskundigen en beheerders van terreinen. In december 2005 zijn de andere overheden en maatschappelijke organisaties op de hoogte gesteld van concept-instandhoudingsdoelstellingen en de begrenzingsvoorstellen voor de Natura 2000 gebieden met het verzoek om reactie. Bij het opstellen van het definitieve document worden de reacties van andere overheden, economische sectoren, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden betrokken.

(b) Ja. Alle betrokkenen krijgen de mogelijkheid tot inspraak. Het doelendocument maakt onderdeel uit van het proces tot opstellen van ontwerp-aanwijzingsbesluiten. De publicatie van deze ontwerp-aanwijzingsbesluiten is het moment waarop alle betrokkenen een zienswijze kunnen geven.

22

(a) Is het doelendocument een beleidsdocument? (b) Kan de burger daarop zijn zienswijzen bekend maken? (c) Kan de burger beroep instellen tegen het doelendocument of slechts tegen het aanwijzingsbesluit of tegen beiden?

(a) Ja.

(b) en (c) Zie het antwoord op vraag 8a.

23

Wie bepaalt welke natuurdoelen en instandhoudingsdoelstellingen er worden gesteld?

De minister van LNV heeft hiervoor de verantwoordelijkheid.

24

Op basis van welke criteria worden natuurdoelstellingen geformuleerd?

In de contourennotitie die u op 7 juli 2005 jl. is toegezonden (TK 29 800 XIV, nr. 104) staan de 8 criteria genoemd voor het formuleren van de instandhoudingsdoelstellingen (Natura 2000-doelen). Deze zijn:

1. Maximaal aansluiten bij het nationale beleid, met name het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur, mits dit binnen de kaders van de Europese verplichtingen past.

2. Haalbare en betaalbare doelstellingen formuleren, die zo min mogelijk inspanningen en gevolgen voor burgers en economische sectoren met zich meebrengen (geen disproportionele lasten).

3. In beginsel de bestaande kwaliteit en omvang in Nederland en in concrete gebieden handhaven en waar nodig in een gunstige staat van instandhouding brengen.

4. Een hogere inzet nastreven voor soorten en habitattypen waar Nederland relatief belangrijker voor is en eveneens voor soorten en habitattypen die sterk onder druk staan.

5. Een minder hoge inzet nastreven als van Nederland redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat een bepaalde soort of habitattype (op die plaats) op de langere termijn binnen Nederland in een gunstige staat van instandhouding gebracht kan worden.

6. Doelstellingen dienen in de tijd robuust geformuleerd te zijn, om te kunnen anticiperen op bijvoorbeeld natuurlijke dynamiek en klimaatverandering.

7. Doelstellingen dienen voldoende sturend te zijn voor de bescherming én het beheer van de gebieden, zonder dat ze de ruimte voor concretisering op lokaal niveau volledig wegnemen.

8. Bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen zal worden uitgegaan van de bestaande budgetten voor beheer.

25

Wie zijn betrokken bij het stellen van natuurdoelen en de instandhoudingsoelstellingen?

Zie het antwoord op vraag 21 en het antwoord op vraag 33.

26

Wordt er een afweging gemaakt tussen de ecologische doelstelling en sociaal-economische situatie?

Ja. Zoals is aangekondigd in de contourennotitie (TK 29 800 XIV, nr. 104) is het van groot belang bij het formuleren van de Natura 2000-doelen zowel op landelijk als op gebiedsniveau om een beeld te hebben van de huidige staat van instandhouding (zowel op landelijk als op gebiedsniveau), de mate waarin de ecologische vereisten in de gebieden op orde zijn en welke inspanningen nodig zijn om ze op orde te krijgen, c.q. te houden. In dit kader wordt ook bezien hoe mogelijke consequenties voor sociaal-economische sectoren kunnen worden geminimaliseerd. Mijn ministerie heeft hiervoor consultatierondes gehouden met deskundigen en terreinbeheerders. Zie ook het antwoord op vraag 24.

27

Ontstaat er een aanscherping van bestaand beleid op basis van de thans voorliggende instandhoudingsdoelstellingen?

Dat is niet mijn intentie. Bij de doelen wordt maximaal aangesloten bij het nationale beleid (zie het antwoord op vraag 24, punt 1). Daarnaast worden de globale kostenraming en de inschatting van de sociaal economische gevolgen van de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden uitgevoerd op basis van de thans voorliggende instandhoudingsdoelstellingen (zie het antwoord op vraag 3). Op basis van de resultaten zal ik bepalen in hoeverre ik deze concept-instandhoudingsdoelstellingen moet aanpassen.

28

Welke mate van detaillering is volgens de Europese regelgeving noodzakelijk bij de aanwijzing van de instandhoudingsdoelstellingen?

Vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geen specifieke detailvereisten gegeven voor de instandhoudingsdoelstellingen. Ik heb gekozen voor een hoge mate van detaillering omdat hiermee de rechtszekerheid en de duidelijkheid voor de maatschappij het beste gewaarborgd zijn.

29

(a) Is het waar dat bij meerdere in het kader van de VHR in Brussel aangemelde gebieden nu in de plankaarten cultuurgrond ingekleurd wordt als nieuw te ontwikkelen natuur? (b) In hoeverre verhoudt zich dit tot de toezegging dat een dergelijke aanwijzing alleen zal gebeuren op basis van vrijwilligheid?

(a) Ja, op beperkte schaal. Er wordt zorgvuldig beoordeeld of begrenzing van nieuw te ontwikkelen natuur noodzakelijk is. Uitsluitend gronden met een absolute noodzaak in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen worden in de begrenzing betrokken. Iedere provincie heeft in de afgelopen jaren natuurgebiedsplannen samengesteld. In deze plannen zijn gronden aangemerkt als nieuwe natuur. Bij de huidige voorstellen zijn voor een beperkt deel percelen in de Natura 2000-begrenzing getrokken die door de provincie zijn aangemerkt als nieuwe natuur. Dit zijn vooral gronden die reeds zijn aangekocht door een beherende organisatie, maar ook gronden die (nog) in agrarisch gebruik zijn (cultuurgronden).

(b) Voor nieuwe natuur geldt het principe van vrijwilligheid ten aanzien van de aankoop van de gronden. Die vrijwilligheid wordt niet aangetast door een eventuele aanwijzing. Verder wordt de Awb-procedure gevolgd bij de aanwijzing van de gebieden.

30

(a) Is het waar dat door het samenvoegen van de VHR en de ecologische hoofdstructuur EHS veel extra regelgeving ontstaat boven op de Europese regelgeving? (b) Zo ja, is een controle op de Nederlandse uitvoering dan nog wel mogelijk? (c) Is het indienen van een beroep- of bezwaarschrift nog mogelijk wanneer de werking van de EHS eveneens geldt voor het/de VHR gebied(en)? (d) Bestaat de mogelijkheid EHS en VHR te splitsen?

(a) en (b). Nee, samenvoeging van EHS en VHR is niet aan de orde. Vrijwel alle Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) maken inderdaad deel uit van de EHS, maar beide beschermingsregimes blijven van toepassing. Er ontstaat geen extra regelgeving, want de beschermingsregimes van de EHS en vanuit de VHR (Natura 2000) bestaan al jaren en zullen blijven bestaan. Het is wel zo dat indien een EHS-gebied samenvalt met een Natura 2000-gebied beide beschermingsregimes gelden. Zie ook het antwoord op vraag 2a. Controle op de Nederlandse uitvoering blijft mogelijk.

(c) Net zoals dat de beide beschermingsregimes blijven bestaan, blijven ook de bezwaar- en beroepsmogelijkheden bestaan. Wat betreft de EHS dienen gemeenten de bescherming van de nationale natuurwaarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Daartegen is beroep mogelijk op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Bij Natura 2000-gebieden is de procedure van toepassing, die ik uiteen heb gezet in het antwoord op vraag 8a.

(d) Nee, de EHS en VHR zijn gescheiden. Splitsing is daarmee niet aan de orde.

31

Wat gebeurt er met die bedrijven die nu direct of zelfs midden in de EHS liggen nu de bestemming «natuur» is geworden? Vindt er compensatie plaats?

Een bedrijf dat is gelegen naast de EHS, of zelfs door EHS is omringd, kan gewoon blijven bestaan. Vanuit het EHS beschermingsregime is hiervoor geen belemmering. Een andere situatie ontstaat wanneer een gemeente, als gevolg van de EHS-begrenzing in het streekplan, de bestemming van de grond waarop een dergelijk bedrijf gelegen is wijzigt van bijvoorbeeld agrarisch naar natuur. Als de grond wordt aangewezen als beheersgebied in het kader van agrarisch natuurbeheer dan blijft de primaire functie landbouw en is het «nee, tenzij»-beschermingsregime niet van toepassing. Als de grond echter wordt aangewezen als netto begrensde EHS waarvoor het «nee, tenzij»-regime geldt dan kan sprake zijn van planschade op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarvoor dan de gebruikelijke regels ten aanzien van schadevergoeding gelden.

32

(a) Wat is de laatste en definitieve opgave van VHRgebieden van Nederland aan Brussel? (b) In welk document ligt vast welke gebieden met welke exacte begrenzing, alsmede de te beschermen doelen, zijn aangemeld bij de Europese Commissie? (c) Kan daarbij een uitsplitsing worden gemaakt naar soorten en typen van de VHR-lijsten en de Flora- en faunawet? (d) Bent u bereid een afschrift van de gevoerde correspondentie met de Europese Commissie aan de Kamer te zenden?

(a) De procedures voor de aanwijzing van Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden zijn verschillend en hebben een verschillend tijdspad. Vogelrichtlijngebieden worden direct aangewezen door de lidstaten, waarna dit wordt gemeld aan de Europese Commissie, Habitatrichtlijngebieden worden eerst aangemeld bij de Europese Commissie en nadat de Commissie deze gebieden op Communautaire lijst heeft geplaatst, kunnen lidstaten overgaan tot aanwijzing.

– De Vogelrichtlijngebieden zijn in de periode 1986–2005 door Nederland aangewezen, waarna de Europese Commissie op de hoogte is gesteld (TK 26 800 XIV, nr. 86 en TK 28 171, nr. 3)

– De Habitatrichtijngebieden zijn op 19 mei 2003 bij de Europese Commissie aangemeld (TK 28 600 XIV, nr. 154), waarna de Commissie op 7 december 2004 de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio heeft vastgesteld. (TK 29 800 XIV, nr. 63).

(b) De lijst van 79 Vogelrichtlijngebieden (stand december 2001) is opgenomen in bijlage 2 van de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen (TK 28 171, nr. 3). Inmiddels is nog één nieuw gebied aangewezen (Polder Zeevang) zoals aangekondigd in de brief van 1 februari 2000 (TK 26 800 XIV, nr. 86). De begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is vastgelegd in de diverse aanwijzingsbesluiten die in de periode 1986–2005 zijn genomen (en soms gewijzigd naar aanleiding van bezwaar- en beroepsprocedures). De soorten waarvoor Vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen, zijn vermeld in de verschillende aanwijzingsbesluiten. Dit betreft enerzijds soorten vermeld in bijlage I van de Vogelrichtlijn en anderzijds bepaalde andere trekvogels met een bijzondere beschermingsbehoefte zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn.

– De lijst van de 141 Nederlandse Habitatrichtlijngebieden is opgenomen in het antwoord op een vraag van de Kamer naar aanleiding van de vaststelling van de communautaire lijst van de Atlantische regio (TK 29 800 XIV, nr. 80, vraag 15). Kaarten met de begrenzing van deze gebieden zijn opgenomen in het zogenaamde «Gebiedendocument» dat in mei 2003 bij de aanmelding is uitgebracht (herziene versie februari 2004 naar aanleiding overleg Commissie). Het Gebiedendocument geeft per Habitatrichtlijngebied een vermelding van habitattypen en soorten waarvoor het gebied bij de Commissie is aangemeld. Dat betreft uitsluitend habitattypen en soorten van bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn.

Alle relevante documentatie van de aangemelde en aangewezen gebieden is te vinden op de website van mijn ministerie (www.minlnv.nl/natuurwetgeving onder de rubriek Hulpmiddelen).

Instandhoudingsdoelstellingen zoals bedoeld in artikel 10a van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 zijn nog niet vastgesteld. Dat zal gebeuren bij de formele aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden waarover ik u vorig jaar heb geïnformeerd (TK 29 800 XIV, nr. 94 en nr. 104). Hierbij zullen tevens de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijngebieden worden vastgesteld in de vorm van geïntegreerde Natura 2000-besluiten: overlappende Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden samengevoegd tot Natura 2000-gebieden met elk een set van op elkaar afgestemde instandhoudingsdoelstellingen.

(c) Nee. De soortenbescherming zoals geregeld in de Flora- en faunawet staat los van de gebiedsbescherming die wordt beoogd met de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden.

(d) Nee, dat is niet nodig. U bent al op de hoogte. Zie ook het antwoord op vraag 32a.

33

Wie en welke organisaties zijn betrokken bij de aanwijzing en begrenzing van de Natura 2000 gebieden?

Mijn ministerie heeft landelijke, provinciale en regionale organisaties betrokken bij de informele voorbereidingsprocedure die in december 2005 is gestart. In dit voortraject zijn partijen gevraagd om te reageren op de begrenzingsvoorstellen en concept-instandhoudingsdoelstellingen. In geheel Nederland zijn betrokken overheden, de provincies en gemeenten, benaderd. Diverse landelijke organisaties, zoals landbouw-, natuur- en milieuorganisaties, maar ook economische sectoren als Kamers van Koophandel zijn eveneens op de hoogte gesteld. Per regionale vestiging van LNV zijn onder andere waterschappen en diverse provinciale en regionale (belangen)organisaties geconsulteerd. In totaal zijn vele honderden organisaties aangeschreven.

Bij de daadwerkelijke publicatie van de ontwerp-aanwijzingsbesluiten wordt breed geadverteerd, ook in streekkranten. De ontwerpen worden op verschillende locaties ter inzage gelegd en zijn dan tevens in te zien via internet.

34

Welke criteria worden gehanteerd bij het begrenzen van de VHR/ Natura 2000 gebieden?

Voor de selectie en begrenzing van Natura 2000-gebieden gelden ecologische criteria. De criteria voor de begrenzing van Vogelrichtlijngebieden, zoals die bij de aanwijzing van 49 gebieden in 2000 en nadien zijn gehanteerd, zijn uitvoerig beschreven in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn 2000 (TK 26 800 XIV, nr. 86). Kort gezegd komt het erop neer dat de grenzen van een Vogelrichtlijngebied worden bepaald aan de hand van het gebruik dat de aanwezige vogelsoorten van bijlage I, trekkende watervogels en overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betreffende vogelsoorten.

De methodiek van begrenzing van Habitatrichtlijngebieden is beschreven in het eerdergenoemde Gebiedendocument (zie het antwoord op vraag 32b). De habitatwaarden die in het gebied voorkomen, vormen het uitgangspunt. Dit is inclusief in kwaliteit achteruitgegane en gedegenereerde terreindelen, indien herstel haalbaar is en voor zover nodig voor de instandhouding van de aanwezige habitattypen en/of soorten. Er wordt gestreefd naar herkenbare en beheerbare eenheden: ecologische eenheden (o.a. vegetatiestructuur, hydrologie, geomorfologie) of beheereenheden. De begrenzing van ecologische eenheden impliceert dat het gebied bestaat uit: habitattypen, leefgebieden van soorten én een stelsel van natuurwaarden waarvoor het gebied niet is aangemeld, maar die wel integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waarvan de betreffende habitattypen en soorten deel uitmaken. Dit «cement tussen de bakstenen» is nodig voor herstel en/of instandhouding van de betreffende habitattypen en/of soorten.

Zoals in de Contourennotitie is aangekondigd komt er voor gebieden die zowel een Vogelrichtlijngebied als Habitatrichtlijngebied omvatten één Natura 2000-besluit (TK 29 800 XIV, nr. 104). Teneinde maximale eenduidigheid en helderheid te realiseren, worden begrenzingen waar mogelijk gelijk getrokken, tenzij dit bestuurlijk ongewenst is. Verder wordt gestreefd naar duidelijke én eenduidige begrenzingen van gebieden, zoveel mogelijk samenvallend met duidelijk in het terrein herkenbare grenzen, gericht op het creëren van een duurzame staat van instandhouding en het waar mogelijk reduceren van de externe werking. Beschermde natuurmonumenten die samenvallen met Natura 2000-gebieden gaan van rechtswege op in de Natura 2000-besluiten. Waar nodig zal de begrenzing gelijk worden getrokken met de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Overigens zij erop gewezen dat bestaande bebouwing, bouwkavels, verhardingen, spoorlijnen en dergelijke doorgaans geen deel uitmaken van de aangewezen gebieden. Waar mogelijk zullen deze ook op de kaarten worden uitgezonderd.

35

Hoe en op welke wijze zijn betrokkenen geïnformeerd over de aanwijzing van een habitatgebied?

Zie het antwoord op vraag 33.

36

Op welke wijze kunnen of konden betrokkenen bezwaar maken tegen de aanwijzing van de habitatgebieden?

De aanwijzing van Habitatrichtlijngebieden zal dit jaar starten. Zie verder het antwoord op vraag 8a.

37

Vindt er bij de definitieve aanwijzing van de gebieden ook een brede afweging plaats?

Ja. Bij het opstellen van het doelendocument, dat een belangrijke onderdeel vormt van de aanwijzingsbesluiten van de gebieden, vindt een brede afweging plaats (zie ook het antwoord op vraag 21). De selectie en begrenzing van Natura 2000-gebieden vindt overigens plaats op basis van ecologische gronden.

38

Worden er gebieden aangewezen waar nog geen daadwerkelijke natuurwaarden bestaan?

Nee.

39

Worden er ook gebieden begrensd met potentiële natuurwaarden?

Ja. Zie ook het antwoord op vraag 29.

40

(a) Vindt er «externe werking» plaats? (b) Zo ja waarom?

(a) Ja. Externe werking betekent dat ook plannen, projecten of ander handelingen buiten een Natura 2000-gebied moeten worden beoordeeld op hun effecten op de aanwezige natuurwaarden in dat gebied. Hiervoor kan dan een passende beoordeling worden verlangd.

(b) De externe werking vindt zijn grondslag in de Habitatrichtlijn en de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en vloeit onmiddellijk voort uit de verplichting tot het behouden of brengen in een «gunstige staat van instandhouding» van het habitattype of de soort (de natuurwaarden) waarvoor het gebied is aangemeld of aangewezen. Ook activiteiten buiten het gebied kunnen van invloed zijn op de natuurwaarden binnen het gebied en moeten daarom worden beoordeeld. Ook de Raad van State was deze opvatting toegedaan, zoals ik de Kamer in 2003 heb gemeld (TK 28 171, nr. 61, punt 4).

41

Kan het zijn dat bestaand gebruik belemmerd wordt door Natura 2000 gebieden?

Zoals ik in mijn brief van 24 februari 2006 (TK 2005–2006, nr. 981 en nr. 982) in antwoord op Kamervragen over de intrekking van de vergunning aan De Kooy heb aangegeven, noopt de inwerkingtreding van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in combinatie met het Kokkelvisserijarrest tot een herbezinning op het beleid ten aanzien van bestaand gebruik. Ik verwacht de Kamer voor de zomer te kunnen informeren over het beleid dat op dit punt zal worden gevoerd.

42

Is het waar dat alvorens de aanwijzing van een habitatgebied definitief is er al een aanwijzing in het bestemmingsplan komt?

Het zou kunnen zijn dat in een bepaald geval een gemeente besluit om een beoogd habitatgebied te bestemmen tot natuur voordat de aanwijzing definitief is. Dit is echter niet standaard het geval en de afweging of dit wenselijk is, is geheel aan de gemeenten.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Ondervoorzitter, Vos (GL), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Mosterd (CDA), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GL), Koopmans (CDA), Eerdmans (LPF), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Kruijsen (PvdA), Lenards (VVD) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Slob (CU), Vendrik (GL), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Vacature (CDA), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Herben (LPF), Vacature (SP), Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GL), Van Bochove (CDA), Van As (LPF), Van der Laan (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA), Verdaas (PvdA), Örgü (VVD) en Veenendaal (VVD).

XNoot
1

Stb. 2004, 501, Besluit van 10 september 2004, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen.

Naar boven