Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2019
Bij brief van 23 mei jl. aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
heb ik uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (voortaan: het Hof)
aangekondigd naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Ierse rechter over de
vraag of een officier van justitie kan worden aangemerkt als een «rechterlijke autoriteit»
die krachtens het Kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures
van overlevering tussen de lidstaten een Europees aanhoudingsbevel (voortaan: EAB)
kan uitvaardigen. Het kaderbesluit is indertijd in enkele maanden onderhandeld. Tijdens
die onderhandelingen is uitdrukkelijk besproken dat in navolging van de toen bestaande
uitleveringspraktijk zowel leden van het openbaar ministerie als rechters EABs zouden
mogen uitvaardigen. In het kaderbesluit werd gekozen voor de generieke term «uitvaardigende
rechterlijke autoriteit». Op grond van het Kaderbesluit hebben de lidstaten in het
kader van de implementatie van het Kaderbesluit elk een verklaring afgelegd wie is
aangewezen om een EAB uit te vaardigen. Op deze basis bestaat sinds meer dan 15 jaren
de huidige praktijk, waarbij in een groot aantal lidstaten leden van het openbaar
ministerie een EAB uitvaardigen.
Op 27 mei jl. deed het Hof uitspraak in de zaken C-508/18 OG en C-082/19 PPU PI, betreffende
het Duitse openbaar ministerie en in de zaak C-509/18 PF, betreffende de Litouwse
Procureur-Generaal. Ik voeg volledigheidshalve beide uitspraken1 hierbij.
Uit met name de eerste genoemde uitspraak blijkt, dat gelet op de krachtens artikel
127 van de Wet op de rechterlijke organisatie bestaande bevoegdheid van de Minister
van Justitie en Veiligheid om algemene en bijzondere aanwijzingen te geven betreffende
de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie de Overleveringswet
wijziging behoeft. Het optreden van de officier van justitie als uitvaardigende justitiële
autoriteit lijkt niet verenigbaar met de door het Hof gegeven uitleg van het begrip
«uitvaardigende justitiële autoriteit», terwijl de Overleveringswet de officier van
justitie met deze taak belast.
Ik ben dan ook voornemens op zeer korte termijn een wetsvoorstel tot wijziging van
de Overleveringswet in procedure te brengen. De daartoe benodigde voorbereidingen
zijn in volle gang. Ik hoop op de medewerking van uw Kamers om de wetswijziging zo
spoedig mogelijk tot stand te brengen.
Voor de goede orde merk ik nog op dat het op dit moment niet duidelijk is welke gevolgen
de gerechten in Nederland en in andere lidstaten die immers zijn belast met de uitvoering
van EABs in de praktijk zullen verbinden aan de uitspraken van het Hof bij de verdere
behandeling van lopende zaken. Dit volg ik uiteraard op de voet, en zodra meer over
bekend is zal ik u daarover informeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus