29 031
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 december 2003

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Onderdeel D van artikel I komt te luiden:

D

Artikel 45 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan de eerste volzin van het vierde lid wordt toegevoegd: , of voor de duur van het besluit opnieuw worden verleend.

2. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Na afloop van de duur van het besluit treden de opgeschorte rechtsgevolgen opnieuw in.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

6. De in het eerste lid bedoelde gevolgen van de beschikking treden niet in zolang de uitzetting van de vreemdeling op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. De reeds ingetreden gevolgen worden opgeschort, indien Onze Minister heeft vastgesteld dat uitzetting op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. De opgeschorte gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden opnieuw in na afloop van de tijdelijke bescherming.

7. Het verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het zesde lid, wordt gelijkgesteld met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f.

2

In onderdeel E van artikel I wordt «of tegen een besluit omtrent tijdelijke bescherming indien de vreemdeling bij de toepassing van de artikelen 39 of 41 in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over het voornemen van dat besluit te geven» vervangen door: of tegen een besluit omtrent tijdelijke bescherming of toepassing van artikel 45, vierde lid, indien de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over het voornemen van dat besluit te geven.

Toelichting

In de Nota naar aanleiding van het verslag heb ik aangegeven dat het voor de uitgeprocedeerde ex-asielzoeker wiens opvang ingevolge de meeromvattende beschikking reeds is beëindigd, maar die zich op het moment waarop tijdelijke bescherming wordt ingesteld feitelijk nog in Nederland bevindt, niet noodzakelijk is een tweede asielaanvraag in te dienen om zekerheid te verkrijgen of hij onder het vertrekmoratorium valt.

Indien een dergelijke vreemdeling zich met het verzoek om onder het vertrekmoratorium te worden gebracht, bij een aanmeldcentrum meldt en indien daar door de IND wordt vastgesteld dat hij onder de regeling van tijdelijke bescherming valt, kan de ingevolge de eerder ten aanzien van hem gegeven meeromvattende beschikking van rechtswege beëindigde opvang worden hervat zolang tijdelijke bescherming van kracht is. In een dergelijk geval komt de inwilliging van het verzoek in feite neer op een gedeeltelijke wijziging van de reeds gegeven meeromvattende beschikking, in die zin dat de rechtsgevolgen daarvan tijdelijk worden opgeschort. Indien de opvang reeds is beëindigd, betekent die tijdelijke opschorting dat de opvang tijdelijk wordt hervat. Met de afloop (van rechtswege) van de tijdelijke bescherming, eindigt ook die opschorting en de tijdelijke hervatting van de opvang (van rechtswege). De tijdelijk opgeschorte rechtsgevolgen treden dan dus weer van rechtswege in. Dat geldt zowel voor het bestaande als voor het nieuwe vertrekmoratorium. Hoewel dat reeds volgt uit het feit dat het hier gaat om een tijdelijke opschorting van de rechtsgevolgen van de meeromvattende beschikking op verzoek van de vreemdeling die zonder nieuwe asielaanvraag onder het vertrekmoratorium wil worden gebracht, stel ik voor om dat voor alle duidelijkheid uitdrukkelijk in de wet op te nemen. De indiening van een nieuwe asielaanvraag is in deze gevallen voor de vreemdeling dus niet nodig om tijdelijk opnieuw opvang te krijgen. Ook een nieuwe meeromvattende beschikking is niet nodig om die tijdelijke opvang na afloop van de tijdelijke bescherming van rechtswege weer te doen eindigen en tot ontruiming over te kunnen gaan.

Een afwijzende beslissing van de IND dat die vreemdeling niet onder de regeling van tijdelijke bescherming valt en dus ook niet onder het vertrekmoratorium, is een appellabel besluit.

In artikel I onder E van het wetsvoorstel heb ik reeds voorgesteld daartegen de rechtsgang asiel open te stellen, zodat de vreemdeling tegen zowel die beslissing als tegen de afwijzing van de nieuwe asielaanvraag beroep kan instellen. Indien die vreemdeling verkiest geen nieuwe asielaanvraag in te dienen, zal de voornemenprocedure van de artikelen 39 en 41 van de Vreemdelingenwet 2000 niet rechtstreeks van toepassing zijn. Die is immers beperkt tot de asielprocedure. Ik stel daarom voor de verwijzing naar die twee artikelen in artikel I, onderdeel E, te laten vervallen. De waarborg dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze over het voorgenomen besluit te geven, blijft uiteraard bestaan. De tekst van onderdeel E stelt dat veilig.

Omdat een tweede asielaanvraag voor een uitgeprocedeerde asielzoeker ingevolge de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 6 februari 2003 (zaaknummer 200.206.154/1) ook niet nodig is om zekerheid te verkrijgen of hij onder het bestaande vertrekmoratorium (artikel 45, vierde lid) valt, wordt tevens voorgesteld ook tegen de eventuele afwijzende beschikking daarover na het volgen van een voornemenprocedure de rechtsgang asiel open te stellen.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven