nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 18 december 2003
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Onderdeel D van artikel I komt te luiden:
D
Artikel 45 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan de eerste volzin van het vierde lid wordt toegevoegd: , of voor
de duur van het besluit opnieuw worden verleend.
2. Aan het vierde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Na afloop
van de duur van het besluit treden de opgeschorte rechtsgevolgen opnieuw in.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. De in het eerste lid bedoelde gevolgen van de beschikking treden niet
in zolang de uitzetting van de vreemdeling op grond van de richtlijn tijdelijke
bescherming achterwege blijft. De reeds ingetreden gevolgen worden opgeschort,
indien Onze Minister heeft vastgesteld dat uitzetting op grond van de richtlijn
tijdelijke bescherming achterwege blijft. De opgeschorte gevolgen, bedoeld
in het eerste lid, treden opnieuw in na afloop van de tijdelijke bescherming.
7. Het verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het zesde lid, wordt gelijkgesteld
met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f.
2
In onderdeel E van artikel I wordt «of tegen een besluit omtrent
tijdelijke bescherming indien de vreemdeling bij de toepassing van de artikelen
39 of 41 in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over
het voornemen van dat besluit te geven» vervangen door: of tegen een
besluit omtrent tijdelijke bescherming of toepassing van artikel 45, vierde
lid, indien de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over
het voornemen van dat besluit te geven.
Toelichting
In de Nota naar aanleiding van het verslag heb ik aangegeven dat het voor
de uitgeprocedeerde ex-asielzoeker wiens opvang ingevolge de meeromvattende
beschikking reeds is beëindigd, maar die zich op het moment waarop tijdelijke
bescherming wordt ingesteld feitelijk nog in Nederland bevindt, niet noodzakelijk
is een tweede asielaanvraag in te dienen om zekerheid te verkrijgen of hij
onder het vertrekmoratorium valt.
Indien een dergelijke vreemdeling zich met het verzoek om onder het vertrekmoratorium
te worden gebracht, bij een aanmeldcentrum meldt en indien daar door de IND
wordt vastgesteld dat hij onder de regeling van tijdelijke bescherming valt,
kan de ingevolge de eerder ten aanzien van hem gegeven meeromvattende beschikking
van rechtswege beëindigde opvang worden hervat zolang tijdelijke bescherming
van kracht is. In een dergelijk geval komt de inwilliging van het verzoek
in feite neer op een gedeeltelijke wijziging van de reeds gegeven meeromvattende
beschikking, in die zin dat de rechtsgevolgen daarvan tijdelijk worden opgeschort.
Indien de opvang reeds is beëindigd, betekent die tijdelijke opschorting
dat de opvang tijdelijk wordt hervat. Met de afloop (van rechtswege) van de
tijdelijke bescherming, eindigt ook die opschorting en de tijdelijke hervatting
van de opvang (van rechtswege). De tijdelijk opgeschorte rechtsgevolgen treden
dan dus weer van rechtswege in. Dat geldt zowel voor het bestaande als voor
het nieuwe vertrekmoratorium. Hoewel dat reeds volgt uit het feit dat het
hier gaat om een tijdelijke opschorting van de rechtsgevolgen van de meeromvattende
beschikking op verzoek van de vreemdeling die zonder nieuwe asielaanvraag
onder het vertrekmoratorium wil worden gebracht, stel ik voor om dat voor
alle duidelijkheid uitdrukkelijk in de wet op te nemen. De indiening van een
nieuwe asielaanvraag is in deze gevallen voor de vreemdeling dus niet nodig
om tijdelijk opnieuw opvang te krijgen. Ook een nieuwe meeromvattende beschikking
is niet nodig om die tijdelijke opvang na afloop van de tijdelijke bescherming
van rechtswege weer te doen eindigen en tot ontruiming over te kunnen gaan.
Een afwijzende beslissing van de IND dat die vreemdeling niet onder de
regeling van tijdelijke bescherming valt en dus ook niet onder het vertrekmoratorium,
is een appellabel besluit.
In artikel I onder E van het wetsvoorstel heb ik reeds voorgesteld daartegen
de rechtsgang asiel open te stellen, zodat de vreemdeling tegen zowel die
beslissing als tegen de afwijzing van de nieuwe asielaanvraag beroep kan instellen.
Indien die vreemdeling verkiest geen nieuwe asielaanvraag in te dienen, zal
de voornemenprocedure van de artikelen 39 en 41 van de Vreemdelingenwet 2000
niet rechtstreeks van toepassing zijn. Die is immers beperkt tot de asielprocedure.
Ik stel daarom voor de verwijzing naar die twee artikelen in artikel I, onderdeel
E, te laten vervallen. De waarborg dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt
gesteld zijn zienswijze over het voorgenomen besluit te geven, blijft uiteraard
bestaan. De tekst van onderdeel E stelt dat veilig.
Omdat een tweede asielaanvraag voor een uitgeprocedeerde asielzoeker ingevolge
de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State van 6 februari
2003 (zaaknummer 200.206.154/1) ook niet nodig is om zekerheid te verkrijgen
of hij onder het bestaande vertrekmoratorium (artikel 45, vierde
lid) valt, wordt tevens voorgesteld ook tegen de eventuele afwijzende beschikking
daarover na het volgen van een voornemenprocedure de rechtsgang asiel open
te stellen.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M. C. F. Verdonk