29 031
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. De richtlijn tijdelijke bescherming

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

De voorgestelde wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 dient ter implementatie van richtlijn 2001/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212). De omzetting van deze richtlijn (hierna: de richtlijn tijdelijke bescherming) noopt tot aanpassing van enkele bepalingen uit de Vreemdelingenwet 2000 alsook van een aantal bepalingen uit het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000.

De juridische basis van de richtlijn tijdelijke bescherming is te vinden in de nieuwe titel IV van het EG verdrag. Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat de EU zich (onder andere) ten doel stelt de handhaving en ontwikkeling van de Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming en bestrijding van criminaliteit. Samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van asiel en immigratie dient als een instrument om deze ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen. De juridische basis voor het nemen van maatregelen op dit terrein is te vinden in de nieuwe titel IV van het EG-verdrag. Uit de titel, de rechtsbasis en artikel 1 van de richtlijn blijkt dat de richtlijn twee doelen nastreeft. Ten eerste moet een bepaald niveau van tijdelijke bescherming geboden worden aan ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren. Ten tweede is het de bedoeling een evenwicht te bevorderen tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de gevolgen van de opvang van ontheemden.

In geval van een massale toestroom of een dreigende massale toestroom van ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, kan de Raad van de Europese Unie op voorstel van de Commissie besluiten dat een nader omschreven groep vreemdelingen gedurende een bepaalde periode tijdelijke bescherming zal genieten. Een dergelijk besluit van de Raad (verder: raadsbesluit) ligt met name in de rede indien tevens het risico bestaat dat de nationale asielsystemen de massale toestroom niet zullen kunnen verwerken. Degenen die tijdelijke bescherming genieten op grond van een Raadsbesluit krijgen van de lidstaat waar zij verblijven een verblijfstitel en een bewijsstuk waarmee zij hun verblijfsrecht kunnen aantonen (artikel 8, eerste lid, van de richtlijn). De status van tijdelijk beschermde ontneemt de vreemdeling niet het recht een asielaanvraag in te dienen (artikel 17, eerste lid, van de richtlijn). Bescherming onder de richtlijn laat mogelijke bescherming op grond van het Verdrag van Genève onverlet (artikel 3, eerste lid, van de richtlijn). De lidstaat op het grondgebied waarvan de vreemdeling krachtens de richtlijn tijdelijke bescherming geniet is verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag (artikel 18). Het onderzoek naar een asielaanvraag mag wel worden opgeschort (artikel 17, tweede lid). Tijdelijke bescherming wordt ingesteld voor de duur van een jaar, maar kan oplopen tot drie jaren (artikel 4). Tijdens de periode waarin een vreemdeling tijdelijke bescherming geniet is de lidstaat die de bescherming biedt verplicht bepaalde minimumnormen in acht te nemen. Zo heeft de vreemdeling onder bepaalde voorwaarden recht op arbeid en onderwijs (artikelen 12 en 14). Verder moet hem een fatsoenlijk onderdak, sociale bijstand, levensonderhoud, medische zorg en bepaalde vormen van anderssoortige hulp (artikel 13) geboden worden. Verder biedt de richtlijn het recht op gezinshereniging (artikel 15) en specifieke regels voor niet-begeleide minderjarigen (artikel 16). Artikel 28 bepaalt in welke gevallen lidstaten tijdelijke bescherming kunnen weigeren. Personen die worden uitgesloten van tijdelijke bescherming of gezinshereniging moeten daartegen beroep kunnen instellen (artikel 29). De tijdelijke bescherming krachtens het Raadsbesluit wordt beëindigd indien de vastgestelde termijn van bescherming is verstreken of eerder indien de Raad besluit dat terugkeer naar het land van oorsprong mogelijk is (artikel 6). De richtlijn bevat tevens enkele verplichtingen met betrekking tot de periode na afloop van de tijdelijke bescherming (artikelen 20 tot en met 23).

Zoals eerder opgemerkt is het tevens de bedoeling van de richtlijn om het evenwicht te bevorderen tussen de inspanningen die de lidstaten leveren teneinde de ontheemden op de voorgeschreven wijze op te vangen. Daartoe stelt de richtlijn een zogenoemd solidariteitsmechanisme in dat uit twee delen bestaat. Het eerste deel betreft de financiën, het tweede deel de daadwerkelijke opvang van personen in de lidstaten. Wat de financiën betreft bepaalt artikel 24 dat de maatregelen die in de richtlijn worden vastgesteld onder meer gefinancierd kunnen worden uit het bij beschikking 2000/596/EG van de Raad vastgestelde Europese Vluchtelingenfonds. De middelen van dit fonds zijn echter relatief beperkt. Voor een periode van 5 jaren is een totaalbedrag van € 216 miljoen beschikbaar voor de lidstaten. Dat bedrag is niet uitsluitend bedoeld voor gebruik ten behoeve van de opvang van tijdelijk ontheemden. Ook de opvang van andere categorieën vreemdelingen wordt hiermee gefinancierd. Op grond van de richtlijn kan de Raad een aanbeveling doen aanvullende steun te verlenen aan lidstaten die te maken krijgen met een plotselinge en massale toestroom die hun opvangcapaciteit te boven gaat (artikel 25). Wat de daadwerkelijke opvang van personen in de lidstaten betreft, de richtlijn voorziet niet in een dwingende feitelijke verdeling van de ontheemden over de lidstaten. De feitelijke opvang is afhankelijk van de bereidheid daartoe van de lidstaten. De lidstaten dienen wel hun opvangcapaciteit aan te geven (artikel 25). Met het oog op de uitwisseling van informatie voorziet artikel 27 in administratieve samenwerking tussen de lidstaten.

2. Aanpassing van de Vreemdelingenwet 2000

Tijdelijke bescherming is een procedure met een uitzonderlijk karakter die ingeval van massale toestroom of imminente massale toestroom van ontheemden aan deze mensen onmiddellijke en tijdelijke bescherming biedt, met name wanneer tevens het risico bestaat dat het asielsysteem deze toestroom niet kan verwerken (artikel 2, onder a, van de richtlijn). Tijdelijke bescherming loopt niet vooruit op de erkenning van de status van vluchteling (artikel 3, eerste lid, van de richtlijn). Bij de implementatie van de richtlijn is gekozen voor een zo nauw mogelijke aansluiting bij de richtlijn en de Vreemdelingenwet 2000. Gegeven het karakter en het doel van de tijdelijke bescherming heeft dit tot gevolg dat er geen afzonderlijke tijdelijke ontheemdenstatus in het volgtijdelijke stelsel wordt geïntroduceerd, en dat de asielaanvraag van de ontheemde gedurende de looptijd van het raadsbesluit leidt tot rechtmatig verblijf tenzij uit de richtlijn anders voortvloeit.

2.1. Asielaanvraag

De vreemdeling die op grond van de richtlijn in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming in Nederland, wordt in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen. Hij mag als asielzoeker in Nederland verblijven, ook indien hem geen asiel is verleend. De indiening van een aanvraag is noodzakelijk voor de beoordeling of de vreemdeling inderdaad onder de richtlijn tijdelijke bescherming valt en om de noodzakelijke gegevens te registreren (zie bijvoorbeeld artikel 10 van de richtlijn). Een asielaanvraag ligt daarbij voor de hand. Niet alleen zijn de gronden waarop de Raad van de Europese Unie tot het instellen van tijdelijke bescherming besluit, in hoge mate asielgerelateerd (zie bijvoorbeeld artikel 2, onder a en c, van de richtlijn), maar ook biedt de asielprocedure bij uitstek de benodigde procedures. De richtlijn zelf bevat nagenoeg geen procedurele bepalingen.

De asielprocedure in de Vreemdelingenwet 2000 omvat een eerste en een nader gehoor waarin de vreemdeling in de gelegenheid gesteld met behulp van een tolk de benodigde gegevens te verstrekken. Deze worden vervolgens beoordeeld door personeel dat voor de behandeling van asielaanvragen opgeleid is en dat beschikt over de vereiste kennis. Bij een voorgenomen afwijzende beslissing wordt de zienswijze van de vreemdeling op dat voornemen en de gronden daarvan gevraagd. Overigens verwacht ik dat in de meeste gevallen reeds na het eerste gehoor zal kunnen worden vastgesteld of de vreemdeling onder de richtlijn tijdelijke bescherming valt.

De indiening van een asielaanvraag is ook om andere redenen wenselijk. Onder de ontheemden zullen zich ook verdragsvluchtelingen bevinden en personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen. Op grond van artikel 17 van de richtlijn tijdelijke bescherming moeten personen met tijdelijke bescherming te allen tijde een asielaanvraag kunnen indienen en moet het onderzoek dat niet voor het einde van de tijdelijke bescherming is afgerond, na het verstrijken van die periode worden voltooid. Ik ga er van uit dat een (substantieel) deel van de totale instroom op enig moment te kennen zal geven in aanmerking te willen komen voor de verblijfsvergunning asiel. Het verstrijken van tijd vòòr de asielaanvraag zal de kans op logistieke problemen bij de behandeling daarvan doen toenemen. Dat is met name het geval indien grote aantallen aanvragen binnen een beperkte periode kort voor of na afloop van het raadsbesluit moeten worden behandeld. Een zo spoedig mogelijk ingediende asielaanvraag stelt de overheid in staat om de behandeling daarvan over een langere periode te spreiden. Verder bepaalt artikel 22, tweede lid, van de richtlijn dat vóór de eventuele uitzetting na afloop van de tijdelijke bescherming, moet worden beoordeeld of er klemmende redenen van humanitaire aard zijn die terugkeer onmogelijk of onredelijk zouden maken. Uiteraard moeten de rechten van de mens, de fundamentele vrijheden en de refoulementsverboden altijd in acht worden genomen. Dat is bevestigd is artikel 3, tweede lid, van de richtlijn. De asielprocedure biedt niet alleen de benodigde waarborgen voor de vreemdeling, maar stelt tegelijkertijd de overheid in staat om aan haar verplichtingen te voldoen. De vreemdeling die (na de tijdelijke bescherming) niet op grond van een verblijfsvergunning asiel in Nederland wenst te blijven, kan de asielprocedure uiteraard beëindigen.

2.2. Rechtmatig verblijf

Kern van de tijdelijke bescherming van ontheemden is het rechtmatige verblijf van die vreemdelingen in Nederland tijdens de behandeling van de asielaanvraag. In het nieuwe onderdeel o van artikel 1 is tijdelijke bescherming gedefinieerd als rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f of h, van de vreemdeling die een asielaanvraag heeft ingediend en wiens uitzetting in verband daarmee op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. Dit sluit aan bij de wijze waarop artikel 15b, tweede lid, van de voormalige Vreemdelingenwet in het systeem van de Vreemdelingenwet 2000 is ingepast. Om die reden hoeft voor tijdelijk beschermden geen afzonderlijke ontheemdenstatus te worden ontwikkeld buiten het systeem van de uniforme asielstatus om. Aangezien de status van asielzoeker met rechtmatig verblijf (artikel 8, onder f of h, Vw 2000) met enkele kleine aanpassingen voldoet aan de vereisten die de richtlijn stelt aan het verblijf van de tijdelijk beschermde, bestaat daaraan ook geen behoefte. Het nieuw voorgestelde besluitmoratorium (artikel 43a) biedt de vreemdeling in de buitengewone omstandigheden die tot het raadsbesluit hebben geleid, voor de volledige duur daarvan rechtmatig verblijf en bescherming, en stelt de overheid in staat in de behandeling van een groot aantal min of meer gelijktijdige aanvragen over een langere periode te kunnen spreiden. Voor de goede orde wijs ik er op dat rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f of h, niet inhoudt dat ook daadwerkelijk asiel is of wordt verleend.

De onderdelen f en h van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 geven aan wanneer vreemdelingen tijdens de verschillende fasen van de verblijfsrechtelijke procedure tot verkrijging van eerste toelating rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Dat is, kort gezegd, het geval, indien hun uitzetting bij of krachtens de wet of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege moet blijven totdat op de aanvraag of het bezwaar- of beroepschrift is beslist. Op grond van genoemde artikelonderdelen kan bij algemene maatregel van bestuur worden aangegeven in welke gevallen uitzetting achterwege moet blijven. In het Vreemdelingenbesluit 2000 zal worden geregeld welke categorieën vreemdelingen voor tijdelijke bescherming in aanmerking komen en op welke gronden de tijdelijke bescherming in individuele gevallen, ondanks het voortduren van het raadsbesluit, kan worden beëindigd. Ten aanzien van de tijdelijk beschermden geldt dat uitzetting op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. Daarmee is tevens geregeld dat zij als tijdelijk beschermden rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Het gaat hierbij, naast de vreemdelingen ten aanzien van wie de Raad van de Europese Unie heeft besloten tot tijdelijke bescherming (artikel 5, derde lid, van de richtlijn), om bepaalde gezinsleden (artikel 15 van de richtlijn) en eventueel vreemdelingen die afkomstig zijn uit hetzelfde land en om dezelfde redenen ontheemd zijn (artikel 7 van de richtlijn). De uitzonderingen zien op onder meer vreemdelingen die een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid vormen (artikel 28 van de richtlijn).

Met de indiening van de asielaanvraag verkrijgt iedere asielzoeker in beginsel rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Op grond daarvan wordt een verblijfsdocument verstrekt. Deze vreemdeling heeft geen verplichting om het land te verlaten en kan uiteraard ook niet worden uitgezet. Dat geldt ook ten aanzien van de tijdelijk beschermde. Indien de asielaanvraag van een tijdelijk beschermde wordt afgewezen op een tijdstip waarop een raadsbesluit van kracht is en de vreemdeling in afwachting is op een beslissing op het (hoger) beroepschrift, zal uitzetting voor de duur van het raadsbesluit achterwege blijven. Deze vreemdeling behoudt dus rechtmatig verblijf (artikel 8, onder h, Vw 2000). Indien de aanvraag op het moment waarop het raadsbesluit tot het instellen van tijdelijke bescherming van kracht wordt, al onherroepelijk is afgewezen, kan geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 ontstaan omdat hij niet (meer) in afwachting is van een beslissing op een aanvraag of beroepschrift. Voor die gevallen is voorzien in een aanpassing van het vertrekmoratorium (artikel 45 Vw 2000).

2.3. Secundaire rechten

Het bestaande voorzieningenniveau dat aan de status van rechtmatig in Nederland verblijvende asielzoeker is gekoppeld, voldoet in beginsel aan de eisen die in de richtlijn worden gesteld. Op grond van de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers wordt aan alle asielzoekers met rechtmatig verblijf, een fatsoenlijk onderkomen geboden, alsmede de nodige hulp inzake sociale bijstand, levenonderhoud en de nodige medische en bijzondere hulp (artikel 13 van de richtlijn). Verder hebben minderjarige asielzoekers toegang tot onderwijs onder dezelfde omstandigheden als Nederlanders (artikel 14 van de richtlijn). Ook het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen die nog in procedure zijn, voldoet reeds aan de artikel 16 van de richtlijn.

De toegang van de tijdelijk beschermden tot de arbeidsmarkt (artikel 12 van de richtlijn) vergt evenmin aanpassingen. Deze toegang kan om redenen van arbeidsmarktbeleid worden beperkt. De tijdelijk beschermde die arbeid in loondienst wenst te verrichten waarvoor geen prioriteitgenietend aanbod aanwezig is, kan overeenkomstig het terzake reeds gevoerde beleid in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Dat betekent dat de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning wordt getoetst aan prioriteitgenietend aanbod. Die toets komt overeen met de voorwaarde waaronder de tijdelijk beschermde op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming arbeid mag verrichten. Indien de tewerkstellingsvergunning wordt verleend, kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning. De aanvraag zal uiteraard niet kunnen worden afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf. Hetzelfde geldt, ceteris paribus, voor de tijdelijk beschermde die arbeid als zelfstandige wenst te verrichten. De lagere regelgeving (het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000) zal op enkele punten moeten worden aangepast.

Ik wijs er uitdrukkelijk op dat de verlening van een reguliere verblijfsvergunning niet afdoet aan de werking van het besluitmoratorium op de asielaanvraag. Zolang op die aanvraag niet is beslist, behoudt de vreemdeling tevens rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 onder f, Vw 2000. Dat is met name van belang als bescherming tegen verblijfsbeëindiging, bijvoorbeeld indien verlenging van de reguliere vergunning wordt geweigerd. Artikel 30, onder b, Vw 2000 is eerst van belang, indien op de asielaanvraag wordt beslist.

2.4. Besluitmoratorium

Onder normale omstandigheden wordt de asielaanvraag behandeld binnen zes maanden. In deze periode vinden een eerste gehoor, een nader gehoor, een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag en eventueel een voornemenprocedure plaats. In het geval van een massale instroom of imminente massale instroom van asielzoekers in een verhoudingsgewijs korte periode zal het niet mogelijk zijn om op zorgvuldige wijze vast te stellen of de vreemdeling op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Daarbij komt nog dat het in het land van herkomst van deze categorie vreemdelingen vaak moeilijk is om voor beoordeling van de aanvraag noodzakelijke informatie te verkrijgen omdat onderzoek ter plekke vanwege de bestaande wanorde niet mogelijk is. Zoals ook in de toelichting op het huidige besluitmoratorium (kamerstukken II 1998–1999, 26 732, nr. 3, p. 47) is aangegeven, dient het moratorium in deze zin ter vervanging van artikel 15e, tweede lid, van de voormalige Vreemdelingenwet. In het onderhavige wetsvoorstel is in aansluiting daarop voorzien in een nieuw besluit- en vertrekmoratorium voor tijdelijk beschermden (artikel 43a). Aangezien tijdelijke bescherming een uitzonderlijk karakter heeft, blijft het uitgangspunt van de Vreemdelingenwet 2000 dat de onzekerheid van de vreemdeling zo kort mogelijk moet zijn, onaangetast.

Kern van het nieuwe besluitmoratorium is dat de beslistermijn van zes maanden wordt verlengd met ten hoogste de (resterende) duur van de tijdelijke bescherming. Daarin verschilt het nieuwe moratorium van het bestaande besluitmoratorium, waarin de beslistermijn met maximaal één jaar kan worden verlengd. De verlenging op grond van artikel 43a kan in het uiterste geval drie jaar bedragen. Het raadsbesluit wordt immers genomen voor de duur van een jaar en kan – tweemaal met zes maanden en eenmaal met een jaar – worden verlengd (artikel 4 van de richtlijn), maar kan eveneens tussentijds worden beëindigd (artikel 6, eerste lid, onder b, van de richtlijn).

Indien de tijdelijke bescherming eindigt, bijvoorbeeld op grond van het feit dat het raadsbesluit niet wordt verlengd of op grond van de openbare orde of nationale veiligheid, moet alsnog binnen zes maanden op de aanvraag worden beslist. De duur waarmee de beslistermijn in het individuele geval daadwerkelijk wordt verlengd, is onder meer afhankelijk van de resterende duur van het raadsbesluit op het moment waarop de aanvraag is ontvangen.

Ook ingeval van de maximale duur van drie jaren betekent dat echter niet dat de beslistermijn in alle individuele gevallen met drie jaren wordt verlengd. In het individuele geval is dat immers ook afhankelijk van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Zo zal de beslistermijn in het individuele geval bij een raadsbesluit dat uiteindelijk de maximale duur van drie jaren blijkt te hebben, in totaal zeven maanden bedragen, indien de aanvraag van de vreemdeling een maand voor de afloop van die driejaarperiode is ontvangen. Verder kan de beslistermijn korter zijn, indien op individuele gronden (bijvoorbeeld gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid) wordt besloten dat de vreemdeling niet langer tijdelijke bescherming geniet. Ondanks het feit dat het raadsbesluit nog niet is verstreken, zal in een dergelijk geval uiterlijk binnen zes maanden op de aanvraag moeten worden beslist. In de praktijk zal dat eerder zijn. De beslistermijn is een uiterlijke termijn; eerder beslissen mag altijd en ligt met name bij gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid ook voor de hand.

Het nieuwe besluitmoratorium ontneemt niet de mogelijkheid om binnen de verlengde beslistermijn een beschikking te geven op de aanvraag. Het uitgangspunt dat zo spoedig mogelijk wordt beslist, blijft dan ook gehandhaafd. Het ligt ook niet in de rede dat wordt gewacht totdat de beslistermijn (bijna) is verlopen. In een dergelijk geval zou bij massale instroom geen sprake zijn van de benodigde spreiding bij de behandeling van de aanvragen, omdat op alle aanvragen binnen een korte periode moet worden beslist. Dat ligt uiteraard anders indien niet eerder kan worden beslist, bijvoorbeeld wegens onzekerheid over de (ontwikkelingen in) het land van herkomst of onmogelijkheid tot onderzoek.

Een ander belangrijk verschil met het bestaande besluitmoratorium betreft de wijze waarop de beslistermijn wordt verlengd. Ingeval van een raadsbesluit tot tijdelijke bescherming, wordt de beslistermijn in de daarvoor in aanmerking komende gevallen door de werking van artikel 43a van rechtswege verlengd zonder dat daarvoor een afzonderlijk besluit van de minister nodig is. Wel zal de vreemdeling daarvan in kennis worden gesteld. De lidstaten dienen de tijdelijk beschermde een document te verstrekken met de relevantia betreffende tijdelijke bescherming (artikel 9 van de richtlijn). Daarmee wordt tevens voorkomen dat de tijdelijk beschermde onnodig beroep instelt tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. Dergelijke informatieverstrekking vormt geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien zij niet is gericht op rechtsgevolg. Indien de vreemdeling van oordeel is dat de minister ten onrechte meent dat de beslistermijn op grond van het voorgestelde artikel 43a meer dan zes maanden bedraagt, kan hij na ommekomst van de oorspronkelijke beslistermijn beroep instellen tegen het niet-tijdig besluiten op zijn aanvraag (artikel 6:2, onder b, Awb). Voor alle duidelijkheid merk ik hierbij op dat het moratorium van toepassing is op alle aanvragen waarop nog niet is beslist, dus ook op aanvragen waarvoor de oorspronkelijke beslistermijn van zes maanden al was verstreken op het moment waarop het raadsbesluit tot tijdelijke bescherming in werking trad. De vreemdeling die van mening is dat hij ten onrechte niet als tijdelijk beschermde is aangemerkt, kan tegen de afwijzing van de aanvraag die binnen de in artikel 42, eerste lid, genoemde termijn wordt gegeven, in beroep komen. Mocht de rechter van oordeel zijn dat de vreemdeling tijdelijke bescherming heeft, zal de vreemdeling bij ongegrondverklaring van het beroep onder het nieuwe vertrekmoratorium vallen. De toepassing van het besluitmoratorium strekt zich immers niet uit tot de vreemdeling wiens aanvraag, ook na het beroep op de rechter, onherroepelijk is afgewezen. Voor een dergelijke vreemdeling die op het moment waarop het moratorium wordt toegepast nog in de centrale opvang verblijft, voorziet het voorgestelde artikel 45, zesde en zevende lid, in opschorting van de rechtgevolgen van de meeromvattende beschikking en in rechtmatig verblijf.

De verlenging van de beslistermijn is gegrond op het besluit van de Raad van de Europese Unie om tijdelijke bescherming te verlenen. Omdat de beslistermijn door de werking van het nieuw voorgestelde artikel 43a in die gevallen van rechtswege wordt verlengd, hoeft het aantal ingediende aanvragen uit het desbetreffende land of regio niet daadwerkelijk zo hoog te zijn dat daarop redelijkerwijs niet tijdig kan worden beslist. Ook is niet vereist dat de situatie in het land van herkomst op grond waarvan een verblijfsvergunning asiel kan worden verleend naar verwachting van korte duur is of dat er een korte periode van onzekerheid over de situatie in het land van herkomst bestaat.

Het nieuwe besluitmoratorium heeft slechts betrekking op aanvragen van vreemdelingen ten aanzien van wie de Raad van de Europese Unie heeft besloten tot tijdelijke bescherming (artikel 5, derde lid, van de richtlijn), bepaalde gezinsleden (artikel 15 van de richtlijn) en eventueel vreemdelingen die afkomstig zijn uit hetzelfde land en om dezelfde redenen ontheemd zijn (artikel 7 van de richtlijn), tenzij op grond van de richtlijn (bijvoorbeeld artikel 28) is besloten dat tijdelijke bescherming wordt onthouden of beëindigd. In het Vreemdelingenbesluit 2000 zal worden geregeld welke vreemdelingen voor tijdelijke bescherming in aanmerking komen en op welke gronden deze tijdelijke bescherming in individuele gevallen, ondanks het voortduren van het raadsbesluit, kan worden beëindigd.

Het nieuwe besluitmoratorium doet er niet aan af dat het individuele onderzoek naar de asielaanvraag direct wordt gestart. Ook de asielzoekers die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen, zullen net als alle anderen de AC-procedure doorlopen. Tijdens deze procedure worden onder meer gegevens vastgelegd met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, alsmede de overige gegevens die voor de toepassing van de richtlijn tijdelijke bescherming van belang zijn (waaronder in het voorkomende geval 1F-aspecten). Indien de vreemdeling behoort tot de categorie vreemdelingen die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming, dan is verder onverwijld onderzoek in het AC niet meer zinvol en zal de vreemdeling, indien de aanvraag is ingediend in een AC, worden doorgestuurd naar een opvangcentrum. Het onderzoek omtrent de vraag of de aanvraag kan worden ingewilligd duurt daar voort tot op het moment dat komt vast te staan of er al dan niet gronden voor verlening zijn. De aanvraag van de vreemdeling die niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming, wordt op de gebruikelijke wijze (indien mogelijk in het AC) behandeld.

2.5. Vertrekmoratorium

Hiervoor is toegelicht dat op de asielaanvraag tijdens de periode waarin een raadsbesluit tot tijdelijke bescherming van kracht is, wel kan worden beslist. Het tegen een afwijzende beslissing in te stellen beroep schort de werking van de afwijzende beschikking op. In die gevallen waarin de beroepsprocedure is geëindigd, blijft de tijdelijke bescherming voor de verdere duur van het raadsbesluit van kracht. Dat vloeit voort uit artikel 19, tweede lid, van de richtlijn. Daartoe stel ik een aanpassing van het vertrekmoratorium voor. Met de huidige regeling in artikel 45, vierde en vijfde lid, kan niet worden volstaan. De duur van dit vertrekmoratorium bedraagt ten hoogste één jaar, terwijl tijdelijke bescherming in het uiterste geval drie jaar kan duren. Verder voorziet het huidige vertrekmoratorium er slechts in dat in dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet COA of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, niet worden beëindigd. De overige rechtsgevolgen van de meeromvattende beschikking blijven echter bestaan.

3. Uit de hiervoor omschreven systematiek volgt dat het aantal wijzigingen in de wet, het besluit en het voorschrift beperkt is

Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt de toegang van de vreemdeling die te kennen heeft gegeven asiel te wensen niet geweigerd dan na een bijzondere aanwijzing van de Minister van Justitie. Omdat tijdelijke bescherming de indiening van een asielaanvraag impliceert, is artikel 3, derde lid, ook van toepassing op ontheemden. Daarmee wordt de toegang van tijdelijk beschermden gefaciliteerd en de formaliteiten en kosten daarbij beperkt (artikel 8, derde lid, van de richtlijn). Daarnaast zal ten behoeve van de overbrenging van tijdelijk beschermden in een nieuw artikel 2.3a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 worden geregeld dat de toegang niet op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de wet wordt geweigerd indien de vreemdeling in het bezit is van een laissez-passer van het model dat als bijlage I bij de richtlijn is gevoegd (artikel 26, vijfde lid, van de richtlijn).

De asielaanvraag die de tijdelijk beschermde heeft ingediend, waarborgt de latere toetsing aan artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. Zij stelt daarmee veilig dat tijdelijke bescherming niet vooruitloopt op de erkenning van de status van vluchteling (artikel 3, eerste lid, van de richtlijn) en dat de mensenrechten, fundamentele vrijheden en refoulementsverboden in acht worden genomen (artikel 3, tweede lid, van de richtlijn). Dat laatste volgt ook reeds uit de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Verder garandeert het dat na afloop van de tijdelijke bescherming wordt beoordeeld of dwingende redenen van humanitaire aard gedwongen terugkeer in welomschreven gevallen onmogelijk of onredelijk maken (artikel 22, tweede lid, van de richtlijn). Daarmee is voorts gegarandeerd zowel de toegang tot de asielprocedure (artikel 17, eerste lid, van de richtlijn) als de voortzetting van het onderzoek van een asielaanvraag na afloop van de tijdelijke bescherming (artikel 17, tweede lid, van de richtlijn). Aangezien tijdelijke bescherming en de status van asielzoeker reeds worden gecombineerd, behoeft artikel 19, eerste lid, van de richtlijn geen omzetting.

De gegevens betreffende de tijdelijk beschermde waarvan de registratie op grond van de richtlijn (artikelen 10 en 26, derde lid) verplicht is, worden, voor zover deze niet reeds bij de aanvraag worden vermeld (artikelen 27, onder a, Vw 2000, 3 108 Vb 2000 en 3.38 VV 2000), tijdens het eerste gehoor in de asielprocedure (artikelen 37, onder b en c, Vw 2000, 3.110 Vb 2000 en 3.44 VV 2000) vergaard.

Aangezien de tijdelijk beschermde rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onder f of h, van de Vreemdelingenwet 2000, wordt hij op grond van artikel 9 van die wet in samenhang met artikel 3.1, eerste lid, onder a, van het voorschrift vreemdelingen 2000 in het bezit gesteld van een verblijfsdocument W. Daarmee wordt voldaan aan artikel 8, eerste en tweede lid, van de richtlijn.

Uit de overeenkomsten van Schengen en Dublin volgt dat Nederland de asielzoeker (de tijdelijk beschermde) die zonder toestemming naar een ander lidstaat zijn gereisd, terugneemt (artikel 11 van de richtlijn).

4. Kosten

Het besluitmoratorium betekent dat de beslistermijn van asielaanvragen wordt verlengd. De betreffende asielzoekers verblijven gedurende deze periode in de toelatingsprocedure en daarmee in de opvang voor asielzoekers. Dat laatste geldt eveneens voor het vertrekmoratorium. Dit leidt tot extra opvangkosten, terwijl de verblijfskosten (kosten van voorzieningen) voor eventuele statushouders (degenen die na het besluitmoratorium alsnog worden toegelaten) worden uitgesteld. De omvang van deze kosten is afhankelijk van het percentage van de instroom waarop de nieuwe moratoria van toepassing zijn en van de duur waarmee de beslistermijn in de individuele gevallen daadwerkelijk wordt verlengd.

5. Wijze van totstandkoming

Op het onderhavige voorstel is het advies van de Adviescommisie voor vreemdelingenzaken (ACVZ) ingewonnen.1 Het advies van de ACVZ van 6 november 2002 is in (de toelichting op) het voorstel verwerkt.

ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1)

Het nieuwe onderdeel o definieert tijdelijke bescherming als rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 onder f of h van de vreemdeling wiens uitzetting op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. De onderdelen f en h van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 geven aan wanneer een vreemdeling tijdens de verblijfsrechtelijke procedure rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Op grond van die artikelonderdelen zal in het Vreemdelingenbesluit 2000 worden geregeld wanneer uitzetting op grond van de richtlijn achterwege blijft en daarmee wanneer er sprake is van rechtmatig verblijf als tijdelijk beschermde. Om ieder misverstand te voorkomen over de vraag of ook de indiening van een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning tot tijdelijke bescherming leidt, is in onderdeel o uitdrukkelijk opgenomen dat er een asielaanvraag moet zijn ingediend. Met de woorden «op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming» wordt de grond van het rechtmatig verblijf in Nederland aangegeven. Daarmee worden de hierbedoelde vreemdelingen onderscheiden van andere asielzoekers aan wie het is toegestaan bepaalde fasen van de asielprocedure in Nederland te verblijven.

Onderdeel B (artikel 43a)

Voor de toelichting op artikel 43a verwijs ik naar het algemene gedeelte van deze toelichting waar reeds is ingegaan op het nieuwe besluitmoratorium.

In de tekst van het voorgestelde artikel 43a is uitdrukkelijk opgenomen dat de beslistermijn eerst met toepassing van het besluitmoratorium kan worden verlengd en daarna nog eens met zes maanden op individuele gronden. Het valt namelijk niet uit te sluiten dat het nodig is om na ommekomst van de eerste verlenging op grond van het raadsbesluit de beslistermijn nogmaals te verlengen omdat in een individueel geval onderzoek door derden of het openbaar ministerie moet worden gedaan. Verder is uitdrukkelijk opgenomen dat opeenvolging van het nieuwe en het bestaande besluitmoratorium niet is uitgesloten. Ik acht dat aanvaardbaar, zeker in gevallen waarin de oorspronkelijke beslistermijn in het individuele geval met een verhoudingsgewijs korte periode is verlengd en de daadwerkelijke beslissing op de asielaanvraag wegens één van de redenen, genoemd in artikel 43, niet kan worden genomen. Een dergelijke samenloop heeft slechts invloed op de beslistermijn, maar niet op de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.

Het voorgestelde moratorium strekt ertoe de bestaande beslistermijnen met de duur van de tijdelijke bescherming te verlengen. Het is dus in het algemeen niet zo dat de gewone beslistermijn van zes maanden (artikel 42, eerste lid), wordt verlengd met de duur van de tijdelijke bescherming plus nogmaals zes maanden. Dat is tot uitdrukking gebracht in de woorden «in afwijking van artikel 42, eerste lid». Wel kan de beslistermijn, zoals ook thans het geval is, worden verlengd indien het instellen van een besluitmoratorium noodzakelijk is (artikel 43) en in individuele gevallen met maximaal zes maanden indien onderzoek door derden of het Openbaar Ministerie noodzakelijk is (artikel 42, vierde lid). De consequentie van het voorgestelde stelsel is dat de bestaande beslistermijnen (artikelen 42 en 43) in het minst gunstige geval worden verlengd met drie jaar. Met de ACVZ meen ik dat cumulatie van de opschortingsmogelijkheden – zowel voor de vreemdeling als ook voor de overheid – in het algemeen onwenselijk is en daarom tot een minimum dient te worden beperkt. Nochtans acht ik de mogelijkheid van een dergelijke cumulatie door de gronden van deze opschortingsmogelijkheden noodzakelijk en gerechtvaardigd. In het individuele geval is de uiteindelijke termijn waarbinnen de beslissing op de asielaanvraag moet worden gegeven afhankelijk van diverse factoren, waaronder uiteraard de daadwerkelijke duur van de tijdelijke bescherming en het moment van indiening van de asielaanvraag. Voorts zal de situatie waarin advies van derden noodzakelijk is, zich niet in normale gevallen voordoen maar slechts in de uitzonderingsgevallen waarvoor zij is bedoeld. Als voorbeeld moge gelden het geval waarin de vreemdeling kort voor of na afloop van de tijdelijke bescherming een ernstig misdrijf pleegt en onderzoek door het Openbaar Ministerie nodig is. Deze grond rechtvaardigt de verlenging van de beslistermijn. Verder is ook de toepassing van het besluitmoratorium beperkt tot bijzondere gevallen. Indien de Raad van de EU heeft besloten dat de desbetreffende vreemdelingen in het algemeen veilig kunnen terugkeren, zal er slechts bij hoge uitzondering sprake kunnen zijn van voldoende redenen om een besluitmoratorium in te stellen. Omdat cumulatie van de opschortingsmogelijkheden is beperkt tot bijzondere gevallen, waarin de langere beslistermijn is gerechtvaardigd, acht ik de enkele mogelijkheid van cumulatie op zichzelf niet onredelijk. Daarbij komt dat opschorting op grond van artikel 42, vierde lid, en 43 een uitdrukkelijke beslissing van de Minister vergt, die daarbij beschikt over voldoende discretionaire bevoegdheden om onredelijke uitkomsten te vermijden. Tenslotte is in dit verband van belang dat het gaat om maximale beslistermijnen die er uiteraard niet toe dwingen om de vreemdeling zo lang mogelijk te laten wachten op een beslissing. Het streven is er op gericht zo snel mogelijk een beslissing te geven. In de praktijk kan dat worden gerealiseerd met een plan van aanpak voor de individuele beoordeling en afdoening van de asielaanvragen. Het voorgestelde systeem waarin een besluit- en een vertrekmoratorium worden gecombineerd, maakt de gespreide afdoening van aanvragen, afgstemd op de beschikbare capaciteit, mogelijk. Beslissingen op de asielaanvraag kunnen ook worden gegeven voordat de tijdelijke bescherming is beëindigd. Een zo spoedig mogelijke beslissing is niet alleen in het belang van de vreemdeling, maar ook in het belang van de uitvoeringspraktijk; de praktijk heeft immers geleerd dat de beslissing moeilijker en arbeidsintensiever wordt naarmate deze langer op zich heeft laat wachten.

De ACVZ heeft in dit verband geïnformeerd naar de relatie tot het zogeheten driejarenbeleid. In dat verband wijs ik op mijn brief van 6 november 2002 aan de voorzitter van de Tweede Kamer inzake de beëindiging van die beleidslijn (kamerstukken II 2002/2003, 19 637, nr. 691). Het gaat daarbij niet om een aangelegenheid die zich leent voor regeling in de Vreemdelingenwet 2000 maar in de Vreemdelingencirculaire 2000, die uiteraard moet worden aangepast aan het onderhavige voorstel. Overigens spreekt het naar mijn mening voor zich dat, ook indien het beleid dat de vreemdeling die drie jaren geen onherroepelijke beslissing op de asielaanvraag heeft verkregen in enigerlei vorm zou worden gehandhaafd, dat de tijd waarmee de beslistermijn wordt opgeschort niet meetelt bij de berekening van de termijn. Dat zou er bij de maximale duur van de tijdelijke bescherming (drie jaar) immers op neer kunnen komen dat het verblijf van de vreemdeling in Nederland wordt aanvaard, terwijl de validiteit van de motieven van een vreemdeling om zich hier te lande te vestigen daarbij geen rol speelt. Zulks is niet in overeenstemming is met de strekking van de richtlijn, die juist beoogt bescherming van strikt tijdelijke aard te bieden.

Onderdeel C (artikel 44)

Tijdelijke bescherming in Nederland geldt maximaal voor de duur van het raadsbesluit waarbij het is ingesteld. De vreemdeling ten aanzien van wie na die periode vast staat dat hij op een van de asielgronden (artikel 29, eerste lid, Vw 2000) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, kan een dergelijke titel worden verleend. Aangezien het nieuwe besluitmoratorum er niet toe dwingt die beslissing uit te stellen tot na afloop van de tijdelijke bescherming, kan dat overigens, uiteraard voor zover de situatie dat toestaat, ook tijdens de looptijd van het raadsbesluit gebeuren. De voorgestelde wijziging van artikel 44, derde lid, heeft betrekking op de ingangsdatum van de verblijfsverguning asiel. In aansluiting op de bestaande regeling van de ingangsdatum in die gevallen waarin het bestaande moratorium is ingesteld, wordt de verblijfsvergunning, ingeval van een verlengde beslistermijn op grond van een raadsbesluit tot tijdelijke bescherming, verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ingewilligd, met dien verstande dat die niet later is dan uiterlijk een jaar na de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Met de voorgestelde wijziging van artikel 44, derde lid, is een bovengrens aan de wachttermijn gesteld. Indien de beslistermijn in het individuele geval is verlengd met zes maanden, wordt de vergunning verleend met ingang van zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de verlenging in het individuele geval twee of drie jaar bedraagt, wordt de vergunning verleend met ingang van een jaar na ontvangst van de aanvraag. Ik heb er niet voor gekozen de vergunning in te laten ingaan op de datum waarop de tijdelijke bescherming eindigt. Dat zou betekenen dat de vreemdeling die in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning asiel, in het uiterste geval drie jaar moet wachten alvorens hij als houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd rechten kan opbouwen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. In een dergelijke situatie zal hij eerst na zes jaren zekerheid verkrijgen over de vraag of hij in Nederland mag blijven. Indien het voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (kamerstukken II, 2002/03, *, nrs. 1–3) tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal die periode acht jaren bedragen. Een dergelijk lange periode van onzekerheid is naar mijn mening niet gewenst.

Onderdeel D (artikel 45)

In het algemene gedeelte is ingegaan op de noodzaak van een aangepast vertrekmoratorium. Onderdeel 4 strekt tot aanpassing van artikel 45. De in het eerste lid van dat artikel bedoelde gevolgen van de meeromvattende beschikking treden niet in zolang het beroep van de vreemdeling de werking van de beschikking opschort. Voor de gevallen waarin de vreemdeling op het moment waarop tijdelijke bescherming wordt ingesteld al in beroep is gekomen of tijdens de tijdelijke bescherming beroep instelt tegen een afwijzende beschikking, bepaalt het bestaande derde lid van artikel 45 (in samenhang met het gewijzigde artikel 82) dat de werking van het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag wordt opgeschort.

De eerste volzin van het nieuw voorgestelde zesde lid ziet op gevallen waarin de vreemdeling uitgeprocedeerd raakt voordat het raadsbesluit is verstreken. Zonder nadere regeling zouden de rechtsgevolgen van de meeromvattende beschikking intreden en de vreemdeling in een situatie komen te verkeren die niet strookt met de richtlijn tijdelijke bescherming. De tweede volzin ziet op gevallen waarin de vreemdeling al uitgeprocedeerd is op het moment waarop een raadsbesluit van kracht wordt. Ook in die gevallen dreigt een situatie die onverenigbaar is met de richtlijn. Daaraan wordt tegemoetgekomen met de bepaling dat de reeds ingetreden rechtsgevolgen van rechtswege worden opgeschort voor de resterende duur van het raadsbesluit. Het vertrekmoratorium is beperkt tot vreemdelingen die nog in de centrale opvang verblijven. De vreemdeling wiens opvang reeds is beëindigd kan een nieuwe aanvraag indienen. Deze vreemdeling bevindt zich niet meer in het gezichtsveld van de overheid en kan Nederland reeds hebben verlaten. In die gevallen kan de noodzakelijke beoordeling van het individuele geval niet plaatsvinden. Zo zal onder meer moeten worden beoordeeld of de desbetreffende vreemdeling nog wel in Nederland verblijft, of hij al dan niet behoort tot de categorie ten aanzien van wie de Raad van de EU tot tijdelijke bescherming heeft besloten en of er ten aanzien van hem contra-indicaties zijn die zich tegen tijdelijke bescherming verzetten. Aangezien de richtlijn geen procedurele voorschriften geeft en het aan de lidstaten is om zelf invulling te geven aan de procedure waarmee de vreemdeling zijn aanspraken op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming geldend kan maken, komt de voorgestelde procedure – die overigens aansluit bij de wijze waarop het bestaande vertrekmoratorium is geregeld – niet in strijd met de richtlijn. De uitgeprocedeerde vreemdeling die niet meer in de opvang verblijft, kan zijn eventuele aanspraken op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming geldend maken door de indiening van een nieuwe asielaanvraag. Daarmee wordt (de aanwezigheid van) de vreemdeling bekend bij de overheid, die daarmee de gelegenheid krijgt om de aanspraken te beoordelen en te honoreren. Met de indiening van de aanvraag verkrijgt de vreemdeling weer rechtmatig verblijf. In het voorgestelde systeem treden bij een nieuwe afwijzende beschikking de rechtsgevolgen niet in zolang de uitzetting van de vreemdeling op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft (het voorgestelde zesde lid van artikel 45).

Het voorgestelde zevende lid voorziet in gelijkstelling van het verblijf van deze vreemdelingen met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f. In deze gevallen is er geen sprake meer van dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag of een beroepschrift.

Onderdeel E (artikel 79)

De beslissing om de uitzetting van een individuele vreemdeling, die behoort tot de specifieke groep waarop het raadsbesluit betrekking heeft, tijdens de duur van dat raadsbesluit niet achterwege te laten, bijvoorbeeld om redenen van openbare orde of nationale veiligheid, is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. In dergelijke gevallen zal aanstonds ook een beschikking op de asielaanvraag worden gegeven. Dat neemt niet weg dat die beslissing geen besluit omtrent de verblijfsvergunning asiel is in de zin van artikel 79 Vreemdelingenwet 2000. Dat betekent dat op grond van hoofdstuk 7, afdeling 2, van de Vreemdelingenwet 2000, bezwaar kan worden gemaakt alsvorens beroep kan worden ingesteld. Ten opzichte van de rechtsgang na afwijzing van de asielaanvraag kan een dergelijke afzonderlijke behandeling vertragend werken. Nu in deze gevallen ook op zeer korte termijn een besluit op de asielaanvraag zal worden genomen, wordt voorgesteld de rechtsmiddelen van hoofdstuk 7, afdeling 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (asiel) open te stellen tegen dit besluit, indien de zienswijze van de vreemdeling in de voornemenprocedure is gevraagd.

Onderdeel F (artikel 82)

Artikel 82 regelt de opschortende werking van het beroep bij de rechtbank. De in het huidige tweede en derde lid neergelegde uitzonderingen op de hoofdregel dat de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning asiel wordt opgeschort tot de beroepstermijn is verstreken of op het beroep is beslist, zien op gevallen waarin de werking van het besluit niet wordt opgeschort. Het nieuw voorgestelde vijfde lid voorziet in opschortende werking voor vreemdelingen met tijdelijke bescherming, dus voor vreemdelingen wier uitzetting op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft zolang het raadsbesluit voortduurt.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven