29 027
Aanvullend Protocol nr. 7 bij de Herziene Rijnvaartakte; Straatsburg, 27 november 2002

nr. 299
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2003

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 4 september 2003.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 4 oktober 2003.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 27 november 2002 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol nr. 7 bij de Herziene Rijnvaartakte (Trb. 2003, 15).

Een toelichtende nota bij het Aanvullend Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

TOELICHTENDE NOTA

1. Doelstellingen van het Aanvullend Protocol

Op 17 oktober 1868 kwam te Mannheim totstand de Herziene Rijnvaartakte (beter bekend als de Akte van Mannheim; Trb. 1955, 161). Deze is gewijzigd bij de op 20 november 1963 te Straatsburg totstandgekomen Overeenkomst tot wijziging (Trb. 1964, 83). Het Aanvullend Protocol nr. 7 bij de Herziene Rijnvaartakte heeft tot doel de harmonisatie van de technische voorschriften op Europees niveau en de vereenvoudiging van de verplichtingen op het terrein van scheeps- en schipperspatenten te bewerkstelligen. Hiertoe wordt het mogelijk om andere verklaringen, waaronder communautaire, te erkennen als gelijkwaardig met de op basis van de Herziene Rijnvaartakte afgegeven verklaringen, met inachtneming van de voor de Rijnvaart geldende veiligheidsstandaarden.

2. Voorgeschiedenis van het Aanvullend Protocol

Op grond van de Herziene Rijnvaartakte mag de Rijn alleen worden bevaren door schepen waarvan de bouw en de uitrusting voldoen aan de technische voorschriften, vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart te Straatsburg (hierna: CCR). Ten bewijze dat zij aan die voorschriften voldoen moeten de schepen op de Rijn zijn voorzien van een geldig Rijnscheepsattest, dat na inspectie van het schip kan worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een der verdragsstaten van de Herziene Rijnvaartakte (dat zijn België, Duitsland, Frankrijk, Nederland en Zwitserland).

Naast het Rijnscheepsattest bestaat voor de binnenvaart op de waterwegen van de Europese Gemeenschap buiten de Rijn een communautair scheepsattest, gebaseerd op richtlijn nr. 82/714/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (PbEG L 301), en afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lid-staten van de Gemeenschap. Deze richtlijn erkent tevens het Rijnscheepsattest als geldig voor de vaart op alle communautaire waterwegen, met dien verstande dat voor bepaalde ruime wateren, zoals estuaria van rivieren, een communautair aanvullend attest verlangd kan worden. Omgekeerd is het communautaire scheepsattest echter niet geldig voor de vaart op de Rijn. Schepen met een Rijnscheepsattest en eventueel het communautair aanvullend attest kunnen dus op het gehele West-Europese vaarwegennet opereren, terwijl schepen die alleen van een communautair scheepsattest zijn voorzien de Rijn moeten mijden, terwijl dat nu juist verreweg de belangrijkste vaarweg van het netwerk is.

3. Hoofdlijnen van het Aanvullend Protocol

De Europese Commissie laat al geruime tijd blijken dat zij de bovengeschetste situatie ongewenst vindt en dat het communautaire scheepsattest zou moeten worden erkend als geldig voor de vaart op de Rijn. Zij heeft voorgesteld de technische voorschriften van richtlijn 82/714/EEG zo aan te passen, dat die inhoudelijk gelijk worden aan de voor de Rijnvaart geldende voorschriften; beide scheepsattesten worden dan technisch gelijkwaardig en zouden dan ook beide geldig voor de vaart op de Rijn moeten worden.

De CCR op haar beurt heeft zich bereid verklaard aan dat verlangen tegemoet te komen. Het moet echter worden betwijfeld of de huidige tekst van de Herziene Rijnvaartakte (met name artikel 22, dat de regeling met betrekking tot het Rijnscheepsattest bevat) de CCR wel de bevoegdheid geeft andere dan Rijnscheepsattesten te erkennen als geldig voor de vaart op de Rijn. Om elke twijfel daaromtrent uit te sluiten wordt de Herziene Rijnvaartakte aangevuld met een bepaling, die deze bevoegdheid expliciet aan de CCR toekent. Daartoe heeft de CCR het Aanvullend Protocol opgesteld.

De tekst van het Aanvullend Protocol is ruim geredigeerd om de CCR in staat te stellen niet alleen het communautaire scheepsattest, maar eventueel ook scheepsattesten van niet tot de EU behorende landen te erkennen, mocht de voortschrijdende harmonisatie van de binnenvaartregelgeving op het pan-Europese vlak daartoe in de toekomst aanleiding geven. Uiteraard is erkenning door de CCR van scheepsattesten van landen buiten de EU alleen zinvol, indien die attesten ook erkend zijn voor de vaart op de communautaire waterwegen die toegang geven tot de Rijn. Richtlijn 82/714/EEG maakt die laatste erkenning in principe mogelijk.

Bovendien geeft het Aanvullend Protocol de CCR de bevoegdheid niet alleen scheepsattesten, maar ook schipperspatenten (vaarbewijzen) van communautaire of andere herkomst te erkennen. Dit om te voorkomen dat de Herziene Rijnvaartakte opnieuw zou moeten worden gewijzigd, wanneer ook aan een dergelijke erkenning behoefte zou ontstaan. Hoofdvoorwaarde voor erkenning is dat de voorschriften op basis waarvan de te erkennen documenten zijn uitgegeven gelijkwaardig zijn aan de corresponderende CCR-voorschriften.

Het Aanvullend Protocol voorziet nog in een andere aanpassing van de Herziene Rijnvaartakte, die los staat van de kwestie van de erkenning van communautaire en andere scheepsattesten en vaarbewijzen. De huidige tekst van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte kent de bevoegdheid tot het afgeven van Rijnscheepsattesten en het doen inspecteren van schepen toe aan de autoriteiten van de Oeverstaten. België, dat niet tot de oorspronkelijke verdragsstaten van de Herziene Rijnvaartakte behoort maar pas later is toegetreden, is geografisch geen oeverstaat van de Rijn. Het is nooit betwist dat de Belgische autoriteiten, evenals de autoriteiten van de andere verdragsstaten, Rijnscheepsattesten mogen afgeven en schepen mogen laten inspecteren. In de praktijk heeft men artikel 22 altijd zo gelezen, als stond er Verdragssta(a)t(en) in plaats van Oeversta(a)t(en). Nu er toch een wijziging van de Herziene Rijnvaartakte op stapel staat, wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt deze lezing te formaliseren.

4. Koninkrijkspositie

Het Aanvullend Protocol zal voor wat betreft het Koninkrijk, evenals de Herziene Rijnvaartakte, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

Naar boven