29 026
Technische Herstelwet 2003

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 2 oktober 2003

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

InhoudsopgaveBlz.
   
ALGEMEEN2
Aanhef2
Inleiding2
Lijfrentepremieaftrek vanwege een pensioentekort3
Aanpassing fiscale behandeling werkruimte in eigen woning3
Reparatie invorderingswet6
   
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING6
Artikel I (Wet inkomstenbelasting 2001)7
Artikel IV (Wet op de vennootschapsbelasting 1969)7
Artikel VII (Algemene wet inzake rijksbelastingen)7
Artikel VIII (Invorderingswet 1990)8

ALGEMEEN

Aanhef

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennis genomen van bovenvermeld wetvoorstel. De meeste voorstellen kunnen hun goedkeuring wegdragen. Ten aanzien van een aantal onderwerpen hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inhoud van bovengenoemd wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de Technische herstelwet 2003. Zij willen in de eerste plaats de aandacht vragen voor het opschrift en de considerans van het wetsvoorstel. Vervolgens hebben zij vragen over de fiscale behandeling van de werkruimte in de eigen woning en het massaal bezwaar.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om in haar antwoord het gehele commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (brief d.d. 25 september 2003; verder aangeduid als «de Orde») te betrekken.

De leden van de CDA-fractie constateren dat zij vorig jaar bij de parlementaire behandeling van de Veegwet II (Kamerstuk 28 487) de hoop hebben uitgesproken dat dat de laatste Veegwet met betrekking tot de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna: IB 2001) zou zijn. Per slot van rekening dient bij het opstellen van nieuwe wetteksten een zodanige zorgvuldigheid in acht te worden genomen dat het herstellen van foutjes tot het minimum beperkt blijft. Dat nu – drie jaar na de invoering van de Wet op de IB 2001 – alweer een derde herstelwet voorligt, tekent naar het oordeel van genoemde leden de slordigheid waarmee de wetgever omgaat met het opstellen van de wetteksten. Daar komt nog bij dat de regering zelfs stelt dat dit wetsvoorstel past in het in de laatste jaren gebruikelijk geworden praktijk om met enige regelmaat een verzamelwetsvoorstel te maken met voorstellen tot herstel van de in de uitvoeringspraktijk gebleken onduidelijkheden in de wetgeving en aanpassingen van technische aard. Bovengenoemde leden zijn echter van mening dat het niet wenselijk is om een jaarlijkse traditie te maken van de herstelwetten als voorliggend wetsvoorstel. Graag zien de leden van de CDA-fractie een reactie tegemoet. Deze leden roepen de regering op om voldoende tijd te nemen bij het formuleren van de wetteksten, zodat dergelijke herstelwetten overbodig blijven.

Het opschrift «Technische Herstelwet 2003» wekt volgens de leden van de SGP-fractie de indruk dat het wetsvoorstel alleen technisch is, terwijl de memorie van toelichting laat zien dat er wel degelijk inhoudelijke wijzigingen zijn opgenomen. Op zijn minst zou uit de titel duidelijk moeten worden dat het gaat om belastingwetgeving. In het licht van aanwijzing 107 van de Aanwijzingen voor de Regelgeving verdient het daarom aanbeveling deze aanduiding te wijzigen. Ook de considerans maakt de precieze doelstelling van het wetsvoorstel onvoldoende duidelijk. De indiening van een wetsvoorstel maakt als zodanig al duidelijk dat er wijzigingen en bijstellingen gewenst worden. De vraag om welke wijzigingen het gaat is interessanter. De aanwijzingen 117 en 118 vragen om een duidelijker strekking en motivering.

Ook de leden van de CDA-fractie merken op dat zij, zoals gewend, in de herstelwet behalve technische, ook beleidsmatige onderwerpen aantreffen. Waarom zijn de beleidsmatige voorstellen niet ondergebracht in een afzonderlijk wetsvoorstel?

Lijfrentepremieaftrek vanwege een pensioentekort

De leden van de CDA-fractie constateren met genoegen dat het amendement Van Vroonhoven-Kok (Kamerstuk 28 607, nr. 15) een nadere uitwerking krijgt. Deze leden zijn van mening dat deze uitwerking tegemoet komt aan de wensen die leven in de praktijk. Wel blijkt deze regeling voor belastingplichtigen met fluctuerende inkomens – bijvoorbeeld ondernemers – problemen op te leveren. Het schommelende karakter van de inkomsten kan namelijk tot gevolg hebben dat de betaalde lijfrentepremie niet aftrekbaar is (er is namelijk geen tekort volgens de jaarruimte) dan wel dat er sprake is van een tariefsnadeel. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat dit niet de bedoeling kan zijn geweest van de nieuwe regeling. Deze leden zien graag een reactie van de regering tegemoet.

Genoemde leden constateren dat er nog steeds problemen zijn met het berekenen van het pensioengat. Niet alleen is de formule in de inkomstenbelasting ingewikkeld, ook zijn op sommige punten de inhaalmogelijkheden te beperkt. Zo zijn bijvoorbeeld voor allochtonen, herintredende vrouwen en voor startende ondernemers de inhaalmogelijkheden te beperkt. Deelt de regering deze mening? Zo ja, is hij bereid in meer fundamentele zin de pensioengatberekening aan de orde te stellen?

De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de voorgestelde wijzigingen in de lijfrentepremieaftrek vanwege een pensioentekort.

Aanpassing fiscale behandeling werkruimte in eigen woning

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat de fiscale behandeling van de werkruimte eigen woning gestroomlijnd wordt. Zij hebben nog wel enkele vragen.

In de eerste plaats menen deze leden dat de regeling toch erg ingewikkeld blijft. Er is zelfs een bijlage bij het wetsvoorstel noodzakelijk om de uitwerking ervan toe te lichten. Genoemde leden achten het daarom ook verstandig van de wetgever dat de belastingplichtigen tot 1 januari 2005 de tijd krijgen om op de nieuwe situatie te anticiperen. Welke actie wordt er vanuit de Belastingdienst ondernomen om de ondernemers, werkgevers en werknemers hierop voor te bereiden? Is de Belastingdienst bereid hiertoe een voorlichtingscampagne op te starten?

De leden van de CDA-fractie betwijfelen of de ratio van deze nieuwe regeling daadwerkelijk vereenvouding is. Kan de regering helder uiteenzetten, waarom tot voor deze nieuwe regeling gekozen is?

Met betrekking tot de aanpassing van de fiscale behandeling werkruimte in eigen woning hebben ook de leden van de VVD-fractie enige opmerkingen en vragen. De voorwaarden waaraan een werkruimte in de eigen woning moet voldoen om in aanmerking te komen voor aparte fiscale behandeling worden in dit wetsvoorstel nader gespecificeerd. Doel hiervan is de huidige onduidelijkheden in de praktijk en de kritiek op de regeling weg te nemen. Uitgangspunt hierbij is dat de werkruimte een zodanige zelfstandigheid bezit dat de ruimte duidelijk te onderscheiden is door o.a. uiterlijke kenmerken. Een werkruimte die genoemde uiterlijke kenmerken niet bezit komt niet langer in aanmerking voor aparte fiscale behandeling buiten de eigen woning om.

De geformuleerde voorwaarden zijn naar de mening van de leden van de fractie van de VVD te beperkend. Vanuit het oogpunt van de bevordering van (eigen) ondernemerschap en de stimulering van flex- en thuiswerken vinden deze leden deze strenge voorwaarden ongelukkig en vragen de regering andere voorwaarden te formuleren die de bevordering van eigen ondernemerschap en de stimulering van thuiswerken niet ontmoedigen. Het huidige voorstel werkt drempelverhogend voor toekomstige ondernemers/thuiswerkers die vanuit hun eigen woning of die van hun partner willen gaan werken. Deze drempel achten de leden de VVD-fractie in tijden van economische teruggang onwenselijk.

Volgens de leden van de SGP-fractie lijkt het erop dat deze regeling voor mensen met een speciale niet-afgescheiden werkkamer problemen oplevert. In dit verband denken deze leden aan het concrete voorbeeld van werkruimten van predikanten die (meestal) niet in een dienstbetrekking staan en ook geen tot het privé-vermogen behorende woning bezitten. Vaak is deze ruimte niet afgezonderd van de woning, terwijl wel duidelijk is dat deze werkkamer alleen ter beschikking staat voor de ambtelijke werkzaamheden. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat deze werkruimte toch naar verkeersopvatting een zelfstandig gedeelte van de woning vormt. Hoe oordeelt de regering hierover?

De leden van de CDA-fractie achten de reikwijdte van de nieuwe regeling zeer beperkt. Zo vragen deze leden zich af of de conclusie juist is dat zowel voor de ondernemer, de freelancer als de werknemer de kosten van een werkruimte alleen nog maar verdisconteerd kunnen worden als er sprake is van een zelfstandige werkruimte? Genoemde leden vragen de regering hoe deze regeling zich verhoudt tot wens van dit kabinet om startende ondernemers een reikende hand te bieden. Per slot van rekening worden de meeste ondernemingen gestart vanuit het woonhuis? Genoemde leden vragen de regering voorts hoe deze regeling zich verhoudt tot wens van dit kabinet om het telewerken te bevorderen?

De leden van de VVD-fractie vinden het onverstandig, gezien het feit dat geen sprake is van grote budgettaire opbrengsten voor de staat; ondernemers, freelancers en anderen die door de voorgestelde wijzigingen worden getroffen, tot kosten te dwingen om te voldoen aan de nu voorgestelde voorwaarden of de fiscale behandeling van de werkruimte te verliezen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of hij kan aangeven hoeveel ondernemers op dit moment nog in aanmerking komen voor een aftrek voor de werkruimte en dat in de nieuwe regeling niet meer kunnen. Dezelfde vraag geldt ook voor thuiswerkers in dienstbetrekking. Hoeveel van deze werknemers raken hun onbelaste vergoeding kwijt? In welke orde van grootte ligt deze inkomensvermindering? Is de regering van mening dat de nieuwe regeling een extra belemmering kan worden voor de startende ondernemer? Indien een ondernemer of freelancer zijn werkzaamheden in en vanuit zijn eigen woning verricht, maken deze belastingplichtigen naar het oordeel van deze leden wel degelijk extra kosten in vergelijking met anderen die over een werkruimte buiten de eigen woning beschikken, zoals bijvoorbeeld extra kosten voor energie. Deelt de regering de mening dat dit toch onmiskenbaar ondernemingskosten zijn? Indien een ondernemer, freelancer of zelfstandig beroepsbeoefenaar in de nieuwe regeling over een niet kwalificerende werkruimte beschikt, zijn de inrichtingskosten van de werkruimte voor deze belastingplichtigen dan wel aftrekbaar? Kan de regering aangeven of bijvoorbeeld bij een huisarts of bij een fysiotherapeut met een praktijk aan huis zonder aparte toegang en zonder aparte sanitaire voorzieningen nog wel sprake is van een kwalificerende werkruimte?

De leden van de CDA-fractie vragen of de conclusie juist is dat iemand die in de onderneming of werkzaamheid van zijn partner werkt per definitie zelfstandige werkruimte moet hebben om de kosten van zijn werkruimte te kunnen verdisconteren, omdat hij anders wordt meegezogen in de terbeschikkingstellingsregeling?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of hij kan aangeven hoe de belastingheffing verloopt in 2005 voor die belastingplichtigen waarvoor de werkruimte in de huidige regeling (vanaf 2001) onder de terbeschikkingstellingregeling valt en waarvoor diezelfde werkruimte onder de nu voorgestelde regeling weer terugkeert onder de eigenwoningregeling? Wordt de «papieren waardestijging» van de werkruimte over die periode belast?

Wat betreft de definitie van de zelfstandige werkruimte, is het onder meer van belang dat de belastingplichtige aantoont dat de werkruimte «naar verkeersopvatting zelfstandig» is. De leden van de CDA-fractie voorzien heel wat discussies omtrent dit criterium. Geschiedt de invulling van het criterium «naar verkeersopvatting zelfstandig» aan de hand van de vermogensetikettering jurisprudentie van de Hoge Raad, met andere woorden kan het zelfstandigheidcriterium op één lijn worden gesteld met deze jurisprudentie? Indien dat niet het geval is, zijn genoemde leden benieuwd te vernemen welke afwijkingen er kunnen optreden ten opzichte van deze jurisprudentie.

De leden van de SGP-fractie stemmen ermee in dat de wettelijke definitie van de werkruimte in de eigen woning duidelijk moet zijn. Het is wel de vraag of de gekozen oplossing afdoende duidelijkheid biedt. Tussen een zolderkamer en een ruimte met eigen ingang en sanitair bevindt zich een breed grijs gebied. Zijn de in de toelichting gekozen voorbeelden limitatief of exemplarisch?

De leden van de CDA-fractie merken op dat, alhoewel het de bedoeling van de nieuwe regeling was om de fiscale behandeling van de werkruimte in de verschillende belastingwetten gelijk te trekken, de Raad van State constateert dat de voorgestelde fiscale behandeling van de onzelfstandige werkruimte in de vennootschapsbelasting niet geheel gelijk is aan de behandeling van de onzelfstandige werkruimte in de inkomstenbelasting. Eigenlijk zou naast de aftrekbeperking in de Wet op vennootschapsbelasting 1969 tevens een dividenduitkering bij de aanmerkelijkbelanghouder in aanmerking moeten worden genomen ter hoogte van die kosten en lasten. De regering geeft de Raad volledig gelijk, maar acht dit voorstel vooralsnog te verstrekkend. De regering sluit niet uit dat dit in een later stadium alsnog wordt overwogen. Kan de regering nader ingaan op de reden dat dit thans te verstrekkend is en wanneer hier dan op kan worden teruggekomen?

De leden van de PvdA-fractie zien dat in de bijlage bij het wetsvoorstel een opstelling is gemaakt, hoe de fiscale behandeling van de werkruimte in de privé-woning uitwerkt na inwerkingtreding van het voorstel. Kan eenzelfde opstelling gemaakt worden voor de huidige regeling?

De leden van de PvdA-fractie zien niet in waarom bij een aanmerkelijkbelanghouder die niet in dienst is van de eigen BV en een vergoeding van deze BV ontvangt voor een niet kwalificerende werkruimte, deze vergoeding onbelast blijft? Er is hier toch sprake van een verkapte winstuitdeling?

Tenslotte hebben de leden van de CDA-fractie nog behoefte aan een reactie op een aantal opmerkingen die de Orde naar voren brengt. Zo pleit de Orde voor een uitbreiding van de rangorderegeling om samenloop van belastingheffing te voorkomen. Hoe staat de regering daar tegenover?

Voorts vraagt de Orde verduidelijking van de mogelijkheid tot het toekennen van een onbelaste kostenvergoeding voor gebruik van de werkruimte? Kan hier nader op worden ingegaan?

Is de conclusie van de Orde terecht dat ten onrechte geen rekening gehouden is met het nieuwe werkruimteconcept in de terbeschikkingstellingregeling. Waarom is dat niet gebeurd?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om in haar antwoord de vragen gesteld terzake van dit onderwerp in de brieven van de Orde d.d. 25 september 2003 en van Fiscanet d.d. 17 september 2003 te betrekken.

Reparatie invorderingswet

In de Invorderingswet wordt een lek gedicht tegen een onlangs gesignaleerde constructie waarbij de heffing over de in Nederland opgebouwde aanmerkelijkbelang-claim illusoir wordt gemaakt. De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat deze constructie indruist tegen doel en strekking van de conserverende aanslag. De regering erkent echter dat voor het bestrijden van deze constructie niet per se nieuwe regelgeving nodig is, maar wil daartoe wel overgaan in verband met de rechtszekerheid. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat niet te lichtzinning tot nieuwe regelgeving mag worden overgegaan en hebben derhalve behoefte aan een nadere toelichting omtrent de overweging van de regering om toch tot een complete wetswijziging te komen. Waarom is er in de huidige situatie geen of onvoldoende sprake van rechtszekerheid?

In het verlengde hiervan pleit de Orde de disproportionaliteit van deze reparatie tegen te gaan door een 90% of «voor zover» benadering. De leden van de CDA-fractie vragen de regering hierop te reageren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er geen sprake is van overkill bij de in dit kader voorgestelde aanscherping? Bij een terugbetaling van kapitaal in de situatie dat er geen sprake is van de omzetting van winstreserves in aandelenkapitaal tegen uitreiking van bonus aandelen, wordt er in binnenlandse situaties geen belasting geheven terzake van die terugbetaling. Zien deze leden het goed dat bij een geëmigreerde aanmerkelijk belanghouder in dezelfde situatie wel sprake is van belastingheffing?

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (Wet inkomstenbelasting 2001)

Artikel 2.8

De leden van de CDA-fractie merken op dat het bij het overlijden van de ondernemer mogelijk is de afrekening van de ondernemingsactiviteiten in een conserverende aanslag op te nemen. Op verzoek van de erfgenamen wordt de sterftewinst geheel of gedeeltelijk niet als te conserveren inkomen aangemerkt maar als gewoon inkomen, waardoor negatief inkomen verrekend kan worden met de sterftewinst. Deze faciliteit wordt alleen geboden in geval van sterftewinst en niet bij andere inkomensbestanddelen die als te conserveren inkomen worden aangemerkt. «In het algemeen» bestaat er voor een emigrant aan wie een conserverende aanslag wordt opgelegd namelijk wel de mogelijkheid zijn verlies te verrekenen. De leden van de CDA-fractie constateren dat het dus ook kan voorkomen dat dit verlies niet verrekenbaar is. Waarom is met deze gevallen geen rekening mee gehouden? Deelt de regering de mening dat al het als te conserveren inkomen aan te merken inkomen verrekenbaar moet zijn met eventuele verliezen? Genoemde leden zijn van mening dat de toepassing van de hardheidsclausule op deze situaties niet gewenst is en onvoldoende rechtszekerheid biedt.

Artikel 2.14, derde lid, onderdeel d en vierde lid

Het is denkbaar dat de werkgever een vergoeding verstrekt aan de werknemer voor het gebruik van een werkkamer thuis, welke niet kwalificeert als een zelfstandige werkruimte. De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe in deze gevallen belast wordt? De Orde wijst enerzijds op de werking van het caravanstallingarrest (BNB 1984/144) en anderzijds op de loonjurisprudentie van de Hoge Raad (BNB 1999/130 en BNB 2000/56) Is het waar dat een DGA in de toekomst geen onbelaste onkostenvergoeding meer kan ontvangen voor de werkruimte in de loonsfeer, omdat in die gevallen op grond van de rangorderegeling de vergoeding gezien wordt als resultaat uit overige werkzaamheden? Dat zou de leden van de CDA-fractie bevreemden.

Artikel IV (Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Onderdeel F (artikel 15 ac vpb)

De leden van de CDA-fractie constateren dat zowel artikel 13d, als artikel 13e en artikel 15ac vpb zien op een wijziging met betrekking tot de verwijzingen inzake de earn-out-regeling. In artikel 13d en 13e is terugwerkende kracht opgenomen tot 1 januari 2003, terwijl dat voor artikel 15ac achterwege is gebleven. Genoemde leden menen dat ook voor artikel 15ac terugwerkende kracht moet worden opgenomen. Zij verzoeken de regering hierop te reageren.

Artikel VII (Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Door een wijziging van artikel 25a, lid 13 AWR wordt bewerkstelligd dat een uitspraak van de rechter in het kader van massaal bezwaar die in het voordeel is van de belastingplichtigen, óók doorwerkt naar gevallen waarin geen bezwaar is aangetekend. De leden van de CDA-fractie achten dit een zeer principiële wetswijziging, waarvan de reikwijdte thans nog moeilijk te overzien is. Genoemde leden hebben juist omdat zij dit zo'n principieel voorstel vinden, behoefte aan een nadere toelichting op de beweegreden van de regering. In de aan dit voorstel ten grondslag liggende motie is namelijk gesteld dat de dragende motivering voor een dergelijke tegemoetkoming is dat zonder de voorgestelde regeling een ongelijke behandeling kan ontstaan tussen gelijke gevallen. Deze overweging missen genoemde leden in de memorie van toelichting.

De motie Hofstra, waar dit voorstel de uitwerking van is, vraagt om een gelijke behandeling van belastingplichtigen die wel en de niet bezwaar hebben aangetekend tegen een beslissing van de belastingdienst. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het niet voldoende is dat de inspecteur slechts kan handelen ten aanzien van die gevallen die hem bekend zijn. Deze leden vinden dat alle belastingplichtigen inzake een kwestie waarover de rechter in het voordeel van de belastingplichtigen heeft beslist, op gelijke wijze behandeld dienen te worden. Hoe denkt de regering alle belastingplichtigen die van een uitspraak in een massaal bezwaar-zaak voordeel kunnen hebben, te bereiken?

De leden van de VVD-fractie merken op dat volgens de memorie van toelichting (pagina 22) de voorgestelde herzieningsregeling ziet op gevallen waarin bezwaar openstond op het moment van aanwijzing als massaal bezwaar. Deze formulering wekt de indruk dat de regeling niet geldt voor gevallen waarin een aanslag is opgelegd na het moment van aanwijzing als massaal bezwaar. De voorgestelde tekst van art. 25a, lid 13 AWR lijkt deze beperking niet aan te brengen. Kan de regering aangeven hoe tekst en toelichting zich tot elkaar verhouden?

Op welke wijze kan een rechtshandeling de betrokken inspecteur pas na verloop van jaren ter kennis komen? Kan er niet van worden uitgegaan dat de inspecteur op de hoogte is van alle door hem genomen besluiten?

Volgens de voorgestelde slotzin van art. 25a, lid 13 AWR wordt een eventuele teruggaaf van bronbelasting door de inspecteur verleend aan de naar zijn oordeel meest gerede partij. Waarom wordt hier afgeweken van de regel dat teruggaaf plaatsvindt aan degene van wie is ingehouden, indien zowel deze persoon als de inhoudingsplichtige bezwaar heeft gemaakt (art. 25b, lid 2 , art. 27f, lid 2, en art. 29i, lid 2 AWR)? Aan wie wordt de teruggaaf verleend indien de inspecteur weigert om tot herziening over te gaan, en vervolgens de rechter wel tot herziening besluit? Kan het oordeel van de inspecteur over de vraag wie de meest gerede partij is door de rechter worden getoetst? Zou het dan niet beter zijn om de woorden «naar het oordeel van de inspecteur» in de slotzin van art. 25a, lid 13 AWR te laten vervallen?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de regeling van massaal bezwaar. Zij hebben een aantal vragen over de praktische uitvoerbaarheid van deze regeling. Om te komen tot een goede beoordeling van dit onderdeel van het wetsvoorstel zouden deze leden graag voorbeelden zien van vergelijkbare wettelijke bepalingen. Zijn er andere voorbeelden van gerechtelijke uitspraken die tevens van toepassing worden verklaard op vergelijkbare gevallen?

De regeling geldt ook voor gelijke gevallen waarin geen bezwaar is ingediend, maar waar de inspecteur wel kennis van draagt. Op welke manier komen burgers in kennis van de gerechtelijke uitspraak? Leidt deze regeling niet tot een vrij willekeurige toepassing? Een andere vraag van de leden van de fractie van de SGP betreft de termijn van vijf jaar. Kan het voorkomen dat iemand die wel bezwaar heeft ingediend na vier jaar een onherroepelijke uitspraak heeft, terwijl iemand anders die geen bezwaar heeft ingediend alsnog voor herziening in aanmerking komt?

Artikel VIII (Invorderingswet 1990)

De aanpassing van de Invorderingswet 1990 achten de leden van de VVD-fractie als nuttig en noodzakelijk om de geconstateerde lacune weg te nemen. Deze leden zijn wel benieuwd op welke schaal in het verleden door aanmerkelijk belanghouders gebruik gemaakt is van deze constructie.

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De adjunct-griffier van de commissie,

Vente


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), Crone (PvdA), De Grave (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Eurlings (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Van Loon-Koomen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Heemskerk (PvdA) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Mosterd (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Rambocus (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA) en De Vries (VVD).

Naar boven