29 026
Technische Herstelwet 2003

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan het wetsvoorstel Technische Herstelwet 2003.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

4 september 2003

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige daarmee samenhangende wetten, wijzigingen, bijstellingen alsmede enkele technische en redactionele verbeteringen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 2.8 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Op een bij de aangifte gedaan verzoek wordt het positieve inkomensbestanddeel dat in aanmerking is genomen op grond van artikel 3.58, eerste lid, geheel of gedeeltelijk niet als te conserveren inkomen aangemerkt.

B. Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. van een werkgever waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92 een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, uitgezonderd de artikelen 4.10 en 4.11, ontvangen vergoedingen ter zake van kosten en lasten die verband houden met een werkruimte ten behoeve van hemzelf in zijn woning, niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare loon, doch bij de bepaling van het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden en wordt die werkruimte tot het vermogen van die werkzaamheid gerekend, indien de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:

1°. ingeval de belastingplichtige tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, of

2°. ingeval de belastingplichtige niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.

2. Aan het vierde lid wordt toegevoegd:

Met betrekking tot het derde lid, onderdeel d, is artikel 3.16, twaalfde lid, van overeenkomstige toepassing.

C. Artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van de belastingplichtige zelf in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:

a. ingeval hij tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, of

b. ingeval hij niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.

2. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, dat komt te luiden:

12. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woning mede verstaan: een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, alsmede de aanhorigheden van een schip of woonwagen.

D. Artikel 3.17, eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorende of door hem in privé gehuurde bezittingen, andere dan personenauto's als bedoeld in onderdeel b:

1°. indien de bezittingen tot het privé-vermogen behoren: een gebruiksvergoeding van ten hoogste het voordeel uit sparen en beleggen dat ter zake van deze bezittingen in aanmerking wordt genomen, zonder daarbij rekening te houden met het heffingvrije vermogen bedoeld in artikel 5.5, dat kan worden toegerekend aan de periode van het gebruik van de bezitting in de onderneming, alsmede een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen;

2°. indien de bezittingen in privé zijn gehuurd: een gebruiksvergoeding van ten hoogste een evenredig deel van de huurprijs dat kan worden toegerekend aan de periode van het gebruik van de bezitting in de onderneming, alsmede een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen.

E. Artikel 3.19, vijfde lid, komt te luiden:

5. Voor de toepassing van dit artikel:

a. wordt onder woning mede verstaan: een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet;

b. blijft onder woning begrepen een werkruimte waarvan de kosten en lasten, indien die werkruimte niet tot het ondernemingsvermogen zou behoren, ingevolge artikel 3.16, eerste lid, niet in aftrek zouden komen.

F. Artikel 3.93 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Voor de toepassing van de artikelen 3.91 en 3.92:

a. geldt een persoon niet als aanverwant indien het huwelijk waardoor de verwantschap is ontstaan, door echtscheiding is ontbonden;

b. wordt niet als het rendabel maken van vermogensbestanddelen aangemerkt het ter beschikking stellen van een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in een woning die de belastingplichtige ter beschikking staat, indien de persoon aan wie of het lichaam waaraan ter beschikking wordt gesteld ter zake van die terbeschikkingstelling niet een vergoeding ten laste van de winst of het resultaat uit overige werkzaamheden kan brengen.

2. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, dat komt te luiden:

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woning mede verstaan: een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, alsmede de aanhorigheden van een woning, schip of woonwagen.

G. Na artikel 3.95 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 3.95a. Aftrek bij het toepassing vinden van artikel 2.14, derde lid, onderdeel d

Indien ingevolge artikel 2.14, derde lid, onderdeel d, door de belastingplichtige genoten vergoedingen ter zake van een werkruimte niet worden aangemerkt als loon doch als voordeel behaald met een werkzaamheid en die werkruimte behoort tot het vermogen van een onderneming van hem of van één met hem verbonden persoon als bedoeld in dat artikelonderdeel, wordt voor de berekening van het resultaat met die werkzaamheid slechts als kosten en lasten in aftrek gebracht een evenredig deel van de op de voet van artikel 3.19 berekende bijtelling privé-gebruik woning.

H. Artikel 3.111 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «, anders dan ten behoeve van een onderneming,».

2. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, dat komt te luiden:

10. Onder eigen woning wordt niet begrepen een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van een gebouw, schip of woonwagen met de daartoe behorende aanhorigheden dat wordt gebruikt:

1°. in een onderneming van de belastingplichtige of persoon die tot zijn huishouden behoort en bij de bepaling van de winst van die onderneming ter zake van dat gebruik een bedrag ten laste van de winst kan worden gebracht;

2°. voor resultaat uit een of meer werkzaamheden van de belastingplichtige of persoon die tot zijn huishouden behoort en bij de bepaling van dat resultaat ter zake van dat gebruik een bedrag ten laste van het resultaat kan worden gebracht, of

3°. in een vennootschap waarin de belastingplichtige of persoon die tot zijn huishouden behoort een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, uitgezonderd de artikelen 4.10 en 4.11, en bij de bepaling van de winst van die vennootschap ter zake van dat gebruik een bedrag ten laste van de winst kan worden gebracht.

I. Artikel 3.120 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «renten van schulden» vervangen door: renten van schulden, kosten van geldlening daaronder begrepen,.

2. In het vierde lid, onderdelen a en c, wordt «renten van schulden» vervangen door: renten van schulden, kosten van geldlening daaronder begrepen,.

J. Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «vanwege een pensioentekort in het kalenderjaar» vervangen door «vanwege een pensioentekort in het voorafgaande kalenderjaar».

Voorts wordt in het eerste lid, tweede volzin, «in het kalenderjaar aan spaarloon» vervangen door «in het voorafgaande kalenderjaar aan spaarloon».

Ten slotte wordt in het eerste lid, tweede volzin, «opneemt» vervangen door: heeft opgenomen.

2. In het tweede lid wordt «in de onmiddellijk aan het kalenderjaar voorafgaande periode» vervangen door: in de aan het kalenderjaar voorafgaande periode.

3. In het derde lid wordt «het gezamenlijke bedrag» vervangen door: het gezamenlijke bedrag in het voorafgaande kalenderjaar.

4. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «de aan het onmiddellijk aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar» vervangen door «de aan het voorafgaande kalenderjaar».

Voorts wordt «de toeneming van de diensttijd in het onmiddellijk aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar» vervangen door «de toeneming van de diensttijd in dat kalenderjaar».

Ten slotte wordt «spaarloon als bedoeld in artikel 32 van die wet» vervangen door: spaarloon als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964 in dat kalenderjaar.

5. In het vierde lid, onderdeel b, wordt «in een kalenderjaar» vervangen door «in het voorafgaande kalenderjaar».

Voorts wordt «bij het einde van het kalenderjaar» vervangen door: bij het einde van dat kalenderjaar.

K. Artikel 3.130 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Een belastingplichtige kan premies voor lijfrenten die binnen de hierna aangegeven periode na afloop van het kalenderjaar door hem zijn betaald of verrekend, naar bij de aangifte gemaakte keuze aanmerken als premies die zijn betaald of verrekend in het kalenderjaar, indien het betreft:

a. premies als bedoeld in artikel 3.127, eerste en tweede lid: binnen drie maanden, en

b. premies als bedoeld in de artikelen 3.128 en 3.129: binnen zes maanden.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij wijziging van binnenlandse belastingplicht in buitenlandse belastingplicht in het kalenderjaar kan de belastingplichtige premies voor lijfrenten naar bij de aangifte gemaakte keuze aanmerken als premies die zijn betaald of verrekend in de periode van binnenlandse belastingplicht in het kalenderjaar, indien de premies zijn betaald of verrekend in de periode van de buitenlandse belastingplicht in het kalenderjaar of binnen de in het tweede lid, onderdelen a en b, bedoelde periode na afloop van het kalenderjaar.

L. In artikel 6.17, eerste lid, onderdeel e, vervalt in de zinsnede «indien de de afstand» één keer «de».

M. In artikel 6.18, vierde lid, wordt «artikel 2.17, zesde lid» vervangen door: artikel 2.17, zevende lid.

N. Artikel 7.7, vierde lid, eerste volzin, komt te luiden:

4. Indien de belastingplichtige niet het gehele jaar belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland geniet, wordt bij de bepaling van het forfaitair rendement de begindatum vervangen door het latere tijdstip waarop de belastingplichtige aanvangt belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland te genieten, of wordt de einddatum vervangen door het eerdere tijdstip waarop de belastingplichtige ophoudt belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland te genieten.

O. In artikel 9.3, vierde lid, wordt «eerste lid, onderdeel g» vervangen door: eerste lid, onderdeel f.

ARTIKEL II

Hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel I, onderdeel Ua, wordt als volgt gewijzigd:

1. De bestaande tekst van onderdeel Ua wordt tot eerste lid genummerd.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 42a, zevende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964» vervangen door: artikel 35 of artikel 42a, zevende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van artikel 3.139 wordt mede als negatieve persoonsgebonden aftrek van een belastingplichtige in aanmerking genomen hetgeen door hem is ontvangen aan door een gemeente toegekende subsidie ter zake van onderhoud aan een pand, niet zijnde een monumentenpand, voorzover de subsidie betrekking heeft op onderhoud waarvan de kosten en lasten als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking zijn genomen.

B. Artikel I, onderdeel AD, vervalt.

C. Artikel I, onderdeel AKac, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na «meegefinancierde bouwrente» toegevoegd: en meegefinancierde oversluitkosten.

2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1. » geplaatst.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Artikel 3.120, vierde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is niet van toepassing op renten van op 31 december 2000 bestaande schulden die zijn aangegaan ter betaling van kosten die verband houden met het oversluiten van schulden die zijn aangegaan ter verwerving dan wel voor verbetering of onderhoud van een woning die op 1 januari 2001 ten aanzien van de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

D. In artikel I, onderdeel AKb wordt «ter verwerving van een eigen woning» vervangen door: ter verwerving dan wel voor verbetering of onderhoud van een eigen woning.

E. In artikel I, onderdeel ATa, tweede lid, wordt «korting voor beleggingen in durfkapitaal» vervangen door: korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.

ARTIKEL III

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 5°, vervalt. De onderdeelaanduiding «6°» wordt vervangen door: 5°.

B. In artikel 15a wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met het zesde lid tot respectievelijk vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. Met betrekking tot door de inhoudingsplichtige zelf verzorgde scholing kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter bepaling van de daaraan toe te rekenen kosten.

C. Artikel 17, derde lid, komt als volgt te luiden:

3. Op het in het eerste lid bedoelde loon is niet van toepassing artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, 2° en 4°, alsmede artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 5°, voorzover sprake is van loon dat in geblokkeerde vorm wordt gespaard ingevolge een spaarloonregeling.

D. Artikel 21, derde lid, komt als volgt te luiden:

3. Op het in het eerste lid bedoelde loon is niet van toepassing artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, 2° en 4°, alsmede artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 5°, voorzover sprake is van loon dat in geblokkeerde vorm wordt gespaard ingevolge een spaarloonregeling.

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 10, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat komt te luiden:

i. kosten en lasten die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van een natuurlijk persoon die een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4, uitgezonderd de artikelen 4.10 en 4.11, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de belastingplichtige heeft, of van een daarmee verbonden persoon als bedoeld in artikel 3.92 van die wet, in zijn woning die niet tot het vermogen van een onderneming of tot het resultaat uit een werkzaamheid behoort, tenzij de kosten en lasten bestaan uit een vergoeding die als loon wordt belast dan wel indien de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt en:

1°. ingeval bedoeld persoon tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft, of

2°. ingeval bedoeld persoon niet tevens een werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij zijn belastbaar loon hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft en in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.

2. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, dat komt te luiden:

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woning mede verstaan: een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, alsmede de aanhorigheden van een woning, schip of woonwagen.

B. In artikel 13bb, derde lid, wordt de zinsnede «een belang bij de winst heeft verworven» vervangen door: een belang bij de winst heeft verworven of uitgebreid.

C. In artikel 13c, tweede lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «een belang bij die winst verwerft» vervangen door: een belang bij die winst verwerft of uitbreidt.

D. Artikel 13d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt de puntkomma vervangen door een komma en een zinsnede toegevoegd, luidende: alsmede aanpassingen van de prijs waartegen de deelneming is verkregen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, derde volzin;.

2. In het vijfde lid wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.

E. In artikel 13e, tweede lid, wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.

F. Aan artikel 15ac, zevende lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing bij aanpassingen van de prijs waartegen een dochtermaatschappij is verkregen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, derde volzin.

G. In artikel 15ad, vierde lid, aanhef, wordt «onderdeel b» vervangen door: onderdeel c.

H. In artikel 15aj, tweede lid, laatste volzin, wordt «door de werking van artikel 15ab, tweede lid» vervangen door: door de werking van artikel 15ab, zesde lid.

I. In Artikel 15a, wordt het tiende lid vervangen door:

10. Het bepaalde in artikel 15ac, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

J. In artikel 20a, zevende lid, wordt «onderdelen b en c» vervangen door: onderdelen a en b.

ARTIKEL V

In de Wet van 14 december 2001, Stb. 2001, 641, houdende wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 II – Economische infrastructuur) vervalt artikel VIIB, zesde lid, onderdeel d.

ARTIKEL VI

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 9, eerste lid, wordt «testament» vervangen door: uiterste wil.

B. In artikel 21 wordt het elfde lid vernummerd tot tiende lid.

ARTIKEL VII

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het twaalfde lid wordt «het tiende lid» vervangen door: het elfde lid.

2. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, dat komt te luiden:

13. Indien de in het elfde lid eerstbedoelde uitspraak daartoe aanleiding geeft, herziet de inspecteur de in de artikelen 23, eerste lid, en 24 bedoelde voor bezwaar vatbare rechtshandelingen waarbij de rechtsvraag onjuist is beantwoord, voorzover bezwaren daartegen op de voet van het tweede lid zouden hebben geleid tot aanwijzing als massaal bezwaar. Herziening vindt niet plaats indien de rechtshandeling onherroepelijk was ten tijde van de aanwijzing als massaal bezwaar of indien de onjuiste beantwoording van de rechtsvraag bij het verrichten van de rechtshandeling de inspecteur ter kennis komt na het verstrijken van vijf jaren na de in de eerste volzin bedoelde rechterlijke uitspraak. De herziening geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking binnen een jaar nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden dan wel, indien dat later is, de onjuiste beantwoording van de rechtsvraag bij het verrichten van de desbetreffende rechtshandeling de inspecteur bekend is geworden. Bezwaar en beroep tegen de beschikking kan slechts de rechtsvraag betreffen. Artikel 25b is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de naar het oordeel van de inspecteur meest gerede partij.

B. In artikel 30f, vijfde lid, wordt «door de Europese Centrale Bank voor basisfinancieringstransacties toegepaste interestvoet» vervangen door: door de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties toegepaste interestvoet (de minimale biedrente).

C. In artikel 30i worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 19b, eerste lid, of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964» vervangen door: artikel 19b, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, of zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Voorts wordt «aanspraak ingevolge een pensioenregeling» vervangen door: aanspraak ingevolge een pensioenregeling of aanspraak op periodieke uitkeringen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 3.133 of 3.136» vervangen door: artikel 3.133, 3.136 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g,.

Voorts wordt in het eerste lid, onderdeel c, «artikel 3.135» vervangen door: artikel 3.135 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g,.

3. Het derde lid wordt vervangen door:

3. Ingeval de aanspraak is bedongen minder dan 10 jaren vóór het jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak op periodieke uitkeringen tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden genoten, wordt, indien de belastingplichtige dit verzoekt, in afwijking van het tweede lid, de revisierente gesteld op het door de belastingplichtige aannemelijk te maken bedrag dat ingevolge de artikelen 30f en 30h aan heffingsrente in rekening zou worden gebracht indien:

a. ingeval het betreft een aanspraak ingevolge een pensioenregeling of negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen: de mogelijkheid zou bestaan de aftrek van de premies voor de aanspraak ongedaan te maken door navorderingsaanslagen over de jaren van die aftrek, of

b. ingeval het betreft een aanspraak op periodieke uitkeringen: de mogelijkheid zou bestaan de aanspraak tot inkomen uit werk en woning te rekenen in het jaar waarop de aanspraak is ontstaan en ter zake daarvan een navorderingsaanslag op te leggen.

Hierbij worden de bedragen van die navorderingsaanslagen gesteld op 50 percent van de premies, bedoeld in de vorige volzin onderdeel a, danwel van de aanspraak, bedoeld in de vorige volzin onderdeel b, en wordt het einde van het in artikel 30f, derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak gesteld op 31 december van het jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak op periodieke uitkeringen tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden genoten.

D. Artikel 68, eerste lid, onderdeel c, komt als volgt te luiden:

c. de artikelen 28, aanhef en onderdelen a, b, d, e en f, 29, 35d, 35e, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d, e en f, 35k, 35l en 35m, aanhef en onderdelen a, c en d, van de Wet op de loonbelasting 1964;.

ARTIKEL VIII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 19, eerste lid, onderdeel f, vervalt «dienstplicht of».

B. In artikel 22, derde lid, wordt aan het slot van onderdeel g na de puntkomma toegevoegd: en. Voorts wordt «h. de assurantiebelasting; en i. de beursbelasting, alsmede» vervangen door: h. de assurantiebelasting, alsmede.

C. Aan artikel 25, achtste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd.

D. In artikel 26, derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 4.13» vervangen door: hoofdstuk 4.

E. In artikel 29 wordt «door de Europese Centrale Bank voor basisfinancieringstransacties toegepaste interestvoet» vervangen door: door de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties toegepaste interestvoet (de minimale biedrente).

ARTIKEL IX

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 60 komt het tweede lid te luiden:

2. Ingeval de zekerheid wordt gesteld in geld wordt daarover een rente vergoed die gelijk is aan de herfinancieringsrente, te weten de minimale biedrente die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.

ARTIKEL X

De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 17 komt het zevende lid te luiden:

7. Ingeval de zekerheid wordt gesteld in geld wordt daarover een rente vergoed die gelijk is aan de herfinancieringsrente, te weten de minimale biedrente die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.

ARTIKEL XI

De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 123, derde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, toegevoegd:

f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: het algemeen bestuur.

ARTIKEL XII

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 231, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, toegevoegd:

f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de raad.

ARTIKEL XIII

De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 227a, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, toegevoegd:

f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de provinciale staten.

ARTIKEL XIV

De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 30, derde lid, wordt voor de bestaande tekst een volzin ingevoegd, luidende: Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 25a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treedt de raad in de plaats van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer.

Voorts wordt in de bestaande tekst «de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: die wet.

ARTIKEL XV

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 11, eerste lid, onderdeel q, wordt «de werkruimte in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen» vervangen door: de werkruimte in de woning, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, de aanhorigheden daaronder begrepen.

B. In artikel 15b, eerste lid, onderdeel f, wordt: «in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen» vervangen door: in de woning, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, de aanhorigheden daaronder begrepen.

Artikel XVI

Overgangsrecht inkomstenbelasting

Artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt bij het begin van het kalenderjaar 2004 niet toegepast met betrekking tot het in artikel 3.127, derde lid, vermelde bedrag van € 10 571.

ARTIKEL XVII

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel I, onderdeel M en artikel II, onderdelen C en D, werken terug tot en met 1 januari 2001.

3. Artikel IV, onderdeel J, werkt terug tot en met 1 januari 2002.

4. Artikel I, onderdeel O, artikel II, onderdeel E, artikel III, artikel IV, onderdeel D, tweede lid en de onderdelen E, G, H en I, artikel V en artikel VI werken terug tot en met 1 januari 2003.

5. Artikel VII, onderdeel A eerste lid en de artikelen XI, XII, XIII en XIV, werken terug tot en met 1 april 2003.

6. Artikel VIII, onderdeel C, treedt in werking met ingang van de datum waarop het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig is gemaakt.

7. Artikel I, onderdelen J en K en artikel XVI, treden in werking met ingang van 1 januari 2004.

8. Artikel I, onderdelen B, C, D, E, F, G, H, artikel IV, onderdeel A, en artikel XV treden in werking met ingang van 1 januari 2005.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven