29 023
Voorzienings- en leveringszekerheid energie

nr. 42
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 oktober 2007

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 26 september 2007 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Economische Zaken over:

– de brief d.d. 23 januari 2007 inzake regeling toegang tot LNG-installaties (29 023, nr. 36);

– de brief d.d. 29 mei 2007 inzake regeling toegang tot LNG-installaties (29 023, nr. 40).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Hessels (CDA) vindt dat de kern van dit onderwerp is dat «gereguleerde toegang en investeren in LNG-installaties soms met elkaar op gespannen voet staan». Hierin moet volgens hem een goede tussenweg worden gevonden. In dit verband verwijst hij naar de motie-De Krom c.s. uit 2006, waarin de regering onder andere wordt gevraagd ruimhartig om te gaan met het verlenen van ontheffingen op de regulering. Dit houdt feitelijk in dat de ontheffingen minimaal gelden tot 2020, waarna de regulering dus pas gaat gelden. In hoeverre kan de situatie van na 2020 worden ingeschat? Zal op dit punt sprake zijn van een Europees level playing field en zo nee, wat is dan de positie van Nederland daarbij? Nederland moet als gasland bij uitstek uitstekende voorwaarden creëren voor de aanleg en exploitatie van LNG-terminals. Kan de minister ingaan op het referentiekader voor prijsregulering? Kan zij verder iets zeggen over het aangekondigde wetsvoorstel inzake de min of meer automatische toepassing van de Rijkscoördinatieregeling bij energieprojecten van een bepaalde omvang of complexiteit? Op welke wijze kunnen de Nederlandse terminals de concurrentie aangaan met de relatief dichtbij gelegen landen? Ziet de minister gebeuren dat een investeerder van een grootschalige LNG-terminal de aansluiting op het net wordt geweigerd? Ten slotte vindt de heer Hessels de termijn van vier weken waarop het gebruik van de LNG-terminals moet worden vastgelegd te lang.

De heer Crone (PvdA) complimenteert het kabinet met de uitvoering van de motie-De Krom c.s. Kan de minister een inschatting maken van de ontwikkeling van de gasmarkt? Hij vindt het goed dat in bepaalde gevallen is voorzien in een vrijstelling van de regels. Wat is de stand van zaken rond het kleineveldenbeleid? Hij vraagt in dit verband of de vrije afschrijving zo snel mogelijk kan worden hersteld. Kan de minister ten slotte nog iets zeggen over de koppeling tussen de gas- en de olieprijs?

De heer Zijlstra (VVD) denkt dat op een ander moment op een andere plaats wat langer stilgestaan moet worden bij het kleineveldenbeleid. Hij is uitermate tevreden over de uitvoering van de motie-De Krom c.s. De eigenaren van kleine transportnetten kunnen niet worden ontheven van de plicht om een netbeheerder aan te wijzen. Hij ziet graag dat zij die mogelijkheid wel krijgen.

De heer Jansen (SP) onderstreept dat zijn fractie de principiële keuze die hieraan voorafging niet ziet zitten: LNG-terminals, plus de vergassing, zijn onderdeel van de infrastructuur en horen dus thuis bij het publieke domein. Hij vindt de regeling vrij academisch, want er worden diverse langjarige ontheffingen verstrekt. Wat vindt de minister een redelijk rendement? In artikel 10 wordt de volgorde bij schaarste bepaald. Het kan gebeuren dat een publieke afnemer zit te springen om gas en niet aan bod komt in het huidige verdelingsmechanisme. Hij vindt daarom dat de regeling op dat punt moet worden aangescherpt.

Antwoord van de minister

De minister verwijst naar de nog te verschijnen Energienota, waarin veel zaken die aan de orde zijn gesteld, zullen worden opgenomen. Naar verwachting zal deze nota in de eerste helft van 2008 aan de Kamer worden toegezonden.

De minister geeft aan dat gas op verschillende manieren kan worden aangevoerd: via pijpleidingen, maar ook per schip. Op die manier kan een diversificatie in het gasaanbod worden bereikt, waarmee ook een oplossing kan worden gevonden voor de afname van de eigen productie. Dit maakt Nederland minder afhankelijk van de leveranciers die gas via pijpleidingen kunnen leveren. Nederland heeft daarom belang bij de diversificatie, en moet dus investeren in de LNG-ontvangsthavens. Zij is het niet eens met de heer Jansen dat dit infrastructuur is, dit zijn volgens haar «centrales». De investeringen in de ontvangsthavens in Nederland hangen af van de langetermijncontracten met de LNG-producenten. Bij de onderhandelingen bevinden de exporterende landen zich in een comfortabele positie. De Nederlandse inspanningen zijn erop gericht de gedachte van Nederland als gasrotonde van Europa vorm te geven. Een dienst die Nederland kan toevoegen, is gasopslag in de lege gasvelden, waarmee de gastoevoer wordt afgestemd op de fluctuerende vraag. Dit alles vergt goede internationale betrekkingen en marktregels in Nederland om de investeringen te ondersteunen. De minister verwijst op het eerste punt naar enkele door haar ontplooide activiteiten.

De aanvoerafstand van 6500 kilometer is gebaseerd op een analyse van de Europese Commissie en geldt onder ideale omstandigheden, die overigens nauwelijks voorkomen. Daarom moet per project worden bekeken wat de meest economische manier is om het gas van de ene naar de andere locatie te krijgen. Over de marktregels in Nederland merkt zij op dat hiervoor een ministeriële regeling is voorbereid, die vanaf 2020 ingaat. Het is lastig om te beoordelen wat er na dat jaar gebeurt, zodat is gekozen voor een flexibele regeling, die de invulling van de voorwaarden en de hoogte van de tarieven aan de bedrijven zelf overlaat. In de regeling, die volgens de Gaswet moet worden opgesteld, worden de randvoorwaarden vastgelegd, waarna de NMa toetst of daaraan wordt voldaan. De LNG-investeerders die kiezen voor het standaardregime en geen ontheffing aanvragen, moeten weten hoe het regime in elkaar zit. Alle initiatiefnemers voor het bouwen van LNG-installaties hebben ontheffing aangevraagd om zo hun financiële risico’s te minimaliseren. De regeling wordt praktisch gezien pas geëffectueerd als de ontheffingsperiodes zijn verlopen, en dat is niet voor 2020. Daarbij past volgens de minister een taak voor de NMa om te zien of aan de randvoorwaarden is voldaan. Als een LNG-bedrijf aan alle voorwaarden voor aansluiting voldoet, kan een gasnetbeheerder aansluiting niet weigeren. De voorwaarden die de gasnetbeheerder hanteert, zijn opgesteld door de gezamenlijke gasnetbeheerders en vervolgens vastgesteld door de NMa. In andere landen varieert de termijn van één week tot enkele maanden. De minister houdt voorshands vast aan de termijn van vier weken en zegt toe om, als de installaties er zijn, de vinger aan de pols te houden en te bekijken wat in andere landen gebeurt. Hierop zal in de nog te verschijnen Energienota worden teruggekomen.

De minister gaat vervolgens in op de vraag wat een marktconform rendement is. Dit is volgens haar een gebruikelijk rendement op investeringen die qua omvang en looptijd vergelijkbaar zijn met investeringen in LNG-ontvangsthavens. Er wordt uitgegaan van investeringen van 500 mln., terug te verdienen in 20 tot 25 jaar, met een rendement van 8 tot 10%. Ontheffingen zijn nodig om investeringen die anders niet van de grond komen toch mogelijk te maken. Zij vindt dat het leidingnet in publieke handen moet blijven, onafhankelijk van commerciële activiteiten, maar de installaties vallen na de splitsing onder het commerciële deel van het energiebedrijf. In de praktijk blijkt dat LNG-investeringen niet goed passen in het regime van rTPA-LNG (dit is een gereguleerd regime van derdentoegang). Alleen bij ontheffing kan worden gekomen tot langetermijncontracten, die de noodzakelijke zekerheid over de terugverdienperiode bieden. Zij onderstreept dat dit moet worden gezien als de uitvoering van de motie-De Krom c.s. uit oktober 2006. Er zijn inmiddels drie ontheffingsaanvragen gehonoreerd, wat volgens de minister betekent dat daarmee de concurrentie wordt gestimuleerd. De opstelling van de ministeriële regeling vond overigens onafhankelijk van de ontheffingsbeoordeling plaats, omdat de aanvragers ontheffing vroegen van relevante artikelen uit de Gaswet, ongeacht de inhoud van de regeling. De minister geeft aan dat ook andere lidstaten werken met ontheffingen, variërend van 20 tot 25 jaar, met percentages tussen 80 en 100 van de totale capaciteit. De door haar verleende ontheffingen verschillen niet van dat wat gebruikelijk is in de EU. Zij hoopt dat het door de heer Hessels genoemde wetsvoorstel in maart 2008 bij de Kamer kan worden ingediend. De minister zegt dat Essent in gesprek is met nieuwe contractpartners. Dit proces zal moeten worden afgewacht.

De ontheffing voor LNG-installaties wordt verleend op basis van artikel 18h van de Gaswet. Deze ontheffing geldt voor landsgrensoverschrijdende netten, LNG-installaties en opslaginstallaties. Er is ook nog een ontheffing van de verplichting om een netbeheerder aan te wijzen (artikel 2a Gaswet). Deze ontheffing geldt voor netten waarop weinig afnemers zijn aangesloten. Een verdere uitbreiding is daarom niet direct aan de orde. Op een aantal punten kan het kleineveldenbeleid worden verbeterd. Er wordt gewerkt aan een wijziging van de Mijnbouwwet, waarin de minister van EZ de bevoegdheid krijgt om vergunningsgebieden te verkleinen met delen waar de vergunninghouder geen activiteiten verricht. Verder wordt gewerkt aan een convenant tussen de Staat en de mijnbouwindustrie, dat moet leiden tot het ter beschikking stellen van inactieve delen aan derden. Er wordt bekeken met welke fiscale maatregelen het investeringsklimaat voor de exploitatie van specifieke kleine velden kan worden verbeterd. Rond de jaarwisseling zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten hiervan. De ministeriële regeling gaat niet over leveringszekerheid, daarvoor zijn andere instrumenten. De minister denkt dat, als het LNG-gebeuren goed gaat werken, dit zal leiden tot een echte gasmarkt. Op termijn kan dit leiden tot een eigen prijsvorming. Dit begint al zichtbaar te worden in Nederland door de groei van de gashandel. Zij ziet, zonder aan te geven wanneer dat het geval zal zijn, aankomen dat een mix van prijsformules zal ontstaan, die zowel oliegeïndiceerd als spot- en termijnmarktgeïndiceerd kan zijn.

Nadere gedachtewisseling

De heer Zijlstra (VVD) vraagt nogmaals aandacht voor de positie van eigenaren van kleine transportnetten.

De heer Hessels (CDA) verwijst naar zijn inbreng in het voorlopig verslag naar aanleiding van de «energieleemte»-wet, waarin dit punt is opgenomen.

De heer Jansen (SP) vraagt waarom een land als Italië heeft gekozen voor ontheffingen van 80% van de capaciteit.

De minister zegt toe op de opmerkingen van de heren Zijlstra en Hessels in de Energienota terug te zullen komen. De vraag van de heer Jansen zal schriftelijk worden beantwoord door de minister.

Toezeggingen

– Naar verwachting zal in de eerste helft van 2008 de conceptenergienota naar de Kamer worden gezonden. In deze nota zal op verschillende zaken waarover in dit AO vragen zijn gesteld, nader worden ingegaan.

– Rond de jaarwisseling 2007/2008 zal de Kamer worden geïnformeerd over de stand van zaken inzake het kleineveldenbeleid.

– De vraag van de heer Jansen over de ontheffingen in Italië zal schriftelijk worden beantwoord.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kraneveldt-van der Veen

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Kalma (PvdA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jules Kortenhorst (CDA), Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

Naar boven