29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie

Nr. 243 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2019

Op 29 mei 2018 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat haar reactie gestuurd op het (deel)advies van de Gezondheidsraad over de relatie tussen hoogspanningslijnen en gezondheid, deel I (Kamerstuk 31 574, nr. 39).

In deze reactie heeft het kabinet een evaluatie van de uitvoeringspraktijk van het huidige voorzorgbeleid en een verkenning met stakeholders naar een mogelijke verbreding van dit beleid aangekondigd.

Met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heb ik afgesproken dat ik de evaluatie en verkenning coördineer, als verantwoordelijk Minister voor de energiesector. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de evaluatie van de uitvoeringspraktijk en stuur ik u het evaluatierapport toe1. In het tweede deel van deze brief schets ik hoe ik de stakeholderdialoog de komende maanden vorm wil geven en hoe ik tot een kabinetsstandpunt ten aanzien van dit onderwerp wil komen.

Evaluatie voorzorg bij bovengrondse hoogspanningslijnen

Andersson Elffers Felix (AEF) heeft op mijn verzoek een evaluatie uitgevoerd van de uitvoeringspraktijk van het voorzorgbeleid rond hoogspanningslijnen. Onder het voorzorgbeleid wordt verstaan: het advies van het Rijk aan gemeenten en netbeheerders om zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat woningen en andere plaatsen waar kinderen langdurig verblijven in de zone van een bovengrondse hoogspanningsverbinding komen te liggen waarbinnen de jaargemiddelde magneetveldsterkte groter is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

De evaluatie van de uitvoeringspraktijk moet inzicht verschaffen in de bekendheid van het voorzorgbeleid bij netbeheerders, gemeenten en Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), de wijze waarop het voorzorgbeleid in de praktijk toegepast wordt, de waardering van het voorzorgbeleid door netbeheerders en gemeenten en de maatschappelijke effecten van toepassing van het voorzorgbeleid. Daarnaast heeft AEF het beleid vergeleken met dat in andere Europese landen.

Uitkomsten evaluatie voorzorgbeleid

Uit de evaluatie komt naar voren dat in de uitvoeringpraktijk consciëntieus met het voorzorgbeleid wordt omgegaan. Over het algemeen bestaat er bij gemeenten en GGD’en gedetailleerde kennis over het voorzorgbeleid. De uitgangspunten van het voorzorgbeleid zijn meestal verankerd in bestemmingsplannen en in procedures voor het opstellen en/of aanpassen van bestemmingsplannen.

Het huidige voorzorgbeleid biedt de mogelijkheid aan gemeenten en netbeheerders om – op basis van proportionaliteit en redelijkheid – af te wijken van de advieswaarde van 0,4 microtesla. AEF heeft geconstateerd dat in de praktijk gemeenten en netbeheerders de advieswaarde van 0,4 microtesla bijna altijd als harde norm hanteren. Dit betekent dat gemeenten en netbeheerders het voorzorgbeleid zo uitvoeren dat wordt voorkomen dat gevoelige bestemmingen (als woningen of scholen) binnen de magneetveldzone (van 0,4 microtesla) komen te liggen. Er is geen eenduidig kader om de proportionaliteit van maatregelen in verhouding tot andere omgevingsrisico’s te duiden. De detaillering van het beleidsadvies en het ondersteunend rekenkundige instrumentarium leiden ertoe dat de advieswaarde als een harde norm wordt gebruikt en beperken een genuanceerde toepassing van het voorzorgbeleid. Door gemeenten en netbeheerders wordt geen integrale afweging gemaakt, waarbij maatschappelijke kosten en opbrengsten in samenhang worden beoordeeld.

AEF constateert dat gemeenten en netbeheerders er last van hebben dat het voorzorgbeleid moeilijk is uit te leggen aan burgers. In de publieke opinie wordt het gezondheidsrisico van magneetvelden snel absoluut. Het statistische verband dat gevonden is tussen hoogspanningslijnen en kinderleukemie wordt in de beleving van burgers een oorzakelijk verband, de voorzorg een zorg en het voorzorgbeginsel een norm.

Volgens AEF wordt in dit licht het onderscheid tussen magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen en andere bronnen van magneetvelden (zoals ondergrondse hoogspanningsverbindingen en hoogspanningsstations) gezien als inconsistent. Hetzelfde lijkt te gelden voor het onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties. Het huidige voorzorgbeleid is enkel een advies voor nieuwe situaties. De advieswaarde van 0,4 microtesla wordt in de praktijk echter ook veel in bestaande situaties gehanteerd. Beide bewegingen leiden in de uitvoeringspraktijk volgens AEF tot een tendens van vergroting van de scope van het voorzorgbeleid. AEF verwacht dat deze trend door de energietransitie in de toekomst in toenemende mate gaat spelen.

Uit de vergelijking met andere Europese landen blijkt dat de uitvoeringspraktijk in Nederland strenger is in het vermijden van situaties waarin burgers blootgesteld worden aan magneetveldzones (van 0,4 microtesla) dan andere landen. Landen als Groot-Brittannië en Duitsland hanteren geen andere waarde dan de Europese norm van 100 microtesla en streven daarnaast naar minimalisering van de sterkte van magneetvelden door technische maatregelen, zonder daarbij een richtwaarde of maximumwaarde te noemen. In Frankrijk en België gelden wel nadere richtwaarden, maar die zijn beduidend ruimer qua waarde dan wel qua formulering vormgegeven dan in Nederland.

Gesprekken met stakeholders en burgers

De bevindingen uit het evaluatierapport sterken mij in de overtuiging dat het belangrijk is om – in gezamenlijkheid met uitvoerende en belanghebbende partijen – belangen, (on)mogelijkheden en oplossingsrichtingen helder te krijgen. Op deze wijze verwacht ik zo veel mogelijk maatschappelijke acceptatie te krijgen voor eventueel toekomstig beleid op het gebied van de gezondheidsrisico’s van magneetvelden in relatie tot de elektriciteitsvoorziening.

Met het oog hierop wil ik de komende maanden een dialoog met en tussen stakeholders (waaronder gemeenten, provincies, netbeheerders, GGD’en en expertise-instellingen) laten voeren over dit vraagstuk. Deze dialoog gaat over wensen, kansen en belangen. Welke keuzes kunnen gemaakt worden, zijn ze uitvoerbaar en hoe dragen ze bij aan de verschillende maatschappelijke belangen? Worden ze gedeeld en herkend door partijen?

De dialoog vindt plaats onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, de heer Co Verdaas. De heer Verdaas is onder meer deeltijd-hoogleraar gebiedsontwikkeling aan de Technische Universiteit Delft. De dialoog wordt gevoerd op basis van objectieve informatie. Naast het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk zullen ook andere onderzoeken input leveren voor de dialoog. Zo heb ik opdracht gegeven om – op basis van informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) – een vergelijking te maken tussen de risico’s van hoogspanningslijnen en andere gezondheidsrisico’s, zoals fijnstof, verkeersveiligheid en dergelijke. Ook heb ik gevraagd in beeld te brengen hoe groot de magneetvelden van hoogspanningslijnen, ondergrondse kabels en transformatorstations zijn in vergelijking tot andere bronnen van magneetvelden.

Naast de dialoog met de stakeholders wordt er in deze vervolgfase ook aandacht gegeven aan de perceptie van zowel omwonenden van hoogspanningsverbindingen als niet-omwonenden. Het risico bestaat anders dat er een voorzorgbeleid wordt ontwikkeld dat weliswaar gedegen en rationeel onderbouwd is, maar vervolgens in de samenleving op onbegrip of weerstand stuit. Omdat deze groepen niet als één stakeholder in de dialoog kunnen worden betrokken, gebeurt dat niet in de dialoog zelf, maar op een andere manier, door separate gesprekken.

Advies en vervolg

Dit alles moet resulteren in een zo breed mogelijk gedragen advies aan mij over de vraag welk beleid nodig is inzake de onzekere gezondheidsrisico’s van magneetvelden die samenhangen met de elektriciteitsvoorziening. Daar waar geen gemeenschappelijke voorstellen kunnen worden geformuleerd heb ik de voorzitter gevraagd de keuzes die op tafel liggen en de effecten daarvan inzichtelijk in zijn advies te schetsen. Ik heb met de heer Verdaas afgesproken dat hij het advies in mei 2019 aan mij oplevert.

Op basis van het advies besluit ik – samen met de Minister van BZK en de Staatssecretaris van I&W – welk beleid nodig is en wie daar uitvoering aan gaat geven. Ik zal uw Kamer mede namens de Minister van BZK en de Staatssecretaris van I&W na de zomer van 2019 nader informeren.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven