29 002
Wijzing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de mogelijkheid van uitstel en vaststelling van het hoger onderwijs- en onderzoekplan

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 25 september 2003

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Onder het tweede paarse kabinet werd besloten dat het hoger onderwijs- en onderzoeksplan (HOOP) voortaan slechts eenmaal in de vier jaar zou verschijnen. De voorbereiding van het HOOP door ambtenaren is echter geen vierjaarlijks gebeuren. De leden van deze fractie verwachten dat het schrijven aan een nieuw HOOP meteen begint nadat een «oud» HOOP is vastgesteld. Zij kunnen er niettemin mee leven als de wetstekst ruimte gaat bieden om het aanbieden van het ontwerp-HOOP uit te stellen met zes maanden, maar daarvoor moeten dan zwaarwichtige redenen bestaan en een uitstel van die omvang moet dan ook worden omkleed met zulke goede redenen. De leden van de voornoemde fractie zijn niet van mening dat een kabinetswisseling in dit verband een voldoende reden vormt, zoals wordt gesuggereerd in de memorie van toelichting.

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het uiteindelijke wetsvoorstel. Zij delen in principe de mening van de regering dat het in bijzondere situaties mogelijk moet zijn dat het HOOP later wordt vast gesteld dan de wettelijke termijn. Ze hebben nog wel enkele opmerkingen en vragen in verband met het wetsvoorstel.

In de eerste plaats moet het de leden van het hart dat zij het ongelukkig vinden hoe het uitstel van het HOOP nu is verlopen. Sinds de kabinetswisseling zijn er geen inhoudelijke besprekingen meer geweest in verband met het HOOP, maar inmiddels ligt er een nieuwe begroting voor het hoger onderwijs. Juist gezien de recente hervormingen van het bachelor-masterstelsel is het van belang dat er inhoudelijk gecommuniceerd wordt met alle betrokkenen in het hoger onderwijsveld. De leden van de fractie vragen of al het inhoudelijk overleg in verband met het HOOP sinds de kabinetswisseling is gestaakt. Borduurt het beleid ten aanzien van het hoger onderwijs voornamelijk voort op het beleid van kabinet Balkenende I en de gesprekken die destijds in het kader van het HOOP zijn gevoerd? Daarnaast vragen de leden welke maatregelen reeds getroffen zijn om invulling te geven aan het nieuwe HOOP.

Bij het Algemeen Overleg op 25 juni 2003 heeft staatssecretaris Nijs toegezegd dat er een hoofdlijnennotitie zou komen ten aanzien van het HOOP, vóór de begrotingsbehandeling. De leden van deze fractie betreuren dat zij nog niets hebben mogen ontvangen en vragen wanneer zij de hoofdlijnennotitie kunnen verwachten.

Tenslotte zou wat deze fractie betreft duidelijker uit de wettekst mogen blijken dat het uitstel slechts in bijzondere situaties mogelijk is. Zij vragen: deelt de regering deze mening? Kunnen, naast de genoemde kabinetswisseling die een koerswijziging inhoudt, andere omstandigheden genoemd worden die een dergelijk uitstel rechtvaardigen?

Artikelsgewijs

Artikel I

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten of de formulering in de wettekst «Na overleg met de beide Kamers der Staten-Generaal» haar de mogelijkheid biedt om over te gaan tot uitstel, ook indien uit het overleg mocht blijken dat de Kamers dit uitstel niet steunen? De leden van deze fractie zouden daarvan geen voorstander zijn.

De leden van de D66-fractie hebben eveneens een opmerking over de tekst van de toevoeging aan artikel 2.4: «Na overleg met de beide Kamers der Staten-Generaal kan het hoger onderwijs- en onderzoeksplan uiterlijk zes maanden na het tijdstip, bedoeld in eerste volzin worden vastgesteld.» De vraag die voor de leden van deze fractie rijst is: door wie kan tot dit uitstel worden besloten? Is het doel van de regering te komen tot een ministeriële beslissing die, zelfs als beide Kamers niet met uitstel akkoord gaan, toch kan worden genomen, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

De adjunct-griffier van de commissie,

Boeve


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), voorzitter, Van Vroonhoven-Kok (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Eski (CDA), De Vries (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Van der Laan (D66), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA) en Visser (VVD).

Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Atsma (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Van Bochove (CDA), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Van Hijum (CDA), Sterk (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), Van der Ham (D66), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA) en De Grave (VVD).

Naar boven