28 999
Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en enige andere wetten in verband met de aanpassing van de in deze wet opgenomen klachtenregeling

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 6 oktober 2003

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen. Met een tijdige en afdoende beantwoording van de daarin opgenomen vragen en opmerkingen door de regering acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel tot aanpassing van de klachtregeling in de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Zij achten het van belang dat duidelijkheid wordt geschapen over de klachtenprocedure en de bevoegdheden van respectievelijk de klager, de klachtencommissie, de behandelaar en de rechter. Zij onderschrijven het bindende karakter van de uitspraak van de klachtencommissie. Genoemde leden hebben echter wel moeite met het feit dat de regering ervan heeft afgezien de behandelaar de mogelijkheid te bieden een beroep bij de rechter in te stellen tegen gegrondverklaringen door de klachtencommissie. Immers de inrichting van rechtsbescherming voor de cliënt mag niet ten koste gaan van noodzakelijke behandeling. Het gaat hier om gevallen waarin de behandelaar vanuit zijn medische verantwoordelijkheid en via toepassing van het (ernstig) gevaarscriterium behandeling noodzakelijk acht. Het feit dat de klachtencommissie de behandelaar moet horen, biedt nog geen waarborgen dat de klachtencommissie in haar afweging de noodzaak van gedwongen medische behandeling in het belang van de klager en van de andere patiënten in voldoende mate betrekt. Hoe denkt de regering te bewerkstelligen dat de medische noodzakelijkheid voldoende in het oordeel van de klachtencommissie wordt betrokken? Biedt de samenstelling van de klachtencommissie daartoe voldoende waarborgen? Uit het rapport over het klachtrecht in de Wet Bopz van de Stichting Ombudsman blijkt dat er voornamelijk klachten zijn over de onafhankelijkheid van de samenstelling van de klachtencommissie. Op welke wijze wordt de samenstelling en de kwaliteit van het functioneren van de klachtencommissie getoetst?

De leden van de CDA-fractie stellen er verder prijs op informatie te ontvangen over het aantal klachten dat aan klachtencommissies is voorgelegd en het aantal klachten dat gegrond is verklaard. Ook zijn zij geïnteresseerd in de aard van de klachten. Gaat het vooral om klagers die geen gedwongen behandeling hadden willen hebben of is ook regelmatig aan de orde dat volgens de klager de verkeerde behandeling wordt toegepast? Is uit de bestaande gegevens te destilleren of er klagers zijn die meerdere malen een klacht hebben ingediend? Genoemde leden vragen of de aard van de klachten consequenties heeft gehad voor de wijze waarop de klachtprocedure is vormgegeven. Heeft de aanpassing van de regeling consequenties voor de rol van de patiëntvertrouwenspersoon in de klachtenprocedure? Hoe wordt gewaarborgd dat de klager die een klacht in wil dienen daarin niet wordt belemmerd door zijn afhankelijkheid van de behandelaar?

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van de Wet Bopz met betrekking tot de klachtenprocedure. De meeste vragen die rond de wetswijziging bij deze leden leefden zijn op grond van de inbreng van maatschappelijke organisaties en de aanwijzingen van de Raad van State in het wijzigingsvoorstel verwerkt.

De leden van de fractie van GroenLinks onderschrijven in het algemeen de inhoud van de onderhavige wetswijziging. Wel hebben zij nog een aantal vragen over de positie van de behandelaar in dit wetsvoorstel. De behandelaar kan niet opkomen tegen een gegrondverklaring van een klacht. Vooral de medische verantwoordelijkheid van de behandelaar, die een uitspraak van de klachtencommissie moet uitvoeren omdat hem anders onrechtmatig handelen kan worden verweten roept vragen op (bladzijde 3–4, memorie van toelichting). Ondanks de kritiek van vele organisaties waaronder Arcares, GGZ Nederland, de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), blijft de regering bij haar standpunt dat de behandelaar niet de mogelijkheid krijgt om beroep bij de rechter in te stellen tegen gegrondverklaringen door de klachtencommissie. Waarom blijft de regering bij haar standpunt? Hoe weegt de regering de bezwaren van deze organisaties?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben over het voorstel nog enige vragen. Kan de regering toelichten waarom een bijzondere klachtregeling wordt voorgesteld, en waarom niet wordt aangesloten bij de algemene regeling voor bezwaar in beroep, zoals de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die omschrijft?

Het is deze leden allerminst duidelijk of het indienen van een klacht en het eventueel aantekenen van beroep volgens dit voorstel opschortende werking heeft. Mag een arts bijvoorbeeld dwangmedicatie toepassen, wanneer een patiënt een klacht over de dwangbehandeling bij de klachtencommissie heeft ingediend? Indien dit niet het geval is, levert dat dan geen grote risico's voor de patiënt op? Ingeval er geen sprake is van opschortende werking, levert de klachtprocedure dan materieel wel bescherming op van de patiënt tegen de behandelaar? Kan de regering toelichten waarom de behandelaar, die overtuigd is van de juistheid van zijn behandelwijze en die meent dat in de voorfase, waarin beide partijen zijn gehoord, onvoldoende nota van zijn standpunt is genomen, toch niet kan opkomen tegen de gegrondverklaring van een klacht?

De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten of er in de huidige procedure regelmatig wordt geklaagd over het afwijken van het behandelplan op oneigenlijke gronden. Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie Dittrich (kamerstuk 27 289, nr. 33) waarin wordt gevraagd om een evaluatie van afwijkingen van het behandelplan op oneigenlijke gronden? Kan de regering mededelen of er in de huidige procedure regelmatig wordt geklaagd over oneigenlijk gebruik van de voorwaardelijke machtiging, door klagers die menen geen psychische stoornis te hebben en geen gevaar vormen in de zin van de Wet Bopz? Worden klachten regelmatig toegewezen? Wordt elke voorwaardelijke machtiging thans geregistreerd, en doet de inspecteur actief onderzoek naar het al dan niet terecht afgeven van observatiemachtigingen? Zo neen, waarom niet?

Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog een vraag van meer algemene aard. In het verleden deden zich problemen voor met de meldingsplicht van psychiatrische ziekenhuizen in het geval dat een patiënt, die gedwongen is opgenomen, ongeoorloofd afwezig is. Deze leden vragen of er zich de laatste twee jaren verbeteringen hebben voorgedaan bij de naleving van artikel 58, lid 4, Wet Bopz. Zo neen, op welke wijze kan de regering een dergelijke verbetering bewerkstelligen?

Artikelsgewijs

Artikel I, onder B

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de gedachte van de regering dat alleen bij gegrondverklaring door de rechter en niet bij gegrondverklaring door de klachtencommissie de mogelijkheid tot het vaststellen van een dwangsom en schadevergoeding open staat. Ook onderschrijven deze leden dat bij een rechterlijke procedure ook voor deze klager de vaste rechten worden geheven. Immers, ook bij deze klager is het gewenst dat deze een zorgvuldige afweging maakt om wel of niet te procederen.

Deze leden vragen hoe ver de bevoegdheid van de klachtencommissie reikt bij het opdragen aan de behandelaar om een nieuwe beslissing inzake de behandeling te nemen. Zij onderschrijven het uitgangspunt dat de klachtencommissie geen nieuwe beslissing over de behandeling mag voorschrijven. De indruk wordt echter gewekt dat de behandelaar onder de regie van de klachtencommissie wordt gesteld. Waarom zijn lid 9 en lid 10 van artikel 41 noodzakelijk? Betekent dit dat de klachtencommissie toetst of de behandelaar een nieuwe beslissing heeft genomen? Waarom is er niet gekozen voor een meer algemene formulering waarin de medisch verantwoordelijke wordt opgeroepen een nieuwe beslissing te nemen?

De leden van de PvdA-fractie hebben nog twee vraagpunten, die de kwestie betreffen of ook op grond van de interne klachtenprocedure bij de klachtencommissie aanspraak op schadevergoeding kan worden gemaakt. De Raad van State toont zich sympathiek ten aanzien van voorstellen in die richting. De regering ziet echter geen reden een dergelijke schadevergoedingsregeling wettelijk aan de klachtencommissie te binden, en verwijst naar reeds bestaande procedures, zoals bij de kantonrechter (bladzijde 6–7, memorie van toelichting). Genoemde leden vragen opheldering over de precieze aard en omvang van de mogelijkheden die klagers hebben tot het vragen van een schadevergoeding bij gegrond bevinden van hun klacht, vooral als die schade materieel een omvang heeft van boven de 5000 euro (bladzijde 6, memorie van toelichting). Deze informatie is voor de leden van de PvdA-fractie relevant voor bepaling van hun eindoordeel over de voorgestelde wetswijziging.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering welke mogelijkheden zij ziet om tegemoet te komen aan de behandelaar die een uitspraak van de klachtencommissie moet uitvoeren, terwijl de uitspraak niet strookt met de professionele opvatting van de behandelaar. Wat vindt de regering van de suggestie om in het wetsvoorstel vast te leggen dat in die gevallen waar de behandelaar vanwege «gewetensbezwaren» ten aanzien van het vervolg van de behandeling deze wordt overgedragen aan een andere behandelaar? Door het overdragen van de medische verantwoordelijkheid wordt voorkomen dat de behandelaar onrechtmatig handelen kan worden verweten.

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVVR), de Stichting Patiëntenvertrouwenspersoon Geestelijke Gezondheidszorg (Stichting pvp), de Stichting landelijke patiënten- en bewonersraden in de geestelijke gezondheidszorg (LPR) en de Stichting Pandora pleiten er in het kader van de laagdrempeligheid van de procedure voor, om geen vaste rechten te heffen. De leden van de fractie van D66 zijn niet overtuigd door de argumenten van de regering om dit voorstel niet over te nemen. Het betreft hier immers duidelijk een kwetsbare groep die niet door financiële overwegingen van een procedure zou moeten worden afgehouden. Hoe is de heffing van vaste rechten in andere vergelijkbare klachtenprocedures geregeld? Is de regering bereid alsnog af te zien van het heffen van vaste rechten in deze klachtenprocedure?

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), ondervoorzitter, Arib (PvdA), Vendrik (GL), Kant (SP), Smilde (CDA), Omtzigt (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GL), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF) en Schippers (VVD).

Plv. leden: Luchtenveld (VVD), Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Griffith, MPA (VVD), Van der Ham (D66), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GL), Gerkens (SP), Mosterd (CDA), Eski (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GL), Van Loon-Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Blok (VVD), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Naar boven