28 998
Wijziging van de Wet toezicht beleggingsinstellingen met het oog op de modernisering van de wet en implementatie van richtlijn nr 2001/107/EG en richtlijn 2001/108/EG van 21 januari 2002

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 23 oktober 2003

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

InhoudsopgaveBlz.
   
Algemeen1
Inleiding2
Vergunning aan de beheerder2
Besloten kring2
Behandeling buitenlandse beleggingsinstellingen3
Implementatie van de richtlijnen 2001/107 en 2001/1083
Tenslotte3
Artikelsgewijze toelichting4
Artikel I, onderdeel G, artikel 9 Wtb4

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wetswijziging. Zij kunnen instemmen met het voornemen om de wettelijke voorschriften voor het toezicht op beleggingsinstellingen aan te passen aan de veranderde omstandigheden in de markt voor beleggingsproducten en aan de Europese richtlijnen. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat bij het toezicht op beleggingsinstellingen een balans gezocht dient te worden tussen de bescherming van de consument door vergroten van transparantie alsook het vergroten van het vertrouwen van de consument enerzijds en het versterken van een aantrekkelijk klimaat voor beleggingsinstellingen om in Nederland actief te zijn. Het voorstel tot wetswijziging lijkt dezelfde belangen te beogen. De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen met betrekking tot het voorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

Inleiding

De leden van de fractie van het CDA constateren dat in de memorie van toelichting melding wordt gemaakt van de aanpassingen in de organisatie van het toezicht op financiële markten in Nederland. Onvoldoende duidelijk wordt echter gemaakt welke gevolgen dit heeft voor het toezicht op beleggingsinstellingen: krijgen deze te maken met twee toezichthouders, AFM en DNB? Wie is in dit geval namens de minister de vergunningverlener en verantwoordelijk voor het toezicht? Vinden daarin nog wijzigingen plaats?

Hoe worden consumenten geïnformeerd over de stand van zaken en de uitkomsten van het toezicht op beleggingsinstellingen? Daarnaast willen de leden van de PvdA-fractie graag weten hoe de consument profiteert van het verbeterde toezicht?

Vergunning aan de beheerder

Het wetsvoorstel regelt om de vergunningverlening per beleggingsinstelling te vervangen door een systeem van vergunningverlening per beheerder. De leden van de CDA-fractie zijn ontvankelijk voor het argument dat dit de eenvoud bevordert, de lasten doet afnemen zonder dat dit naar zeggen van de regering de kwaliteit van het toezicht beïnvloedt. Waarom is specifiek gekozen voor de beheerder? Hoe verhoudt zich deze positie van vergunningdrager in de relatie van de beheerder ten aanzien van de bewaarder? Immers gezamenlijk beschikken beheerder en bewaarder over een beleggingsfonds. Heeft de wetswijziging gevolgen voor de aansprakelijkheid van bestuurders, beheerder en bewaarders?

Ook de leden van de PvdA-fractie constateren dat de vergunningplicht voortaan niet meer wordt neergelegd bij de beleggingsinstelling, maar bij de beheerder. Een argument daarvoor is dat het veelal dezelfde personen zijn die de directie voeren over de beheerder als de beleggingsinstelling. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af wat er gebeurt als het toch om verschillende personen gaat, oftewel anderen de feitelijke zeggenschap uitoefenen bij de beleggingsinstelling of de bewaarder. Kan de regering hier nader op ingaan? Wat als bedoelde personen niet voldoen aan de eisen van deskundigheid en betrouwbaarheid? Deelt de regering de mening dat, in geval van andere personen die de zeggenschap uitoefenen, in ieder geval melding gemaakt zou moeten worden in de genoemde aanvulling op de prospectus?

Besloten kring

Kan de regering ten aanzien van het schrappen van het «besloten kring»-criterium aangeven wat bedoeld wordt met een betere handhaving in de toezichtpraktijk, die hieruit zou voortvloeien, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Zijn de beoogde doelstellingen van meer flexibiliteit en rechtszekerheid daadwerkelijk te combineren? Delen de onder toezicht gestelde instellingen in deze mening? Tevens vragen zij of het in de praktijk voorkomt dat een financieel product wordt vrijgesteld van toezicht doordat het zich verder heeft ontwikkeld? Of is het in de praktijk eerder zo dat nieuwe producten moeten worden toegevoegd aan het toezicht?

Behandeling buitenlandse beleggingsinstellingen

Voorgesteld wordt ook om buitenlandse beleggingsinstellingen die hun rechten van deelneming in Nederland willen aanbieden en die gevestigd zijn in staten waar adequaat toezicht wordt uitgeoefend niet of slechts in beperkte mate aan de WTB te onderwerpen. De leden van de CDA-fractie verwelkomen maatregelen die leiden tot een vermindering van de toezichtlasten bij een gelijkwaardig toezichtniveau. Op welke wijze beoordeelt de toezichthouder het toezicht in het buitenland? Bestaan contacten tussen toezichthouders voor het uitwisselen van informatie? Hoe verhoudt zich daarin het Nederlandse onderscheid tussen prudentieel en gedragstoezicht met buitenlandse toezichthouders?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een staat niet wordt aangewezen als een staat waar adequaat toezicht wordt uitgeoefend, indien die staat het Nederlandse toezicht niet als adequaat aanmerkt. Het is immers denkbaar dat het toezicht in die staat juist vergaander geregeld is. Kan de regering hier nader op ingaan?

Implementatie van de richtlijnen 2001/107 en 2001/108

De leden van de CDA-fractie menen dat consumenten moeten beschikken over heldere en juiste informatie over beleggingsproducten en de beleggingsinstellingen. De aanpassing van de WTB aan de richtlijn lijkt daarin te voorzien door een vereenvoudigde en beleggersvriendelijke prospectus. Verwezen wordt daarbij naar het Besluit financiële bijsluiter. Is het in dit kader reeds duidelijk welke effecten dit besluit heeft gehad en hoe de uitwerking hiervan ontvangen is door de markt? Het verdient aanbeveling om de aanpassingen voor prospectusrichtlijnen parallel te laten lopen met de evaluatie van de financiële bijsluiter.

Wat zijn de verschillen tussen de huidige financiële bijsluiter en die na invoering van de wet, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. Zal het verplicht zijn om het vereenvoudigde of volledige prospectus in het Nederlands op te stellen, waarvoor na het World Online debacle in 2000 stemmen opgingen? Zo nee, waarom niet?

Tenslotte

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe beleggingsproducten zoals Groen Invest (waarbij beleggers aanspraken krijgen op een bepaald perceel met bomen op een robinaplantage) onder toezicht, bijvoorbeeld de Wtb, vallen? Hoe worden deze quasi-beleggingsinstellingen opgespoord?

Voorts vragen deze leden of de regering bereid is in de Wtb of Btb een verplichting op te nemen voor beleggingsinstellingen om transparanter te rapporteren aan beleggers over hun kostenniveau, bijvoorbeeld door middel van een Total Expense Ratio (TER)?

Tenslotte vragen de leden van de fractie van de PvdA waarom in de WtB niet tevens wijziging is opgenomen van de eis van verplichte beursnotering voor de beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal, zoals opgenomen in artikel 76a boek 2 BW?

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel G, artikel 9 Wtb

De leden van de fractie van de PvdA willen graag weten waarom niet is gekozen voor de oplossing van – beperkte – rechtspersoonlijkheid van het fonds voor gemene rekening, maar in plaats daarvan voor één bewaarder per fonds?

De oplossing van – beperkte – rechtspersoonlijkheid van het fonds voor gemene rekening zou buitenlandse transacties eenvoudiger kunnen hebben gemaakt. Hoe draagt de in de WtB voorgestelde regeling daar nu aan bij?

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De griffier van de commissie,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), Crone (PvdA), De Grave (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Eurlings (CDA), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Loon-Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Heemskerk (PvdA) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Ruiter (SP), Mosterd (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Bommel (SP), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA) en Bibi de Vries (VVD).

Naar boven