nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 3 december 2003
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel I, onderdeel B, wordt in de aanhef van het eerste lid van artikel
76v.1 «één school» vervangen door: één
instelling.
B
Na artikel IV wordt ingevoegd:
ARTIKEL IVA. OVERGANGSBEPALING LIGGENDE AANVRAGEN EN VASTGESTELDE
PROGRAMMA'S HUISVESTINGSVOORZIENINGEN
1. Aanvragen van bevoegde gezagsorganen van scholen voor voortgezet onderwijs
aan gemeenteraden op grond van artikel 76e van de Wet op het voortgezet onderwijs,
blijven na de inwerkingtreding van deze wet buiten verdere behandeling.
2. Het programma huisvestingsvoorzieningen dat op grond van artikel 76f
van de Wet op het voortgezet onderwijs is vastgesteld voor het jaar waarin
deze wet in werking treedt dan wel het jaar erna, kan vervallen voor zover
het betreft voorzieningen:
a. waarvan de bekostiging nog geen aanvang heeft genomen, en
b. bestemd zijn voor scholen voor voortgezet onderwijs die deel uitmaken
van een scholengemeenschap waarin tot één instelling zijn verenigd
een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs
en een school voor voortgezet onderwijs, dan wel een agrarisch opleidingscentrum
als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs en een school voor middelbaar
algemeen voortgezet onderwijs.
C
Artikel V komt te luiden:
ARTIKEL V. INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
dat voor de verschillende onderdelen of gedeelten daarvan verschillend kan
worden vastgesteld.
Toelichting
Deze nota van wijziging dien ik in mede namens de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit.
A
De terminologie is aangepast aan de in artikel 2.6 van de Wet educatie
en beroepsonderwijs gebruikte terminologie voor een verticale scholengemeenschap.
B
Het onderhavige wetsvoorstel betreft de overgang van de zorg voor de huisvesting
van de VO-scholen die op of na 1 januari 1997 opgaan of zijn opgegaan
in een verticale scholengemeenschap van de gemeente naar het bevoegd gezag
van de scholengemeenschap, die daarvoor directe bekostiging van het Rijk gaat
ontvangen.
Het wetsvoorstel heeft onder meer als consequentie dat de gemeenteraad
bij het jaarlijks op grond van artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs
vaststellen van het programma huisvestingsvoorzieningen geen rekening meer
behoeft te houden met de VO-scholen in verticale scholengemeenschappen. Dit
programma omvat de voorzieningen in de huisvesting die in het jaar na de vaststelling
van het programma voor bekostiging door de gemeente in aanmerking zullen worden
gebracht.
Aanvragen die zijn ingediend door VO-scholen in verticale scholengemeenschappen
voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kunnen buiten (verdere) behandeling
blijven.
Ook al goedgekeurde aanvragen die zijn opgenomen in het programma van
huisvestingsvoorzieningen 2004 of een later jaar of andere goedgekeurde voorzieningen
(bijvoorbeeld spoedeisende aanvragen in 2004) hoeven, na inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel, niet meer door gemeenten te worden bekostigd. Gemeenten
kunnen ervoor kiezen deze voorzieningen niet meer voor bekostiging in aanmerking
te brengen, zij ontvangen hiervoor immers zelf ook geen bekostiging meer.
Uitzondering hierop vormen die voorzieningen, waarvan de bekostiging al een
aanvang heeft genomen op het moment van in werkingtreding van dit wetsvoorstel,
die moeten wel worden afgerond.
Met deze overgangsbepaling wordt aangesloten bij artikel 76l WVO waarin
is bepaald dat huisvestingsvoorzieningen die zijn opgenomen in het programma
huisvestingsvoorzieningen voor bekostiging door de gemeente in aanmerking
komen als er zich geen nieuwe feiten voordoen of als de omstandigheden waarin
de school verkeert niet ingrijpend zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie
op het moment van vaststelling van het programma huisvestingsvoorzieningen.
C
In het wetsvoorstel zijn twee verschillende onderwerpen geregeld, die
niet per se op hetzelfde moment in werking hoeven te treden. In de nieuwe
inwerkingtredingsbepaling wordt de ruimte gecreëerd om verschillende
tijdstippen van inwerkingtreding te kunnen bepalen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven