28 993
Uitvoering van de verordening (EG) Nr. 1206/2001 van de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PbEG L 174/1) (Uitvoeringswet EG-bewijsverordening)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Wetsvoorstel

1. In artikel 5 stond in plaats van «de stukken door een beëdigd vertaler in het Nederlands doen vertalen»: de stukken in het Nederlands doen vertalen.

2. In artikel 9 ontbrak het eerste lid en stond – in het thans tweede lid – in plaats van «oproepingen die niet door één der partijen worden verricht geschieden door de griffier»: oproepingen geschieden door de griffier.

3. In artikel 10 ontbrak de zinsnede: en de kosten die ingevolge artikel 9, eerste lid, voor rekening van partijen komen.

4. In artikel 12, derde lid, stond in plaats van «de in de voorgaande leden bedoelde andere persoon»: de in het tweede lid bedoelde andere persoon. In dit lid ontbraken de woorden: voor zover nodig.

Memorie van toelichting

5. In het algemeen deel van de toelichting, paragraaf 2, stond in de voornalaatste alinea in plaats van «een lid van de Staatscommissie» en «het lid van de Staatscommissie»: de voorzitter van de Staatscommissie. Aan het slot van deze alinea ontbrak de zin: Het is aan de rechter om, eventueel na het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, te beoordelen of de hier bedoelde weigeringsgrond een rol kan spelen in het kader van de (de invulling van de) weigeringsgronden van de verordening.

6. In de toelichting op artikel 5 ontbraken de zinnen: Op advies van de Raad van State is opgenomen dat de vertaling dient te geschieden door een beëdigd vertaler. De vertaling kan aan het verzoek worden gehecht, zoals gebruikelijk is volgens de richtlijnen voor beëdigd vertalers.

7. In de toelichting op artikel 8, tweede lid, ontbrak in de eerste zin de zinsnede: door de buitenlandse rechter of andere persoon. In de toelichting op het derde lid ontbrak in de zinsnede «In overeenstemming met het advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht is in het derde lid» de verwijzing naar het derde lid. Aan het slot van deze toelichting ontbrak de zin: Door de Raad van State is erop gewezen dat in een dergelijke maatregel van algemeen bestuur aan partijen in een buitenlandse procedure geen strengere voorwaarden mogen worden gesteld dan aan partijen in een Nederlandse procedure.

8. De toelichting op artikel 9 vanaf de tweede alinea aanvangende met «De verordening gaat ervan uit» tot aan de voornalaatste alinea aanvangende met «Door de Staatscommissie is geadviseerd» luidde:

De Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht en de Adviescommissie burgerlijk procesrecht hebben geadviseerd getuigen door partijen te laten oproepen. Dit zou volgens de Staatscommissie aansluiten bij het Bewijsverdrag 1970.

Zoals door de Staatscommissie wordt aangegeven, kan, wanneer dit niet gebeurt, de uitvoering van het verzoek echter niet om deze reden worden geweigerd en dient in een dergelijk geval het gerecht de oproeping zelf te verzorgen. De Adviescommissie burgerlijk procesrecht heeft aanbevolen dat door het aangezochte gerecht in Nederland wordt aangegeven welke partij als de voor oproeping en kosten verantwoordelijke partij moet worden aangemerkt, maar heeft er ook op gewezen dat zich ook geredelijke gevallen laten denken waarin het wel aangewezen is dat de rechterlijke instantie zelf voor oproeping zorg draagt. Door de adviescommissie is voorts aangegeven dat betwijfeld kan worden of de verordening ruimte laat voor de door haar voorgestelde regel.

De verordening gaat ervan uit dat een verzoek door het gerecht wordt uitgevoerd volgens het eigen nationale recht en geeft aan welke kosten tussen de gerechten van de lidstaten kunnen worden verrekend (artikel 18). De verordening laat zich er niet over uit of de oproeping door partijen kan worden verricht en of de daarmee gepaard gaande kosten alsmede andere kosten, zoals de getuigentaxe, voor rekening van partijen kunnen worden gebracht.

Gelet echter op de door de verordening beoogde snelle en eenvoudige internationale bewijsverkrijging alsmede op het feit dat in artikel 18 van de verordening wel wordt bepaald dat de wet van de lidstaat van het verzoekende gerecht bepaalt wie verplicht is de vergoeding of kosten te dragen die tussen de gerechten kunnen worden verrekend, is zeer twijfelachtig of de oproeping door partijen en het dragen van de oproepingskosten door partijen op grond van de verordening tot de mogelijkheden behoort.

Daar de oproeping door buitenlandse partijen voorts niet in alle gevallen voor de hand ligt en bij weigering van partijen het gerecht zal dienen op te roepen, is ervoor gekozen in alle gevallen de oproeping door de griffier van het aangezochte gerecht te laten geschieden. Deze regel is praktisch en voorkomt vertraging bij de uitvoering van een verzoek. Op deze wijze wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de door de verordening beoogde eenvoud en snelheid van internationale bewijsverkrijging.

In de Uitvoeringswet bij het Bewijsverdrag 1970 wordt de oproeping in eerste instantie niet specifiek geregeld. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Uitvoeringswet Bewijsverdrag 1970 wordt echter een niet vrijwillig verschenen getuige door de rechter gedagvaard. Rechtspraak onder het Bewijsverdrag 1970 laat zien dat de (eerste) oproeping (ook) geschiedt via het gerecht dat de rogatoire commissie heeft ontvangen.

Wat de kosten van oproeping betreft, zullen deze bij een oproeping verzorgd door de griffier voor rekening komen van de Staat. Degene die de getuige oproept of doet oproepen kan voorts geacht worden voor de getuigentaxe in te staan. De Staat zal dan ook hebben in te staan voor de getuigentaxe. Dat dergelijke kosten voor rekening komen van de Staat volgt overigens ook uit het hierna voorgestelde artikel 10.

9. In de toelichting op artikel 10 luidde de laatste zin in plaats van «De kosten van uitvoering die voor rekening van de Staat kunnen blijven zijn met name de kosten van een vertaling van het verzoek alsmede de kosten van oproeping en de getuigentaxen voorzover deze ingevolge het eerste lid van het voorgaande artikel niet door partijen worden gedragen»: De kosten van uitvoering die voor rekening van de Staat blijven zijn met name de kosten van oproeping, de getuigentaxen en de kosten van een vertaling van het verzoek.

10. In de toelichting op artikel 12 stond in de eerst zin in plaats van «In dit artikel wordt in het eerste lid bepaald»: In dit artikel wordt bepaald. In de derde alinea stond in plaats van «In artikel 12 is in het tweede lid eveneens»: In artikel 12 is eveneens. Aan het slot van de toelichting op artikel 12 ontbrak de zin: In het derde lid zijn de bepalingen met betrekking tot de kosten van deskunigen van overeenkomstige toepassing verklaard op de andere persoon die niet tevens een deskundige is.

Naar boven