28 991
Wijziging van de Kieswet in verband met het Besluit van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 en 23 september 2002 tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom (Trb. 2003, 16)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 oktober 2003

Ik ben mede namens de minister van Buitenlandse Zaken verheugd over de gebleken instemming met het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het oordeel van de regering over het verbod op dubbelmandaten en hoe dit te rijmen valt met het ontbreken van zo'n verbod voor de leden van de Staten-Generaal, mede gezien de veranderde opvattingen ten aanzien van nevenfuncties van politici en mogelijke belangenverstrengeling.

De regering kan zich vinden in het verbod op een dubbelmandaat voor wat betreft het lidmaatschap van de Tweede Kamer en het lidmaatschap van het Europees Parlement. Dit ook in antwoord op een vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Een nationaal verbod daarvan voor de leden van de Staten-Generaal is vanuit principieel oogpunt niet juist, omdat het verbod op Europees niveau wordt opgelegd en gehandhaafd. Betrokkene verliest het lidmaatschap van het Europees Parlement. De herziene Akte is daarin duidelijk. Daarnaast zou het tot een ondoorzichtige situatie leiden, indien nationaal ook nog geregeld zou worden dat betrokkene het lidmaatschap van de Tweede Kamer zou verliezen bij aanvaarding van het lidmaatschap van het Europees Parlement. Immers afhankelijk van welke instelling het eerste met een besluit komt, zou men het lidmaatschap van de Tweede Kamer dan wel dat van het Europees Parlement verliezen. Behalve de bovenstaande argumenten is voorts van belang dat het verbod op dubbelmandaat vrijwillig wordt gehandhaafd door de Nederlandse politieke partijen. In een dergelijke situatie is een (nationale) wettelijke maatregel – zo deze aan de orde zou zijn – in elk geval overbodig.

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie of de oplossingen die voorgesteld worden om het verbod op openbaarmaking van de einduitslag uit de Akte te respecteren niet wat kunstmatig zijn, gezien de feitelijke openbaarheid van de einduitslag op de verkiezingsavond, alsmede naar aanleiding van vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie op dit punt, het volgende. Naar de mening van de regering is het van belang te constateren dat de verkiezingen voor het Europees Parlement georganiseerd worden als nationale verkiezingen, waaraan nationale politieke partijen deel nemen. Het valt moeilijk voor te stellen dat bijvoorbeeld de officieuze uitslag in Nederland het stemgedrag van Belgische of Griekse kiezers zou gaan beïnvloeden. Het gevaar van onderlinge beïnvloeding en daarmee het stimuleren van calculerend stemgedrag acht ik gering. Daarvoor zijn de nationale politieke partijen en de nationale politieke omstandigheden nog te bepalend voor de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement. Een concrete indicatie daarvoor is te vinden in de zeer uiteenlopende opkomstpercentages in de diverse landen van de Europese Unie, uiteraard uitgezonderd de landen waar een opkomstplicht geldt. Tot slot betreft de Nederlandse uitslag de bezetting van 27 zetels van de 732, wat te weinig is om als maatgevend voor de totaal uitslag te kunnen gelden.

Het punt van de verkiezingen voor de Eerste Kamer, zoals door de leden van de fractie van de ChristenUnie naar voren gebracht, is van een andere orde. Daarbij kunnen voorkennis en daarop gebaseerd stemgedrag – gezien de schaal van de verkiezingen – direct aantoonbaar van invloed zijn op de zetelverdeling, dan wel op de bezetting daarvan. Dat verband acht ik – zoals hiervoor aangegeven – niet aanwezig in het geval van de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Het woord «officieel» is bewust in de Akte opgenomen, juist vanwege de klacht van de lidstaten die moesten wachten met de bekendmaking van de uitslag. Er is dan ook geen sprake van, dit in antwoord op een vraag van de GroenLinks-fractie, creatief gebruik van de regels. Door de «wachttijd» verloren kiezers en media de aandacht voor de verkiezingen voor het Europees Parlement, hetgeen als een gemiste kans werd ervaren. Gemeenten en media kunnen nu ingevolge de herziene Akte op de dag van stemming een verkiezingsavond beleggen, waarbij de nog niet-officieel vastgestelde uitslag bekend kan worden gemaakt.

Nederland vormt geen uitzondering voor wat betreft het niet stemmen op zondag. Ook andere landen stemmen niet op de zondag. Voorbeelden hiervan zijn: het Verenigd Koninkrijk stemt op 10 juni, Tsjechië op 11 en 12 juni, Litouwen op 12 juni. Daarnaast is het de gewoonte om degenen die vanwege hun geloofsovertuiging niet op zondag wensen te stemmen, daarin te respecteren. De herziene Akte kent de mogelijkheid om in de periode van donderdag tot en met de daarop volgende zondag de dag der stemming te houden. De Kieswet sluit dan ook naadloos aan bij de Akte door de dag der stemming te bepalen op een donderdag.

De leden van de fractie van ChristenUnie vragen naar de invloed van dit wetsvoorstel voor wat betreft het moment van de bekendmaking van de uitslag van de verkiezingen en een mogelijk referendum dat gelijktijdig met de Europese verkiezingen zou kunnen worden gehouden. De uitslag van de verkiezingen van de Nederlandse leden van het Europees Parlement zal niet officieel worden bekendgemaakt voordat de stemming in alle lidstaten is beëindigd. De herziene Akte heeft geen betrekking op een eventueel referendum en verbiedt daarom niet om de uitslag van een referendum, zodra die officieel is vastgesteld, bekend te maken, ook als dat moment vóór het sluiten van de stemmingen voor het Europees Parlement zou liggen.

Artikelen

Artikel I, onder A

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een toelichting op de voorgestelde wijziging van artikel I, onderdeel A. In artikel Y 5, eerste lid, van de Kieswet wordt verwezen naar artikel 3, tweede lid, tweede volzin, van de Akte. Na de wijziging van de Akte is de zittingsduur van het parlement echter geregeld in artikel 5, eerste lid, tweede volzin. In het bedoelde artikel wordt verwezen naar artikel 10, lid 2, tweede alinea van de huidige Akte (nieuw artikel 11). Op grond van dat artikelonderdeel kan de Raad met eenparigheid van stemmen de periode van de verkiezingen van het Europees Parlement verschuiven met 2 maanden vóór respectievelijk 1 maand na de huidige periode. Op grond daarvan wordt de zittingsduur van 5 jaren van de leden van het Europees Parlement evenzeer verlengd of verkort.

Van de mogelijkheid om met eenparigheid van stemmen de verkiezingsperiode te verschuiven kan gebruik worden gemaakt indien één of meer lidstaten onoverkomelijke problemen hebben met het houden van een verkiezing in de reguliere periode, bijvoorbeeld wegens het (incidenteel) samenvallen van de verkiezingsdag met een nationale (religieuze) feestdag. Met toepassing van het huidige artikel 10, tweede lid, van de Akte werden de verkiezingen van de leden van het Europees Parlement in 1984 en 1989 een week verschoven.

De suggestie van de Kiesraad om aan artikel Y 5 toe te voegen dat de eerste zitting van het Europees Parlement plaatsvindt op de eerste dinsdag na het verstrijken van een maand, te rekenen vanaf het einde van de verkiezingsperiode is niet overgenomen. Het betreft hier geen ingevolge de herziene Akte te implementeren voorschrift. Dit in antwoord op een vraag van de leden van de ChristenUnie. Daarnaast vormt de aanvangsdatum van de vergaderingen van een Europese instelling als het Europees Parlement een op Europees niveau en niet op nationaal niveau te regelen materie.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf

Naar boven