28 989
Cultuurnota 2005–2008

nr. 96
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 maart 2009

1. Inleiding

Op 27 maart 2008 heb ik met uw Kamer gesproken over het beeldende kunstbeleid (28 989, nr. 76). Tijdens het overleg is het kunstvakonderwijs aan de orde gesteld. Ik heb toen de toezegging gedaan uw Kamer te informeren over de mogelijkheden tot en de wenselijkheid van een strengere selectie van studenten. Bij enkele Kamerleden leefde immers de vraag of in Nederland niet teveel kunstenaars worden opgeleid. Dit zou leiden tot een te grote afhankelijkheid van overheidssubsidies. Middels deze brief kom ik mijn toezegging na.

Het beeld over kunstvakonderwijs is divers. Zo bestaat het beeld dat er veel kunstenaars opgeleid worden zonder uitzicht op een goede positie op de arbeidsmarkt. Vooral op het gebied van de beeldende kunst zou hiervan sprake zijn. Het kunstvakonderwijs zou de aansluiting op de arbeidsmarkt missen. Bovendien zou de kwaliteit van de alumni te wensen over laten.

Maar er zijn ook positieve beelden. We kennen in Nederland een aantal topinstellingen van internationale statuur met een sterke aantrekkingskracht, zowel op studenten uit Nederland als uit het buitenland. Voorbeelden daarvan zijn de Design Academy in Eindhoven, de Rockacademie in Tilburg en het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Ik heb oog voor reële kritiek, maar wil de sterke kanten van ons kunstvakonderwijs daarbij niet vergeten. Bij de negatieve berichten over het kunstvakonderwijs ontbreekt vaak de nuance en de feitelijke onderbouwing.

Deze brief heeft het doel om meer duidelijkheid te verschaffen over het functioneren van het kunstvakonderwijs. Hiertoe zijn de afgelopen maanden beschikbare onderzoeksgegevens verzameld en bestudeerd. Tevens zijn gesprekken gevoerd met de HBO-raad, een aantal kunstvakinstellingen en culturele instellingen. Hieruit is naar voren gekomen dat de volgende onderwerpen van groot belang zijn en nadere aandacht vragen:

• de aansluiting tussen het kunstvakonderwijs en de arbeidsmarkt;

• de kwaliteit van het kunstvakonderwijs.

Zowel de beschikbare feiten en cijfers, als de te ondernemen stappen om op bovenstaande onderwerpen tot betere resultaten te komen worden in deze brief aan de orde gesteld.

Ik verwacht van het kunstvakonderwijs dat het kan voorzien in de behoefte aan topkunstenaars in alle disciplines die zich internationaal kunnen manifesteren, maar ook dat het in de breedte voorziet in de culturele en maatschappelijke vraag naar professioneel talent. Ik verwacht evenzeer dat het kunstvakonderwijs een belangrijke bijdrage levert aan de vraag naar (artistieke) creativiteit in de kenniseconomie.

Ik vraag het kunstvakonderwijs en de vertegenwoordigers van de beroepspraktijk om met een open en constructieve houding de bestaande problemen met betrekking tot de aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt nader te analyseren en oplossingen hiervoor aan te dragen. Ik zal het overleg met de betrokken partijen aangaan. Bovendien vraag ik de HBO-raad om in een sectorplan mogelijke oplossingen aan te dragen voor de gesignaleerde problemen, ook op het gebied van de kwaliteit van het kunstvakonderwijs. Ik wijs de HBO-raad met name op de problematiek in de (autonoom) beeldende kunstsector.

2. Beleid afgelopen decennia

Vele betrokkenen hebben mij de afgelopen maanden gewezen op het verleden, want er zijn de afgelopen decennia meerdere onderzoeken gedaan naar het functioneren van het kunstvakonderwijs, met beleidswijzigingen als gevolg. Voordat ik het heden aan de orde stel, schets ik de beleidsinzet van de afgelopen decennia en de gerealiseerde veranderingen. Verschillende commissies hebben veranderingen in het kunstvakonderwijs in het hbo voorgesteld. Sommige voorstellen zijn met succes doorgevoerd, andere zijn niet gerealiseerd of hebben niet geleid tot de gewenste resultaten.

Zo zijn in de periode 1989–1992 vergaande voorstellen gedaan voor de profilering en positionering van de kunstvakopleidingen en zijn er in 1997 door het ministerie voorstellen gedaan om de kwalitatieve en kwantitatieve aansluiting tussen het kunstvakonderwijs en de beroepspraktijk te verbeteren. In dezelfde periode heeft de HBO-raad een plan van aanpak voor het kunstonderwijs laten opstellen waarin een verregaande kwaliteitsverbetering werd bepleit.

De meest recente veranderingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van het rapport Beroep Kunstenaar: voorstellen voor inhoud en organisatie van het kunstvakonderwijs in Nederland1 van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs uit 1999. In de beleidsbrief Zicht op Kwaliteit2 heeft de overheid hierop gereageerd en een aantal maatregelen aangekondigd:

• de realisatie van een transparant aanbod, door het verbreden van de opleidingen en het beperken van het aantal afstudeerrichtingen;

• het komen tot landelijke kwalificaties afgestemd op de beroepspraktijk;

• het aanpassen van de bekostigingsystematiek;

• het in HBO-raadverband uitvoeren van het kwaliteitszorgsysteem.

Deze inzet heeft de afgelopen jaren geresulteerd in een aantal belangrijke veranderingen. Zo is in 2002 in het kunstvakonderwijs de bachelor-master structuur ingevoerd. Tevens hebben de onderwijsinstellingen in samenspraak met partijen uit de arbeidsmarkt, op basis van de beroepsprofielen van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs, opleidingsprofielen geformuleerd en is ten behoeve van structureel overleg een convenant afgesloten. Bovendien is de bekostigingsregeling in enkele stappen herzien: in 2003 is een systematiek overeengekomen met een (beperkt) bedrag per student en een vast budget per hogeschool. Tot slot is het kwaliteitszorgsysteem met visitaties uitgevoerd.

Over het algemeen zijn deze veranderingen verbeteringen geweest voor het kunstvakonderwijs. Echter, het convenant tussen de onderwijsinstellingen en de partijen uit de arbeidsmarkt, gericht op een structureel overleg, is nog onvoldoende van de grond gekomen. Dit wordt bevestigd door de HBO-raad1.

3. Het kunstvakonderwijs en de arbeidsmarktperspectieven voor kunstenaars

De vraag uit de Kamer om de mogelijkheid tot en de wenselijkheid van een strengere selectie van studenten in het kunstvakonderwijs te onderzoeken, wil ik verbreden. Het is van belang niet alleen te kijken naar de selectie van studenten, maar ook naar de relatie tussen het kunstvakonderwijs en de arbeidsmarkt. In deze paragraaf geef ik enkele kerngegevens over het kunstvakonderwijs en ga ik in op enkele relevante thema’s met betrekking tot aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

Kerngegevens kunstvakonderwijs2en3

• Binnen het hbo kunstvakonderwijs zijn er 16 hogescholen die opleidingen aanbieden. Er zijn hogescholen die een enkele discipline aanbieden, zoals de Gerrit Rietveld Academie (beeldende kunst), maar ook kunstvakopleidingen die onderdeel uitmaken van multisectorale hogescholen zoals bij Fontys hogescholen.

• Het hbo kunstvakonderwijs kent een grote diversiteit aan bacheloren masteropleidingen. Het gaat om opleidingen op het gebied van design, mode, gaming, nieuwe media, grafische vormgeving, bouwkunst, theater, muziek, dans, opera, etc. Er zijn opleidingen in uitvoerende, scheppende en toegepaste kunsten en opleidingen tot docent.

• Gelijktijdig met de invoering van het bachelor-master systeem in 2002 is het aantal opleidingen verminderd en is er meer transparantie ontstaan in het aanbod van opleidingen. Binnen bacheloropleidingen kunnen de hogescholen differentiëren. Binnen de bachelor muziek zijn er uiteenlopende varianten: van de pop- tot klassieke muziek.

• Het totale hbo kent in 2007 ruim 374 000 studenten. Het kunstvakonderwijs kent ongeveer 20 000 studenten. De instroom in 2007 in het gehele kunstvakonderwijs is ruim 4 500 studenten.

• De afgelopen tien jaren was de gemiddelde jaarlijkse groei van de instroom van het kunstvakonderwijs beduidend lager (0,4%), dan de gemiddelde jaarlijkse groei in het hele hbo (2,7%). De laatste vijf jaren bedroeg de gemiddelde groei van de instroom van het kuo 2,5%, een fractie lager dan de 2,7% instroomgroei in het gehele hbo.

• De disciplines die binnen het kunstvakonderwijs de afgelopen jaren relatief meer zijn gegroeid dan het hbo-gemiddelde zijn de bacheloropleidingen docent muziek en vormgeving.

• Top 3 van meeste instroom in 2007 in het kunstvakonderwijs wordt gevormd door de bachelor vormgeving met 1 626, bachelor muziek met 1 004 en de bachelor autonoom beeldende kunst met 557 studenten.

Verschillende definities

Wie de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt onderzoekt, stuit snel op definitiekwesties. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) produceerden beiden relevante tellingen en relevant onderzoek. Het ROA levert als uitvoerder van de HBO-monitor belangrijke gegevens over de afgestudeerden van hbo kunstvakonderwijs. In de bijlage4 bij deze brief ga ik in op enkele details. Kernpunt is dat de beschikbare onderzoeken niet altijd dezelfde definities van kunstenaar, opleiding, relevante beroepspraktijk of werkloosheid hanteren, waardoor de uitkomsten niet altijd vergelijkbaar zijn en er onder deskundigen niet altijd overeenstemming is over de interpretatie van de uitkomsten.

Voor een goed begrip is ook van belang dat niet iedereen die zichzelf beschouwt als kunstenaar en als zodanig werkt een opleiding tot kunstenaar heeft gevolgd. Daarbij worden kunstenaars niet enkel opgeleid in het reguliere bekostigde hbo kunstvakonderwijs, maar ook in een groeiend mbo-segment op gebied van de kunsten en een aantal opleidingen in het private circuit. Met name voor het mbo is nog onduidelijk welke status deze afgestudeerden op de arbeidsmarkt hebben. Deze omstandigheden maken dat het vraagstuk van de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt van kunstenaars het domein van het hbo kunstvakonderwijs en zijn alumni overstijgt.

Selectie aan de poort

In tegenstelling tot de meeste andere opleidingen in het hoger onderwijs selecteren kunstvakopleidingen aan de poort. De selectie wordt niet gebruikt om de uitstroom naar de arbeidsmarkt te reguleren, maar functioneert bovenal om de kwaliteit van de instroom te garanderen. De selectie is in het leven geroepen omdat schoolprestaties in het voortgezet onderwijs te weinig zeggen over het artistieke talent van aspirant-studenten. Van deze selectie aan de poort worden geen landelijke cijfers bijgehouden. In de bijlage treft u cijfers van drie hogescholen aan die een beeld geven van de selectie aan de poort, zoals door de HBO-raad gepresenteerd in Kunstonderwijs en arbeidsmarkt (oktober 2008). Uit deze voorbeelden blijkt dat gemiddeld ongeveer vier op de vijf kandidaten die zich aanmelden bij een kunstvakopleiding worden afgewezen. Hierbij is overigens sprake van een grote variatie.

Tot slot merk ik op dat ik investeer in de voortrajecten dans en muziek, waarbij het essentieel is dat talent op een vroege leeftijd wordt gescout en verder ontwikkeld, om zo ook de kwaliteit van de instroom te verhogen.

Kwaliteit van het kunstvakonderwijs

De kwaliteit en de verscheidenheid van het kunstvakonderwijs is van groot belang voor de groei en bloei van onze kunst en cultuur. Ik wil echter de term kwaliteit breder interpreteren. Het gaat zowel om de artistiek inhoudelijke ontwikkeling van talent en de mogelijkheid om te excelleren als om de competenties van studenten om de arbeidsmarkt te betreden en daar een stevige positie te verwerven.

De meningen over de kwaliteit van het kunstvakonderwijs lopen uiteen. In het kunstenveld zijn regelmatig negatieve geluiden te horen over de kwaliteit van de opleidingen en de competenties van de alumni. Ook de Raad voor Cultuur noemt in het advies Innoveren, Participeren! uit 2007 een aantal factoren die de kwaliteit van het onderwijs «niet ten goede komen». Afgestudeerden van het kunstvakonderwijs zelf zijn positief over de inhoudelijke kwaliteit van hun opleiding, maar plaatsen kanttekeningen bij het onderwijs als het gaat om de voorbereiding op de arbeidsmarkt.

Uit de accreditatierapporten van het kunstvakonderwijs blijkt dat alle opleidingen een basiskwaliteit hebben en dat ze op deelfacetten bovengemiddeld goed scoren in vergelijking met andere opleidingen in het hbo. Bij verschillende opleidingen wordt excellent gescoord op onderdelen zoals gerealiseerd niveau, studiebegeleiding, en afstemming vormgeving en inhoud van het onderwijsprogramma.

Het beeld van afgestudeerden zelf1 is dat 32% de opleiding een goede basis vindt om te starten op de arbeidsmarkt, tegen 59% binnen het totale hbo. Nederland zit hiermee onder het Europese gemiddelde. Opvallend is dat het kunstvakonderwijs in de Duitstalige en Scandinavische landen het op dit punt duidelijk beter lijkt te doen. Een verdere uitsplitsing naar opleidingsrichtingen laat zien dat de muziekopleidingen onder dit gemiddelde zitten en de autonome beeldende kunsten een uitschieter naar beneden vormen. Boven het gemiddelde zitten bijvoorbeeld de opleidingen theater, docent muziek en docent beeldende kunst en vormgeving. Aan alumni zijn ook vragen gesteld over de competenties die zij gedurende hun opleiding krijgen bijgebracht. 75–80% van de studenten vindt de kwaliteit van de opleiding m.b.t. creërend en reflectief vermogen goed tot zeer goed. De competenties die met ondernemerschap te maken hebben scoren aanzienlijk lager: ondernemerschap 20%, omgevingsgerichtheid 30% en innovatief vermogen 30%. Dat is temeer van betekenis omdat ongeveer de helft van alle kunstenaars als zelfstandige werkt (tegen 10% van alle werkzame personen)1.

Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat afgestudeerden gemiddeld genomen de artistiek inhoudelijke kanten van de opleiding beter waarderen dan het onderwijs in de competenties die hen helpen te functioneren op de arbeidsmarkt.

De arbeidsmarkt voor creatieve beroepen2

De arbeidsmarkt voor afgestudeerden uit het kunstvakonderwijs wordt gevormd door de «creatieve bedrijvigheid» in ruime zin. De arbeidsmarkt in deze creatieve bedrijfstakken is de laatste jaren gegroeid, ook als aandeel van de totale werkgelegenheid van Nederland. Een recente studie naar toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt geeft een vergelijkbaar beeld: «De uitbreidingsvraag voor de culturele beroepen ligt iets boven het gemiddelde. De diversiteit tussen de onderliggende beroepsgroepen is echter zeer groot. De uitbreidingsvraag is zeer hoog voor grafisch ontwerpers, kunstenaars en tolken, vertalers en schrijvers».3 Hoewel een exacte match moeilijk te maken is, lijkt het hoofdbeeld niet verontrustend: Een lichte groei van het hbo kunstvakonderwijs, een lichte groei van de creatieve arbeidsmarkt. Maar zoals het ROA aangeeft is er sprake van grote diversiteit tussen beroepsgroepen. Dat betekent dat er preciezer gekeken moet worden naar specifieke beroepsgroepen en opleidingen.

Werkloosheid en de arbeidsmarkt voor kunstenaars

Hoewel ook bij de bepaling van de werkloosheid verschillende definities een rol spelen is het hoofdbeeld wel duidelijk: de werkloosheid onder de afgestudeerden van het kunstvakonderwijs ligt hoger dan gemiddeld in het hbo, welke definitie ook wordt gehanteerd. De HBO-monitor over 2007 registreert dat 7,3% (vorige meting 12,3%) van de kunstvakonderwijs-alumni (voltijdopleiding) anderhalf jaar na afstuderen werkloos is. Dit is hbo-breed 3,5%. Daarbij lijken er grote verschillen te bestaan tussen de studierichtingen, waarbij de opleiding voor autonome beeldende kunst het slechtste scoort. Wel is de werkloosheid in het kunstvakonderwijs over de gehele linie de laatste jaren flink gedaald.

Verder dient bij het gepresenteerde cijfer van 7,3% enige nuance toegepast te worden, aangezien het niet voorziet in een volledig beeld van de arbeidsmarkt voor kunstenaars. Een deel van de alumni doet namelijk tijdelijk een beroep op de ww en heeft voorafgaand hieraan wel gewerkt en premies betaald. Een wellicht scherpere indicatie wordt gevormd door de WWIK en uiteindelijk de bijstand. Probleem hierbij is dat in de HBO-monitor al een aantal jaren niet meer naar de WWIK wordt gevraagd. Voor de bijstand geldt dat een kunstenaar administratief niet als zodanig kan worden onderscheiden. Deze cijfers geven daarom geen sluitend beeld over werkgelegenheid van afgestudeerden van het kunstvakonderwijs, maar vormen wel een serieuze indicatie.

Inkomen van afgestudeerden

Alumni van de hbo kunstvakopleidingen verdienen gemiddeld een kwart minder dan afgestudeerden van hbo als geheel1. Ook uit onderzoeken van het CBS2 en de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) 3 komt naar voren dat kunstenaars relatief weinig verdienen. Uit de gegevens van het CBS is op te maken dat het inkomen voor 30% van de kunstenaars minder dan € 10 000 per jaar bedraagt4 (tegen 20% van de totale werkzame bevolking). In de categorie «beeldende kunst, taal en overig» is dit het meeste (bijna 50%), in de categorie «vormgeving en bouwkunst» het minst (een kleine 20%). Kenmerkend voor kunstenaars is verder dat zij relatief vaak bijbanen hebben buiten hun vakgebied en dat zij relatief vaak als zelfstandige werken. Vanuit het cultuurbeleid geredeneerd hoeft dit alles geen probleem te zijn. Daarbij is iedereen vrij om te kiezen voor werk, ook al levert dat minder inkomen op. Het tekent ook de grote intrinsieke motivatie van kunstvakstudenten en kunstenaars in het algemeen voor hun werk5. Maar een slechte inkomenspositie van bepaalde groepen kunstenaars kan wel een indicatie vormen voor het functioneren van de (arbeids)markt.

4. Conclusies

Op basis van het voorgaande trek ik de volgende conclusies:

• Het beschikbare onderzoek geeft geen sluitend beeld over het kunstvakonderwijs en de beroepspraktijk van kunstenaars, maar is goed genoeg voor een aantal serieuze indicaties;

• Uit de visitaties blijkt dat de basiskwaliteit van het kunstvakonderwijs niet ter discussie staat. Die kwaliteit is wel voor verbetering vatbaar als het gaat om de voorbereiding op de arbeidsmarkt;

• Het kunstvakonderwijs sluit bij een aantal studierichtingen onvoldoende aan op de arbeidsmarkt. De werkloosheid ligt boven het hbo-gemiddelde, de afgestudeerden zijn kritisch over de wijze waarop de opleiding voorbereidt op de arbeidsmarkt en de inkomenspositie van afgestudeerden van het kunstvakonderwijs is slechter. Ook stel ik vast dat de gesignaleerde problematiek zeker niet uitsluitend, maar wel het meest pregnant naar voren komt bij de studierichting autonome beeldende kunst.

5. Te ondernemen stappen

De hiervoor getrokken conclusies leiden mij naar de volgende stappen:

a. Structureel overleg over de aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt

De aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt vraagt in de eerste plaats om een goed overleg tussen de HBO-raad, het kunstvakonderwijs en de cultuursector. Het kunstvakonderwijs heeft op regionaal en op opleidingsniveau veelvuldig overleg met het werkveld, echter op landelijk niveau blijft het achter. In 2002 is tussen het kunstvakonderwijs en de cultuursector een convenant afgesloten om hiervoor op landelijk niveau een structurele vorm te realiseren. Dit overleg heeft onvoldoende resultaat opgeleverd. Op dit moment ben ik bezig dit overleg in een andere vorm weer op gang te brengen, overigens in samenwerking met het kunstvakonderwijs. Ik zie hiervoor bovendien een belangrijke rol weggelegd voor de brancheverenigingen en sectorinstituten in de kunsten en voor de ondersteunende instelling Kunstenaars en Co. In de sectoren waarin een sectorinstituut ontbreekt, zoals in de beeldende kunst, zouden de beeldende kunstfondsen, de Mondriaan Stichting en het Fonds Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst, een rol kunnen spelen.

b. Sectorplan Kunstvakonderwijs

Om de positie van het kunstvakonderwijs voor de komende 10–15 jaren te borgen en te versterken, vraag ik de HBO-raad een sectorplan op te stellen. Ik verwacht dat in het plan de kwaliteit van het kunstvakonderwijs op een kritische wijze tegen het licht wordt gehouden en dat er concrete aanbevelingen worden gedaan voor de verdere ontwikkeling. Ik vraag de HBO-raad hierbij een aantal onderwerpen en vragen te betrekken. Deze zijn deels ingegeven door onderzoeksresultaten en eigen bevindingen. Daarnaast heeft de Raad voor Cultuur in zijn adviezen aanbevelingen gedaan. Bij het opstellen van het sectorplan vraag ik de HBO-raad om deze aanbevelingen van de Raad voor Cultuur in acht te nemen en het overleg met dit adviesorgaan aan te gaan.

De onderwerpen zijn de volgende:

1. Differentiatie, profilering en nieuwe ontwikkelingen

– Is er binnen het totaal van de opleidingen sprake van voldoende differentiatie en profilering?

– Kunnen opleidingen voldoende inspelen op nationale en internationale ontwikkelingen, zowel op artistiek inhoudelijk gebied als in de (arbeids)markt?

– Wat zijn de ambities van de sector met betrekking tot de ontwikkeling van nieuwe bachelor- en masteropleidingen? En wat wordt de focus voor de komende jaren? Zoals ik reeds in de strategische agenda «Het Hoogste Goed» heb gemeld, wil het kabinet voor prioritaire gebieden enkele arbeidsmarktrelevante hbo-masteropleidingen ondersteunen met tijdelijke financiering. Het kabinet stelt hiervoor vanaf 2008 € 5 mln. beschikbaar, oplopend naar € 20 mln. vanaf 20111. Eén van de prioritaire gebieden is de creatieve industrie. Dit biedt het kunstvakonderwijs mogelijkheden om in aanvulling op het al bestaande opleidingenaanbod nieuwe masters te ontwikkelen. De tijdelijke financiële ondersteuning van deze masteropleiding vraagt om een kwalitatief hoogwaardig plan.

2. Bekostiging en selectie

– De Raad voor Cultuur stelt in zijn advies Innoveren, Participeren! dat nog steeds sprake is van een te sterke koppeling tussen de bekostiging van opleidingen en het aantal opleidingsplaatsen. Deze koppeling zou een prikkel kunnen zijn voor de hogescholen om bij het bepalen van de opleidingscapaciteit een met groei van het aantal studenten samenhangende groei van de rijksbijdrage te verkiezen boven een lagere instroom die de kwaliteit van de opleiding en de (kwantitatieve) aansluiting op de arbeidsmarkt meer recht zou kunnen doen. Deze observatie zou aan de orde kunnen zijn bij de opleidingen theater en muziek, maar met name bij de opleidingen autonome beeldende kunst. Ik vraag de HBO-raad nadrukkelijk te bezien of een gereguleerde daling in de instroom bij deze opleidingen denkbaar is, met als resultaat een aantoonbare kwaliteitsverbetering in de opleiding. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan, is het denkbaar dat de middelen die niet via de studentgebonden rijksbijdrage aan de hogescholen toekomen, alsnog aan deze instellingen wordt verstrekt om de kwaliteit van het kunstvakonderwijs een steuntje in de rug te geven. Ik vraag de HBO-raad hierbij nadrukkelijk te kijken naar de opleidingen op het gebied van de autonome beeldende kunst.

– De bestaande gegevens geven mij vooralsnog het beeld dat selectie aan de poort goed wordt toegepast. Deelt u dit inzicht? Hoe functioneert de selectie aan de poort in relatie tot de kwaliteit van het kunstvakonderwijs?

3. Aansluiting op de arbeidsmarkt

– Eerder in deze brief is de problematiek met betrekking tot de aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt uitvoerig behandeld. Uit de internationale vergelijking van het kunstvakonderwijs in verschillende Europese landen valt op dat het kunstvakonderwijs in Duitstalige en Scandinavische landen de aansluiting met de arbeidsmarkt beter tot stand lijkt te brengen dan het Nederlandse kunstvakonderwijs. Ik vraag de HBO-raad om in het sectorplan de volgende vragen te beantwoorden. Op welke wijze kan de aansluiting tot de arbeidsmarkt nog verder worden verbeterd zodat 1) de werkloosheid daalt en 2) de student beter is toegerust op de arbeidsmarkt? Is er voldoende aandacht voor het stimuleren van ondernemerschap? Wat zijn verbeterpunten, met name op het gebied van de beeldende kunst?

c. Eenduidige data over het kunstvakonderwijs

Uit de beschikbare onderzoeken zijn niet altijd eenduidige conclusies te trekken over het gehele domein van het kunstvakonderwijs en de beroepspraktijk. Ik verwacht van de HBO-raad dat hij oog heeft voor dit probleem en vraag de raad zijn onderzoek actief af te stemmen met relevante andere partijen. Ook verzoek ik de HBO-raad om de Kunstenmonitor weer opnieuw uit te brengen.

Verder zal ik een actieve coördinerende rol spelen voor wat betreft het onderzoek op het gebied van het functioneren van het kunstvakonderwijs in relatie tot de arbeidsmarkt. Daarnaast zal ik de NVAO vragen een sectoranalyse uit te voeren voor het kunstvakonderwijs, gebruikmakend van de beschikbare accreditatie- en visitatierapporten, zodat de ontwikkelingen in de sector in kaart worden gebracht. Deze analyse kan een bijdrage leveren aan de beoordeling van het sectorplan van de HBO-raad.

Tot slot initieer ik enkele onderzoeken. Zo ontwikkel ik momenteel een nieuwe branchemonitor op het gebied van de beeldende kunst. Daarnaast heb ik al eerder aangekondigd om de praktijk van postacademische opleidingen op het gebied van de beeldende kunst mede in relatie tot het kunstvakonderwijs te onderzoeken. Verder wordt momenteel de WWIK door mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geëvalueerd. In samenhang met deze evaluatie zal ik in 2009 het flankerend beleid bij de WWIK evalueren.

6. Vervolgproces

Het vervolgproces zal worden ingezet door de benoemde acties in de brief nader uit te werken. Dit zal ondermeer plaatsvinden door gesprekken te voeren met de betrokken partijen. Verder zal ik de HBO-raad verzoeken om in december 2009 een sectorplan gereed te hebben. Over de voortgang van de te verrichten activiteiten zal ik uw Kamer nader informeren.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Beroep Kunstenaar: voorstellen voor inhoud en organisatie van het kunstvakonderwijs in Nederland van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs, 10 mei 1999.

XNoot
2

Zicht op kwaliteit, Ontwikkeling van artistiek talent in kunstonderwijs, Reactie op het eindrapport «Beroep Kunstenaar: voorstellen voor de inhoud en organisatie van het kunstvakonderwijs in Nederland» van de projectorganisatie kunstvakonderwijs, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 14 juni 1999.

XNoot
1

Position paper KUO, De waarde van kunstvakonderwijs, februari 2009.

XNoot
2

Hierbij zijn de opleidingen geselecteerd die onder de volgende subonderdelen van het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) vallen, namelijk opleidingen op gebied van de kunst, lerarenopleidingen op gebied van de kunst, voortgezette opleidingen op gebied van de kunst en voortgezette opleidingen bouwkunst. Snijvlakopleidingen, zoals kunst en economie én kunst en techniek vallen buiten beschouwing.

XNoot
3

De cijfers komen uit 1 cijfer HO/CFI.

XNoot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Johan Coenen. De arbeidsmarktsituatie en competenties van afgestudeerden van het Nederlandse kunstvakonderwijs in internationaal perspectief (REFLEX). Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). ROA – Technical Report 2008/3.

XNoot
1

W. Jenje-Heijdel en D. ter Haar Kunstenaars in Nederland. CBS/Centrum voor Beleidsstatistiek, Voorburg/Heerlen 2007, p. 10.

XNoot
2

Poort, J., G. Marlet en C. van Woerkens, «Omvang en belang van de creatieve productie in Nederland», in: Hofstede, B. en S. Raes (red) Creatief vermogen. De economische potentie van cultuur en creativiteit (Den Haag, Elsevier Overheid 2006).

XNoot
3

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2012. Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde Universiteit Maastricht, ROA-R-2007/4 (november 2007b).

XNoot
1

HBO-monitoren 2006 en 2007, Statistisch supplement HBO-monior.

XNoot
2

W. Jenje-Heijdel en D. ter Haar Kunstenaars in Nederland. CBS/Centrum voor Beleidsstatistiek, Voorburg/Heerlen 2007

XNoot
3

De markt voor beeldende kunst. Markt en financiële positie van beeldend kunstenaars (2001). (Amsterdam SEO, 2004) en idem 1998.

XNoot
4

Inclusief inkomsten uit niet-kunst gerelateerde bijbanen.

XNoot
5

Vgl Hans Abbing Why are artists poor. The exceptional economy of the arts. Amsterdam University Press 2002. De relatief grote motivatie van studenten aan de kunstvakopleidingen blijkt ook uit de internationale studie onder afgestudeerden van het HBO. Kunstvakstudenten scoren bovengemiddeld op aantal uren dat gestudeerd wordt, meer doen voor tentamens dan nodig is en het streven naar de hoogste cijfers. Johan Coenen. De arbeidsmarktsituatie en competenties van afgestudeerden van het Nederlandse kunstvakonderwijs in internationaal perspectief (REFLEX). Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). ROA – Technical Report 2008/3, pp 27–29.

XNoot
1

Voor deze middelen geldt dat de oploop vanaf 2010 op de begroting van Financiën gereserveerd is. In het voorjaar zal besloten worden over de feitelijke toedeling van deze oploop.

Naar boven