28 989
Cultuurnota 2005–2008

nr. 41
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2006

Naar aanleiding van uw verzoek om aan te geven wat mogelijke consequenties zijn van het controversieel verklaren van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met wijzigingen in de inrichting van de Raad voor Cultuur en met invoering van een gedifferentieerd systeem van subsidieverstrekking ten behoeve van cultuuruitingen, bericht ik u als volgt.

Het wetsvoorstel beoogt een aantal verbeteringen aan te brengen in de procedure rond de cultuurnota en de subsidiesystematiek met betrekking tot cultuuruitingen, zoals uiteengezet in de nota Verschil Maken (16 september 2005, Kamerstukken II 2004/05, 28 989, nr. 22) en de vervolgbrief van 2 juni 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 28 989, nr. 35). Een belangrijk onderdeel van de voorstellen is dat differentiatie wordt aangebracht in de subsidiesystematiek.

Ten eerste zijn er vierjarige subsidies te verstrekken door de minister en bedoeld voor instellingen die om beleidsmatige redenen de directe aandacht van de minister vereisen. Ten tweede krijgen een aantal culturele instellingen en de fondsen een langjarig subsidieperspectief, dat wil zeggen een blijvend uitzicht op subsidiëring, en ten derde zal een aantal subsidiebeslissingen dat tot dusver door de minister wordt genomen voortaan door de fondsen worden genomen.

Voor de eerste en laatste categorie zou met de huidige wetgeving kunnen worden volstaan. Voor invoering van het blijvend uitzicht op subsidiëring is een wetswijziging nodig. Het wetsvoorstel voorziet daarom in een blijvend uitzicht op subsidiëring voor de instellingen die daartoe door de minister zullen worden aangewezen.

In de nota Verschil Maken zijn de volgende categorieën genoemd:

• De symfonieorkesten, de twee landelijke operavoorzieningen

• De musea die een rijkscollectie beheren of die een collectie beheren voor het behoud waarvan de Staat verantwoordelijkheid heeft genomen

• De sectorinstituten die de ondersteunende infrastructuur vormen

• De fondsen.

Uit de reacties uit het veld en de eerdere besprekingen met uw Kamer, stel ik vast dat juist voor de categorie met een blijvend uitzicht op subsidiëring een breed draagvlak is. Naar aanleiding van de eerste behandeling van de voorstellen door uw Kamer in november 2005 (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VIII, nr. 146), zijn op verzoek van de Kamer de twee landelijke dansvoorzieningen toegevoegd aan de instellingen die een blijvend uitzicht op subsidiëring krijgen.

Uitstel van de behandeling van het wetsvoorstel heeft consequenties voor de aanvraagprocedure voor de subsidieperiode 2009–2012. De aanvraagprocedure start uiterlijk 1 november 2007. Instellingen moeten ruim voor die tijd weten hoe zij hun aanvraag moeten inrichten. Uitstel van de behandeling kan ertoe leiden dat de wet niet zal zijn aangepast voor de aanvraagprocedure begint. Dit betekent dat instellingen die vooruitzicht zouden krijgen op een blijvend uitzicht op subsidiëring toch de «oude» aanvraagprocedure, voor de vierjarige subsidies, zouden moeten volgen. Om dit te voorkomen is het wenselijk dat het wetsvoorstel spoedig in behandeling wordt genomen.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd om uw voornemen het wetsvoorstel controversieel te verklaren in heroverweging te willen nemen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven