28 989
Cultuurnota 2005–2008

nr. 14
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 november 2004

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van der Laan, de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de brief 21 september 2004 ter aanbieding van de Cultuurnota 2005–2008 (28 989, nr. 10) De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 november 2004. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

Adjunct-griffier van de commissie

Boeve

1

Hoe denkt de staatssecretaris de toegezegde prijsbijstelling over 2003 en 2004 alsnog te realiseren, nu uit de beschikkingen blijkt dat alleen een loonbijstelling over deze jaren heeft plaatsgevonden, terwijl het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap alle producerende instellingen heeft gevraagd bij de subsidieaanvraag een begroting in te dienen op prijspeil 2002?

De aanvragen voor cultuurnota-subsidie die de cultuurinstellingen in het najaar 2003 hebben ingediend, zijn conform de inrichtingseisen op loonen prijspeil 2002. In de uiteindelijke beschikkingen aan de instellingen zullen de bedragen afwijken door loon- en prijsbijstellingscomponenten. De prijsbijstelling 2003 en 2004 is niet geheel beschikbaar gekomen. Bij een groot aantal instellingen wordt om deze reden alleen de loonontwikkeling gecorrigeerd. Voor een aantal instellingen (zoals musea) wordt tevens de prijsontwikkeling gecorrigeerd. Het betreft hier een huurcomponent waarover langlopende afspraken zijn gemaakt met de Rijksgebouwendienst.

2

Hoe verhoudt het beleid waarbij de aanvragen van instellingen gedaan zijn op basis van het prijspeil 2002 en de toekenning van aanvragen vaak slechts een gedeelte zijn van de aanvraag waarbij prijscompensatie niet is inbegrepen, zich tot de taak van de staatssecretaris van Cultuur om de cultuursector niet alleen in stand te houden, maar ook om voorwaarden te scheppen voor ontwikkeling van de sector?

De prijsbijstelling 2003 en 2004 is niet geheel beschikbaar gekomen. Daarom heb ik ervoor gekozen ook het prijspeil en de daarmee samenhangende hoogte van de subsidie te bevriezen tot dat van 2002. Aan de instellingen heb ik gevraagd een realistische begroting in te dienen. Wanneer de toegekende subsidie minder bedraagt dan het aangevraagde bedrag, wat vrijwel altijd het geval is, wordt de instelling verzocht een herziene begroting in te dienen. Ook hier gaat het om een realistische begroting, wat betekent dat de instelling veelal minder activiteiten kan uitvoeren dan aanvankelijk voorzien in het beleidsplan. Op deze wijze is het mogelijk de cultuursector in stand te houden en tevens mogelijkheden te bieden aan nieuwe toetreders tot de sector, waardoor aan een belangrijke voorwaarde voor ontwikkeling van de sector voldaan is.

3

Hoe gaat de staatssecretaris tegenstrijdigheden in de adviezen van de Raad voor Cultuur wegnemen en zorgen voor meer duidelijkheid, gezien het feit dat er op de Cultuurnota veel kritiek is, namelijk dat keuzes niet of slecht beargumenteerd worden, positieve raadsadviezen niet gehonoreerd worden en er tegenstrijdigheden in het advies zijn (zo is bijvoorbeeld internationale werking soms een reden tot toekenning, anderzijds een reden tot korting), waardoor het voor gezelschappen onduidelijk is aan welke criteria moet worden voldaan?

De Raad past bij de onderlinge beoordeling van argumenten voor en tegen zijn eigen weging toe. Overigens ben ik het niet met u eens dat de keuzes in de Cultuurnota niet of slecht beargumenteerd worden. Zowel het advies «Spiegel van de Cultuur» van 19 april 2004 als het uitgebreide aanvullend advies van 23 juni 2004 geven een degelijke onderbouwing voor de keuzes die de Raad maakt. In zijn aanvullend advies (Spiegel van de Cultuur, Deel 15 (1), p. 13, zie bijlage), onderstreept de Raad nog eens dat zijn afwegingen zowel een integraal karakter als een besef van de specifieke aspecten van de sectoren kennen. Ik verwijs gemakshalve naar de tekst van het advies (bijgevoegd). Dat het kabinet de raad niet altijd volgt in zijn keuzes heeft te maken met zijn bestuurlijke, politieke en beleidsmatige verantwoordelijkheid. Om die reden zijn er verschillen tussen advies en cultuurnota.

4

Waarom gaat de staatssecretaris in de Cultuurnota niet breed in op het belang van het stimuleren van private financiering van cultuur, bijvoorbeeld door middel van fiscale instrumenten en matching grants, waaraan in de adviezen van de Raad voor Cultuur veel aandacht wordt besteed?

De cultuurnota is een wettelijk verankerde systematiek om de cultuursector te subsidiëren, dus om een budget te verdelen op basis van een heldere procedure. De onderhavige cultuurnota is slechts een onderdeel van het totale cultuurbeleid, ook in financiële zin. Het cultuurbeleid in brede zin is uitgebreid verwoord in de beleidsnota Meer dan de som. Thema's als private financiering van cultuur, fiscale instrumenten en matching grants hebben grote belangstelling van het Kabinet. Ik zal met de bewindslieden van Economische Zaken in november 2005 een brief over Cultuur en Economie aan de Tweede Kamer voorleggen , waarin o.a. private financiering aan de orde zal worden gesteld. Vooruitlopend op deze nota heb ik uitvoering gegeven aan het verzoek van de Tweede Kamer om private financiering door burgers en bedrijven actief te stimuleren binnen de huidige fiscale mogelijkheden, en de brochure Cultureel Schenken, Nalaten en Beleggen uitgebracht.

5

Kan de staatssecretaris een schatting geven van de kosten die zijn gemoeid met de mogelijke opheffing van gezelschappen waaraan een gedeeltelijke subsidie is toegekend? Is er hier sprake van kapitaalvernietiging?

Het verminderen van subsidie leidt niet tot opheffing van gezelschappen. Wel zullen de bezuinigingen in een aantal gevallen nopen tot het verminderen of afstoten van taken. Ik heb geen aanwijzingen dat dit gepaard zou gaan met enige vorm van kapitaalvernietiging.

6

Welke kosten zouden zijn gemoeid met het alsnog honoreren van alle positieve adviezen van de Raad voor Cultuur?

Het alsnog honoreren van de positieve adviezen van de Raad voor Cultuur over instellingen en cultuurfondsen die niet dan wel gedeeltelijk zijn overgenomen in de Cultuurnota 2005–2008, zou een bedrag van € 4,7 mln met zich meebrengen. Het gaat om instellingen die in het raadsadvies «Spiegel van de Cultuur» en het aanvullend advies een bedrag geadviseerd hebben gekregen ten laste van het financieel kader dat de Raad heeft meegekregen in mijn adviesaanvraag.

Een deel van deze positieve adviezen is gerepareerd middels de € 10 mln die bij de algemene politieke beschouwingen beschikbaar is gekomen voor cultuur. Daar waar dit niet gerepareerd wordt betreft het met name ondersteunende instellingen, waarvan ik nieuwe aanvragen en verhogingen niet gehonoreerd heb. Dit ligt in lijn met mijn beleid met betrekking tot ondersteunende instellingen waaraan ik bij de verdeling van de extra middelen in het kader van motie-Verhagen c.s. heb vastgehouden.

De Tweede Kamer is over de invulling van de € 10 mln separaat geïnformeerd in mijn brief van 2 november (ACB/2004/ 52 441).

Voor een overzicht van de instellingen waar het hier om gaat verwijs ik naar de Internetsite www.cultuurnota.nl. De instellingen hebben een negatief bedrag in de kolom «Verschil Basisbedrag subsidie 2005–2008 t.o.v. advies Raad voor Cultuur 2005–2008».

7

Is de staatssecretaris bereid een effectrapportage op te stellen waarin de omvang en het effect van de diverse bezuiniging op de cultuursector in kaart gebracht worden, waarbij gedacht kan worden aan bezuinigingen op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau en de gevolgen van Arbo-wetgeving? Zo neen, waarom niet?

De administratieve lasten die Arbo- en andere wetgeving (van rijk, provincie en gemeenten) genereert, zijn in kaart gebracht, op ons initiatitief, door bureau Ecorys/NEI. De weerslag van twee deelonderzoeken (resp. over podiumkunsten en overige cultruur- en mediasectoren) is (cq. wordt) via twee separate brieven van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de kamer medegedeeld. Deze effectrapportage is belangrijk, omdat het hier om onbedoelde administratieve lasten gaat. De meerwaarde van een nieuwe rapportage, waarin ook de bezuinigingen zijn meegenomen, is dan ook niet duidelijk. De effecten ervan zijn overigens wel door verschillende brancheorganisaties (VSCD, Kunsten'92) aangekaart.

8

Welke maatregelen gaat de staatssecretaris treffen om te komen tot een betere afstemming tussen Rijk, Provincies en gemeenten, gezien het feit dat een goede afstemming tussen het Rijk en de lagere overheden ten aanzien van het toekennen van subsidie nog niet overal naar behoren verloopt omdat veel instellingen zijn nog niet op de hoogte van de subsidie van provincie of gemeente en kunnen onmogelijk voor 19 oktober een herziene begroting hebben ingediend?

Met provincies en grotere gemeenten wordt, overeenkomstig het Algemeen Kader Cultuurconvenanten is sprake van uitstekende afstemming. Er wordt intensief overleg gevoerd over onder meer de subsidiëring van instellingen die rijk, provincies en gemeenten tot hun gezamenlijke verantwoordelijkheid rekenen. Doel van het overleg is onder meer het maken van afspraken over behoud, versterking of ontwikkeling van instellingen of activiteiten die van belang zijn voor zowel het landelijke patroon van voorzieningen als voor de ontwikkeling van regionale of stedelijke infrastructuur, en over de allocatie van financiële middelen in dit verband. Deze afspraken worden vastgelegd in de zogenaamde cultuurconvenanten.

Voor de herziene begroting die instellingen moeten indienen geldt dat een begroting een raming is. Instellingen kunnen hier dus een schatting van de toekomstige bijdragen van provincies en gemeenten opnemen in plaats van een reeds vastgesteld subsidiebedrag.

9

Is er, zoals bij aanvang van de subsidierelatie afgesproken, naar alternatieve structurele financiering gezocht voor de Restauratie Opleidingsprojecten (ROP's)? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er voor de ROP's ten aanzien van een structurele financiering?

Er is geen alternatieve structurele financiering gezocht. Ik ben van mening dat het direct of indirect bijdragen aan opleidingen voor het instandhouden of continueren van het ambacht niet tot de verantwoordelijkheid van het rijksoverheidsbeleid kan worden gerekend. Ik verwacht op dit terrein meer effect van zelfregulering vanuit de bouwwereld dan van een aanpak vanuit het cultuurbeleid, die slechts gericht kan zijn op slechts een (klein) segment van de bouwwereld. De inzet van de afgelopen vier jaar heeft naar verhouding niet geleid tot een overeenkomstig aantal afgeleverde vakmensen.

10

Is het juist dat enerzijds door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het Internationaal Homo Lesbisch Informatiecentrum (IHLIA) wordt geïnvesteerd op grond van de oorlogstegoeden, terwijl het ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het IHLIA haar onmisbare subsidie ondertussen ontneemt? Zo ja, waarom is dit?

Het is juist dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het Internationaal Homo Lesbisch Informatiecentrum (IHLIA) heeft geïnvesteerd.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft IHLIA in het kader van de Cultuurnota 2001–2004 een éénmalige subsidie verstrekt voor de voorbereiding van de huisvesting van IHLIA in de nieuwe Openbare Bibliotheek van Amsterdam. Gelet op het kritische en negatieve advies van de Raad voor Cultuur met betrekking tot de aanvraag van IHLIA voor de cultuurnota-periode 2005–2008 heb ik geen reden gezien alsnog over te gaan tot structurele subsidiëring van IHLIA.

11

Is de staatssecretaris van plan om in het kader van een zorgvuldige herstructureringsoperatie van de ondersteuningsstructuur een (niet ambtelijke) adviescommissie van naam in te stellen, bestaande uit deskundigen en met een duidelijke onderzoeksopdracht en tijdsplan? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bestaat er reeds een visie op de opdracht, het tijdspad en de personele invulling van een dergelijke commissie? Wat is de concrete invulling? (pag.14)>

De herstructureringsoperatie zal zeker zorgvuldig worden voorbereid en uitgevoerd. Binnen enkele weken zal ik een Uitgangspuntenbrief ondersteuningsstructuur cultuur publiceren met richtlijnen voor de aanvraagprocedure en kaders voor de beoordeling van de beleidsplannen. Ten aanzien van het in de brief te formuleren beoordelingskader zal ik de Raad voor Cultuur om advies vragen. De ondersteunende instellingen hebben tot 1 maart 2005 gelegenheid om hun beleidsplannen voor de periode 2006–2008 volgens deze richtlijnen in te dienen. Bij de beoordeling van de plannen zal de Raad voor Cultuur de reguliere adviesrol vervullen. Ik zal de Raad vragen een gemengde adviescommissie voor dit traject samen te stellen. Uiterlijk op Prinsjesdag 2005 ontvangen de instellingen een beschikking.

12

Wat is het doel, de aanpak en het traject van het proces van de herstructurering van de ondersteunende instellingen hetgeen in de eerste plaats een wijziging van een vierjarige financiering naar een eenjarige financiering betekent, en wat voor de betreffende instellingen een ingrijpend besluit is? Zijn de instellingen voldoende op de hoogte wat er van hen wordt verwacht? (pag. 14)

Doel van de herstructurering is het realiseren van een meer doelmatig en doeltreffend ingerichte ondersteuningsstructuur.

De aanpak behelst dat bij de herstructureringsoperatie onderscheid wordt gemaakt naar bestel/erfgoed-, productie, branche en opdrachttaken. Bij de opdrachttaken zal de partij die primair belang heeft bij een goede uitvoering van deze taak tevens worden beschouwd als financier van deze taak.

Ondersteunende instellingen zijn op 21 september jl. via de concept-beschikking voor hun instelling op de hoogte gesteld van het feit dat zij aangemerkt worden als ondersteunende instelling en dat zij voor 2005 een eenjarige beschikking ontvangen. Dit is een eenmalige beslissing om tijd te creëren om een zorgvuldig besluit voor de resterende drie jaar van de cultuurnotaperiode mogelijk te maken. Bovendien is in de concept-beschikking uiteengezet wat de vervolgprocedure is voor de subsidieaanvraag voor 2006–2008. De instellingen hebben op 19 oktober een definitieve beschikking ontvangen voor 2005.

13

Kan de staatssecretaris aangeven wat exact het criterium is voor het zijn van een ondersteunende instelling, aangezien veel instellingen in de cultuursector aangeven dat zij onterecht als ondersteunende instelling worden beschouwd? Wat zijn de precieze kenmerken en eigenschappen van een ondersteunende instelling? Wat is de definitie van een «ondersteunende instelling»? (pag. 14)

Een ondersteunende instelling is een instelling die één of meer taken uitvoert die niet kunnen worden aangemerkt als producerende taken.

14

Op basis van welke onderzoeken is de indeling tussen uitvoerende, producerende instellingen en ondersteunende instellingen tot stand gekomen? Is aan de betreffende instellingen gevraagd of zij het met deze indeling eens zijn? Op welke wijze heeft de staatssecretaris het belang van deze instellingen voor de culturele sector vastgesteld? (pag. 14)

De indeling tussen producerende en ondersteunende instellingen is tot stand gekomen aan de hand van de door instellingen ingediende beleidsplannen voor de Cultuurnota 2005–2008.

Voor wat betreft de indeling zijn instellingen in de gelegenheid gesteld hun zienswijze – schriftelijk en/of mondeling – uiteen te zetten.

Bij de vaststelling van het belang van de ondersteunende instellingen is gekeken naar het feit of een instelling één of meer taken uitvoert die niet kunnen worden aangemerkt als producerende taken.

15

Is de staatssecretaris bereid kunstenaarsorganisaties en werkgeversorganisaties uit de kunstensector te betrekken bij de opzet en uitvoering van de herstructureringsoperatie van de ondersteunende instellingen? Zo neen, waarom niet? (pag. 14)

Kunstenaars- en werkgeversorganisaties zullen niet worden betrokken bij de opzet en uitvoering van de herstructureringsoperatie. Ondersteunende instellingen zullen in hun beleidsplannen begin 2005 zelf moeten expliciteren op welke wijze zij van toegevoegde waarde zijn voor de sector.

16

Waarom kiest de staatssecretaris er niet voor die ondersteunende instellingen die naar het oordeel van de Raad voor Cultuur goed functioneren, in 2005 in staat te stellen op het huidige niveau te functioneren, met als consequentie dat de gehele (nader vast te stellen) bezuinigingstaakstelling over de laatste drie jaar van de cultuurnota periode 2005 – 2008 wordt gerealiseerd, aangezien op onderdelen al ingaande 2005 bezuinigen door te voeren, het grote risico inhoudt dat de staatssecretaris het omgekeerde bereikt van wat zij wil: het gebrek aan samenhang binnen de ondersteuning wordt vergroot in plaats van teruggedrongen; zaken van waarde worden aangetast en moeten later weer worden hersteld; weerstanden tegen de operatie worden gevoed en potentiële steun en draagvlak wordt verspeeld. (pag. 14)

Het niet realiseren van een deel van de taakstelling in 2005, betekent een nog grotere taakstelling in de resterende 3 jaren van de Cultuurnota-periode. Bovendien wordt de samenhang in de sector niet zondermeer vergroot door instellingen op het huidige niveau te laten functioneren, daarvoor is een fundamentele herstructurering noodzakelijk. De herstructurering heeft tot gevolg dat de focus op welke zaken van waarde zijn, kan verschuiven, Eind dit jaar is het beleid rondom de herstructurering duidelijk. Van het aantasten van waardevolle taken is geen sprake. Alle reeds via de Cultuurnota gesubsidieerde instellingen met een positief raadsadvies kunnen op het huidige subsidieniveau hun taken voortzetten.

17

Kan de staatssecretaris, die binnen een half jaar wil komen tot een nieuw bestel van ondersteunende instellingen, de ondersteunende instellingen meer de richting en criteria meegeven voor de wijze waarop zij deze nieuwe structuur wil inrichten? (pag. 14)

Bij de inrichting van het nieuwe bestel van ondersteunende instellingen gaat het om drie kernvragen:

• Wat is de toegevoegde waarde van de activiteiten voor het culturele leven?

• Behoort de bekostiging van de beoogde functies tot de verantwoordelijkheid van het Rijk?

• Worden de functies doeltreffend en doelmatig uitgevoerd?

In de cultuurnota is al een eerste aanzet gegeven voor de wijze waarop de nieuwe structuur wordt ingericht: er is onderscheid gemaakt in verschillende soorten taken, die op verschillende wijze zullen worden gefinancierd. In de Uitgangspuntenbrief over de herinrichting van de ondersteuningstructuur die ik in december zal versturen, zal aan de instellingen richting en criteria worden meegegeven voor de aanvraag.

18

Is het juist dat Bureau Berenschot bij het opstellen van haar rapport over ondersteunende instellingen nauwelijks gebruik heeft gemaakt van de gegevens die deze instellingen hebben verstrekt? Waarom zijn deze gegevens anders niet in het rapport «Zuinig op Ondersteuning» (bijlage bij Kamerstuk 28 989, nr. 4) terug te vinden? Waarop is de veronderstelling in het rapport gebaseerd dat er bij de ondersteunende instellingen dertig procent overhead «verkwist» zou worden? Is de staatssecretaris bereid de onderliggende stukken van het rapport Berenschot openbaar te maken? Zo neen, waarom niet? (pag. 15)

Het is onjuist dat Berenschot geen gebruik heeft gemaakt van gegevens van de ondersteunende instellingen zelf. Bureau Berenschot heeft zich bij het rapport over ondersteunende instellingen gebaseerd op de beleidsplannen voor de Cultuurnota 2005–2008 en de jaarverslagen van deze instellingen.

In het eerder door Berenschot opgestelde rapport van januari 2004 «Afwegingskader ondersteuningsstructuur cultuurbestel» worden deze gegevens per instelling naar verschillende taaksoorten uitgesplitst.

Berenschot heeft bij de vaststelling van de overhead voor ondersteunende culturele instelling zich gebaseerd op de overhead van veertien grote ondersteuningsinstellingen. Deze gegevens zijn op dezelfde wijze in kaart gebracht als bij onderzoeken in andere sectoren. Berenschot heeft daarbij dezelfde definities gehanteerd. Uit dit onderzoek bleek dat de overhead van instellingen uit de ondersteuningsstructuur met ruim 30% relatief hoog is t.a.v. andere sectoren zoals zorg en onderwijs. De term verkwisting is hier niet gebruikt. Alle jaarrekeningen en beleidsplannen van de betreffende instellingen zijn in principe openbaar.

19

Op welke wijze wordt het culturele veld betrokken bij de besluitvorming rond de nieuwe ondersteuningsstructuur? (pag. 16)

De besluitvorming zal op dezelfde wijze plaatsvinden als bij de reguliere cultuurnotaprocedure: in december een uitgangspuntenbrief met inrichtingseisen voor de aanvraag, het veld is in de gelegenheid om eigen plannen in te dienen, daarna volgt advies van de Raad voor Cultuur.

20

Op welke wijze houdt de staatssecretaris rekening met de bredere gevolgen van het kabinetsbeleid voor de culturele sector, zoals beschreven in het rapport Berenschot waaronder het opheffen van ID-banen (In- en Doorstroombanen), aanpassing van Werkeloosheidswet, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Wet werk en inkomen kunstenaars en bezuinigingen door lagere overheden? (pag. 16)

De door het kabinet getroffen maatregelen hebben in zijn algemeenheid ook betrekking op de culturele sector. Daar waar de sector onevenredig zwaar de gevolgen van dit beleid ondervindt zijn maatregelen getroffen om deze effecten te beperken.

Zo werd in het kader van de opheffing van de ID banen een extra, aanvullend, subsidie toegekend aan instellingen in de cultuursector die ID banen omzetten in reguliere banen.

In het kader van de aanpassing van de Werkloosheidswet werd besloten voor werknemers in de kunstensector een verlaagde wekeneis te handhaven.

21

Welke taken worden onder besteltaken gerekend? (pag. 16)

Besteltaken zijn taken die een structurele bijdrage leveren aan het cultuurbestel als zodanig en van belang zijn voor het functioneren van dat bestel. Het zijn taken die een landelijk karakter hebben, duurzaam zijn, verbindingen leggen met andere sectoren binnen en buiten het cultuurbestel en eventueel in kunnen gaan tegen de gevestigde belangen in een sector.

22

Welke ruimte is er binnen het Cultuurnota-budget voor subsidiëring van ondersteunende instellingen in de periode 2006–2008? (pag. 17)

Het budget voor de subsidiering van ondersteunende instellingen is gelijk aan het bedrag voor 2005 te weten 51 miljoen. Dit bedrag is inclusief de werkplaatsen.

23

Welke consequenties heeft het niet toelaten van nieuwe ondersteunende instellingen tot de Cultuurnota voor het voortbestaan van deze instellingen? (pag. 17)

De ondersteunende instellingen met een positief advies van de Raad die geen subsidie voor 2005 hebben ontvangen, en deze ook niet hadden in de vorige periode, kunnen voor de periode 2006–2008 een nieuw beleidsplan indienen.

24

Waarom wordt er voor Premsela een uitzondering gemaakt op de regel dat ondersteunende instellingen geen subsidieverhogingen worden toegekend? (pag. 17)

De verhoging die aan de Premsela Stichting is verleend, is een geoormerkt bedrag voor de ontwikkeling van plannen op het gebied van «culturele diversiteit». Er is geen sprake van afwijking van de kaders: Ook de Premsela Stichting is op het oude subsidieniveau gehouden en niet gehonoreerd conform het advies van Raad.

25

Kunnen noodzakelijke ondersteunende taken mogelijk uit andere middelen dan het Cultuurnota-budget gefinancierd worden? (pag. 17)

Het totale budget voor 2005 en de periode 2006–2008, bedraagt jaarlijks 51 miljoen. Er zijn geen andere middelen voor ondersteunende instellingen beschikbaar dan het Cultuurnota-budget.

26

Kan de besluitvorming over de toekomst van de werkplaatsen verandering brengen in de situatie van Ateliers? Waarom wel of niet? (pag. 18)

De Raad constateert in zijn advies over de Ateliers dat het profiel van de instelling dicht aanleunt tegen dat van de voortgezette opleidingen in het kunstvakonderwijs, dat voor de voortgezette opleidingen aanzienlijk minder geld beschikbaar is en dat inmiddels sprake is van een ongelijkwaardige positie. Daarnaast constateert de raad dat er ook nog sprake is van overcapaciteit op het totaal aantal beschikbare plaatsen voor beeldende kunst bij de werkplaatsen en voortgezette opleidingen. De raad adviseert op basis van deze constateringen om de subsidie aan Ateliers in het kader van de Cultuurnota niet voort te zetten. Dit advies is overgenomen.

Voorts is over de werkplaatsen in de cultuurnota aangekondigd dat de positionering en financiering (onderwijs of cultuur) wordt onderzocht. Nu er als gevolg van de motie Verhagen c.s. extra middelen voor de Ateliers beschikbaar zijn gesteld zal ook de positie van Ateliers in dit onderzoek worden betrokken en zijn ter overbrugging financiële middelen ter beschikking gesteld.

27

Wanneer is de Raad voor Cultuur medegedeeld dat het begrip «voorbeeldfunctie» bij musea niet als criterium gebruikt kon worden ter onderbouwing van een positieve advisering ten aanzien van de subsidie toekenning?

De Raad voor Cultuur heeft zelf het begrip «voorbeeldfunctie» in zijn beoordelingskader geïntroduceerd. In zijn algemene advies over musea stelt de Raad dat een museum dat op enig terrein een landelijke voorbeeldfunctie vervult, in aanmerking kan komen voor rijkssubsidie. Het criterium heeft geen deel uitgemaakt van het beoordelingskader dat ik de Raad heb meegegeven in mijn Adviesaanvraag d.d. 18 december 2003, noch is het opgenomen in mijn Uitgangspuntenbrief Cultuur d.d. 1 juli 2003. De criteria die ik de Raad wel heb meegegeven in mijn adviesaanvraag betreffen kwaliteit, maatschappelijk bereik, positie of functie in het bestel en geografische spreiding.

Voor Rembrandthuis en Museum Jan Cunen ontstond daardoor een schrijnende situatie, mede gezien het positieve oordeel van de Raad over de artistieke kwaliteit van deze instellingen. Dat positieve inhoudelijke oordeel is dan ook de basis voor de subsidietoekenningen aan deze instellingen op het moment dat er extra middelen beschikbaar kwamen (ACB/2004/32 441).

28

Bent u bereid tot uitbreiding van de indemniteitsregeling voor Nederlandse musea? Zo neen, waarom niet?

De nieuwe «Subsidieregeling indemniteit bruiklenen 2005» is op 25–10 jl. in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd. Ik zal de Tweede Kamer binnenkort over de regeling schriftelijk informeren. Samengevat behelst de nieuwe regeling de volgende verbeteringen:

– het percentage van de waarde van de te verzekeren voorwerpen waarvoor de Staat zich garant stelt wordt verdubbeld. Daardoor worden de verzekeringskosten van de musea verder verminderd;

– het subsidieplafond (het maximale bedrag waarvoor de Staat garant staat) wordt verruimd tot € 230 miljoen op enig moment (was op jaarbasis);

– nieuw is dat ook langdurige bruiklenen onder de indemniteitsregeling worden gebracht;

– vereenvoudiging van de procedure en deregulering. Een belangrijke vereenvoudiging is dat het subsidieproces geheel en al door het Instituut Collectie Nederland namens de Staatssecretaris wordt afgehandeld.

De nieuwe regeling is een gezamenlijk besluit van de minister van Financiën en mijzelf. Een verdere uitbreiding is niet mogelijk. Het wordt door de Nederlandse Staat niet verantwoord geacht een groter financieel risico te lopen dan het genoemde subsidieplafond van € 230 miljoen.

29

Waarom wordt de «voorbeeldfunctie», die de Raad voor Cultuur het Rembrandthuis toedicht op het gebied van onder meer cultuureducatie, door de staatssecretaris niet met subsidie gehonoreerd?

Naar het oordeel van de Raad voor Cultuur vervult museum Het Rembrandthuis een voorbeeldfunctie op het terrein van educatie.

De Raad voor Cultuur stelt in zijn algemene advies over musea dat een museum dat op enig terrein een landelijke voorbeeldfunctie vervult, in aanmerking kan komen voor rijkssubsidie. Dit criterium sluit echter niet aan bij de criteria en beleidsprioriteiten die ik in de Cultuurnota 2005–2008 hanteer.

Het criterium maakt geen deel uit van het beoordelingskader dat ik de Raad heb meegegeven in mijn adviesaanvraag d.d. 18 december 2003, noch is het opgenomen in mijn Uitgangspuntenbrief Cultuur d.d. 1 juli 2003 (zie ad 27). Cultuureducatie zal ik de komende beleidsperiode niet zozeer stimuleren door middel van de Cultuurnota, maar via het project Cultuur en School en het Actieplan Cultuurbereik.

Dat zijn de redenen dat ik bij het Rembrandthuis (en in nog een aantal andere gevallen) ben afgeweken van het advies van de Raad voor Cultuur.

Voor Rembrandthuis ontstond daardoor een schrijnende situatie, mede gezien het positieve oordeel van de Raad over de artistieke kwaliteit van deze instelling. Dat positieve inhoudelijke oordeel is dan ook de basis voor de subsidietoekenningen aan deze instelling op het moment dat er extra middelen beschikbaar kwamen (ACB/2004/32441).

30

Betekent het niet beoordelen van de aanvragen op het gebied van het mobiel erfgoed, dat deze instellingen voor het jaar 2005 en wellicht ook 2006 geen subsidie zullen ontvangen? Wat heeft dit voor consequenties voor het beheer van ons mobiel erfgoed?

Ja, het is mij niet mogelijk om over deze aanvragen te beoordelen alvorens ik inzicht heb in de culturele waarde van het desbetreffende erfgoed. Hiertoe zal het reeds tijdens de vorige cultuurnota door de Stichting Mobiele Collectie Nederland ingezette waardestellende onderzoek nu onder mijn leiding versneld worden afgemaakt, waartoe ik mogelijk reeds in 2005, doch uiterlijk medio 2006 over deze inzichtelijke gegevens beschik. Op basis van dit waardestellend kader zal een voorlopige referentielijst van mobiel erfgoed samengesteld worden. Vervolgens zal het kabinet voorstellen doen over de wijze waarop de zorg voor het mobiel erfgoed moet worden ingericht. Ik verwacht de Kamer daar eind 2005 over te informeren.

31

Waarom verliest het Handtheater, als enige doventheatergroep in Nederland, subsidie? Dient de unieke functie van deze theatergroep niet te worden gehonoreerd met subsidie? (pag. 26)

Het Handtheater ontving gedurende de Cultuurnotaperiode 2001–2004 een subsidie van het Ministerie van OCW, van het Ministerie van VWS en van de gemeente Amsterdam. VWS heeft besloten de subsidie voor de periode 2005–2008 niet te continueren omdat het geen prioriteit meer geeft aan de subsidiering van deze theatergroep. De bijdrage van de gemeente Amsterdam is op dit moment nog onzeker. De OCW subsidie is inmiddels met 100 000 euro verhoogd in het kader van de motie Verhagen c.s.

32

Waarom wordt de Dogtroep ingrijpend gekort nu het advies van de Raad voor Cultuur zo positief is? (pag. 26)

De Raad voor Cultuur uit zich in zijn advies kritisch over de prestaties van Dogtroep in de huidige Cultuurnotaperiode en zegt dat het beleidsplan voor de periode 2005–2008 geen helder beeld geeft van de te verwachten artistieke ontwikkeling van het gezelschap. Desondanks geeft de Raad Dogtroep de mogelijkheid zich de komende periode opnieuw te positioneren zij het met minder subsidie dan in de huidige periode is ontvangen. Dogtroep heeft een reactie gegeven op het raadsadvies. De OCW-subsidie is inmiddels verhoogd in het kader van de motie Verhagen c.s.

33

Waarom wordt er op de subsidie voor de kwetsbare danssector relatief veel (circa zes procent) bezuinigd? Is het juist dat een van uw topambtenaren het advies van de Raad voor Cultuur over de danssector heeft betiteld als «armoedig» of woorden van gelijke strekking? Bent u bereid een nieuw advies over de danssector te laten uitbrengen? Zo neen, waarom niet? (pag. 26)

Ik acht het advies van de Raad voor Cultuur zorgvuldig tot stand gekomen en heb daarom het advies m.b.t. de danssector overgenomen. Om die reden zal ik ook geen nieuw advies over de danssector laten uitbrengen.

34

Waarom ontvangt Merx&Dansers, ondanks positief advies, toch onvoldoende subsidie om de activiteiten voort te zetten? (pag. 26)

De Raad geeft in zijn advies aan dat bij voldoende financiële middelen prioriteit verleend zou moeten worden aan opname van Merkx & Dansers in de Cultuurnota. Conform het advies van de Raad is alsnog subsidie toegekend in het kader van de motie Verhagen c.s.

35

Is het juist dat Xynix het enige structureel gesubsidieerde jeugdopera gezelschap van Nederland is? Is het juist dat Xynix een verdubbeling van haar publieksbereik heeft weten te realiseren en toch geen extra subsidie krijgt toegewezen? (pag. 27)

Naast Xynix ontvangen Stichting Vrije Val en Stichting Yo! een structurele subsidie. In de brief n.a.v. de motie Verhagen c.s. is de categorie jeugdopera extra subsidie toegekend, omdat deze gezelschappen in vergelijking met het jeugdtheater een relatief laag subsidieniveau hadden.

36

Is het juist dat slagwerkgroep Amsterdam en slagwerkgroep Den Haag beide een positief advies van de Raad voor Cultuur hebben ontvangen maar dat zij desondanks geen subsidie meer zullen ontvangen? Waarom is dat het geval? Is het juist dat het enige slagwerkevenement dat wel met subsidie gehonoreerd wordt, een festival is dat plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van het lid van de Raad voor Cultuur dat verantwoordelijk is voor de beoordeling van de slagwerksector? (pag. 27)

De beide slagwerkensembles hebben een positief advies ontvangen wat betreft hun uitvoeringskwaliteit maar bij beide geeft de Raad aan dat het medium slagwerkensemble als zodanig zijn functie binnen het huidige gesubsidieerde bestel als het ware heeft overleefd. Bij de slagwerkgroep Amsterdam vermeldt de Raad het volgens de Raad weinig verrassende repertoire en de matige uitwerking van het beleidsplan, bij de Slagwerkgroep Den Haag spreekt de Raad over de positief te beoordelen experimentele programmering. De Raad concludeert dat beide ensembles vanwege de positie in het bestel van slagwerkensembles als zodanig niet kunnen worden aangemerkt als een zelfstandig te waarderen functie en adviseert beide ensembles niet in aanmerking te laten komen voor structurele subsidiëring in het kader van de cultuurnota. In het aanvullend advies blijft de Raad bij de conclusies uit het eerste advies. Ik heb het advies van de Raad gevolgd.

Het is juist dat een lid van de commissie muziek, mevrouw J. de Heer, van de Raad bemoeienis heeft met het Slagwerkfestival The Big Bang. Vanwege die functie heeft het bedoelde commissielid, conform de gedragsregels van de Raad voor Cultuur, niet deelgenomen aan de beraadslagingen over het Slagwerkfestival.

37

Is het juist dat de ensemblesector de laagste subsidie per bezoeker in de muzieksector ontvangt? Waarom wordt de subsidiëring van ensembles overgeheveld naar een Fonds? Is het juist dat het betreffende Fonds circa tien procent van haar subsidie verliest? Wat betekent dit voor de ensemblesector? (pag. 27)

Het is juist dat de subsidie per bezoeker in de ensemblesector tot de laagste in de muzieksector kan worden aangemerkt.

De ensembles worden niet overgeheveld naar de fondsen. De betreffende ensembles hebben een vierjarige beschikking in het kader van de cultuurnota ontvangen. Wel zal het subsidiebeheer van een aantal kleinschalige ensembles in opdracht van de minister worden uitgevoerd door het FAPK. Redenen hiervoor zijn:

– het muziekadvies van de raad zou als onwenselijke consequentie hebben dat voor deze ensembles een scheiding ontstaat in de subsidiëring van beheerslasten, via de cultuurnota, en de activiteiten waar het allemaal om draait, via de fondsen. Het mandaat aan het fonds om de subsidierelaties te beheren zorgt ervoor dat de kernactiviteiten van de ensembles, nl. muziek maken, en de bureauwerkzaamheden integraal kunnen worden benaderd.

– administratieve lastenverlichting doordat deze ensembles voor zowel hun structurele als hun incidentele subsidies bij hetzelfde loket terecht kunnen.

Het is juist dat het FAPK ook moet bijdragen aan het realiseren van de bezuinigingen. Dit staat echter geheel los van het subsidiebeheer door het fonds van een aantal cultuurnotasubsidies, die voor vier jaar zijn vastgesteld.

38

Kunt u aangeven waarom twee top-strijkkwartetten, het Schönberg-ensemble en het Mondriaan-kwartet, in hun subsidie gekort worden? Wat betekent dit voor de internationaal vermaarde positie van Nederland in de ensemblewereld? (pag. 27)

Waarschijnlijk wordt in de vraag gedoeld op het Schönberg-kwartet. In de brief naar aanleiding motie Verhagen c.s. is aangegeven dat het Schönberg-kwartet en het Mondriaan-kwartet een verhoging van de subsidie, gelijk aan de door de Raad geadviseerde norm voor jazz-ensembles ontvangen.

39

Kan de staatssecretaris in een notitie aangeven wat haar plannen met de popsector zijn? (pag. 27)

De beleidsbrief over Cultuur en Economie die het kabinet in 2005 naar de kamer zal sturen, behandelt ook kwesties die de audiovisuele industrie betreffen, inclusief de popsector.

40

Waarom wordt Stichting Stroom beschouwd als een ondersteunende instelling terwijl het in feite slechts gaat om een bundeling van het management van enkele uitvoerende artiesten? (pag. 27)

Uit het beleidsplan van Stichting Stroom blijkt dat de instelling een of meer ondersteunende taken verricht en om die reden is aan te merken als ondersteunende instelling.

41

Is het juist dat slechts twintig componisten verreweg het grootste deel van het budget van het Fonds voor Scheppende Toonkunst hebben ontvangen? Kunnen de toekenningen van het Fonds in de afgelopen jaren openbaar worden gemaakt? (pag. 27)

Meerjarige honoreringen van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst leggen een beslag van ongeveer 30% op het budget van het fonds. De meerjarige honoreringen komen terecht bij circa 20 componisten die daarvoor door de adviescommissies zijn geselecteerd. Het komt regelmatig voor dat componisten die in enig jaar een aantal grote opdrachtsubsidies krijgen meer ontvangen van het fonds dan de componisten die meerjarig worden gehonoreerd.

De door de Tweede Kamer gevraagde informatie is zonder meer openbaar. Gemakshalve verwijs ik de leden naar de website van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst: www.fondsvoordescheppendetoonkunst.nl , waarop het jaarverslag 2003 te vinden is. In dit jaarverslag is tot in detail te lezen wie voor welk bedrag toekenningen heeft ontvangen.

42

Is het juist dat het Filmmuseum, wanneer de huidige subsidiekorting wordt doorgezet, niet meer in aanmerking komt voor een zeer aanzienlijke private bijdrage voor een nieuwe locatie? Zo ja, op welke wijze dient dit gegeven te worden meegewogen bij de vaststelling van de subsidie aan het filmmuseum? (pag. 30)

Nee, dat is niet juist. Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen de korting op de subsidie die aan het Filmmuseum is toegekend voor de periode 2005–2008 en de voornemens van het Filmmuseum om zich te vestigen op een nieuwe locatie en de inspanningen die het Rijk en de gemeente Amsterdam daarvoor zullen leveren. Zoals in de Cultuurnota is aangegeven geven het Rijk en de gemeente gezamenlijk extra impulsen aan nieuwe accommodaties met internationale allure. In dat verband is de samenwerking tussen het Rijk en de gemeente Amsterdam bij het zoeken naar nieuwe behuizing voor het Filmmuseum als voorbeeld genoemd. Ik ben in overleg met het College van B&W van de gemeente Amsterdam over de nieuwe behuizing van het Filmmuseum. In dat overleg heb ik aangegeven dat ik bereid ben de subsidie aan het Filmmuseum – met het oog op de hogere exploitatiekosten van het nieuwe pand – met ingang van 2008 te verhogen. Daarnaast is de korting van de subsidie teruggebracht naar 2,5% in het kader van de motie Verhagen c.s.

43

Bij de opening van het Nederlands Filmfestival 2004 heeft de staatssecretaris extra geld toegezegd voor de filmsector. Wat is het motief voor dit plotselinge besluit meer geld voor de film in te zetten? Om hoeveel geld gaat dit precies? Wat is de dekking van die extra middelen? Hoe wordt dit geld exact ingezet? Hoe verhoudt zich het inzetten en de effectiviteit van deze extra middelen tot het beschikbare budget voor filmdistributie? (pag. 30)

Ik heb bij de opening van het Nederlands Filmfestival 2004 niet gesproken en ook geen extra geld toegezegd voor de filmsector. Wel heeft de Kamer zelf via de motie Verhagen c.s. gepleit voor een voortzetting van het filmstimuleringsbeleid, met een fiscaal budgetbeslag ter hoogte van 20 mln. euro per jaar. Ik zal de Kamer per brief op de hoogte stellen over de vormgeving van het toekomstige filmstimuleringsbeleid en de besteding van deze middelen.

De fiscale regeling is bedoeld om de productie van de Nederlandse speelfilm te stimuleren, de gesubsidieerde distributie van niet nationale films wordt bekostigd uit de cultuurnotamiddelen. Deze beleidsinstrumenten staan los van elkaar.

44

Is er ten aanzien van media-educatie financiering vanuit de Mediawet mogelijk? Wie neemt precies het voortouw voor wat betreft media-educatie?

In de Mediawet is geen wettelijke bepaling opgenomen die ziet op de financiering van media-educatie. In de periode 2000–2003 is vanuit het mediabeleid actief bijgedragen aan de ontwikkeling ervan. Dit is gebeurd door de subsidiëring van een reeks van pilotprojecten via het Platform media-educatie waaruit hulpmiddelen ter invulling of ondersteuning van de media-educatieve lespraktijk op scholen zijn voortgekomen. Daarnaast is financieel bijgedragen aan de ontwikkeling en onderhoud van het Platform media-educatie voor informatie-uitwisseling tussen docenten en andere belangstellenden. Financiering heeft plaatsgevonden vanuit de «subsidies Mediabeleid» van OCW. Op dit moment wordt het gebruik van ontwikkelde hulpmiddelen geëvalueerd. In die zin is door OCW het voortouw genomen. Verder heeft de Raad voor Cultuur aangekondigd begin 2005 een advies over media-educatie uit te brengen.

45

Waarom wordt K4, kunstenaars met een verstandelijke handicap, nu al dertien jaar door het éne ministerie doorverwezen naar het andere voor subsidie? Waarom neemt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet het voortouw bij een gezamenlijke, interdepartementale subsidie? (pag. 32)

De Stichting K4 wil zich ontwikkelen tot een landelijk coördinatiepunt voor kunstenaars en ateliers van kunst van verstandelijk gehandicapten. De stichting heeft een aanvraag ingediend voor de cultuurnota. De aanvraag is voor advies voorgelegd aan de Raad. De Raad verwijst naar een eerder advies «Kunst en verstandelijke handicap», waarin hij tot de conclusie komt dat op basis van de huidige subsidiepraktijk bij gemeenten en rijk geen aanleiding is om een specifiek subsidiebeleid voor verstandelijk gehandicapte kunstenaars op te starten. De Raad wijst op mogelijkheden die er zijn binnen de bestaande infrastructuur en ziet geen aanleiding voor subsidie door het rijk aan een nieuw landelijk coördinatiepunt.

Ik acht het advies van de raad gedegen onderbouwd, gezien ook het afzonderlijke advies dat de Raad in 2001 over dit onderwerp uitbracht. Ik onderschrijf de conclusie van de Raad.

46

Is het juist dat het Fonds Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst in totaal met circa 22 procent wordt gekort? Waarom ontvangt het Fonds minder dan door de Raad werd geadviseerd? Kan het Fonds op deze wijze, behalve topkunstenaars, ook nog kunstenaars aan de «basis» subsidiëren? (pag. 32)

Voor de periode 2005–2008 heb ik bij alle fondsen een generieke korting, zoals aangekondigd in Meer dan de Som, op de apparaatskosten doorgevoerd van 6%. Wel is bij het Fonds BKVB een budget van € 1 025 561,ingezet ter ondersteuning van twee andere beleidsprioriteiten:

1. Ongeveer 7 ton is verdeeld over een zevental presentatie instellingen verspreid over Nederland. Hiermee is de landelijke infrastructuur voor de productie en presentatie van actuele, experimentele kunst versterkt. De steun aan de presentatie instellingen komt vooral jonge kunstenaars ten goede. Ik heb deze operatie samen met de andere overheden doorgevoerd. Het past in het aangescherpt beleidskader van de Geldstroom BKV.

2. de overige 3 ton is ingezet voor de financiering van de ISV verplichtingen die ik met andere ministeries op me heb genomen.

Het budget van het Fonds BKVB is met een jaarlijks te besteden budget van bijna € 21 miljoen voldoende om een brede categorie kunstenaars te kunnen steunen. Daarbij gaat het zeker niet alleen om de top. Subsidieaanvragen worden immers beoordeeld op kwaliteit van het werk en mate van professionaliteit van de aanvrager.

47

Is het juist dat Stichting De Appel in Amsterdam met circa 100 000 euro wordt gekort? Is het juist dat dit in feite een zeer forse korting op het tentoonstellingsbudget betekent? Is het juist dat het pand waar De Appel gevestigd is relatief goedkoop is gezien de «Berenschot-norm»? Waarom wordt de curatorenopleiding van De Appel niet gesubsidieerd? (pag. 27)

De subsidie is, conform het Raadsadvies, vastgesteld op € 100 000,lager. Ik heb geen aanwijzing gegeven of dit op het apparaats- dan wel activiteitenbudget moet worden ingeboekt. OCW hanteert geen norm voor huisvestingskosten. De huisvesting is een zaak van het bestuur en de gemeente Amsterdam, die voor deze kosten subsidie verstrekt.

De curatorenopleiding is geïntegreerd in het beleidsplan dat De Appel heeft ingediend en dat door de Raad is beoordeeld. Deze specifieke activiteit wordt niet apart in de subsidiebeschikking benoemd maar in het geheel meegenomen.

48

Waarom kent Nederland nauwelijks buitenlandse «huizen van cultuur», zoals het Duitse Goethe Instituut? Waarom wordt de functie van Büro Friedrich als culturele ambassade niet met subsidie gehonoreerd? Acht u subsidiëring van een samenwerkingsverband met de Nederlandse ambassade in Berlijn mogelijk?

Op 3 april 2002 (Kamerstuk 28 000 V, nr. 51) is de Kamer door de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de opvatting van de regering dat de bestaande structuren voor de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid voldoen en dat er geen aanleiding is voor de oprichting van nieuwe instituten dan wel de omvorming van bestaande (wetenschappelijke) instituten. In de beleidsbrief «internationaal cultuurbeleid» die ik samen met Staatsecretaris Nicolaï van Europese Zaken op 21 september jl. aan de Kamer heb aangeboden zijn de kaders omschreven voor het ICB in de periode 2005–2008. Ook nu denk ik niet aan grote investeringen in de vorm van het opzetten van nieuwe structuren. Het subsidieren van een structureel samenwerkingsverband met de Nederlandse ambassade in Berlijn ligt niet in de lijn van mijn beleid.

De noodzaak om een wereldwijd opererend netwerk van instituten – zoals Goethe Instituut, Maison Descartes of Istituto Italiano – te stichten heeft geen urgentie. Naar onze mening voldoet de keuze voor een versterking van de culturele functie op de diplomatieke posten ten behoeve van het faciliteren van internationale activiteiten van culturele instellingen. Aan de drie bestaande cultuurinstituten (in Parijs, Jakarta en Brussel (samen met Vlaanderen)) wordt een bijzondere status toegekend bij de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid.

Over Büro Friedrich is door de Raad voor Cultuur negatief geadviseerd. Ik zie geen aanleiding om van dat advies af te wijken.

49

Is het juist dat onder meer de stad Amsterdam het Theaterschool Festival heeft geadviseerd haar festival voortaan buiten de theaterschool te organiseren en dat dit zelfde gegeven voor de staatssecretaris de reden is om niet langer subsidie aan het festival te verstrekken? Zo nee, wat is dan de reden? (pag. 32)

Nee. Ik heb het advies van de Raad voor Cultuur overgenomen. De raad heeft het beleidsplan juist beoordeeld met het oog op het zelfstandige bestaan van het festival, los van het gegeven dat de banden met de theateropleidingen er niet meer zijn. De raad mist in het beleidsplan een duidelijke artistieke visie en vindt de wijze waarop het festival zich wil verhouden tot andere festivals onduidelijk.

50

Waarom gelden de argumenten om het voortbestaan van de Stichting Restauratie Atelier Limburg te waarborgen niet ook voor de ROP's?

Momenteel wordt er gezocht naar een structurele oplossing voor alle restauratorenopleiding in Nederland, waarbij deze zullen worden ingepast in de reguliere onderwijsinstellingen. De steun aan de Stichting Restauratie Atelier Limburg moet ook in dit kader worden gezien. Het gaat hier om een bestaande volledige vakopleiding, waarmee al sinds begin jaren 90 een subsidierelatie bestaat. Bij de ROP's daarentegen is geen sprake van een volledige beroepsopleiding. Het gaat hier om een bijscholing, die bovendien nog maar kort bestaat.

51

Om welke reden wijkt de staatssecretaris af van het advies van de Raad bij de subsidie aan de architectuurinstellingen? (pag. 36)

De architectuurinstellingen zijn aangemerkt als ondersteunende instellingen. En voor deze instellingen is een aparte procedure ingesteld. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 11.

52

Op welke termijn verwacht de staatssecretaris de resultaten van het onderzoek naar de samenwerking tussen de amateursector en de professionele sector? (pag. 39)

Ik verwacht een eerste inventarisatie van het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten voor de zomer 2005.

53

De bezuinigingen op cultuur worden met 10 miljoen euro teruggebracht van 19 miljoen euro naar 9 miljoen euro. Hoeveel van deze 10 miljoen euro zal worden geherinvesteerd? Wat gebeurt er met het restbedrag? Welke specifieke uitgangspunten worden gehanteerd bij het toekennen van de nog te verdelen middelen? Wanneer kan de sector hierover meer duidelijkheid verwachten?

In mijn brief van 2 november (Kenmerk ACB/2004/52 441) is uiteengezet op welke wijze het budget van €10 miljoen wordt besteed.

54

Heeft er, na de wijziging van het financiële kader, door de motie Verhagen (Kamerstuk 29 800, nr. 4), overleg plaatsgevonden tussen de staatssecretaris en de Raad voor Cultuur over de verdeling van de vrijgekomen 10 miljoen euro?

Nee. De Raad voor Cultuur had in zijn advies «Spiegel van de cultuur» al gepreludeerd op de mogelijkheid van extra geld. Daarnaast heeft de Raad nog een afzonderlijke brief gestuurd over de €10 mln. op 13 oktober jl. Voor de punten waarop het advies is overgenomen verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van 2 november, kenmerk ACB/2004/52441.

55

Wordt het advies van de Raad voor Cultuur, uiteengezet in de brief van 13 oktober 2004 over de toedeling de extra 10 miljoen euro, betrokken bij de toekenning van de extra middelen voor cultuur die door de coalitiepartijen zijn bedongen? Zo ja, welke onderdelen worden van het advies uitgevoerd?

Ja. Voor de punten waarop het advies is overgenomen verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van 2 november, kenmerk ACB/2004/52441.

56

Is er overleg tussen de staatssecretaris en belangenbehartigende instellingen uit de culturele sector over de verdeling van de vrijgekomen 10 miljoen euro? Zo ja, welke instellingen?

Nee. Voor totstandkoming van het voorstel verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van 2 november, kenmerk ACB/2004/52 441.

57

Welke concrete uitgangspunten en criteria worden gehanteerd bij het toekennen van die nog te verdelen 10 miljoen euro?

Zie de antwoorden op de vragen 53 en 55.

58

Waarom is er, ondanks eerdere toezeggingen tijdens wetgevingsoverleg op 24 november 2003 over het onderdeel cultuur (Kamerstuk 29 200 VIII, nr. 106), voor gekozen de frictiekosten te bestrijden via een solidariteitsheffing van 0,8%? Hoe verhoudt deze maatregel zich met eerder gedane uitspraken van de staatssecretaris?

In het wetgevingsoverleg op 24 november 2003 heb ik niets gezegd over de wijze waarop de frictiekosten worden bestreden. Ik heb alleen toegezegd dat er een reservering gemaakt wordt in de begroting voor de frictiekosten. Dat is precies wat ik gedaan heb in de Cultuurnota. Inmiddels heb ik de frictiekosten ten laste gebracht van de extra €10 miljoen voor cultuur. Ik verwijs kortheidshalve naar de inhoud daarvan.

59

Kan de staatssecretaris aangeven wat zij precies ten aanzien van cultureel ondernemerschap van de instellingen eist?

Zoals reeds aangegeven in de uitgangspuntenbrief die de procedure en criteria voor de cultuurnota beschrijft (Kamerstuk 28 989, nr. 1), benadrukt dit kabinet de autonomie van het veld door geen expliciete voorwaarden te stellen ten aanzien van de werkwijze van instellingen. Het advies van de Raad voor Cultuur, dat over de kwaliteit van de activiteiten gaat, is leidend bij subsidietoekenningen. Dit neemt niet weg dat cultureel ondernemerschap een belangrijk thema is, getuige de rijkssubsidie aan ondersteunende instellingen als onder andere Kunst & Zaken. Ondernemerschap moet in de filosofie van dit kabinet van onderop komen, en niet in de vorm van «eisen» aan instellingen opgelegd worden. Overigens worden instellingen met een positief raadsadvies getoetst op bedrijfsmatige criteria, voorafgaand aan subsidietoekenning. De eigen inkomsten maatregel blijft in de podiumkunsten van kracht en is uitgebreid met festivals.

60

Is al duidelijk wanneer de eerste aanzet voor de evaluatie van de cultuurnotasystematiek kan worden verwacht? Op welke wijze zal het veld betrokken worden bij het opstellen van de eerste aanzet? Op welke wijze wordt het veld betrokken bij de evaluatie van de cultuurnotasystematiek?

Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2005 een contourennota toezenden. Ik zal het veld zeker betrekken bij het opstellen van de eerste aanzet en de verdere procedure en de Kamer daar tijdig over informeren.

61

Voor veel instellingen is een lange termijn planning noodzakelijk en voldoet de huidige vierjarige cultuurnotaprocedure niet. Op welke wijze gaat de staatssecretaris hiermee rekening houden, gezien de op komst zijnde discussie over de herziening van de Cultuurnotasystematiek?

In de contourennota, die in het voorjaar van 2005 uitkomt, zal ik ingaan op de herziening van de cultuurnotasystematiek.

Bijlage bij vraag 3

Uitgangspunten en werkwijze van de Raad (Aanvullend advies Raad voor Cultuur, Deel 15 (1) p12–14))

Gezien de reacties in de media en de mogelijke misverstanden die daaraan ten grondslag liggen, wil de Raad nogmaals aangeven volgens welke uitgangspunten en werkwijze hij tot de advisering is gekomen. Vanuit zijn positie als onafhankelijk adviesorgaan van Regering en Staten-Generaal, heeft de Raad zich gebogen over de subsidieaanvragen in het kader van de Cultuurnota 2005–2008. Daarbij heeft hij het Vooradvies en de daarbij behorende sectoranalyses als leidraad gebruikt. In deze documenten geeft de Raad zijn visie op de ontwikkelingen van de cultuur in de nabije toekomst, geeft hij aan waar zorgpunten liggen en doet hij een aantal aanbevelingen. In de algemene inleiding op het Cultuurnota-advies heeft de Raad het belang van de plaats van de cultuur in onze samenleving benadrukt. Hij wil dat hier nog eens herhalen, omdat het er op lijkt dat de regering daar onvoldoende oog voor heeft. Hoe die cultuur er daadwerkelijk uitziet, wordt bepaald door de activiteiten van kunstenaars en culturele instellingen, gesubsidieerd en ongesubsidieerd. De overheid heeft hierin een stimulerende, maar geen sturende taak. Bij de beoordeling van de aanvragen heeft de Raad, zoals ook al aangeduid in de Algemene inleiding van het Cultuurnota-advies, zich laten leiden door de aspecten kwaliteit en plaats in het bestel, daarbij het belang van de nationale culturele infrastructuur voor ogen hebbend. Uitdrukkelijk wil de Raad nogmaals stellen dat dit niet hetzelfde is als regionale infrastructuur. Een zeker regionale spreiding is noodzakelijk, maar dat is niet hetzelfde als een gelijke verdeling van rijkssubsidies over het land. Kwaliteit is en blijft het leidend element. Daar echter waar qua regionale spreiding werkelijk hiaten zouden ontstaan, wordt geadviseerd een bedrag te reserveren (bijvoorbeeld voor een dansvoorziening in het zuiden van het land). Uiteraard kunt u eventueel, om andere dan louter kwalitatief inhoudelijke redenen, in de convenantbesprekingen met de medeoverheden besluiten met de convenantgelden culturele activiteiten in de regio ondersteunen.

De uitkomst na de eerste kwaliteitstoets, waarbij de lat hoog lag, is vervolgens bekeken in het licht van het door u beschikbaar gestelde budget. Het wekt uiteraard geen verbazing dat er meer kwaliteit is dan geld. Lang niet alle instellingen en activiteiten van instellingen konden dus binnen het aangegeven budget gehonoreerd worden en lang niet alle instellingen zagen het gevraagde subsidiebedrag geadviseerd. In dit licht heeft de Raad uiteindelijk aangegeven wat binnen het door u beschikbaar gestelde budget naar zijn oordeel in ieder geval gehonoreerd zou moeten worden. Kijkend naar de aanwezige kwaliteit en het belang dat juist in deze tijd aan de stimulering van cultuur gehecht moet worden, is de Raad van mening dat nog een flink aantal miljoenen euro's aan het budget toegevoegd zouden moeten worden. Er zijn immers instellingen waaromtrent de Raad positief oordeelt en die dus subsidiabel zijn, maar toch een negatief advies krijgen omdat door het (te) krappe budget de Raad zich genoodzaakt zag scherpe prioriteiten te stellen. Ook is het gebeurd dat de Raad zich om deze reden gedwongen zag geen subsidie te adviseren voor nieuwe activiteiten die instellingen wilden ontplooien, ook al achtte de Raad deze activiteiten op zich waardevol. In andere gevallen adviseert de Raad noodgedwongen een korting toe te passen opdat andere instellingen kunnen blijven bestaan. Wanneer alles wat de Raad uit kwalitatief oogpunt subsidiabel acht, gehonoreerd zou worden, is een extra bedrag van in elk geval 18 tot 20 miljoen euro noodzakelijk, uitgaande van het prijspeil van 2002. Daarbij zijn alle kostenstijgingen dus nog niet inbegrepen, zoals prijscompensatie en de gevolgen van nieuwe sociale wetgeving.

In de algemene inleiding van het Cultuurnota-advies is uitvoerig verantwoord hoe de Raad te werk is gegaan. De Raad wil hiermee zijn werkwijze zo transparant mogelijk maken. Ten tijde van de vorige Cultuurnota hebben zowel het veld als de politiek nogmaals de eisen benadrukt die gesteld worden aan toetsbaarheid en rechtsbescherming. Uiteraard heeft de Raad bij de advisering en bij de wijze waarop in de afgelopen jaren de instellingen zijn gevolgd, recht gedaan aan deze zware eisen. Na de kwaliteitstoets heeft de Raad voor Cultuur zich in zijn advisering laten leiden door aspecten als continuïteit en vernieuwing, behoud en pluriformiteit. De afwegingen van de Raad kennen daarbij zowel een integraal karakter als een besef van de specifieke aspecten van de sectoren. Anders gezegd: een verscheidenheid die past bij de aard en de ontwikkeling van de sectoren. Dat heeft ertoe geleid dat in sommige sectoren de keus is gemaakt voor het terugdringen van het aantal kleine instellingen, in andere sectoren juist niet. Dat er uiteindelijk ook is gekozen voor een generieke korting van de symfonieorkesten en operahuizen in de sector Muziek en Muziektheater en in de sectoren Musea, Film en Dans, is jammer, maar naar het oordeel van de Raad onvermijdelijk binnen het door het Rijk vastgestelde budget. Geen korting in de sector Muziek en Muziektheater zou tot gevolg hebben dat van minstens 30 ensembles de aanvraag niet gehonoreerd zou kunnen worden. Voor de Raad is dat onaanvaardbaar. De Raad brengt bij deze keuze de afspraak die vier jaar geleden is gemaakt naar aanleiding van het rapport van de Commissie Hierck over het orkestenbestel in herinnering: er zou voorlopig niet aan het bestaan van een of meer orkesten getornd worden. De orkesten en operahuizen leggen samen wel beslag op 78 % van het buget in de muzieksector.

Eén van de aspecten waar de Raad bij zijn advisering nadrukkelijk op heeft gelet, is het voorkomen van «versnippering». Zo heeft hij geadviseerd talrijke kleine theatergezelschappen die veeleer te beschouwen zijn als individuele theatermakers met slechts enkele producties per jaar, niet in aanmerking te laten komen voor meerjarige subsidie. Niettemin blijft zowel bij theater als muziek een gedifferentieerd, fijnmazig bestel van groot belang. Zo heeft de Raad in de sector Muziek soms nadrukkelijk relatief bescheiden subsidiebedragen geadviseerd, bijvoorbeeld bij kleine ensembles. Deze subsidies zijn dan vooral als hefboom bedoeld om gemakkelijker inkomsten elders te genereren; een praktijk die in het verleden vaak succesvol is gebleken. Het feit dat er geen financiële ondergrens is gesteld voor aanvragers van meerjarige subsidies maakt ook opname van kleine subsidiebedragen in de Cultuurnota 2005–2008 een logisch gevolg. In deze zin is er dus zeker geen sprake van «versnippering». De Raad is van oordeel dat instellingen met een relatief kleine meerjarige subsidie voor speciale projecten een beroep op de fondsen moeten kunnen doen. Verschillende instellingen hebben gehoor gegeven aan de wens van het ministerie om internationale activiteiten en functies die zij tot hun kerntaken rekenen onder te brengen in het beleidsplan. Zij zijn er van uitgegaan dat activiteiten die eerder uit HGIS-cultuurmiddelen werden gefinancierd, in het vervolg uit de Cultuurnota ondersteund zouden worden. Daarom vraagt de Raad u nogmaals te bezien of een deel van de HGIS-cultuurmiddelen als gemarkeerd bedrag kan worden toegevoegd aan het cultuurnotabudget. In totaal gaat het zeker om een bedrag van 2 miljoen euro.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), Voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Tonkens (GL), Jonker (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GL), Kruijsen (PvdA).

Naar boven