Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28988 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28988 nr. 3 |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Dit voorstel van wet strekt ertoe uitvoering te geven aan het Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2001, zaak C-481/99, Georg Heininger en Helga Heininger en Bayerische Hypound Vereinsbank AG (NJ 2002, 294).
Uit het arrest van het Hof vloeit voort, dat richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PbEG L 372; hierna: richtlijn huis-aan-huisverkoop) ook van toepassing kan zijn op een overeenkomst betreffende zakelijk krediet. Op basis van deze uitspraak kan worden geconcludeerd dat de Colportagewet moet worden aangepast in die zin, dat ook het colporteren met hypothecaire kredieten onder de werking van de wet komt te vallen.
Met betrekking tot de vraag of de richtlijn huis-aan-huisverkoop van toepassing is op een overeenkomst betreffende zakelijk krediet, die dan conform de richtlijn kan worden opgezegd, overwoog het Hof het volgende: zowel voor de consumenten, wier bescherming door de richtlijn huis-aan-huisverkoop wordt beoogd, als voor de kredietgevers is het voorwerp van een kredietovereenkomst als bedoeld in het hoofdgeding, dat in ruil voor de verplichting tot terugbetaling en de betaling van interesten kapitaal ter beschikking wordt gesteld. Het feit dat de kredietovereenkomst door een zakelijk zekerheidsrecht wordt gewaarborgd, maakt de bescherming van de consument die een dergelijke overeenkomst buiten de verkoopruimten van de handelaar heeft gesloten, niet minder noodzakelijk.
Vervolgens werd door het Hof onderzocht of richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PbEG 1987 L 42), zoals gewijzigd bij richtlijn 90/88/EEG van de Raad van 22 februari 1990 (PbEG L 61; hierna: richtlijn consumentenkrediet), die na de richtlijn huis-aan-huisverkoop is vastgesteld, de werkingssfeer van deze laatste richtlijn, wat de overeenkomsten betreffende zakelijk krediet betreft, heeft beperkt. De richtlijn huis-aan-huisverkoop beoogt de consument te beschermen tegen het risico dat voortvloeit uit de specifieke omstandigheid dat een overeenkomst buiten de verkoopruimten van de handelaar wordt gesloten. Deze bescherming wordt gerealiseerd door een recht van opzegging in te voeren. De considerans en evenmin de bepalingen van de richtlijn consumentenkrediet bevatten aanknopingspunten die de conclusie rechtvaardigen dat de wetgever door de vaststelling van deze richtlijn de werkingssfeer van de richtlijn huis-aan-huisverkoop zodanig heeft willen beperken, dat de specifieke bescherming van deze laatste richtlijn niet geldt voor overeenkomsten van zakelijk krediet. De richtlijn huis-aan-huisverkoop is dus ook van toepassing op overeenkomsten van zakelijk krediet, zodat de consument in de in de richtlijn bedoelde gevallen een recht van opzegging heeft.
De tweede vraag die in deze zaak werd gesteld had betrekking op de termijn van één jaar die de nationale wetgever had ingevoerd voor die gevallen waarin de consument niet is meegedeeld dat hij de overeenkomst binnen een bepaalde periode kan opzeggen. Deze termijn van één jaar werd gerekend vanaf het sluiten van de overeenkomst. Het Hof wees erop dat de richtlijn huis-aan-huisverkoop uitdrukkelijk bepaalt dat de minimumtermijn van zeven dagen voor de opzegging moet worden berekend vanaf het tijdstip waarop de consument de informatie over zijn recht van opzegging heeft ontvangen, en dat het de handelaar is die deze informatie moet geven. Deze bepalingen zijn ingegeven door de overweging dat een consument die niet van zijn recht van opzegging op de hoogte is, dit recht onmogelijk kan uitoefenen. Gelet op de formulering en de doelstelling van artikel 5 van de richtlijn huis-aan-huisverkoop, kan artikel 4, derde alinea, van deze richtlijn niet aldus worden uitgelegd dat de nationale wetgever op basis van dit artikel mag bepalen dat de consument zijn recht van opzegging in ieder geval binnen een termijn van één jaar moet uitoefenen, ook al heeft de handelaar de consument niet van het bestaan van dit recht in kennis gesteld.
Uit het arrest van het Hof van Justitie vloeit voort, dat de nationale wetgeving ondubbelzinnig moet bepalen dat ook kredietovereenkomsten waarbij een lening wordt toegekend onder de voorwaarde dat een zakelijke zekerheid wordt gesteld, onder de colportagewetgeving vallen. In het wetsvoorstel wordt daartoe onderdeel a van artikel 1, eerste lid, gewijzigd. De huidige formulering van dat onderdeel kan immers het misverstand oproepen, dat die krediettransacties die krachtens de artikelen 2 en volgende van de Wet op het consumentenkrediet niet onder de werkingssfeer van die wet vallen, ook niet onder de werkingssfeer van de Colportagewet vallen. Dat is met name relevant voor artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op het consumentenkrediet, waar het gaat over krediettransacties waarop het arrest van het Hof betrekking heeft. Om dat misverstand uit te sluiten, is ervoor gekozen de huidige tekst van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Colportagewet aan te scherpen door expliciet te verwijzen naar de definiëring in artikel 1 van de Wet op het consumentenkrediet.
Uit het arrest van het Hof van Justitie vloeit voort, dat in nationale wetgevingen opgenomen termijnen niet mogen worden gerekend vanaf het sluiten van de overeenkomst, maar vanaf het moment waarop de colporteur aan zijn wederpartij informatie heeft gegeven over diens recht van opzegging van de overeenkomst. De verjaringstermijn van artikel 23, vierde lid, van de Colportagewet (binnen één jaar na de aanvang van de dag waarop een ingevolge artikel 6 verboden overeenkomst is geslotendient een beroep op de vernietigbaarheid van die overeenkomst te worden gedaan) dient derhalve aangepast te worden. De verjaringstermijn vanéén jaar gaat volgens dit wetsvoorstel in na de aanvang van de dag waarop de kredietnemer door de kredietgever schriftelijk is gewezen op de mogelijkheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid.
De wijziging leidt niet tot verzwaring van administratieve lasten, omdat het hier gaat om overeenkomsten die op grond van artikel 6 van de Colportagewet verboden zijn en daarom ingevolge artikel 23, eerste lid, van die wet vernietigbaar zijn. Bovendien is voor overeenkomsten, welke het onmiddellijk gevolg zijn van de werkzaamheden van een colporteur, in artikel 24, eerste lid, reeds bepaald dat op straffe van nietigheid een akte is vereist, welke akte op grond van artikel 24, tweede lid, onder a, eveneens op straffe van nietigheid de mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden dient te vermelden.
Overgangsrecht wordt in dit geval niet nodig geacht. De wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, is slechts een aanscherping van hetgeen thans reeds in de wet staat. Ook de wijziging van artikel 23, vierde lid, behoeft geen overgangsregime; deze wijziging leent zich voor onmiddellijke werking. In de gevallen waarin de kredietnemer niet is gewezen op de vernietigbaarheid kan hij een beroep blijven doen op het vernietigingsrecht, doordat de verjaringstermijn nog niet is gaan lopen. Dit is in overeenstemming met het arrest van het Hof.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28988-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.