28 984
Wijziging van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de Wet verontreiniging zeewater en de Scheepvaartverkeerswet in verband met de instelling van de Nederlandse exclusieve economische zone en enkele andere onderwerpen

nr. 9
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juni 2005

Met deze brief informeer ik u mede namens de Minister van Economische Zaken over de stand van zaken met betrekking tot de vergunningverlening voor windturbineparken op zee en enkele daarmee verband houdende ontwikkelingen waarbij de minister van Economische Zaken verantwoordelijk is voor het (duurzame) energiebeleid en ik verantwoordelijk ben voor de vergunningverlening en het doelmatig gebruik van de Noordzee in het kader van de Wbr.

Sinds de publicatie van de nieuwe «Beleidsregels inzake toepassing Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) op installaties in de exclusieve economische zone»1 (29 december 2004), zijn door zes initiatiefnemers in totaal 78 (concept-) startnotities ingediend voor offshore windturbineparken op 48 unieke locaties met een totaalvermogen van maximaal 21 000 MW. Volgens de huidige planning zouden de eerste MER-richtlijnen binnenkort moeten worden vastgesteld.

Het zeer grote aantal initiatieven voor windturbineparken op zee alsmede enkele recente ontwikkelingen staat een ordentelijke procedureafhandeling op dit moment in de weg. Zo heeft de Commissie MER in haar recent uitgebrachte advies ten behoeve van de op te stellen MER richtlijnen onder meer geadviseerd om een nadere studie uit te voeren met als doel inzicht te krijgen op welke wijze maximaal vermogen uit windenergie op de Noordzee gerealiseerd kan worden met zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu. Hieruit zou een toetsingskader voor vergunningverlening kunnen volgen.

Verder is van belang dat de Minister van Economische Zaken met zijn brief van 10 mei 2005 heeft aangekondigd dat hij de ontwikkeling van de kosten van subsidiering van duurzame energie beter wil beheersen en om die reden de subsidies voor windturbineparken op zee tijdelijk op nul heeft gesteld. In die brief is ook melding gemaakt van een studie die op dit moment door het CPB en ECN wordt verricht naar de maatschappelijke kosten en baten van duurzame energie met bijzondere aandacht voor windenergie op zee. De inzichten uit deze studie zullen worden betrokken bij de bepaling van de gewenste bijdrage van wind op zee aan de transitie naar een duurzame energiehuishouding en de toekomstige financiële ondersteuning van windturbineparken op zee. Door deze ontwikkelingen ontstaat voor initiatiefnemers een nieuwe situatie en staan de in het kader van de Wbr procedure aangedragen plannen niet in verhouding tot de voor de komende jaren te voorziene ontwikkeling van windturbineparken op zee. Inmiddels beraadt ook de sector zich op de realiseerbaarheid van de ingediende initiatieven.

Ik hecht zeer aan een ordentelijke Wbr-vergunningsprocedure en acht het, mede gezien de adviezen van de Commissie MER en de in de Nota Ruimte voor de Noordzee vastgelegde beleidsdoelen, gewenst om bij de vaststelling van de MER-richtlijnen rekening te houden met de reële perspectieven voor de oprichting van windturbineparken op zee voor de komende jaren. Daarom vind ik het niet verantwoord om de (lopende) procedures nu onverstoord door te zetten. In plaats daarvan zullen de volgende acties uitgevoerd worden:

• V&W zal nader uitwerken hoe om te gaan met het advies van de Commissie MER over cumulatieve effecten;

• V&W en EZ zullen overleg voeren met de initiatiefnemers om te trachten het aantal initiatieven te reduceren tot een realistisch aantal;

• EZ zal een realistisch perspectief uitwerken wat betreft het aantal windturbineparken in 2010;

• EZ en V&W stemmen de Wbr-vergunningverleningsprocedure af met het ambitieniveau voor duurzame energie en de daarbij passende financiële stimulering.

Voor een goede uitvoering van het bovenstaande is het noodzakelijk om tijdelijk alle lopende en eventuele nieuwe m.e.r.-procedures te schorsen voor een periode van maximaal 3 maanden.

Tenslotte bespreekt EZ begin juli 2005 de mogelijkheid voor een transitiepad voor windoffshore (als onderdeel van de Energietransitie) met enkele stakeholders. Het gaat dan vooral om het zoeken naar een juiste balans tussen innovatie en implementatie. Hierin past een meer geleidelijke ontwikkeling van windoffshore, met de nadruk op kostenreductie en oplossingen voor een adequate inpassing in het landelijk elektriciteitsnet.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


XNoot
1

Staatscourant nr. 252, pagina 19.

Naar boven