Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 maart 2012
In antwoord op de vraag van het lid Hazekamp (stenografisch verslag van 14 februari
jl., Handelingen II 2011/12, nr. 53 Regeling van werkzaamheden) naar de inzet van publieke middelen voor de bouw van
de RWE-centrale aan de Eemshaven, bericht ik u het volgende.
Het havenbedrijf Groningen Seaports is een gemeenschappelijke regeling van de provincie
Groningen en de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en als zodanig een publiekrechtelijke
organisatie. Het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur worden gevormd door de
participanten.
Groningen Seaports dient zorg te dragen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor
bestaande en toekomstige bedrijven, waaronder RWE. Als onderdeel daarvan zijn investeringen
gedaan in de Eemshaven. Elk belangrijk investeringsvoorstel van Groningen Seaports
wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het dagelijks en algemeen bestuur. Zulke voorstellen
worden getoetst aan de door het bestuur geformuleerde criteria inzake de interne rentabiliteit,
de terugverdienperiode en de contante waarde. Volgens de provincie Groningen is in
het geval van de RWE-centrale aan die criteria voldaan.
Vervolgens is gestart met de projectinvestering, die zich in dit geval over enkele
jaren uitstrekt en wordt gefinancierd met bij banken opgenomen kasgeldleningen en
eigen (met de activiteiten van Groningen Seaports in de markt verdiende) kasstromen.
Volgens de provincie Groningen is er van een inzet van eigen middelen van de participanten
in de gemeenschappelijke regeling (de provincie en de beide gemeenten) geen sprake.
Over de hoogte van de investeringen en de terugverdienperiode kan ik u geen antwoord
geven, aangezien de bestuursverantwoordelijkheid hiervoor berust bij de participanten
in het bestuur van Groningen Seaports.
In antwoord op de vraag naar de financiële risico's als de centrale niet wordt afgebouwd,
verwijs ik naar de inbreng van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie in het schriftelijk overleg over het gedoogbesluit uitbreiding Eemshaven
(zie Kamerstuk 31 920, nr. 20).
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen