28 982 Liberalisering energiemarkten

Nr. 114 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2010

In mijn brief van 4 november jl.1 over de uitwerking van de afspraken in het regeerakkoord voor de individuele CO2-opslag- en afvangprojecten (CCS, Carbon Capture and Storage), heb ik aangekondigd dat ik met de bestuurders van Noord-Nederland om tafel zou gaan zitten om te bespreken hoe we, met het regeerakkoord in gedachten, het geplande CCS-project in het noorden zeker kunnen stellen.

Op 11 november jl. heb ik hiertoe overleg gehad met de gedeputeerden Jager (Groningen), Klip-Martin (Drenthe) en Adema (Fryslân). Conform mijn toezegging informeer ik u hierbij over de uitkomst van dat overleg. Het was een constructief gesprek waarin de gedeputeerden elk de verschillende standpunten van hun provincie aan mij kenbaar hebben gemaakt. Zij hebben duidelijk gewezen op de belangen van de regio en de zorgen die bij de inwoners van Groningen, Fryslân en Drenthe, bestuurlijke partners en maatschappelijke organisaties leven over CO2-opslag.

In het overleg heb ik de redenen van mijn besluit om het project in Barendrecht stop te zetten toegelicht. Eén van de belangrijkste redenen is dat het project inmiddels meer dan drie jaar is vertraagd, waardoor realisatie minder meerwaarde zou hebben, ook voor Shell. Inmiddels worden ook elders ter wereld projecten uitgevoerd die van belang zijn voor grootschalige toepassing van CCS. Bovendien is tijdens de voorbereiding van het project al een groot deel van de beoogde leereffecten (procedureel, juridisch, vergunningen etc.) gerealiseerd. Daardoor is het project niet langer essentieel voor de verdere ontwikkeling van CCS in Nederland. Daarnaast heb ik verduidelijkt dat lokaal draagvlak weliswaar een belangrijk aspect vormt bij de besluitvorming over een CO2-opslagproject, maar niet het enige aspect.

In het gesprek hebben we geconcludeerd dat in het bredere energiebeleid CO2-afvang en -opslag een belangrijke schakel is op weg naar een duurzame energievoorziening. Wereldwijd bestaat reeds decennialang ervaring met CO2-opslag. Realisatie van grootschalige CCS-projecten draagt bij aan verbetering van de energie-efficiëntie van de techniek en leidt tot verdere kostenreductie. Daardoor wordt CCS sneller rendabel en kan de technologie industriebreed toegepast worden, zowel in de energiesector als in andere industrieën die veel CO2 uitstoten, zoals de staalindustrie en de petrochemie.

In het noorden is veel opslagcapaciteit aanwezig in de vorm van lege gasvelden. Daarnaast zijn momenteel twee elektriciteitscentrales in aanbouw in de Eemshaven die over enkele jaren in gebruik zullen worden genomen. Omdat grootschalige CCS-projecten een belangrijke bijdrage leveren aan verdere kostenreductie van CCS, in het noorden sprake is van serieuze CCS-plannen, komende jaren daar de CO2-uitstoot zal toenemen en er in potentie goede opslagmogelijkheden aanwezig zijn, wil ik ruimte bieden aan een grootschalig CCS-project in Noord-Nederland.

CCS-projecten zullen echter uitsluitend onder voorwaarden kunnen worden gerealiseerd. Veiligheid vormt daarbij een absolute, harde randvoorwaarde. Alleen als uit de onderzoeken blijkt dat de veiligheid gewaarborgd is, zal ik toestemming geven voor CO2-opslag in het noorden.

In het overleg met de gedeputeerden heb ik aangegeven dat naast veiligheid ook andere factoren, zoals de aanwezigheid van lokaal draagvlak, een rol zullen spelen bij de definitieve besluitvorming over CO2-opslag. Bij de besluitvorming gaat het om een bredere afweging waarbij verschillende aspecten zullen worden meegewogen, zoals de milieueffecten, het draagvlak en financiële aspecten.

Noordelijke dialoog

De gedeputeerden hebben het belang van de «Noordelijke dialoog» benadrukt voor het verkrijgen van lokaal draagvlak. Die dialoog is een communicatietraject waarin met inwoners, maatschappelijke organisaties en overige betrokken actoren van gedachten wordt gewisseld over de verschillende aspecten die een rol spelen bij CCS. In het overleg heb ik aangegeven deze dialoog nadrukkelijk op te willen pakken om goed te luisteren naar wat er leeft en hierover het gesprek aan te gaan. Uit de ervaringen in Barendrecht hebben we geleerd dat voor het verkrijgen van draagvlak het van belang is dat niet alleen nationaal, maar ook regionaal en lokaal voldoende zicht bestaat op het bredere energiebeleid van dit kabinet in relatie tot de klimaatdoelstellingen. Daarom is het mijn inzet om in het kader van de dialoog onder andere discussies tussen deskundigen te (laten) organiseren over nut en noodzaak van CCS als schakel op weg naar een duurzame energievoorziening.

Ik zie het als een belangrijke uitdaging voor de Noordelijke dialoog om de bewoners goed te informeren over – vaak technisch-inhoudelijk complexe – onderzoeksresultaten en opvattingen van experts, hen de kans te geven de vragen te stellen die zij over CCS hebben en hen zo de mogelijkheid te bieden zich op basis van feiten een reëel beeld van CCS te vormen en daarop hun mening te kunnen baseren. Het informeren van burgers en het serieus nemen van hun zorgen vind ik een noodzakelijkheid. Op zeer korte termijn zal met de betrokken actoren in het noorden worden overlegd over de nadere invulling van deze dialoog.

Tenslotte heb ik met de gedeputeerden gesproken over de wijze waarop zou kunnen worden voortgebouwd op het Energieakkoord Noord-Nederland 2007 tussen het Rijk en provincies Groningen, Fryslân, Drenthe en Noord-Holland. Want naast de plannen voor een CCS-project, zijn in het noorden ook andere initiatieven die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van een schoon klimaat en een CO2-arme energievoorziening. In het gesprek heb ik aangegeven dat ik gezamenlijk met de gedeputeerden de mogelijkheden wil verkennen om die ontwikkelingen te stimuleren en te versnellen, bijvoorbeeld in de vorm van een Green Deal voor het noorden.

Op basis van dit gesprek met de gedeputeerden heb ik er alle vertrouwen in dat wij gezamenlijk in het noorden een wezenlijke stap kunnen zetten richting een duurzame energiehuishouding.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

TK 2010–2011, 28 982, nr. 113.

Naar boven