28 973 Toekomst van de intensieve veehouderij

Nr. 67 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 juni 2011

Bijgaand treft u het rapport aan van het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht, het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) en het RIVM over mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden1 , alsmede een beleidsreactie op het rapport. In 2009 hebben het ministerie van VWS en het toenmalige ministerie van LNV gezamenlijk opdracht gegeven tot dit onderzoek. Over het onderzoek is begin 2011 een tussenrapportage verschenen, onder meer omdat de afronding werd verlaat vanwege additionele analyses die zijn gemaakt. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd (brief d.d. 9 februari 2011 (28 286, nr. 469)).

De directe aanleiding destijds voor dit onderzoek was de aandacht voor het thema schaalvergroting in de veehouderij en maatschappelijke bezorgdheid over de effecten hiervan op de volksgezondheid. In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 28 mei 2009 (28 973, nr. 35) waarin dit onderzoek werd aangekondigd, trokken de toenmalige bewindslieden twee conclusies: op de eerste plaats dat megabedrijven niet alleen maar een verslechtering hoeven te betekenen voor wat betreft gezondheidsrisico’s mits er op dit punt voldoende aandacht wordt besteed aan bouwkundige voorzieningen en bedrijfsvoering. Een tweede conclusie was dat er nog een behoorlijk hiaat was in de kennis over intensieve veehouderij en gezondheidsrisico’s en dat nader onderzoek was vereist. Dit onderzoek is vanwege deze geconstateerde kennislacune uitgevoerd.

Dit onderzoek heeft zich gericht op de intensieve veehouderij in zijn geheel. De definitie die de onderzoekers voor intensieve veehouderij hebben gebruikt is: «niet grondgebonden agrarische bedrijven voor het houden van vee en pluimvee, zelfstandig of als nevenactiviteit». Voor de omvang van een bedrijf is geen ondergrens gehanteerd. Wel is bekeken of de aanwezigheid van zeer grote bedrijven sterker met gezondheidseffecten is geassocieerd.

De onderzoekers hebben het eindrapport op 14 juni jl. gepresenteerd aan de Klankbordgroep2 van het onderzoek. De Klankbordgroep onder voorzitterschap van de heer L.H.J. Verheijen onderschrijft de aanbevelingen van de onderzoekers.

Hieronder geef ik de in mijn ogen belangrijkste conclusies en de aanbevelingen uit het rapport en mijn reactie daarop. Deze beleidsreactie is mede namens mijn collega’s, de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

Reactie op de conclusies ten aanzien van de volksgezondheid

Ik benadruk dat de nu onderzochte mogelijke risico’s voor de gezondheid van omwonenden van veehouderijbedrijven niet los gezien kunnen worden van andere gezondheidsrisico’s die mensen dagelijks kunnen lopen door het wonen dicht bij een snelweg, industrie of in de stad. Daarover is al veel gemeten, veel bekend en vastgesteld wat acceptabel is en wat niet.

Het onderzoek is, ondanks de bescheiden schaal en de daaraan inherente beperkingen, wereldwijd uniek en het meest omvangrijk tot nu toe naar de effecten van fijnstofemissies van de intensieve veehouderij op de gezondheid van bewoners in gebieden met intensieve veehouderij. Daarmee zijn ook de bevindingen en interpretaties nieuw en uniek. Daardoor kunnen de resultaten, ondanks de hoge kwaliteit van het onderzoek, niet met al te grote stelligheid als absolute waarheden beschouwd worden. De onderzoekers geven dit ook nadrukkelijk aan (rapport, blz. 88): «metingen laten geen uitspraken toe over de gemiddelde niveaus op verschillende locaties, overschrijdingen van bepaalde niveaus en dergelijke. Daarom is een precieze uitspraak of er een directe relatie is tussen nabijheid van veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden nog niet mogelijk.»

Desondanks komen wel enkele belangwekkende constateringen ten aanzien van gevonden associaties in het rapport naar voren in de zin van negatieve maar ook mogelijke positieve effecten op de gezondheid van omwonenden, die met de vereiste voorbehouden worden beschreven.

De onderzoekers constateren dat omwonenden potentieel zijn blootgesteld aan endotoxinen en micro-organismen. De niveaus zijn in de regel laag, maar er kunnen lokale situaties zijn dat het niveau voldoende hoog is om bij een deel van de omwonenden tot effecten op de luchtwegen te leiden. Bij omwonenden wordt minder astma geconstateerd, maar astmapatiënten hebben wel meer last van luchtweginfecties als ze in de buurt van veehouderijbedrijven wonen. Astma komt wel vaker voor in de buurt van nertsenfokkerijen. Ook constateren de onderzoekers dat geitenbedrijven en pluimveebedrijven geassocieerd worden met meer longontsteking.

Ik neem deze constateringen en de andere constateringen uit het rapport uiterst serieus en onderschrijf de conclusies van de onderzoekers. Evident zijn de aangetoonde emissies van fijnstof met microbiële agentia uit de veehouderij, zoals endotoxinen, Coxiella burnetii (veroorzaker van Q-koorts) en veegerelateerde MRSA-bacteriën. Concentraties van fijnstof en micro-organismen in de buitenlucht zijn rond veehouderijen verhoogd. Wat en hoe groot de effecten van verhoogde concentraties micro-organismen zijn op de gezondheid van omwonenden is nog moeilijk te duiden.

Voor zover verbanden tussen gezondheidseffecten en veehouderij worden gevonden hebben deze betrekking op de afstand tussen veehouderij en bewoning en tussen aantallen bedrijven binnen een zekere straal rond bewoonde gebieden. Uit de resultaten van het onderzoek kan echter niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand tot bedrijven het gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een specifiek verband tussen het vóórkomen van bepaalde aandoeningen en de nu bestaande megastallen.

Ten aanzien van met geiten- en pluimveebedrijven geassocieerde longontstekingen zijn en worden bronmaatregelen genomen die de uitstoot van microbiële agentia verminderen. De analyses zijn uitgevoerd op patiëntengegevens van 2009, waarbij de gezondheidseffecten van de omvangrijke aan geitenhouderij gerelateerde Q-koortsuitbraak nog eens zijn aangetoond. Het is aannemelijk, gelet op het verloop van de Q-koortsepidemie dat de gezondheidseffecten nu en in de toekomst aanzienlijk minder zullen zijn. Maatregelen als monitoring en vaccinatie van geiten blijven van kracht, waardoor Coxiella burnetii minimaal zal worden uitgescheiden.

Ten aanzien van pluimveebedrijven is al eerder vastgesteld dat om te voldoen aan de (Europese) normen voor fijnstof in sommige gebieden aanvullende maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen worden genomen in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Inzet is dat overal wordt voldaan aan de normen voor fijnstof. Voor locaties waar dit nog niet het geval is zal de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in overleg treden met de betreffende gemeenten. Daarnaast worden – zoals reeds aangekondigd in het NSL – generieke maatregelen genomen om de emissie te verlagen. Daartoe wordt het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij uitgebreid met emissie-eisen voor fijnstof uit stallen. Insteek van deze wijziging is dat veehouderijen met een substantiële emissie van fijnstof verplicht worden om door toepassing van de beste beschikbare technieken te komen tot emissiereductie. Van reductie van de fijnstofemissie uit stallen mag verwacht worden dat het ook een positieve bijdrage zal leveren aan het beperken van potentiële verspreiding van microbiële agentia uit stallen. Wij zien er op toe dat de afspraken in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Reactie op de aanbevelingen uit het rapport

Op basis van de bevindingen en de conclusies hebben de onderzoekers enkele aanbevelingen gedaan. Deze neem ik ter harte.

Aanbevelingen voor beoordelingskader (1)

Deze aanbeveling vind ik, net als de Klankbordgroep, een heel belangrijke. Op dit moment bestaat geen kader om de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan verschillende micro-organismen afkomstig uit de veehouderij te beoordelen. Het rapport bevat de aanbeveling een beoordelingskader voor microbiële factoren rond veehouderijbedrijven te ontwikkelen. Ik ga de Gezondheidsraad vragen een dergelijk kader voor micro-organismen en endotoxinen afkomstig uit veehouderijen op te stellen. In fijnstof uit veehouderijen bevinden zich microbiële agentia. Daarom zal ik de Gezondheidsraad tevens vragen na te gaan of het recent vastgestelde beleid voor fijnstof uit veehouderijen voldoende is om ook de risico’s van micro-organismen en endotoxinen voor de gezondheid van omwonenden afdoende te beheersen en zo nee, welke aanpassingen dan gewenst zijn. Daarbij vraag ik de Gezondheidsraad te adviseren over diverse varianten van risicobeperkende maatregelen, waaronder managementmaatregelen en verdere beperking van emissies van micro-organismen en endotoxinen. Ik zal bij de vraagstelling aan de Gezondheidsraad de motie Van Veldhoven c.s. (Tweede Kamer, 28 286, nr. 464) om het nut en de noodzaak van een norm voor een minimale afstand tussen veebedrijven en woongebieden in Nederland te onderzoeken betrekken.

Ik verwacht met het advies van de Gezondheidsraad invulling te kunnen geven aan het verzoek van VNG en IPO aan het kabinet om te komen met modelvoorschriften ter beheersing van de risico’s van veehouderijen voor de gezondheid van omwonenden. Daartoe zal ik ook het lopende onderzoek naar relevante maatregelen, zoals maatregelen die de verspreiding van ziektekiemen uit stallen beperken, voortzetten. Gezien de stapeling van onderzoek en de tijd die daarmee verstrijkt zal ik de Gezondheidsraad vragen om de onderzoekstermijn scherp vast te stellen en binnen zes maanden met een advies te komen.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu onderkent dat provincies en gemeenten behoefte hebben aan meer duidelijkheid over welke ruimtelijke en milieumaatregelen wenselijk en effectief zijn ter beheersing van de risico’s van veehouderijen voor de gezondheid van omwonenden. Daarbij gaat het niet zozeer om nieuwe ruimtelijke of milieu-instrumenten, maar om duidelijkheid over maatregelen ter invulling van deze instrumenten, zoals maatregelen die worden opgenomen in een omgevingsvergunning. Om deze duidelijkheid te kunnen geven, is het advies van de Gezondheidsraad noodzakelijk.

Aanbeveling over gericht onderzoek naar andere micro-organismen (2)

Deze aanbeveling vraagt om een beter inzicht in de verschillende micro-organismen die rond intensieve veehouderij voorkomen en hun relatieve risico voor de gezondheid. Hoewel de beschikbare kennis over de gezondheidsrisico’s van verschillende micro-organismen, zoals ESBL-producerende bacteriën en veegerelateerde MRSA’s, in de lucht nog beperkt is, wil ik het RIVM en Animal Science Group van de Wageningen UR vragen een inschatting te geven van relatieve risico’s daarvan, zodat dit kan dienen als een prioriteringslijst voor onderzoek en kan bijdragen aan het ontwikkelen van een beoordelingskader als input voor de Gezondheidsraad.

Aanbeveling over omwonenden van nertsenfokkerijen ten aanzien van astma en hooikoorts (4)

Gelet op het initiatiefwetsvoorstel Verbod op de pelsdierhouderij van de leden Van Gerven en Dijsselbloem, dat nu voorligt in de Eerste Kamer, zal ik het onderzoek naar de relatie van astma en hooikoorts en nertsenfokkerijen niet in gang zetten.

Overige aanbevelingen naar volksgezondheidseffecten (3, 5 en 6)

De overige aanbevelingen zijn gericht op verder onderzoek dat ertoe dient om de nu gepresenteerde onderzoeksresultaten verder te staven. De staatssecretaris van EL&I en ik zullen deze aanbevelingen zoveel mogelijk mee nemen in de bestaande onderzoeksprogramma’s van de kennisinstituten.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Samenstelling Klankbordgroep: Gemeentes Gemert-Bakel, Twenterand en Deurne; Provincies Noord-Brabant en Gelderland; Huisartsen; Brabantse Milieu Federatie; ZLTO; GGD Gelderland; Burgerinitiatief Megastallen nee; Voorzitter L.H.J. Verheijen, dijkgraaf Waterschap Aa en Maas; Secretaris GGD'en Brabant/Zeeland Bureau Gezondheid Milieu & Veiligheid; Waarnemers VWS en EL&I.

Naar boven