28 973
Toekomst van de intensieve veehouderij

nr. 29
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juni 2008

In haar brief van 25 april jl. (08-LNV-B-56) verzoekt de vaste commissie voor LNV mij te reageren op het WUR-rapport «Klimaat en veehouderij: inzichten vanuit het onderzoek van Wageningen UR, mede naar aanleiding van de film Meat the Truth». Met deze brief stuur ik u mijn reactie. Het rapport heb ik ter informatie bijgevoegd1, 2.

Het rapport «Klimaat en veehouderij» van WUR

Het rapport gaat allereerst in op de emissies van broeikasgassen in Nederland uit de landbouwproductie in de periode 1990–2005. Daarna beschrijft het meningen en informatie rondom het vraagstuk van veehouderij en klimaat. Vervolgens gaat het rapport in op twaalf feiten uit de film Meat the Truth. Het rapport eindigt met bouwstenen voor een kennisagenda.

Het rapport meldt: «De film brengt haar boodschap aan de hand van feiten, die vooral zijn gebaseerd op het FAO rapport Livestock’s Long Shadow (Steinfeld et al., 2006) en op onderzoek van VU Amsterdam (factsheet www.partijvoordedieren.nl). We constateren na bestudering van de film en de feiten, dat die zijn gebaseerd op actuele kennis in de wetenschap en op enkele onjuistheden na geen grote (reken)fouten bevatten. Wel is het gewenst om een aantal aangedragen discussiepunten te nuanceren. De nuancering betreft voornamelijk de wijze waarop de beschikbare informatie wordt geïnterpreteerd en de daaruit volgende mate van belang of invloed die aan verschillende feiten wordt toegekend» (pag. 8).

De belangrijkste nuanceringen en kanttekeningen die het WUR-rapport plaatst bij de film zijn:

Meat the Truth schrijft de door de FAO genoemde broeikasgasemissie volledig toe aan vleesconsumptie, maar deze emissie komt ook voort uit de productie van zuivel en transport of trekkracht.

• De film maakt geen onderscheid tussen verschillende typen en vormen van vleesproductie (rund, varken, kip). De effecten van de verschillende diersoorten op het klimaat zijn echter zeer verschillend en verschuiving tussen de productie van diersoorten kan een effectieve strategie zijn om emissies te beperken. Bijvoorbeeld de consumptie van 1 kg rundvlees levert meer emissie dan 1 kg kippenvlees.

• De film concentreert zich op vermindering van de humane vleesconsumptie en wijst technische bijdragen aan de vermindering van broeikasgasemissie van de hand. Het WUR-rapport wijst juist op de vele technische mogelijkheden die er zijn en nog komen om deze emissies te verminderen en de efficiëntie van dierlijke productie te verbeteren.

• De film suggereert dat een meer natuurlijke (extensieve) productie beter is voor het klimaat (minder emissies), terwijl de FAO juist adviseert om de invloed op het klimaat te verkleinen door intensivering van de dierlijke productie. Intensief producerende landen blijken een lagere emissie per kg geproduceerd product te hebben.

• Het rapport bevestigt dat het beslag op cultuurgrond door dierlijke productie aanzienlijk is, hoewel minder dan de film suggereert. Daarnaast maakt het rapport de kanttekening dat veel cultuurgrond alleen geschikt is voor dierlijke productie en niet voor plantaardige productie en dat in de dierlijke keten veel restproducten uit de humane voedselketen gebruikt worden.

• Het FAO-rapport Livestock’s Long Shadow is een wetenschappelijke studie en drukt zich voorzichtiger uit dan de film suggereert. De studie geeft vooral onzekerheden en bandbreedtes weer die gelden voor de gemaakte aannames. De film geeft onvoldoende inzicht in die onzekerheden en bandbreedtes.

• De film geeft, het FAO-rapport citerend, aan dat mondiaal 18% van de emissie van broeikasgassen wordt veroorzaakt door de veehouderij. Het rapport geeft aan dat in de Nederlandse situatie de bijdrage van de veehouderij aan de totale emissie 9% is.

• Er worden 12 feiten uit de film tegen het licht gehouden waarbij ten aanzien van tenminste 4 feiten (feit 4, 5, 10, en 11) wordt geconstateerd dat deze niet geheel, of alleen in zeer uitzonderlijke gevallen (feit 10), juist zijn. Deze feiten hebben betrekking op de oppervlakte grond, de hoeveelheid water en de uitstoot van CO2 die inherent is aan dierlijke productie.

Mijn reactie

Ik deel de conclusies van het WUR-rapport. Het rapport geeft aan dat een aantal constateringen uit de film Meat the Truth niet geheel juist of op een suggestieve manier wordt weergegeven. Daardoor ontstaat een ongenuanceerd beeld. Het WUR-rapport geeft dan ook terecht de nodige nuanceringen. Daarnaast benadrukt het rapport sterk de technische mogelijkheden om de efficiëntie in de dierlijke productie te verbeteren en de emissies daardoor te beperken.

Een aantal aspecten neemt het rapport niet mee:

• Het rapport analyseert vanuit technisch inhoudelijke gezichtspunten en geeft vanuit die optiek een genuanceerd beeld. Economische en sociologische aspecten (bijvoorbeeld consumentengedrag) komen echter niet of zeer beperkt aan de orde.

• Het rapport geeft geen analyse van de mondiale voedselproductiesystemen in relatie tot de behoefte van de wereldbevolking en de draagkracht van de aarde.

• De analyse richt zich overwegend op de emissies die in Nederland door de veehouderij worden veroorzaakt. De emissies elders in de wereld die worden veroorzaakt door de productie van veevoer voor de Nederlandse veehouderij, worden genoemd maar er wordt niet uitvoerig op ingegaan.

Discussies over de veehouderij moeten worden gevoerd op basis van feiten. Het vraagstuk van klimaat en veehouderij, en breder, de discussie over de duurzaamheid van de voedselproductie en consumptie in de wereld is immers een complex vraagstuk. Voor een effectieve aanpak is het nodig de problematiek in zijn brede, integrale samenhang te bezien. De mondiaal toenemende consumptie zal, bij ongewijzigd beleid, de druk op het ecosysteem doen toenemen en is van invloed op de voedselzekerheid. Om hier oplossingen voor te bieden is niet alleen een efficiëntere productie nodig, maar naar verwachting ook een verschuiving in de consumptie van dierlijke eiwitten naar duurzamer geproduceerde dierlijke en plantaardige eiwitten.

Nederland is sterk in veredeling en verwerking en een grote speler in een aantal mondiale ketens. De Nederlandse agro-foodsector en kennisinstellingen nemen mondiaal een vooraanstaande positie in. Daardoor kan Nederland, ook op mondiaal niveau, bijdragen aan de gewenste transitie, hetgeen kansen biedt voor de agro-foodsector. Dierenwelzijnsaspecten, consumentenacceptatie, klimaateffecten en effecten voor natuur en landschap zullen meer betrokken moeten worden bij de ontwikkeling van de veehouderij en bij de ontwikkeling van duurzame handelingsperspectieven voor de consument.

Mijn inzet

Het kabinet is zich ten volle bewust van de uitdagingen rond de klimaatverandering en plaatst deze in een brede duurzaamheidaanpak. Onlangs heeft u een brief ontvangen over de kabinetsbrede aanpak duurzame ontwikkeling (30 196, nr. 32). Als onderdeel van die aanpak trek ik het thema «biodiversiteit, voedsel en vlees», in nauwe samenwerking met mijn collega’s Koenders en Cramer. Doel van dat thema is een productie en consumptie van eiwitten die bijdraagt aan (mondiale) welvaart en voedselzekerheid en die blijft binnen de draagkracht van het ecosysteem. In mijn toekomstvisie op de veehouderij die ik in januari naar uw Kamer heb gestuurd, heb ik aangegeven dat de Nederlandse veehouderij zich binnen 15 jaar moet hebben ontwikkeld tot een in alle opzichten duurzame veehouderij, met een breed draagvlak in de samenleving. Een van de belangrijkste uitdagingen die ik daarbij zie, is het ontwikkelen van klimaat- en energieneutrale veehouderijsystemen.

Tegen die achtergrond werk ik op dit moment concreet langs de volgende sporen:

Het uitvoeren van een publiekscampagne duurzaamheid en voedsel. In 2009 start het Voedingscentrum een publiekscampagne over duurzaamheid en voedsel.

Een beleidsnota over voedsel en consument. Op dit moment werk ik aan de nota Voedsel en consument die ik later dit jaar aan uw Kamer zal sturen. In die nota zal ik concreet ingaan op de uitdaging om consumenten beter in staat te stellen bewust te consumeren. Het gaat mij niet alleen om bewustwording over de impact van consumptie op klimaat, maar om een brede duurzaamheidbenadering. Keuzevrijheid staat daarbij voorop voor mij. Ik kan en wil de consument niet dwingen bij zijn voedselkeuze.

Het sluiten van een energie- en klimaatconvenant met de agrosector. Ik heb op 10 juni jl. een akkoord gesloten met de agrosectoren in het kader van het kabinetsprogramma «Schoon en Zuinig». In dat convenant wordt onder andere een belangrijke bijdrage aan een klimaatsvriendelijke veehouderij in 2020 uitgewerkt.

Het stimuleren van innovaties. De Nederlandse agro-foodsector en -kennisinstellingen beschikken over een innovatief potentieel van wereldformaat. Ik zet fors in op systeeminnovaties in de veehouderij. Op dit moment wordt er onder leiding van Wageningen-UR gewerkt aan de ontwikkeling van integraal duurzame houderijsystemen. In 2011 dient 5% van de houderijsystemen integraal duurzaam te zijn met perspectief op een grootschalige toepassing in de jaren daarna.

Het stimuleren van duurzame ondernemers: Koplopers die investeren in dergelijke systemen en ondernemers die investeren in dierenwelzijns- en milieumaatregelen die verder gaan dan wettelijk is voorgeschreven, ondersteun ik fiscaal.

Het versterken van internationale duurzaamheid: De Nederlandse overheid draagt via publiek-private samenwerking met het bedrijfsleven bij aan verduurzaming van de sojaproductie in ontwikkelingslanden. Hiervoor zijn duurzaamheidscriteria in ontwikkeling in het kader van de Round Table on responsible Soy. Ook heb ik onlangs met collega Koenders de nota «Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid» naar uw Kamer gestuurd. Daarnaast loopt in EU-kader de discussie over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Verduurzaming van de Europese voedselproductie in mondiaal perspectief is daarbij een van de centrale uitdagingen.

Het uitvoeren van onderzoek: Het vraagstuk van de eiwittransitie is een complex vraagstuk dat meer onderzoek vergt. Op dit moment lopen er in opdracht van de rijksoverheid diverse onderzoeken. Ik noem een onderzoek in opdracht van VROM en LNV naar de milieu- en maatschappelijke effecten van de productie en consumptie van dierlijke eiwitten en enkele vervangingsstrategieën. Daarnaast loopt er een onderzoek in opdracht van VROM naar de aanwezigheid van randvoorwaarden voor een transitieproces in de eiwitketen. De resultaten van de eerste fase van dit onderzoek zullen midden 2008 beschikbaar zijn. Het kabinet zal een beleidsmatig vervolg geven aan deze onderzoeken.

Het voeren van een maatschappelijke dialoog. Ik wil met betrokkenen in de samenleving in de tweede helft van dit jaar een dialoog voeren over het eiwitvraagstuk. Deze dialoog moet leiden tot een gedeelde probleemdefinitie en een gedeelde visie op oplossingsrichtingen. Op basis van de resultaten van deze dialoog en van het eerdergenoemde onderzoek stel ik begin 2009 een robuuste agenda op ten behoeve van verdere beleidsontwikkeling en politieke keuzes.

Een convenant duurzame veehouderij. Nog voor het einde van het jaar wil ik met ketenpartijen en maatschappelijke organisaties concrete korte- en langetermijnafspraken maken over de uitwerking van mijn toekomstvisie op de veehouderij. Nog vóór de zomer van 2010 wil ik de voortgang richting duurzaamheid evalueren in overleg met de sector en maatschappelijke organisaties. Dan zal ik bezien of een verandering van aanpak en ambitie nodig is.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Het rapport is niet opgesteld in opdracht van LNV maar op initiatief van WUR, mede daartoe opgeroepen door de voorzitter van de vaste Kamercommissie LNV. WUR heeft het rapport uit eigen middelen gerealiseerd.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven