nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 september 2004
De fractie van de SGP heeft tijdens het Algemeen overleg van 7 juni
jongstleden over de toekomst van de veehouderij gevraagd of, gelet op de Reconstructiewet
concentratiegebieden, het mogelijk is in het kader van de reconstructie niet
te voorzien in vorming van varkensvrije zones. Ik heb toegezegd Uw Kamer hierover
schriftelijk te informeren. De verzending van deze brief is helaas vertraagd,
waarvoor ik mijn verontschuldigingen aanbied.
Op zich is in de teksten van de relevante artikelen van de Reconstructiewet
niet de eis vastgelegd dat elk reconstructieplan voorziet in de realisatie
van varkensvrije zones. Weliswaar zegt artikel 5 dat de reconstructie mede
maatregelen bevat «ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten
behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend
uit een hoge veedichtheid te verminderen», maar daarmee bedoelt de wetgever
niet dat er dus altijd varkensvrije zones moeten komen. De ruimtelijke maatregelen
waarin de reconstructie voorziet (juiste functies op de juiste plek, intensieve
veehouderij vooral ruimte geven in landbouwontwikkelingsgebieden en elders
minder) leiden ook zonder varkensvrije zones al tot een verandering van die
structuur. Varkensvrije zones hoeven hiervan niet noodzakelijkerwijze een
onderdeel te vormen.
Verder merk ik op dat artikel 11, tweede lid, waarin de «verplichte
inhoudsopgave» van het reconstructieplan staat, de varkensvrije zones
als zodanig niet noemt. De zones komen pas in het vierde lid aan de orde,
in die zin dat op de kaarten bij het plan ook «de varkensvrije zones»
worden vermeld. Nu de varkensvrije zones niet in het tweede, maar pas in het
vierde lid aan de orde komen, kan dit laatste artikellid zo worden begrepen,
dat de zones voorzover zij in het plan worden geprojecteerd, op de kaarten
worden vermeld.
Hetzelfde geldt voor de Rijksuitgangspunten, genoemd in de bijlage. Weliswaar
geeft artikel 9 aan dat de vaststelling van reconstructieplannen «met
inachtneming» van die uitgangspunten geschiedt, en geven de uitgangspunten
een aantal inhoudelijke eisen aan voor varkensvrije zones, maar als artikel
11 niet uitsluit dat er reconstructieplannen zonder varkensvrije zones worden
vastgesteld, dan gelden deze uitgangspunten ook uitsluitend voorzover het
plan inderdaad in varkensvrije zones voorziet.
Gelet op het voorgaande zal naar mijn oordeel een beroep tegen het besluit
tot vaststelling van het reconstructieplan en de beslissing tot goedkeuring
daarvan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet slagen,
als dit beroep gegrond is op de motivering dat het reconstructieplan in kwestie
in strijd met de wet geen varkensvrije zone bevat. Afgezien daarvan zou een
dergelijk beroep mijns inziens ook overigens niet kansrijk zijn. De vraag
is namelijk wie bij een dergelijk beroep als belanghebbende, in de zin van
de Algemene wet bestuursrecht – dus als rechtstreeks en individueel
in zijn belang getroffen – zou kunnen worden aangemerkt.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman