28 973
Toekomst van de intensieve veehouderij

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 september 2004

De fractie van de SGP heeft tijdens het Algemeen overleg van 7 juni jongstleden over de toekomst van de veehouderij gevraagd of, gelet op de Reconstructiewet concentratiegebieden, het mogelijk is in het kader van de reconstructie niet te voorzien in vorming van varkensvrije zones. Ik heb toegezegd Uw Kamer hierover schriftelijk te informeren. De verzending van deze brief is helaas vertraagd, waarvoor ik mijn verontschuldigingen aanbied.

Op zich is in de teksten van de relevante artikelen van de Reconstructiewet niet de eis vastgelegd dat elk reconstructieplan voorziet in de realisatie van varkensvrije zones. Weliswaar zegt artikel 5 dat de reconstructie mede maatregelen bevat «ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen», maar daarmee bedoelt de wetgever niet dat er dus altijd varkensvrije zones moeten komen. De ruimtelijke maatregelen waarin de reconstructie voorziet (juiste functies op de juiste plek, intensieve veehouderij vooral ruimte geven in landbouwontwikkelingsgebieden en elders minder) leiden ook zonder varkensvrije zones al tot een verandering van die structuur. Varkensvrije zones hoeven hiervan niet noodzakelijkerwijze een onderdeel te vormen.

Verder merk ik op dat artikel 11, tweede lid, waarin de «verplichte inhoudsopgave» van het reconstructieplan staat, de varkensvrije zones als zodanig niet noemt. De zones komen pas in het vierde lid aan de orde, in die zin dat op de kaarten bij het plan ook «de varkensvrije zones» worden vermeld. Nu de varkensvrije zones niet in het tweede, maar pas in het vierde lid aan de orde komen, kan dit laatste artikellid zo worden begrepen, dat de zones voorzover zij in het plan worden geprojecteerd, op de kaarten worden vermeld.

Hetzelfde geldt voor de Rijksuitgangspunten, genoemd in de bijlage. Weliswaar geeft artikel 9 aan dat de vaststelling van reconstructieplannen «met inachtneming» van die uitgangspunten geschiedt, en geven de uitgangspunten een aantal inhoudelijke eisen aan voor varkensvrije zones, maar als artikel 11 niet uitsluit dat er reconstructieplannen zonder varkensvrije zones worden vastgesteld, dan gelden deze uitgangspunten ook uitsluitend voorzover het plan inderdaad in varkensvrije zones voorziet.

Gelet op het voorgaande zal naar mijn oordeel een beroep tegen het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan en de beslissing tot goedkeuring daarvan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet slagen, als dit beroep gegrond is op de motivering dat het reconstructieplan in kwestie in strijd met de wet geen varkensvrije zone bevat. Afgezien daarvan zou een dergelijk beroep mijns inziens ook overigens niet kansrijk zijn. De vraag is namelijk wie bij een dergelijk beroep als belanghebbende, in de zin van de Algemene wet bestuursrecht – dus als rechtstreeks en individueel in zijn belang getroffen – zou kunnen worden aangemerkt.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven