28 960
Invoering van de Wet werk en bijstand (Invoeringswet Wet werk en bijstand)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 augustus 2003

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

Het derde en vierde lid komen als volgt te luiden:

3. Onverminderd de artikelen 8 tot en met 12, brengt het college de in het eerste en het tweede lid bedoelde besluiten binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand in overeenstemming met onderscheidenlijk die wet, de IOAZ of de IOAW, voorzover deze besluiten afwijken van die wetten.

4. Het college brengt vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 op grond van de IOAZ of de IOAW genomen besluiten binnen 24 maanden na die inwerkingtreding in overeenstemming met de artikelen 37 en 37a van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW, zoals deze artikelen luiden na de inwerkingtreding van de onderdelen L en M van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24.

B

Artikel 6 vervalt.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7 Zelfstandigen

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Wet werk en bijstand aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1, 6.4 en 7.1 van die wet.

D

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9 Vrijlating arbeidsinkomsten

Artikel 43, tweede lid, onderdelen m en n, van de Algemene bijstandswet blijft in het eerste jaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, van toepassing op de belanghebbende van wie op grond van dat artikel op de peildatum inkomsten niet tot zijn middelen werden gerekend, met dien verstande dat het bedrag dat op grond van dat artikel niet tot de middelen wordt gerekend, wordt vermenigvuldigd met:

a. 1, in de eerste tot en met de derde maand na de peildatum;

b. 0,75, in de vierde tot en met de zesde maand na de peildatum;

c. 0,5, in de zevende tot en met de negende maand na de peildatum;

d. 0,25, in de tiende tot en met de twaalfde maand na de peildatum.

E

In artikel 13 wordt «Onverminderd artikel 6 kunnen tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden,» vervangen door: Tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden, kunnen.

F

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Op dienstbetrekkingen als bedoeld in de Wet inschakeling werkzoekenden blijft titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede de artikelen 4, tweede, zesde en zevende lid, en 11, aanhef en onderdeel a, van de Wet inschakeling werkzoekenden van toepassing. Op deze dienstbetrekkingen is artikel 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet niet van toepassing.

G

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel C komt als volgt te luiden:

C

Artikel 6, derde lid, onderdeel e, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet» wordt vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet.

2. De zinsnede «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» wordt vervangen door: hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.

2. Onderdeel G komt te luiden:

G

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «artikel 13, tweede of derde lid, artikel 18, vierde lid,» vervangen door: artikel 13, tweede lid,.

2. In het eerste lid wordt de zinsnede «artikel 35, eerste lid, onderdeel c,» vervangen door: artikel 37, eerste lid, onderdeel c.

3. In het derde lid wordt de zinsnede «passende arbeid» telkens vervangen door: algemeen geaccepteerde arbeid.

3. Onderdeel V wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 59e wordt de zinsnede «artikel 14, tweede en derde lid» telkens vervangen door: artikel 14, tweede lid.

2. In artikel 59h vervalt telkens de zinsnede «of de begeleiding».

H

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel C komt te luiden:

C

Artikel 6, eerste lid, onderdeel d, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet» wordt vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet.

2. De zinsnede «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» wordt vervangen door: hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.

2. Onderdeel G komt te luiden:

G

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede «passende arbeid» telkens vervangen door: algemeen geaccepteerde arbeid.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «artikel 13, tweede of derde lid, artikel 18, vierde lid,» vervangen door: artikel 13, tweede lid,.

3. In het derde lid wordt de zinsnede «artikel 35, eerste lid, onderdeel c,» vervangen door: artikel 37, eerste lid, onderdeel c.

I

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel D vervalt.

2. Onderdeel E, tweede lid, wordt vervangen door twee leden, luidende:

2. In onderdeel f wordt de zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet.

3. In onderdeel f wordt «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.

3. Onderdeel F, zesde lid, komt te luiden:

6. Het zesde lid komt te luiden:

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling van de waarde van de woning en de voorwaarden waaronder de uitkering in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of verpanding wordt verleend.

4. Onderdeel G vervalt.

5. Onderdeel H komt te luiden:

H

In artikel 10, vijfde lid, wordt na «onder verband van hypotheek» een zinsnede ingevoegd: of verpanding.

6. De onderdelen I en O vervallen.

7. Onderdeel R komt te luiden:

R

Artikel 24 vervalt.

J

Aan artikel 26 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

H

Na artikel 82 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 82a Experimenten

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet met betrekking tot de beoordeling van en advisering over arbeidsinschakeling en het aanvragen van uitkeringen, toeslagen of bijstand doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 21, onderdelen e en f, 26, 28 en 29 van deze wet, artikel 41 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 11a, eerste lid, en 16a, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 11a, eerste lid, en 16a, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 26 van de Werkloosheidswet en artikel 11, tweede lid, van de Toeslagenwet. Bij toepassing van de eerste volzin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken.

2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet isingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

3. Onze Minister kan op gezamenlijk verzoek van de Centrale organisatie werk en inkomen en burgemeester en wethouders dan wel van de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel van de Centrale organisatie werk en inkomen, burgemeester en wethouders en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gemeenten dan wel Centra voor werk en inkomen aanwijzen waar overeenkomstig de bij en krachtens dit artikel gestelde regels door de Centrale organisatie werk en inkomen en burgemeester en wethouders of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt deelgenomen aan een experiment. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van deze bevoegdheid.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.

5. Onze Minister meldt aan de Staten-Generaal hoe het experiment in de praktijk is verlopen, alsmede zijn standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.

6. De voordracht voor krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregelen van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

K

Artikel 29, onderdeel B, komt te luiden:

B

Artikel 79a, tweede lid, komt te luiden:

2. Dit artikel is niet van toepassing op de premie over het loon van de persoon die arbeid verricht als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening.

L

Artikel 51 komt te luiden:

Artikel 51 Ambtenarenwet

In artikel 134, derde lid, van de Ambtenarenwet vervalt «, en de Wet inschakeling werkzoekenden».

M

Aan artikel 71 worden twee leden toegevoegd:

5. Na inwerkingtreding van artikelen 7, zesde lid, en 67, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit SUWI mede op die artikelen.

6. Na inwerkingtreding van artikel 37, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit vaststelling rekenpremie wachtgeldfondsen mede op dat artikel.

N

Aan artikel 72 wordt een volzin toegevoegd, luidende: In het koninklijk besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.

Toelichting

De in deze nota van wijziging opgenomen wijzigingen zijn overwegend technisch van aard of worden in de nota naar aanleiding van het verslag toegelicht. De andere wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Onderdeel A (artikel 4)

Deze wijziging vloeit voort uit de in de inleiding bij de nota naar aanleiding van het verslag over de Invoeringswet WWB aangekondigde gefaseerde invoering van de WWB. Deze gefaseerde invoering zal verder in het inwerkingtredingsbesluit WWB en in de ministeriële regeling op grond van artikel 70 worden geregeld.

Met de toevoeging van de zinsnede «voorzover deze besluiten afwijken van deze wetten» aan artikel 4, derde lid, wordt aangegeven dat niet alle besluiten volledig aan de WWB hoeven te worden aangepast. Het gaat om inhoudelijke afwijkingen van de WWB, met name waar het de rechten en plichten betreft en niet om formele zaken als verwijzingen naar artikelen van de Abw.

Onderdelen B en E (artikelen 6 en 13)

Met de onderhavige wijziging komt, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag over de Invoeringswet WWB in antwoord op een daarop betrekking hebbende vraag van de leden van de CDA-fractie is aangegeven, artikel 6 te vervallen.

Onderdeel C (artikel 7)

Met de onderhavige wijziging wordt de mogelijkheid geschapen om ten aanzien van bijstandverlening aan zelfstandigen ook van de volgende artikelen en paragrafen van de WWB af te wijken:

– artikel 11: rechthebbenden

– artikel 45: vaststelling en betaling

– artikel 48: geldlening en borgtocht

– artikel 77: verslag over de uitvoering

– paragraaf 4.2: aanpassing bedragen

Verder is met deze wijziging geregeld dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand in de voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de WWB aan personen die algemene bijstand ontvangen en zich voorbereiden op een bedrijf of zelfstandig beroep. Deze personen zijn als aparte groep benoemd, omdat zij geen zelfstandigen in de zin van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) zijn, maar de bijstandverlening aan deze groep wel nader in het Bbz is geregeld.

Onderdeel D (artikel 9)

Per 1 januari 2004 vervalt de vrijlating van arbeidsinkomsten. Vanaf die datum worden alle inkomsten uit arbeid op de uitkering in mindering gebracht. Voor diegenen die per 31 december 2003 al een vrijlating van inkomsten uit arbeid hebben geldt een overgangsregeling. Deze overgangsregeling is opgesteld met het oog op een geleidelijke overgangvan de oude naar de nieuwe situatie zodat een al te abrupte inkomensachteruitgang van cliënten met en vrijlating wordt voorkomen. De overgangsregeling gaat in op de datum van inwerkingtreding van de WWB en houdt in dat, voor degene die op de peildatum recht hadden op een gedeeltelijke vrijlating van de inkomsten uit arbeid, het recht op die vrijlating wordt afgebouwd en wel volgens de volgende systematiek. Gedurende de eerste drie maanden geldt nog een volledige vrijlating volgens de systematiek van artikel 43, tweede lid, onderdelen m en n, van de Abw. Gedurende de daarop volgende periode van drie maanden wordt het bedrag dat aldus niet tot de middelen wordt gerekend vermenigvuldigd met de factor 0,75. In de zevende tot en met negende maand na de peildatum is de vermenigvuldigingsfactor 0,5 en in de tiende tot en met twaalfde maand na de peildatum 0,25.

Onderdeel F (artikel 14)

Op grond van artikel 4, eerste lid, van de WIW hebben de huidige werknemers met een WIW-dienstbetrekking een arbeidsovereenkomst met de gemeente naar burgerlijk recht. Daarnaast is in artikel 4 van de WIW een aantal specifieke bepalingen met betrekking tot de WIW-dienstbetrekking opgenomen. Met de invoering van de WWB vervalt de WIW en daarmee de mogelijkheid voor gemeenten om langdurig werklozen op grond van de WIW een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan te bieden. Om te waarborgen dat de rechtspositie van de huidige WIW-werknemers niet wijzigt en te voorkomen dat deze werknemers door het vervallen van de WIW een andere rechtspositie krijgen, is in artikel 14 geregeld dat de hiervoor noodzakelijke bepalingen van artikel 4 van de WIW van toepassing blijven op deze WIW-werknemers. In dit verband wordt tevens geregeld dat artikel 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet niet van toepassing is. De arbeidsovereenkomsten van de huidige WIW-werknemers hoeven door het vervallen van de WIW dan ook niet te worden aangepast.

Onderdelen G en H (artikelen 23 en 24)

In artikel 20, derde lid, van de IOAZ en artikel 20, tweede lid, van de IOAW wordt aangegeven dat indien de belanghebbende nalaat passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt, de uitkering blijvend kan worden geweigerd naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven. In de lijn de WWB is ook in de IOAZ en de IOAW de term passende arbeid vervangen door algemeen geaccepteerde arbeid.

Onderdeel I (artikel 25)

Naast wijzigingen die tot doel hebben om de WIK daar waar dat noodzakelijk is te laten sporen met de WWB zijn, vooruitlopend op een voorgenomen algehele herziening van de WIK per 1 januari 2005, in de Invoeringswet WWB ook enkele wijzigingen van uitvoeringstechnische aard opgenomen die tot doel hebben de uitvoering van de WIK te vereenvoudigen. Concreet gaat het om de brutering van de WIK-uitkering, een wijziging in de verrekeningssystematiek en de mogelijkheid om een voorschot op basis van de WIK te verstrekken. Uit contacten met de WIK-centrumgemeenten, de VNG en de leveranciers van de automatiseringssystemen voor de WIK is recent gebleken dat het doorvoeren van de voorgestelde uitvoeringstechnische wijzigingen in combinatie met de implementatie van de WWB een onverantwoord grote druk veroorzaakt, waardoor een juiste en tijdige implementatie van de gewijzigde WIK in gevaar kan komen. Hoewel de WIK-centrumgemeenten op zich positief staan tegen over de beoogde uitvoeringstechnische aanpassingen van de WIK, dringen zij erop aan om de invoeringsdatum van deze wijzigingen te verschuiven naar 1 januari 2005. Het kabinet heeft besloten om mede gezien het belang van een zo voorspoedig mogelijk verlopende implementatie van de WWB aan dit verzoek tegemoet te komen en om de voorgestelde wijzigingen in de WIK uit te stellen tot 1 januari 2005, de datum waarop een algehele herziening van de WIK is voorzien. Om die reden komen de onderdelen D, G, I en O te vervallen en worden de onderdelen H en R gewijzigd conform de bepalingen in deze nota van wijziging.

Onderdeel J (artikel 26)

In het wetsvoorstel WWB is in artikel 83 al een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt bij algemene maatregel van bestuur (en met een zogenoemde voorhangprocedure bij het parlement) te regelen dat gemeenten een beleidsexperiment uitvoeren waarin wordt afgeweken van een aantal artikelen van die wet. Het kabinet acht het gewenst om – onder randvoorwaarden – ook te kunnen experimenteren met vormen van samenwerking tussen de ketenpartners die niet binnen de wettelijke kaders passen. Op basis van een dergelijke bepaling kan een andere taakverdeling tussen de ketenpartners in de praktijk worden uitgeprobeerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het versterken van de poortwachtersfunctie van CWI. Via een andere taakverdeling kan meer tijd vrij kan worden gemaakt voor actieve bemiddeling en werkgeversbenadering/acquisitie van vacatures. Experimenten kunnen bijvoorbeeld betreffen het veranderen van de fase-indeling in een methodiek die onderscheidt tussen direct en niet direct bemiddelbaren, het omvormen van het reïntegratie-advies in een verslag waarin CWI aangeeft waarom een klant niet direct bemiddelbaar wordt geacht en/of een verkorte uitkeringsuitvraag door CWI. Een dergelijk experiment dient in beginsel plaats te vinden op locatie van een bedrijfsverzamelgebouw uit oogpunt van klantvriendelijkheid en effectiviteit.

Een verzoek tot het uitvoeren van een experiment kan – afhankelijk van de onderwerpen waarop het experiment betrekking zal hebben – worden gedaan door CWI en burgemeester en wethouders, door CWI en UWV of door alledrie. Aangezien ook bij een experiment van twee van de genoemde partijen de belangen van de derde partij betrokken kunnen zijn en deze in elk geval daarover geïnformeerd moet zijn, zal in de nadere regels op grond van het derde lid opgenomen worden dat voorafgaand aan een verzoek van twee partijen overleg moet plaatsvinden met de derde. De raden van bestuur van CWI en UWV zullen in feite aangeven waar op regionaal/lokaal niveau experimenten kunnen ontstaan. Er mag geen wildgroei ontstaan en de differentiatie moet te managen zijn. De voorgenomen experimenten beogen geen terugkeer naar de intake zoals die voor de Wet SUWI bestond.

Analoog aan artikel 83 van de WWB wordt bij deze nota van wijziging een experimenteermogelijkheid in de Wet SUWI opgenomen. In de wet wordt de mogelijkheid om te experimenteren gecreëerd; in een algemene maatregel van bestuur (met voorhangprocedure) wordt nader bepaald op welke bepalingen de experimenten betrekking hebben, alsmede de randvoorwaarden. Deze algemene maatregel van bestuur zal, op grond van het zesde lid van dit artikel, vooraf aan beide kamers der Staten-Generaal worden voorgelegd. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke nadere voorwaarden een experiment moet voldoen. In afwijking van artikel 83 WWB duurt een experiment ten hoogste vijf jaar, waarbij het de bedoeling is de looptijd van een experiment zoveel mogelijk beperkt te houden. De achterliggende gedachte hierbij is dat het bij het artikel in de Wet SUWI experimenteren met betrekking tot het functioneren van instituties betreft. Wijzigingen in de werkwijze en daarbij horende werkcultuur in instituties hebben meer tijd nodig om effect te sorteren dan wijzigingen in de rechten en plichten zoals in de WWB. Het is op voorhand overigens niet de bedoeling om een experiment vijf jaar te laten duren. De wet biedt nu wel de mogelijkheid om bijvoorbeeld in eerste instantie uit te gaan van een duur van drie jaar en het experiment vervolgens met (maximaal) twee jaar te verlengen. Gegeven het karakter van een experiment zullen experimenten worden beperkt in duur en aantallen. De doelstellingen en de te behalen resultaten dienen door de ketenpartijen vooraf in termen van outcome en in termen van de producten voor de landelijke beleidsontwikkeling worden bepaald. Na afloop wordt aan het parlement gemeld hoe het experiment is verlopen. Mede op grond daarvan kan worden bepaald of een experiment tot wetswijziging moet leiden.

Onderdeel N (artikel 72)

Deze bepaling is voor de zekerheid opgenomen om de WWB in werking te kunnen laten treden met ingang van 1 januari 2004, ook in de situatie dat plaatsing van de WWB in het Staatsblad onverhoopt later mocht plaatsvinden dan thans voorzien. Het kabinet gaat er vooralsnog vanuit dat plaatsing van de WWB in het Staatsblad in oktober 2003 mogelijk moet zijn.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven