Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28960 nr. 1;2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28960 nr. 1;2 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot invoering van de Wet werk en bijstand (Invoeringswet Wet werk en bijstand).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de invoering van de Wet werk en bijstand en enkele daarmee samenhangende onderwerpen te regelen, zulks onder intrekking van de Algemene bijstandswet, de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden, de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ en het Besluit in- en doorstroombanen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. Peildatum: de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand;
c. Algemene bijstandswet: de Algemene bijstandswet zoals deze luidde op de peildatum;
d. Wet inschakeling werkzoekenden: de Wet inschakeling werkzoekenden zoals deze luidde op de peildatum;
e. Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ: de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ zoals deze luidde op de peildatum;
f. Besluit in- en doorstroombanen: het Besluit in- en doorstroombanen zoals dit luidde op de peildatum;
g. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
h. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
i. College: het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in de artikelen 10, derde lid, en 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 2 Intrekking wetten en besluit
1. De Algemene bijstandswet, de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden, de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ en het Besluit in- en doorstroombanen worden ingetrokken.
2. Voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan van de in het eerste lid genoemde wetten of het Besluit in- en doorstroombanen kan bij koninklijk besluit het tijdstip waarop deze vervallen verschillend worden gesteld.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de gevolgen van de toepassing van het tweede lid, waarbij zo nodig kan worden afgeweken van de in dat lid bedoelde artikelen of onderdelen daarvan.
Artikel 3 Toeslagenverordening
De verordening, bedoeld in artikel 38 van de Algemene bijstandswet, geldt als de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand.
1. Door het college op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van de Wet werk en bijstand.
2. In afwijking van het eerste lid gelden door het college op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen ten aanzien van personen die een uitkering ontvangen op grond van de IOAZ of de IOAW genomen besluiten als door hem genomen besluiten op grond van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW.
3. Onverminderd de artikelen 6 en 8 tot en met 12, brengt het college de in het eerste en het tweede lid bedoelde besluiten binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand in overeenstemming met onderscheidenlijk die wet, de IOAZ of de IOAW.
4. Het college brengt vóór of op de peildatum op grond van de IOAZ of de IOAW genomen besluiten binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 in overeenstemming met de artikelen 37 en 37a van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW, zoals deze luiden na de inwerkingtreding van de onderdelen L en M van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24.
5. In dit hoofdstuk worden onder door het college genomen besluiten op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen mede verstaan door hem op grond van die wetten of dat besluit met toepassing van artikel 2, tweede lid, na de peildatum genomen besluiten.
Op een aanvraag tot het verlenen van bijstand wordt beslist met toepassing van:
WIW of het ID-besluit genomen besluiten moeten worden beschouwd als besluiten op grond van de WWB (artikel 4, eerste lid) waarvoor dus ook het financiële regime van de WWB geldt, ook zolang een aantal bepalingen van de oude regelgeving nog enige tijd van kracht zijn.
Het centraal geregelde overgangsregime kan zich dus beperken tot die onderdelen van de wet waarin centrale regels zijn gesteld die afwijken van de eerdere regelgeving terzake.
Dit betreft:
1. het vaststellen van een drietal verordeningen;
2. het invoeren van een algemeen geldende arbeidsverplichting met de mogelijkheid van individuele ontheffing;
3. wijzigingen in de centrale regelgeving voor de hoogte van de bijstand;
4. uitbesteding reïntegratieactiviteiten. Hierop zal nader worden ingegaan in de artikelsgewijze toelichting.
De WWB kent bij drie onderdelen de opdracht aan gemeenten het beleid vast te leggen in een verordening. Behalve de al onder de Abw voorgeschreven toeslagenverordening betreft dit de nieuw vast te stellen verordeningen voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen (reïntegratieverordening) en voor de verlaging van de uitkering bij het niet nakomen van verplichtingen (afstemmingsverordening). Voor de nieuw vast te stellen verordening krijgen gemeenten enige extra tijd om deze vast te stellen. In de toelichting op artikel 2 is aangegeven wat het kabinet daarbij voor ogen staat. Gelet op het voornemen van het kabinet de WWB in te voeren per 1 januari 2004, is daarbij aangegeven dat de verordeningen uiterlijk na drie maanden in werking moeten treden.
Ten aanzien van de reïntegratieverordening (artikel 8, lid 1, onder a, WWB) geldt het volgende. Het is aan de gemeente om ondersteuning en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling die zijn aangeboden vóór de invoering van de WWB, zo nodig aan deze verordening aan te passen. Deze invoeringswet stelt daarvoor geen regels. Voor degenen die eerst vanaf de invoering van de WWB recht hebben op bijstand geldt van meet af aan de plicht tot arbeidsinschakeling zoals vastgelegd in artikel 9 van de WWB. De gemeente is op grond van artikel 7 van de WWB verantwoordelijk voor de ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen. Aan deze verantwoordelijkheid wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat er gedurende maximaal drie maanden nog geen reïntegratieverordening is. De gemeente dient dus zonder de aanwezigheid van een verordening haar besluiten terzake voldoende te motiveren op basis van vastgesteld beleid. Ook in deze situatie geldt dat de gemeente, behoudens een eerder verzoek daartoe van betrokkenen, zelf kan bepalen of het naderhand nodig is een nieuw besluit te nemen op basis van de reïntegratieverordening.
Voor personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en voor niet-uitkeringsgerechtigden bestaat niet de arbeidsverplichting maar wel de aanspraak op ondersteuning en op de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte voorzieningen. Ook voor deze categorieën geldt dat burgemeester en wethouders, zolang er nog geen reïntegratieverordening is, een besluit moeten nemen rechtstreeks op grond van de WWb en dat het aan hen is, behoudens een eerder verzoek daartoe van betrokkene, om te bepalen of het naderhand nodig is een nieuw besluit te nemen op basis van de reïntegratieverordening.
a. de Algemene bijstandswet, indien het recht op bijstand ingaat vóór of op de peildatum;
b. de Wet werk en bijstand, indien het recht op bijstand ingaat na de peildatum.
Artikel 6 Terugvordering, verhaal, boetes en maatregelen
Op terugvordering of anderszins terugbetaling en verhaal van, alsmede op boetes en maatregelen met betrekking tot, vóór of op de peildatum onderscheidenlijk met toepassing van artikel 2, tweede lid, na de peildatum verleende bijstand blijft de Algemene bijstandwet van toepassing.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand aan zelfstandigen op grond van de Wet werk en bijstand, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 32, 34, 40, 41 en de paragrafen 6.1, 6.4 en 7.1 van die wet.
Als het vermogen dat vanaf de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen, bedoeld in artikel 34, vierde lid, van de Wet werk en bijstand, van de belanghebbende aan wie op de peildatum algemene bijstand werd verleend, geldt het bedrag zoals dat laatstelijk vóór of op de peildatum door het college is vastgesteld.
Artikel 9 Vrijlating arbeidsinkomsten
1. De inkomsten uit arbeid van de belanghebbende van wie op grond van artikel 43, tweede lid, onderdelen m en n, van de Algemene bijstandswet deze inkomsten op de peildatum niet tot zijn middelen werden gerekend, worden in het eerste jaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft eveneens niet tot de middelen gerekend tot het in het tweede lid bepaalde percentage van de inkomsten uit arbeid tot een maximum van hetzelfde percentage van het bedrag dat op de peildatum niet tot de middelen werd gerekend.
2. De percentages, bedoeld in het eerste lid, bedragen:
a. 100, in de eerste tot en met de derde maand na de peildatum;
b. 75, in de vierde tot en met de zesde maand na de peildatum;
c. 50, in de zevende tot en met de negende maand na de peildatum;
d. 25, in de tiende tot en met de twaalfde maand na de peildatum.
Artikel 10 Categoriale bijzondere bijstand
1. De belanghebbende die op de peildatum op grond van artikel 39, tweede lid, van de Algemene bijstandswet recht had op bijzondere bijstand, behoudt dit recht tot het tijdstip dat in de desbetreffende beschikking is bepaald, doch uiterlijk tot een jaar na inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand.
2. Colleges die op de peildatum op grond van artikel 39, tweede lid, van de Algemene bijstandswet bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering verstrekten, kunnen ook na inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand bijzondere bijstand in deze vorm verstrekken.
Artikel 11 Woonwagen en -schip
1. Artikel 50, tweede lid, van de Wet werk en bijstand is niet van toepassing op de belanghebbende die op de peildatum recht had op algemene bijstand en eigenaar was van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woonwagen of bewoond woonschip met bijbehorend erf.
2. De toepassing van het eerste lid eindigt op het tijdstip dat het recht op algemene bijstand eindigt, tenzij de belanghebbende binnen een jaar na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand opnieuw recht heeft op algemene bijstand.
1. Artikel 20 van de Algemene bijstandswet en artikel 4, vierde lid, laatste volzin, van de Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet blijven van toepassing op bijstand die op de peildatum werd verleend met toepassing van die artikelen.
2. Indien in de periode tussen de datum van plaatsing van de Wet werk en bijstand in het Staatsblad en de inwerkingtreding van voornoemde wet bijstand is aangevraagd, wordt in voorkomende gevallen de krediethypotheek gevestigd met inachtneming van die wet.
Onverminderd artikel 6 kunnen tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden, kosten van bijstand door het college worden verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet.
Artikel 14 Gesubsidieerde arbeid
Een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet en een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen gelden als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 7, vierde lid, van de Wet werk en bijstand is niet van toepassing op werkzaamheden die zijn gestart:
a. ter uitvoering van artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden of artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen vóór of op de peildatum;
b. in het kader van met de in onderdeel a bedoelde werkzaamheden vergelijkbare voorzieningen in het eerste kalenderjaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft.
Het deel van de subsidie, bedoeld in artikel 14 van de Wet inschakeling werkzoekenden, van het kalenderjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand dat op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, wordt toegevoegd aan de subsidie van het daaropvolgende kalenderjaar dan wel in dat jaar wordt besteed aan laatstgenoemde wet of de Wet sociale werkvoorziening, wordt toegevoegd aan de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, van het eerste kalenderjaar waarop laatstgenoemde wet betrekking heeft, onderscheidenlijk besteed aan de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel 17 Uitkeringen gemeenten
1. Voor het eerste kalenderjaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, worden de uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van voornoemde wet, vastgesteld binnen vier weken na inwerkingtreding van die wet.
2. De vaststelling van de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ, voor de in het eerste kalenderjaar na de inwerkingtreding van de artikelen 23 en 24 ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, van voornoemde wet geldt als de vaststelling van de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de IOAW onderscheidenlijk de IOAZ.
Artikel 18 Verantwoording Abw, IOAW en IOAZ
1. De Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ blijft van toepassing op:
a. de vergoeding van en de uitkering voor vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand ten laste van de gemeente gebleven kosten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de in de aanhef genoemde wet;
b. de vergoeding van vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand gemaakte kosten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de in de aanhef genoemde wet.
2. De artikelen 117, 130, 132 en 133 van de Algemene bijstandswet blijven van toepassing op de uitvoering van die wet na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand.
3. Hoofdstuk V van de IOAZ onderscheidenlijk de IOAW is van toepassing op:
a. de vergoeding van en de uitkering voor vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 ten laste van de gemeente gebleven kosten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ;
b. de vergoeding van vóór de inwerkingtreding van artikel 23 onderscheidenlijk artikel 24 gemaakte kosten als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel d, van de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ.
1. Hoofdstuk 3 van de Wet inschakeling werkzoekenden blijft van toepassing op vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand verstrekte subsidie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van eerstgenoemde wet.
2. De artikelen 19, 20 en 21 van de Wet inschakeling werkzoekenden blijven van toepassing op de uitvoering van die wet na inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand.
Artikel 20 Verantwoording Besluit in- en doorstroombanen
Artikel 13 van het Besluit in- en doorstroombanen blijft van toepassing op:
a. vóór de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand verleende subsidie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van voornoemd besluit;
b. de uitvoering van dat besluit na inwerkingtreding van die wet.
Artikel 21 Bezwaar- en beroepschriften
1. Op een bezwaar- of beroepschrift dat:
a. vóór of op de peildatum is ingediend tegen een door het college op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist;
b. na de peildatum is ingediend tegen een op grond van de in het eerste lid bedoelde wetten of het Besluit in- en doorstroombanen met toepassing van artikel 2, tweede lid, na de peildatum genomen besluit en waarop nog niet onherroepelijk is beslist op het tijdstip dat de bepaling vervalt op grond waarvan het besluit is genomen;
c. na de peildatum is ingediend en betrekking heeft op bijstandsverlening waarop ingevolge artikel 12, eerste lid, de Algemene bijstandswet van toepassing is;
wordt beslist met toepassing van onderscheidenlijk de Algemene bijstandswet, de Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verzoeken als bedoeld in artikel 140 van de Algemene bijstandswet en verzoeken om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Onze Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatige uitvoering van dit hoofdstuk door het college. De paragrafen 7.2 en 7.3 van de Wet werk en bijstand zijn van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 3 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
§ 3.1 Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Artikel 23 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 55, eerste lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 37, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;
b. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.
Artikel 6, derde lid, onderdeel e, wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet» wordt vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet en «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» door: artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg.
Artikel 13 wordt vervangen door:
1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
2. De belanghebbende is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
3. Burgemeester en wethouders stellen bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
4. Een ieder is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs dat is afgegeven op grond van de Wegenverkeerswet dan wel een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 14, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «in het derde en vierde lid» wordt vervangen door: in het tweede en derde lid.
2. De zinsnede «artikel 36» wordt vervangen door: artikel 37a.
Artikel 18 vervalt.
Artikel 20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «artikel 13, tweede of derde lid, artikel 18, vierde lid,» wordt vervangen door: artikel 13, tweede lid,.
2. De zinsnede «artikel 35, eerste lid, onderdeel c,» wordt vervangen door: artikel 37, eerste lid, onderdeel c.
De titel van Hoofdstuk III wordt vervangen door: Rechten en plichten.
Artikel 34 wordt vervangen door:
1. Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor:
a. het ondersteunen van personen die een uitkering op grond van deze wet ontvangen bij arbeidsinschakeling en, indien burgemeester en wethouders daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk achten, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening, en;
b. het verlenen van een uitkering aan de gewezen zelfstandige bedoeld in artikel 2.
2. Burgemeester en wethouders werken bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. Burgemeester en wethouders laten werkzaamheden die in het kader van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, worden uitgevoerd, zo veel mogelijk verrichten door derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen.
4. Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Burgemeester en wethouders kunnen de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het derde en vierde lid.
Artikel 35 wordt vervangen door:
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de taken, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 36 wordt vervangen door:
1. Belanghebbenden die een uitkering ontvangen, hebben overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 37 wordt vervangen door:
1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag van melding, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij de Centrale organisatie werk en inkomen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;
d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. gebruik te maken van een door burgemeester en wethouders aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
2. Indien uitkering wordt verleend aan echtgenoten gelden de verplichtingen bedoeld in het eerste lid voor ieder van hen.
Artikel 37a wordt vervangen door:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kunnen burgemeester en wethouders in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer verplichtingen als bedoeld in artikel 37. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 38 vervalt.
Artikel 40 vervalt.
In artikel 41, tweede lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» de volgende zinsnede ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.
Artikel 42 wordt vervangen door:
Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet, met inachtneming van artikel 150 van de Gemeentewet.
Artikel 43 vervalt.
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid vervalt de zinsnede «, indien burgemeester en wethouders op grond van artikel 43, derde lid, aan de Centrale organisatie werk en inkomen mandaat hebben verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van uitkering,».
2. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen.
3. In het derde lid vervalt de zinsnede «, indien burgemeester en wethouders op grond van artikel 43, derde lid, aan de Centrale organisatie werk en inkomen mandaat hebben verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van uitkering,».
Artikel 48, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd:
f. buitenlandse organen voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang;
g. bestuursorganen van de Nederlandse Antillen en Aruba voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang.
In Hoofdstuk IV worden de paragrafen 3 en 4 vervangen door:
1. Onze Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op:
a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders;
b. de doeltreffendheid van deze wet.
2. Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, onder leiding van het hoofd van die inspectie. De artikelen 37, 38, 42 en 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen zijn van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen constateert, aan burgemeester en wethouders, nadat zij gedurende acht weken in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen. In een aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen burgemeester en wethouders de uitvoering in overeenstemming hebben gebracht met deze aanwijzing.
1. Burgemeester en wethouders dienen jaarlijks bij Onze Minister een verslag in over de uitvoering van deze wet. Het verslag omvat mede een opgave van de ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten, bedoeld in de artikelen 56, eerste lid en 59f, eerste lid, en is voorzien van een verklaring van de accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de getrouwheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de uitvoering van de wet, alsmede van een oordeel van de gemeenteraad over de uitvoering van de wet.
2. Voorafgaand aan het verslag, bedoeld in het eerste lid, dienen burgemeester en wethouders bij Onze Minister een voorlopig verslag in over de uitvoering.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het voorlopig verslag, het verslag en over de verklaring en het onderzoek dat resulteert in deze verklaring. Deze regels kunnen voor bepaalde categorieën van gemeenten verschillen.
1. Burgemeester en wethouders en de gemeenteraad verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die hij voor het toezicht, de statistiek, de informatievoorziening en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop burgemeester en wethouders en de gemeenteraad de in het eerste lid bedoelde inlichtingen verzamelen en verstrekken.
3. De inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, en de bescheiden, bedoeld in artikel 54, worden kosteloos verstrekt.
Hoofdstuk V komt te luiden:
1. Onze Minister vergoedt, ten laste van 's Rijks kas, 75% van de in een kalenderjaar ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten van uitkeringen, waaronder begrepen de premies volksverzekeringen en de ziekenfondspremie die daarover verschuldigd zijn.
2. Onder ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan, de in een kalenderjaar door de gemeente verleende uitkering, bedoeld in het eerste lid, verminderd met alle ontvangsten van de gemeente in dat jaar in verband met de verlening van uitkering, waaronder begrepen de bedragen die de gemeente ontvangt door toepassing van artikel 20a.
1. Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 56.
2. Indien de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders, of de administratie, bedoeld in artikel 41 ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.
1. Voor de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 56, die op grond van het eerste lid van dat artikel niet voor vergoeding in aanmerking komen, verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een uitkering. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.
2. Het bedrag van de uitkering wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Bij of krachtens deze maatregel kunnen regels worden gesteld omtrent het verzamelen en vaststellen van gegevens noodzakelijk voor de berekening van het bedrag van de uitkering.
1. Het totale bedrag, bedoeld in artikel 58, tweede lid, kan in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft en in het daaropvolgende jaar bij wet worden verhoogd indien de ontwikkeling van de uitkeringslasten daartoe aanleiding geeft.
2. Indien het totale bedrag wordt herzien, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid, wordt verhoogd binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.
3. Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, wordt voor de toepassing van de artikelen 59a en 59b, onder het bedrag van de uitkering verstaan: het bedrag van de uitkering inclusief de verhoging, bedoeld in het tweede lid.
1. Indien bij de vaststelling van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 59c, blijkt, dat de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, in een kalenderjaar meer bedragen dan 115% van het bedrag van de uitkering, bedoeld in artikel 58, of meer dan het totaal van het bedrag van de uitkering en het bedrag dat wordt verkregen door een bedrag van € 6,81 te vermenigvuldigen met het aantal inwoners in die gemeente op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar, wordt door Onze Minister ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een aanvullende uitkering toegekend.
2. De hoogte van de aanvullende uitkering is:
a. gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en 115% van het bedrag van de uitkering, of, indien dit groter is,
b. gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en het in het eerste lid bedoelde totaalbedrag.
3. Het percentage en het met het aantal inwoners te vermenigvuldigen bedrag, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden verhoogd of verlaagd.
4. Het aantal inwoners, bedoeld in het eerste lid, wordt ontleend aan de statistiek «Bevolking der gemeenten in Nederland op 1 januari» van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Onze Minister stelt regels inzake de betaling van:
a. de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid;
b. het bedrag waarmee de uitkering op grond van artikel 59 wordt verhoogd;
c. de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 59a.
1. Onze Minister stelt de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in de artikelen 56 en 58, de vergoeding, bedoeld in artikel 56 en de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 59a, vast, binnen een jaar na ontvangst van het verslag en de daarop betrekking hebbende verklaring bedoeld in artikel 54, eerste lid.
2. Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring worden de ten laste van de gemeente gebleven kosten ambtshalve vastgesteld.
1. De volgens opgave van burgemeester en wethouders ten laste gebleven kosten worden bij de vaststelling, bedoeld in artikel 59c, eerste lid, buiten aanmerking gelaten indien:
a. het uitkering betreft die is verleend in strijd met bij of krachtens deze wet gestelde regels, of die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk II, paragraaf 5, is of wordt teruggevorderd;
b. niet is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 20 of 20a gestelde regels, voor een bedrag gelijk aan het bedrag waarmee de kosten zouden zijn verlaagd indien burgemeester en wethouders op een juiste wijze toepassing zouden hebben gegeven aan deze artikelen.
2. Indien als gevolg van het niet hebben voldaan door burgemeester en wethouders aan de bij of krachtens de artikelen 13 tot en met 19 en 41 gestelde regels, niet kan worden vastgesteld of en voor welk bedrag de ten laste van de gemeenten gebleven kosten buiten aanmerking moeten worden gelaten, wordt volgens door Onze Minister te stellen regels hiervoor een bedrag vastgesteld.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voorzover naar het oordeel van Onze Minister:
a. de tekortkomingen van bijzondere aard of geringe betekenis zijn;
b. burgemeester en wethouders zich voldoende hebben ingespannen om de tekortkomingen op te heffen.
paragraaf 4. Uitvoeringskosten
1. Onze Minister vergoedt ten laste van 's Rijks kas 90% van de kosten van bij de toepassing van artikel 14, tweede en derde lid, aan derden opgedragen onderzoek.
2. Onder onderzoek wordt verstaan een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek, waaronder begrepen de taxatie van vermogensbestanddelen, afgerond met een schriftelijke rapportage, voorzover dit onderzoek noodzakelijk is voor de uitvoering van de bij of krachtens artikel 14, tweede en derde lid, gestelde regels.
1. Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 59e.
2. Indien de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders, of de administratie, bedoeld in artikel 41 ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.
1. Onze Minister stelt de vergoeding, bedoeld in artikel 59e vast binnen een jaar na ontvangst van het verslag en daarop betrekking hebbende verklaring, bedoeld in artikel 54, eerste lid.
2. Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring wordt de vergoeding ambtshalve vastgesteld.
De kosten, bedoeld in artikel 59e, eerste lid, worden niet vergoed:
a. indien het onderzoek of de begeleiding is opgedragen aan een deskundige derde die onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders werkzaam is;
b. voorzover zij hoger zijn dan de door Onze Minister vast te stellen maximaal voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor onderzoek of begeleiding.
Burgemeester en wethouders brengen de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ten laste van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 24 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 55, eerste lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 37, eerste lid, van de Wet werk en bijstand.
2. In het tweede lid, wordt de zinsnede «eerste lid, onderdeel e,» vervangen door: eerste lid, onderdeel h,.
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;
b. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.
Artikel 6, eerste lid, onderdeel d, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet» wordt vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet
2. De zinsnede «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» wordt vervangen door: artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg.
Artikel 13 wordt vervangen door:
1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
2. De belanghebbende is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
3. Burgemeester en wethouders stellen bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
4. Een ieder is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs dat is afgegeven op grond van de Wegenverkeerswet dan wel een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 14, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «in het derde en vierde lid» wordt vervangen door: in het tweede en derde lid.
2. De zinsnede «artikel 36» wordt vervangen door: artikel 37a.
Artikel 18 vervalt.
Artikel 20, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «artikel 13, tweede of derde lid, artikel 18, vierde lid,» wordt vervangen door: artikel 13, tweede lid,.
2. De zinsnede «artikel 35, eerste lid, onderdeel c,» wordt vervangen door: artikel 37, eerste lid, onderdeel c.
De titel van Hoofdstuk III wordt vervangen door: Rechten en plichten.
Artikel 34 wordt vervangen door:
1. Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor:
a. het ondersteunen van personen die een uitkering op grond van deze wet ontvangen bij arbeidsinschakeling en, indien burgemeester en wethouders daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk achten, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening, en;
b. het verlenen van een uitkering aan de werkloze werknemer bedoeld in artikel 2.
2. Burgemeester en wethouders werken bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. Burgemeester en wethouders laten werkzaamheden die in het kader van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, worden uitgevoerd, zo veel mogelijk verrichten door derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen.
4. Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Burgemeester en wethouders kunnen de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het derde en vierde lid.
Artikel 35 wordt vervangen door:
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de taken vermeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 36 wordt vervangen door:
1. Belanghebbenden die een uitkering ontvangen, hebben overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 37 wordt vervangen door:
1. De belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking is vanaf de dag van melding, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij de Centrale organisatie werk en inkomen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;
d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;
e. gebruik te maken van een door burgemeester en wethouders aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
2. Indien uitkering wordt verleend aan echtgenoten gelden de verplichtingen bedoeld in het eerste lid voor ieder van hen.
Artikel 37a wordt vervangen door:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kunnen burgemeester en wethouders in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer verplichtingen als bedoeld in artikel 37. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 38 vervalt.
Artikel 40 vervalt.
In artikel 41, tweede lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» de volgende zinsnede ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.
Artikel 42 wordt vervangen door:
Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet, met inachtneming van artikel 150 van de Gemeentewet.
Artikel 43 vervalt.
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid vervalt de zinsnede «, indien burgemeester en wethouders op grond van artikel 43, derde lid, aan de Centrale organisatie werk en inkomen mandaat hebben verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van uitkering,».
2. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. derden die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de arbeidsinschakeling van personen bevorderen.
3. In het derde lid vervalt de zinsnede «, indien burgemeester en wethouders op grond van artikel 43, derde lid, aan de Centrale organisatie werk en inkomen mandaat hebben verleend tot het nemen van besluiten inzake de verlening van uitkering,».
Artikel 48, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd:
f. buitenlandse organen voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang;
g. bestuursorganen van de Nederlandse Antillen en Aruba voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang.
In Hoofdstuk IV wordt de paragrafen 3 en 4 vervangen door:
1. Onze Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op:
a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders;
b. de doeltreffendheid van deze wet.
2. Het toezicht, bedoeld in het eerste lid, wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, onder leiding van het hoofd van die inspectie. De artikelen 37, 38, 42 en 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen zijn van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen constateert, aan burgemeester en wethouders, nadat zij gedurende acht weken in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen. In een aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen burgemeester en wethouders de uitvoering in overeenstemming hebben gebracht met deze aanwijzing.
1. Burgemeester en wethouders dienen jaarlijks bij Onze Minister een verslag in over de uitvoering van deze wet. Het verslag omvat mede een opgave van de ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten, bedoeld in artikel 56, eerste lid en is voorzien van een verklaring van de accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de getrouwheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de uitvoering van de wet, alsmede van een oordeel van de gemeenteraad over de uitvoering van de wet.
2. Voorafgaand aan het verslag, bedoeld in het eerste lid, dienen burgemeester en wethouders bij Onze Minister een voorlopig verslag in over de uitvoering.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake het voorlopig verslag, het verslag en over de verklaring en het onderzoek dat resulteert in deze verklaring. Deze regels kunnen voor bepaalde categorieën van gemeenten verschillen.
1. Burgemeester en wethouders en de gemeenteraad verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die hij voor het toezicht, de statistiek, de informatievoorziening en de beleidsvorming met betrekking tot deze wet nodig heeft.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop burgemeester en wethouders en de gemeenteraad de in het eerste lid bedoelde inlichtingen verzamelen en verstrekken.
3. De inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, en de bescheiden, bedoeld in artikel 54, worden kosteloos verstrekt.
Hoofdstuk V komt te luiden:
1. Onze Minister vergoedt, ten laste van 's Rijks kas, 75% van de in een kalenderjaar ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten van uitkeringen, waaronder begrepen de premies volksverzekeringen en de ziekenfondspremie die daarover verschuldigd zijn.
2. Onder ten laste van burgemeester en wethouders gebleven kosten, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan, de in een kalenderjaar door de gemeente verleende uitkering, bedoeld in het eerste lid, verminderd met alle ontvangsten van de gemeente in dat jaar in verband met de verlening van uitkering, waaronder begrepen de bedragen die de gemeente ontvangt door toepassing van artikel 20a.
1. Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlenen van voorschotten op de vergoeding, bedoeld in artikel 56.
2. Indien de uitvoering van deze wet door burgemeester en wethouders, of de administratie, bedoeld in artikel 41 ernstige tekortkomingen vertoont, kan Onze Minister besluiten de voorschotten lager vast te stellen dan uit de op grond van het eerste lid gestelde regels voortvloeit.
1. Voor de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 56, die op grond van het eerste lid van dat artikel niet voor vergoeding in aanmerking komen, verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een uitkering. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.
2. Het bedrag van de uitkering wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Bij of krachtens deze maatregel kunnen regels worden gesteld omtrent het verzamelen en vaststellen van gegevens noodzakelijk voor de berekening van het bedrag van de uitkering.
1. Het totale bedrag, bedoeld in artikel 58, tweede lid, kan in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft en in het daaropvolgende jaar bij wet worden verhoogd indien de ontwikkeling van de uitkeringslasten daartoe aanleiding geeft.
2. Indien het totale bedrag wordt herzien, wordt het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid, wordt verhoogd binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.
3. Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, wordt voor de toepassing van de artikelen 59a en 59b, onder het bedrag van de uitkering verstaan: het bedrag van de uitkering inclusief de verhoging, bedoeld in het tweede lid.
1. Indien bij de vaststelling van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 59c, blijkt, dat de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, in een kalenderjaar meer bedragen dan 115% van het bedrag van de uitkering, bedoeld in artikel 58, of meer dan het totaal van het bedrag van de uitkering en het bedrag dat wordt verkregen door een bedrag van € 6,81 te vermenigvuldigen met het aantal inwoners in die gemeente op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar, wordt door Onze Minister ten laste van 's Rijks kas aan de gemeente een aanvullende uitkering toegekend.
2. De hoogte van de aanvullende uitkering is:
a. gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en 115% van het bedrag van de uitkering, of, indien dit groter is,
b. gelijk aan het verschil tussen het bedrag van de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 58, eerste lid, en het in het eerste lid bedoelde totaalbedrag.
3. Het percentage en het met het aantal inwoners te vermenigvuldigen bedrag, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden verhoogd of verlaagd.
4. Het aantal inwoners, bedoeld in het eerste lid, wordt ontleend aan de statistiek «Bevolking der gemeenten in Nederland op 1 januari» van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Onze Minister stelt regels inzake de betaling van:
a. de uitkering, bedoeld in artikel 58, eerste lid;
b. het bedrag waarmee de uitkering op grond van artikel 59 wordt verhoogd;
c. de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 59a.
1. Onze Minister stelt de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in de artikelen 56 en 58, de vergoeding, bedoeld in artikel 56 en de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 59a, vast, binnen een jaar na ontvangst van het verslag en de daarop betrekking hebbende verklaring bedoeld in artikel 54, eerste lid.
2. Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring worden de ten laste van de gemeente gebleven kosten ambtshalve vastgesteld.
1. De volgens opgave van burgemeester en wethouders ten laste gebleven kosten worden bij de vaststelling, bedoeld in artikel 59c, eerste lid, buiten aanmerking gelaten indien:
a. het uitkering betreft die is verleend in strijd met bij of krachtens deze wet gestelde regels, of die niet of niet volledig overeenkomstig hoofdstuk II, paragraaf 5, is of wordt teruggevorderd;
b. niet is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 20 of 20a gestelde regels, voor een bedrag gelijk aan het bedrag waarmee de kosten zouden zijn verlaagd indien burgemeester en wethouders op een juiste wijze toepassing zouden hebben gegeven aan deze artikelen.
2. Indien als gevolg van het niet hebben voldaan door burgemeester en wethouders aan de bij of krachtens de artikelen 13 tot en met 19 en 41 gestelde regels, niet kan worden vastgesteld of en voor welk bedrag de ten laste van de gemeenten gebleven kosten buiten aanmerking moeten worden gelaten, wordt volgens door Onze Minister te stellen regels hiervoor een bedrag vastgesteld.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voorzover naar het oordeel van Onze Minister:
a. de tekortkomingen van bijzondere aard of geringe betekenis zijn;
b. burgemeester en wethouders zich voldoende hebben ingespannen om de tekortkomingen op te heffen.
Burgemeester en wethouders brengen de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten, ten laste van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 25 Wet inkomensvoorziening kunstenaars
De Wet inkomensvoorziening kunstenaars wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt de zinsnede «bedoeld in Hoofdstuk IV, afdeling 3, § 1 en 2 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand, zonder toepassing van de artikelen 31, derde lid, en 32, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet werk en bijstand.
2. In onderdeel b wordt de zinsnede «bedoeld in Hoofdstuk IV, afdeling 3, § 1 en 3 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand.
Artikel 2a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a, komt te luiden: a. het vermogen voorzover dit minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 34, tweede lid, onderdeel d van de Wet werk en bijstand, en.
2. In onderdeel b, wordt de zinsnede «artikel 54 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 34, derde lid, van de Wet werk en bijstand.
In artikel 3, onderdeel d, wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 4, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder 1° wordt «€ 779,94» vervangen door: € 1 024,10.
2. Onder 2° wordt «€ 1 002,77» vervangen door: € 1 207,43.
3. Onder 3° wordt «€ 1 114,19» vervangen door: € 1 349,13.
Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt;.
2. In onderdeel f wordt de zinsnede «artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet en «artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» door: artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg.
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot eerste tot en met vijfde lid.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. De uitkering van de kunstenaar, bedoeld in artikel 4a, wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of verpanding tot een bedrag gelijk aan het bedrag van het vermogen, bedoeld in artikel 4a.
3. In het tweede lid wordt na «onder verband van hypotheek» telkens de volgende zinsnede ingevoegd: of verpanding.
4. In het derde lid wordt na «onder verband van hypotheek» de volgende zinsnede ingevoegd: of verpanding, wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid en «derde lid» vervangen door: tweede lid.
5. In het vierde lid wordt na «onder verband van hypotheek» de volgende zinsnede ingevoegd: of verpanding.
6. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling van de waarde van de woning.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De uitkering bedraagt per maand voor:
a. een alleenstaande: € 648,04;
b. een alleenstaande ouder: € 828,31;
c. gehuwde: € 954,73.
2. In het derde lid wordt «onder a, b of c van artikel 10» vervangen door: onder b van artikel 10.
Artikel 10 komt te luiden:
1. Zodra het inkomen van de kunstenaar en zijn gezin over het kalenderjaar waarin uitkering is verleend, bekend is, wordt de hoogte van de uitkering, bedoeld in artikel 9, definitief vastgesteld.
2. Bij de definitieve vaststelling van de hoogte van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt van het volgende uitgegaan:
a. over de periode in het kalenderjaar waarin geen uitkering is ontvangen wordt niet in aanmerking genomen het inkomen tot een maximum per maand van:
1°. € 1 024,10 voor een alleenstaande;
2°. € 1 207,43 voor een alleenstaande ouder;
3°. € 1 349,13 voor gehuwden;
b. het na toepassing van onderdeel a overblijvende meerinkomen wordt in aanmerking genomen over de periode waarin in het betreffende kalenderjaar uitkering is verleend, voorzover dat tezamen met het bedrag, genoemd in artikel 9, eerste lid, over deze periode per maand meer bedraagt dan;
1°. € 1 355,98 voor een alleenstaande;
2°. € 1 673,05 voor een alleenstaande ouder;
3°. € 1 871,42 voor gehuwden.
3. Indien het bedrag van de verleende uitkering, bedoeld in artikel 9:
a. lager is dan de definitief vastgestelde hoogte van de uitkering, wordt voor het verschil ambtshalve uitkering verleend;
b. hoger is dan de definitief vastgestelde hoogte van de uitkering, wordt het bedrag dat hoger is dan de definitief vastgestelde uitkering teruggevorderd met toepassing van artikel 23a.
4. Indien de uitkering is verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of verpanding wordt de ambtshalve toe te kennen uitkering, bedoeld in het derde lid, onder a, begrepen onder die geldlening.
Artikel 11 vervalt.
Artikel 12 komt te luiden:
Onze Minister herziet telkens met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt de in de artikelen 4, 9 en 10 genoemde bedragen. Artikel 37, eerste, tweede en derde lid van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18 komt te luiden:
1. Indien burgemeester en wethouders jegens de kunstenaar een handeling verrichten waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de kunstenaar niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De kunstenaar wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
2. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de kunstenaar een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de kunstenaar onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Op verzoek van de kunstenaar die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de kunstenaar worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stellen burgemeester en wethouders de kunstenaar in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
5. Indien de kunstenaar zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, dragen burgemeester en wethouders er op verzoek van de kunstenaar die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de kunstenaar kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
Na artikel 18 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 18d zal worden tenuitvoergelegd.
2. Op verzoek van de kunstenaar die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, dragen burgemeester en wethouders er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de kunstenaar wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de kunstenaar een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en tweede lid mededeling aan burgemeester en wethouders.
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat burgemeester en wethouders de kunstenaar overeenkomstig artikel 18, vierde lid, in de gelegenheid hebben gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan burgemeester en wethouders heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
1. Het besluit waarbij een boete is opgelegd levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zevende lid.
2. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering op grond van deze wet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Wet werk en bijstand ontvangt, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd tenuitvoergelegd door verrekening met die bijstand of uitkering.
3. Indien degene aan wie een boete is opgelegd inmiddels een uitkering op grond van deze wet of een uitkering als bedoeld in het tweede lid ontvangt van een andere gemeente dan de gemeente die de boete heeft opgelegd, betaalt die andere gemeente het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de kunstenaar, op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.
4. Indien degene aan wie een boete is opgelegd een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet of de Wet arbeid en zorg, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank het bedrag van die boete, zonder dat daarvoor diens machtiging nodig is op haar verzoek aan de gemeente die de boete heeft opgelegd.
5. Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering op grond van deze wet of een uitkering als bedoeld in het tweede of vierde lid ontvangt of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het derde en vierde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
6. De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede, derde of vierde lid, dan wel van het vijfde lid, dan wel van het tweede, derde of vierde lid in combinatie met het vijfde lid.
7. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
8. De betekening en tenuitvoerlegging ingevolge het vijfde lid kan geschieden door de deurwaarder, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, van de Gemeentewet. Artikel 256 van die wet is van overeenkomstige toepassing.
9. Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door burgemeester en wethouders op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan burgemeester en wethouders.
10. De tenuitvoerlegging van een besluit met toepassing van dit artikel geschiedt zodanig dat de kunstenaar blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
11. Het tiende lid geldt niet zolang de kunstenaar zijn verplichting bedoeld in artikel 17, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
Na artikel 19 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft versterkt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, schorten burgemeester en wethouders het recht op uitkering op:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Indien bij de beoordeling van het recht op een uitkering blijkt dat het door een belanghebbende verstrekte adres van hemzelf of van zijn echtgenoot afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, schorten burgemeester en wethouders het recht op een uitkering op.
3. Geen opschorting vindt plaats indien:
a. de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de uitkering;
b. de belanghebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, of;
c. daarvoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders dringende redenen aanwezig zijn.
4. Burgemeester en wethouders doen schriftelijk mededeling van de opschorting, bedoeld in het eerste en tweede lid, aan de belanghebbende en stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
5. De opschorting wordt beëindigd zodra het burgemeester en wethouders gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Indien de afwijking ook na de krachtens het vierde lid gestelde termijn nog bestaat, herzien burgemeester en wethouders het besluit tot toekenning van de uitkering of trekken zij dit in met ingang van de eerste dag waarover het recht op een uitkering is opgeschort.
In artikel 20 vervallen het eerste en tweede lid onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot eerste tot en met derde lid.
In artikel 21 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.
Artikel 23 komt te luiden:
Kosten van de uitkering worden door de gemeente teruggevorderd in de gevallen en naar de regels aangegeven in dit hoofdstuk.
Na artikel 23 worden negen nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 23 kunnen burgemeester en wethouders, op verzoek van kunstenaar, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering van de uitkering af te zien, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de kunstenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en
c. de vordering van de gemeente wegens de teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:
a. de terugvordering van de uitkering als gevolg van verwijtbaar gedrag van de kunstenaar;
b. vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.
4. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de kunstenaar gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;
b. de kunstenaar zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
5. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.
In afwijking van artikel 23 kunnen burgemeester en wethouders, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvorderingaf te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
1. In afwijking van artikel 23 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de kunstenaar:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
2. De in het eerste lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de kunstenaar in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475dvan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
4. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.
1. Een uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 16 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, wordt van de kunstenaar teruggevorderd.
2. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van een uitkering en terzake van weigering van een uitkering, herzien burgemeester en wethouders een dergelijk besluit of trekken zij dat in:
a. indien een gedraging als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;
b. indien anderszins een uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3. Als de kunstenaar in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekken burgemeester en wethouders na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van een uitkering in met ingang van de eerste dag waarover het recht op een uitkering is opgeschort.
4. Hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd voor zover de kunstenaar dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
5. Terugvordering als bedoeld in het tweede lid vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
Kosten van een uitkering worden van de kunstenaar teruggevorderd voor zover hij naderhand met betrekking tot de periode waarover de uitkering is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand beschikt of kan beschikken.
Terugvordering geschiedt door burgemeester en wethouders van de gemeente die de uitkering heeft verleend.
1. Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, op de wijze als omschreven in artikel 23h zal worden tenuitvoergelegd.
2. De persoon van wie kosten van de uitkering worden teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering ingevolge dit hoofdstuk van belang zijn.
1. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2. Artikel 18d is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien het gemiddeld inkomen van de kunstenaar gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, burgemeester en wethouders de aflossingsbedragen lager vaststellen.
Onder kosten van een uitkering in de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan de door de gemeente betaalde uitkering verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de ziekenfondspremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Artikel 24 komt te luiden:
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, indien de noodzaak daartoe aannemelijk is, zonder voorafgaand onderzoek naar de voorwaarden voor het recht op uitkering als bedoeld in artikel 4, bij wijze van voorschot een uitkering te verlenen. De uitkering die bij wijze van voorschot wordt verleend, heeft de vorm van een renteloze geldlening.
2. Indien een uitkering wordt verleend over een periode waarover met toepassing van het eerste lid een voorschot is verleend, kan deze uitkering zonder machtiging van de kunstenaar worden verrekend met dit voorschot.
3. Burgemeester en wethouders vorderen een ingevolge het eerste lid verleend voorschot terug van de kunstenaar voor zover zij na het onderzoek vaststellen dat over de betrokken periode geen recht op een uitkering bestaat.
In artikel 30, tweede lid, wordt na «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» de volgende zinsnede ingevoegd: en Koninkrijksrelaties.
Artikel 32 komt te luiden:
De artikelen 63 tot en met 68 van de Wet werk en bijstand zijn van overeenkomstige toepassing.
De artikelen 47, 48 en 49 vervallen.
In artikel 50 wordt «Voorzieningenfonds voor Kunstenaars» vervangen door: Kunstenaars & Cultuur en Ondernemerschap.
Artikel 26 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onderdeel n, ten eerste, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede «artikel 8, tweede lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden» vervangen door: artikel 7, vierde lid, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede volzin van het derde lid vervalt.
2. In het vijfde lid vervalt de zinsnede: «dan wel een oordeel over de noodzaak om de betrokken werkzoekende in aanmerking te laten komen voor de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 4 of 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden.
In artikel 28, eerste lid, wordt telkens «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 37, onderdeel b, komt te luiden: b.
1°. het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen door burgemeesters en wethouders, en de doeltreffendheid van die wetten;
2°. het geven van het oordeel over de uitvoering van de Wet werk en bijstand, bedoeld in artikel 74, vierde lid, van die wet;
3°. het toezicht de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening en de Wet inkomensvoorziening kunstenaars door burgemeester en wethouders, en op de doeltreffendheid van die wetten;.
In artikel 56, eerste lid, wordt de zinsnede «een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: een omstandigheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.
In artikel 62, eerste en tweede lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 29b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na «werkvoorziening» wordt de komma vervangen door: of.
2. De zinsnede «of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, voorzover de situatie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van die wet van toepassing is,» vervalt.
In artikel 45g, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 26, eerste lid, onderdeel f, wordt «de voorzieningen van de Wet inschakeling werkzoekenden» vervangen door: de voorzieningen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
In artikel 27g, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 72, tweede lid, komt te luiden:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op werknemers als bedoeld in het eerste lid, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met burgemeester en wethouders van een gemeente overeenkomen dat op die werknemers artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en bijstand van toepassing is.
Artikel 73 vervalt.
Artikel 93b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, komt te luiden:
1. Vergoedingen aan gemeenten die worden overeengekomen ter uitvoering van artikel 72, tweede lid, komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 97g wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Vergoedingen aan gemeenten die worden overeengekomen ter uitvoering van artikel 72, tweede lid, voor zover dat artikel wordt toegepast ten aanzien van personen als bedoeld in artikel 78a, komen ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 29 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 29g, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 79a, derde lid, komt te luiden:
3. Dit artikel is niet van toepassing op de premie over het loon van de persoon die arbeid verricht als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel 30 Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
In artikel 54, derde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 31 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 46, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 50, derde lid, onderdeel b, vervalt.
In artikel 14g, derde lid, van de Toeslagenwet wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 33 Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten
De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, onderdeel m, vervalt onder verlettering van de onderdelen n, o, p en q tot onderdelen m, n, o en p.
In artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede: of op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de WIW, voorzover de situatie, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van die wet van toepassing is.
In artikel 3, tweede lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 10a vervalt.
Artikel 12, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
2. In het tweede lid wordt «binnen het kader van de WIW instrumenten» vervangen door: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 14 komt te luiden:
Artikel 14 Nadere verantwoordelijkheidsverdeling
1. Artikel 10 is niet van toepassing op arbeidsgehandicapten die recht hebben op een uitkering op grond van de WAO, de WAZ of de WAJONG, die niet tevens recht hebben op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb van de WW, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met het college van burgemeester en wethouders van een gemeente overeenkomt dat op die arbeidsgehandicapten artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en bijstand van toepassing is.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de overgang van de taak van de werkgever op grond van artikel 8, op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 10 of op de gemeenten op grond van artikel 12, alsmede voor het geval dat voor een arbeidsgehandicapte werknemer meerdere werkgevers verantwoordelijk zijn.
Artikel 43, tweede lid, komt te luiden:
2. Vergoedingen aan gemeenten die worden overeengekomen ter uitvoering van artikel 14, eerste lid, komen tevens ten laste van het Reïntegratiefonds.
Artikel 34 Wet brutering overhevelingstoeslag lonen
In artikel 3, vierde lid, onderdeel a, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 35 Wet premieregime bij marginale arbeid
Artikel 1, onderdeel f, van de Wet premieregime bij marginale arbeid wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
2. Na de zinsnede «een combinatie van deze uitkeringen en die» wordt ingevoegd: bij de.
Artikel 36 Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen
In artikel XII van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand,.
Artikel 37 Algemene Kinderbijslagwet
De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 7, zevende lid, vervalt onder vernummering van het achtste tot en met twaalfde lid tot zevende tot en met elfde lid.
In artikel 8, onderdeel a, wordt «artikel 7, elfde lid» vervangen door: artikel 7, tiende lid.
In artikel 17g, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 38 Algemene nabestaandenwet
In artikel 45, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 39 Algemene Ouderdomswet
In artikel 17i, derde lid, van de Algemene Ouderdomswet wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 7:3, tweede lid, onderdeel c, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
In artikel 7:22, derde lid, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
Artikel 41 Algemene wet bestuursrecht
In onderdeel F, ten tweede, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt na «hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet» ingevoegd:, artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand en de artikelen 52 en 81 van de Wet werk en bijstand.
In onderdeel C, onder 25, van de bijlage bij de Beroepswet wordt «en Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet» vervangen door: , Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet, Invoeringswet Wet werk en bijstand en Wet werk en bijstand.
In artikel 159a van het Burgerlijk Wetboek, Boek 1, wordt «artikel 93 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.
In artikel 33, vierde lid, van de Faillissementswet wordt «Hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.
Artikel 45 Wet op de rechtsbijstand
Artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de rechtsbijstand komt te luiden:
k. Bijstandsnorm: de norm voor gehuwden, genoemd in artikel 21, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand, verminderd met het overeenkomstig artikel 19, derde lid, van die wet vastgestelde bedrag van de vakantietoeslag.
Artikel 46 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 475d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:
a. echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van Wet werk en bijstand die beiden 21 jaar of ouder zijn: negentig procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel c, respectievelijk artikel 22, onderdeel c en d, van die wet;
b. een alleenstaande en een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand die 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn:
1°. indien het periodieke inkomen bij de beslaglegger bekend is: 90 procent van dat inkomen inclusief de vakantie-aanspraak, doch ten minste 90 procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand en ten hoogste 90 procent van die norm nadat deze eerst is verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid, van die wet;
2°. indien het periodieke inkomen niet bij de beslaglegger bekend is: 90 procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand;
c. een alleenstaande van 65 jaar of ouder en een alleenstaande ouder van 65 jaar of ouder: negentig procent van de norm genoemd in artikel 22, onderdeel a en b, van die wet.
2. De beslagvrije voet bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als:
a. echtgenoten of geregistreerde partners zonder ten laste komende kinderen die beiden jonger zijn dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand;
b. echtgenoten of geregistreerde partners zonder ten laste komende kinderen waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand;
c. een alleenstaande jonger dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand;
d. een alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand;
e. echtgenoten of geregistreerde partners die beiden jonger zijn dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand;
f. echtgenoten of geregistreerde partners waarvan een van hen jonger is dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen: 90 procent van de norm genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand.
2. In het vierde lid wordt «artikel 31 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 23 van de Wet werk en bijstand.
3. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «de Algemene bijstandswet» vervangen door: de Wet werk en bijstand.
In artikel 585, onderdeel b, wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 47 Wet inburgering nieuwkomers
Artikel 18 van de Wet inburgering nieuwkomers wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «een maatregel als bedoeld in artikel 14 van de Algemene bijstandswet is opgelegd» vervangen door: de bijstand is verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.
2. Het zevende lid komt te luiden:
7. Bij gemeentelijke verordening worden nadere regels gesteld over de hoogte van de boete.
Artikel 48 Handelsregisterwet 1996
In artikel 15, tweede lid, onderdeel e, van de Handelsregisterwet 1996 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
§ 3.4 Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
De Huursubsidiewet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «de artikelen 30, eerste lid onder a, en 33, tweede lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: de artikelen 21, onder a, en 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.
2. In onderdeel b wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 26d, derde lid, komt te luiden:
3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten te verrekenen met aanspraken op een bijzondere bijdrage in de huurlasten van de huurder.
In artikel 27, tweede lid, wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 50 Wet bevordering eigenwoningbezit
De Wet bevordering eigenwoningbezit wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11, eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1e wordt «de artikelen 30, eerste lid, onder a, en 33, tweede lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: de artikelen 21, onder a, en 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.
2. In onderdeel 2e wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «de artikelen 30, eerste lid, onder a, en 33, tweede lid, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: de artikelen 21, onder a, en 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.
2. In onderdeel b wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 36, derde lid, komt te luiden:
3. Onze Minister kan besluiten te verrekenen met aanspraken op een bijzondere bijdrage van de eigenaar-bewoner.
In artikel 41, eerste lid, wordt «artikel 30, eerste lid, onder c, van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 21, onder c, van de Wet werk en bijstand.
In artikel 134, derde lid, van de Ambtenarenwet wordt «de Wet inschakeling werkzoekenden» vervangen door: arbeid verricht met behulp van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 52 Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen
In artikel 7 van de Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 53 Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd
In artikel 6 van de Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd wordt «Algemene Bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 54 Wet algemene regels herindeling
In artikel 72 van de Wet algemene regels herindeling wordt «de artikelen 63 en 64 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: de artikelen 40 en 42 van de Wet werk en bijstand en kosten van ondersteuning bij arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 10 van die wet.
Artikel 55 Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
In artikel 27, eerste lid, onderdeel g, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 56 Wet op de lijkbezorging
In artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging wordt «Hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet» vervangen door: Artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.
Artikel 57 Wet Rietkerk-uitkering
In artikel 9 van de wet Rietkerk-uitkering wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 58 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen
In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, ten tweede, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen wordt «Algemene Bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 59 Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst
In artikel 5 van de Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst wordt «Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395)» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 60 Wet inkomstenbelasting 2001
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3.104, onderdeel f, komt te luiden:
f. uitkeringen en vertrekkingen op grond van de Wet werk en bijstand die zijn bedoeld ter dekking van bepaalde noodzakelijke kosten, waaronder begrepen uitkeringen als bedoeld in artikel 36 van die wet;.
In artikel 6.3, eerste lid, onderdeel c, wordt «hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand.
Artikel 61 Wet op de loonbelasting 1964
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt na artikel 11a een artikel ingevoegd, luidende:
Tot het loon behoren voorts mede niet:
a. een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Wet werk en bijstand, mits in het jaar waarin de premie is verstrekt geen vergoeding is verstrekt als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de Wet werk en bijstand;
b. een vergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de Wet werk en bijstand.
Artikel 62 Wet op het consumentenkrediet
Artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het consumentenkrediet komt te luiden:
a. waaraan als kredietnemer deelneemt:
1°. echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Wet werk en bijstand, van wie het gezamenlijk netto maandinkomen niet hoger is dan de norm genoemd in artikel 21, onderdeel c, van die wet;
2°. een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan negentig procent van de norm bedoeld onder 1°; of
3°. een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, van wie het netto maandinkomen niet hoger is dan zeventig procent van de norm bedoeld onder 1°, dan wel.
§ 3.8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Artikel 63 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
In het tweede en vierde lid van artikel 7.52 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 64 Wet studiefinanciering 2000
In artikel 3.17, derde lid, onderdeel a, van de Wet studiefinanciering 2000 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 65 Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank
In het tweede lid van artikel 9e van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt «artikel 122 van de Algemene bijstandswet» vervangen door: artikel 64 van de Wet werk en bijstand.
§ 3.9 Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Artikel 66 Wet stelselwijziging ziektekostenverzekering tweede fase
Artikel X van de Wet stelselwijziging ziektekostenverzekering tweede fase vervalt.
Artikel 67 Wet uitkeringen burger-slachtoffers 1940–1945
De Wet uitkeringen burger-slachtoffers 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 64 wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
Artikel 74 vervalt.
Artikel 68 Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945
De Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 51 vervalt.
In artikel 60a wordt «Algemene bijstandswet» vervangen door: Wet werk en bijstand.
HOOFDSTUK 4 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand worden de in de hoofdstukken 3 en 4 van voornoemde wet genoemde bedragen en percentages op de in paragraaf 4.2 van die wet voorgeschreven wijze herzien, voorzover de ontwikkeling van het netto minimumloon, de netto aanspraak op minimumvakantiebijslag en het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, gerekend vanaf 1 januari 2003, daartoe aanleiding geeft. Van de herziene normen en bedragen en van de dag waarop de herziening plaatsvindt, wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant.
Bij ministeriële regeling kunnen met het oog op de goede invoering van de Wet werk en bijstand regels worden gesteld waarbij zo nodig kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens voornoemde wet of deze wet.
Artikel 71 Omhanging besluiten
1. Na inwerkingtreding van artikel 3, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 mede op dat artikel.
2. Na inwerkingtreding van artikel 11, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw, Ioaz, Wvg en Wik mede op dat artikel.
3. Na inwerkingtreding van artikel 13, derde lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid mede op dat artikel.
4. Na inwerkingtreding van artikel 64, tweede, zevende en achtste lid, van de Wet werk en bijstand berust het Besluit Inlichtingenbureau gemeenten mede op dat artikel.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
Deze wet wordt aangehaald: Invoeringswet Wet werk en bijstand.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28960-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.