28 958
Partiële wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de rechterlijke indeling, de Beroepswet, de Wet op de economische delicten en enige andere wetten (Veegwet modernisering rechterlijke organisatie)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 maart 2004

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel D, onder 3, komt te luiden:

3. Onder vernummering van het vijfde tot het zevende lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

5. Een buitengriffier wordt op eigen verzoek door het bestuur van het gerecht ontslagen.

6. Het bestuur van het gerecht kan een buitengriffier ontslaan:

a. indien hij gedurende een periode van ten minste drie jaar geen griffierswerkzaamheden heeft verricht;

b. op grond van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte; of

c. wegens het doen of nalaten van hetgeen een persoon, werkzaam ten behoeve van een gerecht, behoort na te laten of te doen.

B

In Artikel I, onderdeel D, wordt na onderdeel 3, een onderdeel ingevoegd, luidende:

4. In het zevende lid wordt in de eerste volzin de zinsnede «van een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast» vervangen door «van een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast of een deskundig lid» en wordt de zinsnede «de aanwijzingen van die rechterlijk ambtenaar» vervangen door: de aanwijzingen van die rechterlijk ambtenaar of dat deskundig lid.

C

In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

Artikel 15, achtste lid, komt te luiden:

8. Een lid van het bestuur kan niet tevens zijn:

a. lid van de Staten-Generaal;

b. minister;

c. staatssecretaris;

d. vice-president van de Raad van State of staatsraad;

e. president of lid van de Algemene Rekenkamer;

f. Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;

g. advocaat, procureur of notaris, dan wel anderszins van het verlenen van rechtskundige bijstand het beroep maken;

h. ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven.

D

In artikel I vervallen de onderdelen J en K.

E

Artikel I, onderdeel L, onder 2, komt te luiden:

2. Na het derde lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

4. Een waarnemend griffier wordt op eigen verzoek door Onze Minister ontslagen. Onze Minister stelt de president van de Hoge Raad hiervan op de hoogte.

5. Onze Minister kan een waarnemend griffier ontslaan:

a. indien hij gedurende een periode van ten minste drie jaar geen griffierswerkzaamheden heeft verricht;

b. op grond van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte; of

c. wegens het doen of nalaten van iets wat een persoon, werkzaam ten behoeve van de Hoge Raad, behoort na te laten of te doen.

F

In artikel I wordt na onderdeel L een onderdeel ingevoegd, luidende:

La

Artikel 84, zevende lid, komt te luiden:

7. De leden kunnen niet tevens zijn:

a. lid van de Staten-Generaal;

b. minister;

c. staatssecretaris;

d. vice-president van de Raad van State of staatsraad;

e. president of lid van de Algemene Rekenkamer;

f. Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;

g. ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven;

h. rechterlijk ambtenaar, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2° tot en met 8°;

i. vice-president van, raadsheer in of raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad;

j. lid van het College van Afgevaardigden, bedoeld in artikel 90.

G

In artikel I wordt na onderdeel M een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ma

Artikel 86, zesde en zevende lid, komt te luiden:

6. Ten aanzien van een niet-rechterlijk lid van de Raad worden de in de Ambtenarenwet aan het bevoegd gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de Raad, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van de Raad. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden door de Raad ten aanzien van een niet-rechterlijk lid.

7. Ten aanzien van een rechterlijk lid van de Raad worden de in de artikelen 21, 27a tot en met 30, 34, 35, 37 tot en met 39, 45 en 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan de functionele autoriteit toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de Raad, uitgezonderd dat rechterlijk lid van de Raad. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden door de Raad ten aanzien van een rechterlijk lid.

H

Artikel I, onderdeel S, komt te luiden:

S

Artikel 136 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid in derde tot en met achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Bij een arrondissementsparket kunnen rechterlijke ambtenaren in opleiding werkzaam zijn.

2. In het zevende lid wordt «de arrondissementsrechtbank» vervangen door: de rechtbank.

I

In artikel I wordt na onderdeel S een onderdeel ingevoegd, luidende:

Sa

In artikel 137, zevende lid, wordt «de arrondissementsrechtbank» vervangen door: de rechtbank.

J

Artikel I, onderdeel U, komt te luiden:

U

De bijlage, bedoeld in artikel 41, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «Den Helder» en «Harderwijk» vervallen.

2. «rechtbank Zwolle» wordt vervangen door: rechtbank Zwolle-Lelystad.

3. «Zaanstad» wordt vervangen door: Haarlemmermeer, Zaanstad.

K

In artikel II, onderdeel C, wordt «tenzij artikel 136, zesde, lid,» vervangen door: tenzij artikel 136, zevende lid,.

L

In artikel II wordt in onderdeel D na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

6. Een deskundig lid legt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de tweede bijlage bij deze wet.

M

In artikel II wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

Artikel 20, eerste lid, onderdeel d, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren komt te luiden:

d. de rechterlijk ambtenaar aan wie op zijn verzoek gedeeltelijk ontslag is verleend met het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 1.5 van het Pensioenreglement.

N

Artikel II, onderdeel I, komt te luiden:

I

Het opschrift van de bijlage komt te luiden:

Derde bijlage als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

O

Artikel II, onderdeel J, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «Voor de tweede bijlage wordt een eerste bijlage ingevoegd» wordt vervangen door: Voor de derde bijlage worden een eerste en tweede bijlage ingevoegd.

2. Na de eerste bijlage wordt een tweede bijlage ingevoegd, luidende:

Tweede bijlage als bedoeld in artikel 1g, zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Formulier voor het afleggen van de eed of belofte als bedoeld in artikel 1g, zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren door het deskundig lid;

Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.

Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een rechtsgeding zal krijgen waarbij ik als deskundig lid betrokken zou kunnen zijn.

Ik zweer/beloof dat ik mijn werk als deskundig lid met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed deskundig lid betaamt.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op ......................................... werd te ...........................................................

Ten overstaan van (1)................................................................................, en

Door (2) .........................................................................................................

De bovenvermelde eed/belofte afgelegd.

de ..........................

(1) ..........................

(2) ..........................

Krachtens de wet is het deskundig lid verplicht tot geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Daarbij is het deskundig lid verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover hij bij de uitoefening van zijn taak de beschikking krijgt en waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens zover enig wettelijk voorschrift tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

P

Artikel V komt te luiden:

ARTIKEL V

De Beroepswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, derde lid, vervalt.

B

In artikel 3 wordt «met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 20 en 21» vervangen door: met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 11, 20 en 21.

C

Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «1g» vervangen door: 1g, tweede lid, onderdelen a en b, en vijfde lid,.

2. In onderdeel a wordt «en benoeming» vervangen door:, benoeming en ambtskostuum.

3. De onderdelen d tot en met g worden verletterd tot f tot en met i.

4. Na onderdeel c worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

d. de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en niet wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie dan wel van de procureur-generaal bij de Hoge Raad;

e. het bestuur een register bijhoudt waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde leden met rechtspraak belast en de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte worden bewaard, en aan het lid met rechtspraak belast een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt uitgereikt.

D

Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:

2. Op de gerechtsauditeurs is het bepaalde bij of krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voorzover betrekking hebbend op gerechtsauditeurs, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. het bestuur als functionele autoriteit wordt aangemerkt;

b. de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en niet wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie dan wel van de procureur-generaal bij de Hoge Raad;

c. het bestuur een register bijhoudt waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde gerechtsauditeurs en de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte worden bewaard, en aan de gerechtsauditeur een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt uitgereikt;

d. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren de gerechtsauditeurs worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof of een rechtbank.

Q

Artikel VI komt te luiden:

ARTIKEL VI

De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt «Den Haag» vervangen door: 's-Gravenhage.

B

Artikel 3, derde lid, vervalt.

C

In artikel 4 wordt «met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 20 en 21» vervangen door: met uitzondering van de artikelen 2, 3, 9, 11, 20 en 21.

D

Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «1g» vervangen door: 1g, tweede lid, onderdelen a en b, en vijfde lid,.

2. In onderdeel a wordt «en benoeming» vervangen door:, benoeming en ambtskostuum.

3. De onderdelen d tot en met g worden verletterd tot f tot en met i.

4. Na onderdeel c worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

d. de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het College en niet wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie dan wel van de procureur-generaal bij de Hoge Raad;

e. het bestuur een register bijhoudt waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde leden met rechtspraak belast en de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte worden bewaard, en aan het lid met rechtspraak belast een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt uitgereikt.

E

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

2. Op de gerechtsauditeurs is het bepaalde bij of krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voorzover betrekking hebbend op gerechtsauditeurs, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. het bestuur als functionele autoriteit wordt aangemerkt;

b. de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het College en niet wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie dan wel van de procureur-generaal bij de Hoge Raad;

c. het bestuur een register bijhoudt waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde gerechtsauditeurs en de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte worden bewaard, en aan de gerechtsauditeur een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt uitgereikt;

d. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren de gerechtsauditeurs worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof of een rechtbank.

R

Na artikel XIV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIVA

In artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, wordt in de vierde volzin de zinsnede «Het gerecht geeft zo spoedig mogelijk» vervangen door: De raadkamer van het gerecht geeft zo spoedig mogelijk.

S

Artikel XXI komt te luiden:

ARTIKEL XXI

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

Algemeen

In deze nota van wijziging wordt een aantal aanpassingen voorgesteld. Het betreft ten eerste de uitbreiding van de ontslaggronden van de buitengriffiers en de waarnemend griffiers bij de Hoge Raad (onderdelen A en E). Ten tweede wordt in artikel 86, zesde en zevende lid van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) het desbetreffend (niet-)rechterlijk lid uitgezonderd van de uitoefening van de rechtspositionele bevoegdheden (onderdeel G). Daarnaast wordt de bijlage, bedoeld in artikel 41 van de Wet RO, aangevuld in verband met de aanwijzing van de gemeente Haarlemmermeer als nevenvestigingsplaats van de rechtbank Haarlem (onderdeel J). Tevens wordt voorgesteld om de beëdiging van de deskundige leden op gelijke wijze te regelen als de beëdiging van de rechterlijke ambtenaren in artikel 1g van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) (onderdelen L, N en O). Voorts wordt met deze nota van wijziging aanvulling beoogd van de Beroepswet en de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie door hetgeen bij en krachtens de Wrra is geregeld nu ook voor wat de onderwerpen beëdiging, installatie en ambtskostuum betreft, met enkele aanpassingen, van overeenkomstige toepassing te verklaren op de leden met rechtspraak belast en de gerechtsauditeurs van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) (onderdelen P en Q).

Tenslotte wordt in deze nota van wijziging een aantal omissies hersteld (onderdelen B, C, D, F, H, I, K, M en R). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de onderdeelsgewijze toelichting.

Onderdeelsgewijs

A en E

Naar aanleiding van de opmerkingen van de leden van de CDA-fractie in het verslag naar aanleiding van het wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2002/03, 28 958, nr. 4, blz. 4) en na overleg met de Raad voor de rechtspraak en de Hoge Raad is het wenselijk gebleken voor de buitengriffiers en de waarnemend griffiers bij de Hoge Raad een tweetal ontslaggronden toe te voegen. Als gevolg van de wijzigingen in de artikelen 14 en 73 van de Wet RO is het mogelijk een buitengriffier respectievelijk een waarnemend griffier bij de Hoge Raad voortaan ook te ontslaan als hij ongeschikt blijkt voor het verrichten van griffierswerkzaamheden. Daarnaast zal het mogelijk zijn een buitengriffier respectievelijk een waarnemend griffier bij de Hoge Raad die zich schuldig maakt aan laakbaar gedrag te ontslaan.

B

In de opsomming van het zevende lid van artikel 14 van de Wet RO ontbrak het deskundig lid. Via deze aanpassing wordt dit hersteld.

C en F

De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 15, achtste lid, en 84, zevende lid, van de Wet RO betreffen tekstuele verbeteringen. Ingevolge artikel 1 van de Wet op de Raad van State bestaat de Raad van State, buiten de Koning als voorzitter, uit een vice-president en staatsraden. Deze aanduiding is overgenomen in de artikelen 15, achtste lid, en 84, zevende lid, van de Wet RO. Op grond van artikel 70 van de Comptabiliteitswet 2001 bestaat de Algemene Rekenkamer uit een president en leden. Ook deze aanduiding is overgenomen in de hiervoor genoemde artikelen.

D

De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 69 en 70 van de Wet RO kunnen vervallen, nu deze materie reeds geregeld is in artikel 118 van de Pachtwet respectievelijk artikel 63 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet.

G

Ingevolge de Wet organisatie en bestuur gerechten is in artikel 25, tweede lid, van de Wet RO geregeld dat de rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de directeur bedrijfsvoering uitgeoefend worden door het bestuur uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering. Een vergelijkbare bepaling ontbreekt voor de (niet-)rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak. In artikel 86, zesde en zevende lid, van de Wet RO is nu alsnog geregeld dat een (niet-)rechterlijk lid van de Raad is uitgezonderd van de uitoefening van de rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van hemzelf.

H, I en K

In de Wet organisatie en bestuur gerechten is bepaald dat bij de rechtbanken rechterlijke ambtenaren in opleiding werkzaam kunnen zijn (artikel 14, tweede lid, van de Wet RO). Een vergelijkbare bepaling ontbreekt echter voor de arrondissementsparketten. Deze omissie wordt thans hersteld door invoeging van een nieuw tweede lid in artikel 136 van de Wet RO.

In verband hiermee zijn de in artikel I, onderdeel S, van het voorstel van wet voorgestelde wijzigingen in de artikelen 136, zevende lid, en 137, zevende lid, van de Wet RO, afzonderlijk geregeld in de onderdelen H en I van deze nota van wijziging. Tevens is in onderdeel K de verwijzing in artikel 1a van de Wrra naar artikel 136, zesde lid, van de Wet RO dienovereenkomstig aangepast.

J

De bijlage, bedoeld in artikel 41 van de Wet RO, wordt aangevuld in verband met de aanwijzing van de gemeente Haarlemmermeer als nevenvestigingsplaats van de rechtbank Haarlem. De rechtspraaklocatie te Haarlemmermeer (Schiphol) voldoet aan de vereisten waaraan een nevenvestigingsplaats dient te voldoen (artikel 10, eerste lid, van de Wet RO). De griffie is alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag geopend.

L, N en O

De beëdiging van deskundige leden is thans bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Ingevolge het wetsvoorstel wordt het formulier, dat de door de rechterlijk ambtenaar af te leggen eed of belofte bevat, bij wet vastgesteld. Voor de toelichting op deze keuze wordt verwezen naar de memorie van toelichting op voornoemde wet (Kamerstukken II 02/03, 28 958, nr. 3, blz. 12).

De argumenten die in de hiervoor bedoelde toelichting zijn opgenomen, gelden evenzeer ten aanzien van de deskundige leden. Teneinde de beëdiging van de deskundige leden op gelijke wijze te regelen wordt het formulier, dat de door het deskundige lid af te leggen eed of belofte bevat, eveneens bij wet vastgesteld. Krachtens het nieuwe zesde lid van artikel 1g van de Wrra dienen de deskundige leden in het vervolg de eed of belofte volgens dit formulier af te leggen. De algemene maatregelen van bestuur die thans nog bepalingen ten aanzien van de af te leggen eed of belofte bevatten zullen, worden aangepast.

M

De voorgestelde wijziging strekt tot herstel van een omissie. Artikel 20, eerste lid, onderdeel d, van de Wrra is abusievelijk alleen van toepassing op de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren, nu hierin een verwijzing naar artikel 46h, eerste lid, van de Wrra, is opgenomen dat niet op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren van toepassing is (zie Wet van 2 oktober 2003, Stb. 381). Om te bewerkstelligen dat de uitzondering van artikel 20, eerste lid, onderdeel d, van de Wrra op alle rechterlijke ambtenaren van toepassing is, wordt de voorgesteld de redactie van het artikellid te wijzigen. De mogelijkheid van gedeeltelijk ontslag met het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden is niet specifiek geregeld voor de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren. Aan de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren wordt via artikel 39 van het Brra op grond van het «bevroren» artikel 94 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zoals dat gold op 31 maart 1994, ontslag op eigen verzoek verleend. Omwille van de duidelijkheid wordt ervoor gekozen om in artikel 20, eerste lid, onderdeel d, van de Wrra geen verwijzing meer op te nemen, maar een omschrijving van het ontslag te geven.

P en Q

Deze onderdelen behelzen een aanvulling van de voorgestelde wijzigingen van de Beroepswet en de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. Met de nieuw voorgestelde wijzigingen van deze wetten wordt hetgeen bij en krachtens de Wrra is geregeld nu ook voor wat de onderwerpen beëdiging, installatie en ambtskostuum betreft, met enkele aanpassingen, van overeenkomstige toepassing verklaard op de leden met rechtspraak belast en de gerechtsauditeurs van de CRvB en het CBb.

Thans geldt voor deze leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs al wel het vereiste van het afleggen van dezelfde eed of belofte als voor rechterlijke ambtenaren en de (ook voor rechterlijke ambtenaren geldende) uitzondering op dat vereiste bij opvolgende benoemingen binnen hetzelfde gerecht. Daarin wordt geen verandering gebracht. Voorgesteld wordt om in aanvulling daarop ten eerste te bepalen dat, net als bij de gerechtshoven en de rechtbanken, de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van het gerecht waar betrokkene in dienst gaat treden. Abusievelijk is vanwege de wijzigingen in de regelgeving in verband met de modernisering van de rechterlijke organisatie met ingang van 1 januari 2002 voor de twee genoemde colleges niet meer geregeld ten overstaan van wie de eed of belofte wordt afgelegd. Deze omissie wordt dus hersteld. Voor 1 januari 2002 gold voor deze met rechtspraak belaste leden en gerechtsauditeurs al dat zij de eed afleggen ter zitting van de CRvB onderscheidenlijk het CBb. Met instemming van de betrokken colleges wordt ten tweede voorgesteld om voortaan ook de overige regels over beëdiging van rechterlijke ambtenaren bij bijvoorbeeld gerechtshoven, onder meer over het in een register bewaren van formulieren betreffende de eed of belofte, alsmede de voor rechterlijke ambtenaren geldende bepalingen over installatie, inclusief de aanwijzing van gevallen waarin installatie achterwege kan blijven, van overeenkomstige toepassing te verklaren. Ten slotte behelst het nieuw voorgestelde, evenzeer met instemming van de betrokken colleges, de overeenkomstige toepasselijkheid van de voor de rechterlijke ambtenaren bij gerechtshoven geldende bepalingen over het ambtskostuum. De artikelen 2, derde lid, van de Beroepswet en 3, derde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kunnen in verband met het voorgaande komen te vervallen.

R

Per 1 januari 2002 zijn de kantongerechten bestuurlijk ondergebracht bij de rechtbanken. In dit kader blijkt in de praktijk onduidelijkheid te bestaan over artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De onduidelijkheid ziet op de vraag of de wetgever met de bestuurlijke onderbrenging heeft willen aangeven dat de sector kanton ook bevoegd is kennis te nemen van klaagschriften als bedoeld artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Aangezien de wetgever met de modernisering niet de intentie heeft gehad een verruiming aan te brengen ten aanzien van het bereik van deze bepaling, wordt deze bepaling aangepast. Via de toevoeging van de raadkamer wordt buiten twijfel gesteld dat, evenals voor de bestuurlijke onderbrenging, deze klaagschriften door de raadkamer van het gerecht behandeld worden.

S

Met de nota van wijziging worden diverse aanpassingen aangebracht ten aanzien van de deskundige leden. Aangezien het gewenst is dat deze aanpassingen niet in werking zullen treden alvorens de desbetreffende algemene maatregelen van bestuur zijn aangepast, is besloten de inwerkingtredingsbepaling van het voorstel van wet aan te passen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven