28 925
Wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur)

nr. 4
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 juni 2003

In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A.

In artikel 5.2 worden voorafgaand aan onderdeel A drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

aA

In artikel 1.1, onderdeel t, wordt «een nieuwe opleiding» vervangen door: een niet in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs opgenomen opleiding.

bA

In artikel 1.4, tweede lid, wordt na «Wet op het primair onderwijs» de komma vervangen door: en, en vervalt de zinsnede «en artikel 280 van de Wet op het voortgezet onderwijs».

cA

Artikel 1.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van het eerste lid wordt «aan die opleidingen» vervangen door: aan de aan die instellingen verbonden opleidingen.

2. In het zesde lid vervalt de tweede volzin.

B.

In artikel 5.2 wordt na onderdeel A een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Aan artikel 2.4, eerste lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het hoger onderwijs- en onderzoekplan op een later tijdstip dan dat, bedoeld in de eerste volzin, worden vastgesteld. In dat geval doet Onze minister de beide Kamers der Staten-Generaal mededeling van dat tijdstip dat niet later is gelegen dan een jaar na het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin.

C.

In artikel 5.2 komt onderdeel C te luiden:

C

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Algemene berekeningswijze» vervangen door: Berekening rijksbijdrage.

2. In de eerste volzin van het tweede lid wordt de zinsnede «De in artikel 2.5, eerste lid, bedoelde bijzondere berekeningswijze» vervangen door: De bijzondere berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.5, lid 1a,».

D.

In artikel 5.2 worden na onderdeel C twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

Ca

In artikel 2.11 wordt «als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, tweede volzin,» vervangen door:, bedoeld in artikel 2.5, lid 1a, onderdeel a,.

Cb

Artikel 5a.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «accrediteren van opleidingen» vervangen door: verlenen van accreditatie aan opleidingen.

2. In het derde lid wordt «met de Europese landen» vervangen door: met instanties in de Europese landen, en wordt «met de grenslanden» vervangen door: met instanties in de grenslanden.

E.

In artikel 5.2 komt onderdeel E te luiden:

E

Artikel 5a.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede volzin van het eerste lid wordt «verzoek» vervangen door: aanvraag, en wordt «zal worden» vervangen door: kan worden.

2. In het tweede lid wordt «verzorgen,» vervangen door: verzorgen, en op.

3. Aan de eerste volzin van het zevende lid wordt na «beroepsonderwijs» ingevoegd: waarbij ten minste onderscheid wordt gemaakt tussen bacheloropleidingen en masteropleidingen.

4. In de tweede volzin van het zevende lid wordt «Het eerste tot en met zesde lid» vervangen door: De tweede volzin van het eerste lid en het tweede tot en met zesde lid.

F.

In artikel 5.2 komt onderdeel F te luiden:

F

Artikel 5a.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tweede volzin van het vierde lid wordt de zinsnede «indien een opleiding voor de eerste maal wordt geaccrediteerd» vervangen door: indien aan een opleiding voor de eerste maal accreditatie wordt verbonden.

2. In het vijfde en zevende lid, wordt «vervaldatum» telkens vervangen door: periode.

G.

In artikel 5.2 komt onderdeel G te luiden:

G

Artikel 5a.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel d, wordt «zal worden» vervangen door: kan worden.

2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt na «zes maanden» ingevoegd: na dat besluit.

3. In het achtste lid vervallen «7.31,» en de zinsnede «en die worden verzorgd door bekostigde instellingen».

H.

In artikel 5.2 wordt na onderdeel H een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ha

In artikel 5a.15, tweede lid, wordt de zinsnede «of dat aan de examens een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, blijft verbonden» vervangen door: of dat aan de examens een graad als bedoeld in artikel 7.10a blijft verbonden.

I.

In artikel 5.2 wordt na onderdeel J een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ja

Na artikel 6.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.5a. Opheffing vestigingsplaats opleiding

1. Onze minister kan besluiten dat een opleiding die in twee of meer gemeenten wordt verzorgd, niet langer in een bij zijn besluit genoemde gemeente wordt ver-zorgd, indien de verzorging van de opleiding in die gemeente, gelet op het geheel van de voorzieningen op het gebied van het hoger onderwijs, in redelijkheid niet of niet meer doelmatig kan worden geacht.

2. Bij zijn besluit bepaalt Onze minister tevens het tijdstip met ingang waarvan de opleiding niet langer in de in het eerste lid bedoelde gemeente wordt verzorgd.

J.

In artikel 5.2 worden na onderdeel K vijf nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

Ka

Artikel 6.13, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel c wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

d. de indeling in het register,.

2. Onderdeel e vervalt.

3. Onderdeel h komt te luiden:

h. of aan een bacheloropleiding een propedeutisch examen is verbonden,.

4. In onderdeel l wordt «verzorgd» vervangen door: verzorgd en is gevestigd.

5. In onderdeel n wordt «de minister» vervangen door: Onze minister, en wordt aan het slot de punt vervangen door een komma.

Kb

Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de vierde volzin.

2. In het zesde lid wordt «vierde lid» vervangen door: vierde en vijfde lid.

Kc

Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot derde lid wordt na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

2. De Informatie Beheer Groep wijzigt de registratie van het gegeven, bedoeld in artikel 6.13, vierde lid, onder l, overeenkomstig het besluit, bedoeld in artikel 6.5a.

2. In het nieuwe derde lid wordt na «inschrijving voor de bacheloropleiding» ingevoegd: dan wel inschrijving voor de masteropleiding.

Kd

In artikel 7.1, eerste lid, vervalt «met uitzondering van artikel 7.17».

Ke

In artikel 7.3, eerste lid, wordt «bachelor- en masteropleidingen» vervangen door: opleidingen.

K.

In artikel 5.2 wordt na onderdeel M een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ma

In artikel 7.7, tweede lid, tweede volzin, wordt na «propedeutische fase» ingevoegd: van een bacheloropleiding of, indien die fase niet in ingesteld, gedurende de eerste periode in die opleiding met een studielast van 60 studiepunten.

L.

In artikel 5.2 wordt onderdeel N als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het onderdeel vervalt «, eerste lid,».

2. In het eerste lid wordt na «tweede volzin» ingevoegd: van het eerste lid.

3. In het tweede lid wordt «dit lid» vervangen door: het eerste lid.

4. Aan het onderdeel worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het instellingsbestuur kan voor een opleiding of een groep van opleidingen aan een in dit lid bedoelde graad een andere toevoeging dan die, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, vaststellen.

4. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De tweede volzin van het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

M.

In artikel 5.2 komt onderdeel O te luiden:

O

Artikel 7.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt een maal «als bedoeld in».

2. In de vierde volzin van het vierde lid wordt «overeeenkomst» vervangen door: overeenkomst.

N.

In artikel 5.2 wordt na onderdeel O een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Oa

Paragraaf 2 van titel 1 van hoofdstuk 7 komt te luiden:

Paragraaf 2. Vestigingsplaats opleiding

Artikel 7.17. Vestigingsplaats opleiding

1. Een opleiding wordt verzorgd in de gemeente waar die opleiding is gevestigd.

2. Het instellingsbestuur kan besluiten een opleiding of een gedeelte daarvan in een of meer andere gemeenten te verzorgen. Hij legt het voornemen daartoe voor aan Onze minister.

3. Onze minister wordt geacht met het voornemen, bedoeld in het tweede lid, in te stemmen, indien hij niet binnen vier maanden na ontvangst daarvan heeft verklaard dat aan het voornemen geen uitvoering kan worden gegeven in verband met een ondoelmatige spreiding van voorzieningen in het hoger onderwijs die als gevolg daarvan zou ontstaan.

4. Voorafgaand aan de instelling van een nieuwe vestigingsplaats van een opleiding overlegt het instellingsbestuur met de daarvoor in aanmerking komende instellingen.

O.

In artikel 5.2 worden na onderdeel Q twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

Qa

In artikel 7.23, vierde lid, eerste volzin, wordt voorafgaand aan «gerechtigd» ingevoegd: die.

Qb

In artikel 7.30a, eerste lid, tweede volzin, wordt de zinsnede «het bezit van het in die volzin bedoelde getuigschrift dat» vervangen door: dat aan betrokkene een graad als bedoeld 7.10a, eerste lid, is verleend die.

P.

In artikel 5.2 komt onderdeel R te luiden:

R

Artikel 7.34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt na «7.30a, derde lid,» het woord «en»

2. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

3. In het nieuwe vierde lid wordt «tweede volzin» vervangen door: derde volzin.

Q.

In artikel 5.2 worden na onderdeel T zes nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

Ta

In artikel 9.38, onderdeel b, wordt de zinsnede «en met uitzondering van het derde lid» vervangen door: met uitzondering van de aanwijzing, bedoeld in het derde lid, en met uitzondering van de eisen, bedoeld in de artikelen 7.30a, derde lid, derde volzin, en 7.30b, eerste lid, derde volzin.

Tb

Artikel 10.3c, vijfde lid, vervalt.

Tc

In artikel 11.3, tweede lid, onder b, wordt na «tot en met g» ingevoegd: , en met uitzondering van het derde lid.

Td

In artikel 11.6, derde lid, wordt «onderdeel d» vervangen door: het tweede lid, onderdeel d.

Te

Artikel 14.1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt na «6.5,» ingevoegd: en.

2. Onderdeel e vervalt.

3. Onderdeel g wordt verletterd tot onderdeel e.

Tf

In artikel 14.2, eerste lid, vervallen «6.4, 6.8, 6.11,» en de zinsnede «onderscheidenlijk het toekennen van de rechten genoemd in artikel 1.9, eerste en tweede lid, aanwijzing,».

R.

In artikel 5.2 wordt na onderdeel U een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Ua

In artikel 15.6, eerste lid, wordt «artikel 7.10a» vervangen door: de artikelen 7.10a, 7.18 en 7.19.

S.

In artikel 5.2 worden na onderdeel V drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

Va

In artikel 16.11, vijfde, zesde en zevende lid, wordt na «artikel 7.17» telkens ingevoegd:, zoals dat artikel op 31 december 2003 luidde,.

Vb

Artikel 16.12 vervalt.

Vc

In artikel 17.3, tweede lid, wordt «artikel 17.2» vervangen door: de artikelen 17a.12 tot en met 17a.15.

T.

In artikel 5.2 worden na onderdeel X twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

Xa

De artikelen 17a.13 en 17a.14 worden elk als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «het jaar dat volgt op».

2. In het derde lid wordt de zinsnede «kalenderjaar dat zes jaar na de start van de opleiding ingaat» vervangen door: kalenderjaar zes jaar na de start van de opleiding.

Xb

Artikel 17a.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «het jaar dat volgt op».

2. In het derde lid wordt de zinsnede «kalenderjaar, dat zes jaar na de start van de opleiding ingaat» vervangen door: kalenderjaar zes jaar na de start van de opleiding.

U.

In artikel 5.2 wordt na onderdeel Z een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

Za

In artikel 17a.17, eerste lid, wordt «in dat artikel» vervangen door: in een van die artikelen.

V.

In artikel 5.2 wordt in onderdeel BB, derde tot en met zesde lid, na «Het opschrift» telkens ingevoegd: van die titel.

W.

In artikel 5.2 wordt na onderdeel BB een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

BBa

In hoofdstuk 18 wordt na titel 6 een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

Titel 7. Overgangsrecht wet van .. ... 2003 (Stb. ...)

Artikel 18.49a. Overgangsrecht artikel 7.17

Artikel 7.17, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing, indien het gegeven, bedoeld in artikel 6.14, vierde lid, onderdeel l, in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs is geregistreerd.

X.

In artikel 5.2 komt onderdeel EE te luiden:

EE

1. Het opschrift van artikel 2.6 komt te luiden: Berekening rijksbijdrage.

2. Na het opschrift van artikel 6.5 wordt ingevoegd:

Artikel 6.5a. Opheffing vestigingsplaats opleiding.

3. Het opschrift van paragraaf 2 van titel 1 van hoofdstuk 7 komt te luiden: Paragraaf 2. Vestigingsplaats opleiding.

4. Het opschrift van artikel 7.17 komt te luiden: Artikel 7.17. Vestigingsplaats opleiding.

5. In het opschrift van artikel 7.52a wordt «7.52a» vervangen door: 7.52d.

6. Het opschrift van artikel 16.12 komt te luiden: [vervallen].

7. Het opschrift van hoofdstuk 17 komt te luiden: Hoofdstuk 18. Overgangs- en invoeringsbepalingen wijzigingswetten vanaf 2002.

8. Het opschrift van titel 1 van hoofdstuk 17 komt te luiden: Titel 1. Wet van 6 juni 2002 (Stb. 302).

9. In de opschriften van de artikelen 17.1 tot en met 17.7 worden die artikelen vernummerd overeenkomstig de in de bijlage bij deze wet opgenomen transponeringstabel.

10. De opschriften van hoofdstuk 17a en van titel 1 van hoofdstuk 17a wordt vervangen door: Titel 2. Wet van 6 juni 2002 (Stb. 302).

11. In de opschriften van de artikelen 17a.1 tot en met 17a.25 worden die artikelen vernummerd overeenkomstig de in de bijlage bij deze wet opgenomen transponeringstabel.

12. Het opschrift van hoofdstuk 17b komt te luiden: Titel 3. Wet van 12 september 2002 (Stb. 493).

13. In het opschrift van artikel 17b.1 wordt dat artikel vernummerd tot artikel 18.43.

14. Het opschrift van hoofdstuk 17c komt te luiden: Titel 4. Wet van 30 januari 2003 (Stb. 70).

15. In de opschriften van de artikelen 17c.1 en 17c.2 worden die artikelen vernummerd tot de artikelen 18.44 en 18.45.

16. Het opschrift van hoofdstuk 17d komt te luiden: Titel 5. Wet van 3 april 2003 (Stb. 188).

17. In het opschrift van artikel 17d.1 wordt dat artikel vernummerd tot artikel 18.46.

18. Het opschrift van hoofdstuk 17e komt te luiden: Titel 6. Wet van .. juli 2003 (Stb. ...).

19. In de opschriften van de artikelen 17e.1, 17e.2 en 17e.3 worden die artikelen vernummerd tot de artikelen 18.47, 18.48 en 18.49.

20. Na het opschrift van artikel 18.49 wordt ingevoegd:

Titel 7. Overgangsrecht wet van .. ... 2003 (Stb. ...)

Artikel 18.49a. Overgangsrecht artikel 7.17.

Y.

Artikel 5.4 komt te luiden:

Artikel 5.4

In artikel 33, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt «126 studiepunten» telkens vervangen door: 180 studiepunten, en wordt «ten minste 116» vervangen door: ten minste 166.

Z.

Na artikel 5.9 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.10

In de wet van 2 april 1998 houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering ter uitvoering van in het hoger onderwijs- en onderzoekplan 1996 aangekondigde maatregelen worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel IIIa vervalt.

B

In artikel IX, zevende lid, eerste volzin, wordt «De artikelen Ia en IIIa treden» vervangen door: Artikel Ia treedt.

Artikel 5.11

In de wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs komt de aanhef van artikel V, onderdeel D, te luiden: Onder vernummering van artikel 7.52a tot artikel 7.52d wordt in hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 3 met het daarin opgenomen artikel 7.52 vervangen door:.

Artikel 5.12

In de wet van 6 juni 2002 tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel III, onderdelen R en S, vervalt.

B

Artikel IXa vervalt.

C

In artikel X, derde lid, wordt «onderdelen Aa, R, S, HH en II» vervangen door: onderdelen Aa, HH en II.

Artikel 5.13

In de wet van 12 september 2002 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder meer ter uitvoering van de nota «Zicht op kwaliteit» worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel III vervalt.

B

Aan artikel V, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het in de eerste volzin bedoelde tijdstip kan voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan ver-schillend worden vastgesteld.

AA.

Artikel 8.1 komt te luiden:

Artikel 8.1

De tekst van de hoofdstukken 5, 17, 18 en 19 en van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt in het Staatsblad geplaatst.

BB.

Onder vernummering van hoofdstuk 8 tot hoofdstuk 9 en van de artikelen 8.1, 8.2 en 8.3 tot de artikelen 9.1, 9.2 en 9.3 wordt na hoofdstuk 7 een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 8. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 8.1

1. Voor de toepassing van de in het tweede lid genoemde artikelen wordt met degene aan wie door een universiteit of de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht is verleend, gelijkgesteld degene die:

a. in het bezit is van een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd propedeutisch examen in een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht of in het bezit is van een door het instellingsbestuur van een instelling, genoemd in de aanhef, afgegeven bewijsstuk dat daarvoor vrijstelling is verleend, en

b. in het bezit is van een door het instellingsbestuur van een instelling, genoemd in de aanhef, afgegeven verklaring waaruit blijkt dat in een van de jaren 2002 tot en met 2006 in de fase na de propedeutische fase van een opleiding als bedoeld in onderdeel a met goed gevolg tentamens zijn afgelegd, verbonden aan onderwijseenheden met een gezamenlijke studielast van ten minste 120 studiepunten.

Onder het met goed afleggen van een tentamen wordt mede begrepen de verlening van een vrijstelling daarvan.

2. De in het eerste lid bedoelde bepalingen zijn:

a. de artikelen 2, eerste lid, eerste volzin, en 62, eerste lid, eerste volzin, van de Advocatenwet,

b. artikel 6, tweede lid, van de Kadasterwet,

c. de artikelen 29, derde lid, en 30, vierde lid, van de Loodsenwet,

d. artikel 75 van de Pachtwet,

e. artikel 48, eerste lid, van de Visserijwet 1963,

f. artikel 98, derde lid, tweede volzin, van de Vreemdelingenwet 2002,

g. artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte,

h. artikel 9, tweede lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet,

i. artikel 5, tweede lid, van de Wet op de huurcommissies,

j. artikel 65, vierde lid, van de Wet op de inlichtingenen veiligheidsdiensten 2002,

k. artikelen 12, eerste lid, en 29, tweede lid, van de Wet op de Raad van State,

l. artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het notarisambt, en

m. artikel 1d, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechtelijke ambtenaren.

Artikel 8.2

Voor de toepassing van de artikelen, genoemd in artikel 8.1, tweede lid, wordt met degene aan wie door een universiteit of de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht is verleend en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, gelijkgesteld degene:

a. die in het bezit is van een bewijs van inschrijving voor het studiejaar 2002–2003 of het studiejaar 2003–2004 voor een masteropleiding op het gebied van het recht, en

b. aan wie door een universiteit of de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, in 2003 of 2004 de graad Master op het gebied van het recht is verleend.

CC.

Artikel 9.2 komt te luiden:

Artikel 9.2

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. Het in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit kan erin voorzien dat de volgende artikelen terugwerken tot en met het daarbij vermelde tijdstip:

a. artikel 5.2, onderdeel Aa, tot en met 1 juli 2003,

b. artikel 5.2, onderdeel Ka, eerste en tweede lid, tot en met 19 juni 2002,

c. artikel 5.2, onderdeel Y, tot en met 1 september 2002, en

d. artikel 5.12 tot en met 19 juni 2002.

DD.

In de bijlage bij de wet vervalt in de Transponeringstabel «artikel 17e.4 ... artikel 18.50».

Toelichting

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Deze nota van wijziging bevat een viertal wijzigingen van inhoudelijke aard en voorts een aantal wijzigingen van technische en redactionele aard. De inhoudelijke wijzigingen betreffen een nieuwe regeling van de nevenvestigingen, een voorziening in het kader van het uitstel van de vaststelling van het hoger onderwijs- en onderzoekplan, een wijziging van de regeling inzake de toevoegingen aan een bachelor- of mastergraad en een overgangsbepaling met betrekking tot de regeling van de beroepsvereisten voor een aantal juridische beroepen.

Ik onderteken de toelichting op deze nota van wijziging mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

2. Wijziging van de voorschriften inzake nevenvestigingen

2.1. Inleiding

De laatste paar jaren zijn er fundamentele veranderingen in het systeem van het hoger onderwijs ingevoerd. Er is een bacheloren masterstructuur totstandgekomen en tevens een accreditatiestelsel waardoor er regelmatig een kwaliteitstoets zal plaatsvinden – ook vóór de start van een opleiding – met concrete rechtsgevolgen. In dat verband is ook de doelmatigheidsbeoordeling van de minister met betrekking tot de start van nieuwe opleidingen en het bestaande onderwijsaanbod aangepast. Hiervoor verwijs ik naar de wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de versnelde invoering toets nieuwe opleiding (Stb. 2003, 70).

De onderhavige nota van wijziging betreft onder meer een ander wettelijk regiem voor de regeling van de nevenvestigingsplaats: de plaats waar een opleiding wordt verzorgd, zal niet langer per definitie de plaats zijn waar de instelling is gevestigd. Wat overigens ongewijzigd is gebleven, is het uitgangspunt dat instellingen niet vrij zijn een opleiding in een andere vestigingsplaats te starten zonder goedkeuring van de minister. De reden hiervan is versnippering van het onderwijsaanbod te voorkomen.

2.2. Uitbreiding vestigingsplaats(en) van een opleiding

Deze nota van wijziging beoogt meer duidelijkheid te verschaffen over de positie van de (neven)vestiging van opleidingen. Uitgangspunt van de huidige wetgeving is dat het onderwijs in principe wordt gegeven in de gemeente van vestiging van een instelling voor hoger onderwijs. Daarnaast is het mogelijk dat ook buiten de gemeente van vestiging onderwijs kan worden verzorgd na goedkeuring van de minister. Het principe dat het onderwijs op de plaats van vestiging van de instelling wordt aangeboden, brengt met zich dat het totale onderwijsaanbod van de instelling op de plaats van vestiging van de instelling wordt aangeboden. Met name bij fusies van instellingen heeft dit tot onduidelijkheid geleid, enerzijds over wat de plaats van vestiging van de instelling na de fusie is en anderzijds wat als nevenvestiging moet worden beschouwd. Daarnaast kan een fusie tot ongewenste effecten leiden, doordat er verschuiving in het onderwijsaanbod ontstaat door de concentratie van oplei-dingen in de hoofdplaats van vestiging.

In de nieuwe opzet is de gemeente van vestiging van de instelling (zoals opgenomen in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) niet meer bepalend voor de vraag waar het onderwijs wordt aangeboden, maar de gemeente van vestiging van de opleiding (zoals blijkt uit het Centraal register opleidingen hoger onderwijs). Eventuele fusies van instellingen veranderen derhalve niet meer de status quo van de plaatsen waar opleidingen worden aangeboden. Instellingen kunnen vestigingsplaatsen van een opleiding uitbreiden of verplaatsen. In principe is dit de verantwoordelijkheid van de instelling, mits daarover overleg is gevoerd met de zusterinstellingen. De minister kan in verband met een ondoelmatige spreiding van voorzieningen de uitvoering daarvan voorkomen. Indien na vier maanden niet is gebleken van een bezwaar van de minister tegen de uitbreiding of verplaatsing van de vestigingsplaats(en), gaat het instellingsbestuur over tot registratie van de gegevens met betrekking tot de vestigingsplaats in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO). Uiteraard beperkt de wettelijke regeling zich tot vestigingsplaatsen in Nederland. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling de mogelijkheid te openen om binnen het kader van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) buitenlandse vestigingen toe te staan.

2.3. Opheffing vestigingsplaats(en) van een opleiding

Een nieuw element in deze nota van wijziging is verder de mogelijkheid voor de minister om te besluiten dat de opleiding in een bepaalde vestigingsplaats niet langer kan worden verzorgd. In de huidige regelgeving is bepaald dat de goedkeuring van een nevenvestiging kan worden gegeven voor een bepaalde tijd. Deze bepaling is om meerdere redenen niet praktisch gebleken. In de eerste plaats is in de praktijk geble-ken dat een nevenvestiging een min of meer blijvend karakter heeft, bijvoorbeeld met het oog op de huisvesting. In de tweede plaats is meestal niet goed van tevoren te voorspellen of een nevenvestiging op termijn moet worden opgeheven of niet. Onderwijsinhoudelijke ontwikkelingen kunnen met zich brengen dat in het licht van het totale opleidingenaanbod één of meer vestigingsplaatsen niet meer doelmatig worden geacht.

In het licht van het bovenstaande ligt het voor de hand om aan nieuwe vestigingsplaatsen een blijvend karakter toe te kennen, zij het dat met het oog op het evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen de minister op enig moment kan besluiten dat een vestigingsplaats van een opleiding niet meer doelmatig wordt geacht. Daarbij bepaalt hij tevens een termijn waarbinnen de vestigingsplaats dient te worden opgeheven. Het nieuwe artikel 6.5a van de WHW voorziet hierin. Voorts is in artikel 6.15 van die wet geregeld dat de Informatie Beheer Groep (IBG) op grond van een besluit als hierboven bedoeld, de registratie van de vestigingsplaats ongedaan maakt.

Een instellingsbestuur kan overigens ook zelf besluiten een vestigingsplaats op te heffen. Uiteraard heeft dit gevolgen voor de registratie in het CROHO. Hierin voorziet het huidige artikel 6.14, zesde lid, van de WHW.

3. Uitstel van vaststelling van een hoger onderwijs- en onderzoekplan

Het Hoger onderwijs- en onderzoekplan (HOOP) wordt ten minste elke vier jaar uitgebracht. Indertijd is gekozen voor een formulering die in beginsel uitgaat van een vierjaarlijkse vaststelling. De formulering laat, aldus de toelichting op desbetreffende bepaling (Kamerstukken II vergaderjaar 1999–2000, 26 905, nr. 3, pag. 2), evenwel toe dat gekozen wordt voor een tussentijds uitbrengen van het HOOP. In die toelichting wordt aangegeven dat het daarbij moet gaan om bijzondere omstandigheden, waarbij met name wordt gedacht aan een tussentijdse kabinetswisseling.

In de WHW is geen voorziening getroffen voor het geval er sprake is van een tussentijdse kabinetswisseling, waardoor de verplichting tot het uitbrengen van het HOOP binnen vier jaar niet kan worden gerealiseerd. Hierdoor bestaat de verplichting om eind juli 2003 een ontwerp-HOOP aan te bieden aan de Staten-Generaal. Door de demissionaire status van het kabinet-Balkenende I en de start van het kabinet-Balkenende II sinds eind mei 2003 is dit feitelijk niet mogelijk. In deze nota van wijziging is voorzien in een wettelijke grondslag (met terugwerkende kracht) voor het uitstellen van de indiening van het ontwerp-HOOP. Dit voornemen heb ik bij brief van 17 juni 2003 aan de beide Kamers der Staten-Generaal kenbaar gemaakt.

4. Wijziging van de regeling inzake de toevoegingen aan een graad

Voor de initiële wo-bacheloropleidingen en wo-masteropleidingen is in artikel 7.10a geregeld dat aan de graad de aanduiding «of Arts» dan wel de aanduiding «of Science» wordt toegevoegd. In het voorstel voor de Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur is in de mogelijkheid voorzien om bij ministeriële regeling andere toevoegingen aan de graad mogelijk te maken. Voor bepaalde opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs zouden de toevoegingen «of Arts» en «of Science» (internationaal) onhelder zijn; de universiteiten hebben de behoefte kenbaar gemaakt ook andere toevoegingen te willen gebruiken. Het is evenwel niet de bedoeling dat deze toevoegingen tot het exclusieve domein van het wetenschappelijk onderwijs gaan behoren. Deze nota van wijziging voorziet in een desbetreffende wijziging van artikel 7.10a.

5. Overgangsrecht beroepsvereisten

De nieuwe bachelor-masterstructuur is ingevoerd met ingang van 1 september 2002. Vanaf dat tijdstip zijn de universiteiten bevoegd het onderwijs in bachelor- en masteropleidingen te verzorgen. Zij zijn daartoe vooralsnog niet verplicht; tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip kunnen zogenoemde ongedeelde opleidingen nog blijven bestaan. De universiteiten hebben een grote vrijheid bij de overgang van het stelsel van ongedeelde opleidingen naar de nieuwe structuur.

In sommige gevallen is gekozen voor de ombouw van een ongedeelde opleiding in een bacheloropleiding en een masteropleiding. Dit betekent voor een bepaalde categorie studenten dat zij geen bacheloropleiding hebben kunnen afronden. Aan hen kon dus ook geen bachelorgraad worden uitgereikt. Via deze nota van wijziging is het wetsvoorstel aangevuld met een overgangsbepaling voor deze categorie studenten.

Daarnaast is een tijdelijke voorziening getroffen voor studenten die tot een juridische masteropleiding zijn toegelaten niet op basis van een ongedeelde juridische opleiding met een studielast van ten minste 180 studiepunten, maar op basis van het feit dat zij voldoen aan door de universiteit vastgestelde specifieke toelatingseisen voor die opleiding.

6. Financiële aspecten

Aan deze nota van wijziging zijn geen financiële gevolgen verbonden.

II. ONDERDELEN

Onderdeel A (artikel 5.2, onderdeel aA / artikel 1.1 WHW)

De terminologie van artikel 1, onderdeel t, is aangepast aan elders in de WHW gebruikte terminologie; zie in dit verband de artikelen 5a.11, eerste lid, en 5a.12, vijfde lid.

Onderdeel A (artikel 5.2, onderdeel bA / artikel 1.4 WHW)

Door de wet van 30 mei 2002 (Stb. 288) is deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) vervallen. Dat brengt mee dat in artikel 1.4 de verwijzing naar artikel 280 van de WVO kan worden geschrapt.

Onderdeel A (artikel 5.2, onderdeel cA / artikel 1.9 WHW)

De eerste wijziging houdt verband met de woorden «die opleidingen» in de eerste volzin van artikel 1.9, eerste lid. Omdat het woord «opleidingen» verder niet in die volzin voorkomt, is de redactie van de bepaling aangepast.

De wijziging in het zesde lid van artikel 1.9 hangt samen met artikel I, onderdeel H, van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302). Op grond van die bepaling vervalt artikel 6.4; de inwerkingtreding daarvan vindt plaats op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Onderdeel B (artikel 5.2, onderdeel Aa / artikel 2.4 WHW)

Verwezen wordt naar paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdelen C en D (artikel 5.2, onderdelen C en Ca / artikelen 2.6 en 2.11 WHW)

De wijzigingen in deze onderdelen zijn het gevolg van de wijziging in artikel 2.5 waardoor de bepalingen omtrent een bijzondere berekeningswijze zijn verplaatst van lid 1 naar lid 1a. Inhoudelijk vinden er geen wijzigingen plaats in de artikelen 2.6 en 2.11. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt het opschrift van artikel 2.6 aan te passen.

Onderdeel D (artikel 5.2, onderdeel Cb / artikel 5a.2 WHW)

De terminologie in artikel 5a.2 is in overeenstemming gebracht met de terminologie in onder meer de artikelen 1.9 en 5a.8a.

Onderdeel E (artikel 5.2, onderdeel E / artikel 5a.8 WHW)

De eerste volzin van artikel 5a.8, zevende lid, is aangevuld, zodanig dat in de toetsingskaders voor wo- en hbo-opleidingen ten minste onderscheid wordt gemaakt tussen bachelor- en masteropleidingen. Door deze wijziging stemt de tekst van deze bepaling volledig overeen met de eerste volzin van het eerste lid dat over de accreditatiekaders handelt.

Onderdeel H (artikel 5.2, onderdeel Ha / artikel 5a.15 WHW)

De redactie van de artikel 5a.15, tweede lid, en 6.4, tweede lid, is aangepast aan de terminologie van de bachelor-masterstructuur.

Onderdeel I (artikel 5.2, onderdeel Ja / artikel 6.5a WHW)

Het nieuwe artikel 6.5a biedt de minister de mogelijkheid, indien een opleiding in twee of meer gemeenten wordt verzorgd, te besluiten dat de verzorging van het onderwijs in een bepaalde vestigingsplaats naar zijn oordeel in redelijkheid niet meer doelmatig is. Daarbij kan worden gedacht aan de situatie waarbij het totale opleidingenaanbod wordt doorgelicht op doelmatigheid en waarbij tevens de plaatsen van vestiging in ogenschouw worden genomen.

Onderdeel J (artikel 5.2, onderdeel Ka / artikel 6.13 WHW)

Door artikel I, onderdeel N, eerste lid, van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302), in werking getreden met ingang van 1 augustus 2002, is in artikel 6.13, vierde lid, een nieuw onderdeel c ingevoegd. De onderdelen d en volgende van het vierde lid zijn verletterd, waardoor de bepaling over de hoofdlijnen van de onderwijs- en examenregeling een plaats heeft gekregen in onderdeel e.

Artikel I, onderdeel D, van de wet van 12 september 2002 (Stb. 493) schrapte vervolgens onderdeel d van artikel 6.13, vierde lid, welke bepaling betrekking heeft op de indeling van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs. Blijkens de toelichting op de tweede nota van wijziging bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II vergaderjaar 2001/2002, 28 067, nr. 8, blz. 3) was het evenwel de bedoeling om de bepaling over de hoofdlijnen van de onderwijs- en examenregeling te schrappen. Die omissie wordt thans hersteld. Deze wijziging werkt terug tot en met 19 juni 2002.

Onderdeel J (artikel 5.2, onderdeel Kb / artikel 6.14 WHW)

De wijziging in artikel 6.14, tweede lid, houdt verband met de wijziging, voorgesteld in onderdeel Ka. Het schrappen van onderdeel e van artikel 6.13, vierde lid, brengt mee dat de vierde volzin van artikel 6.14, tweede lid, eveneens kan vervallen.

Met betrekking tot de wijziging in artikel 6.14, zesde lid, merk ik op dat door artikel I, onderdeel N, derde lid, van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 303) in artikel 6.13 een nieuw vijfde lid is ingevoegd; deze wijziging brengt mee dat in artikel 6.14, zesde lid, in technische zin moet worden aangepast. Hierin voorziet onderdeel Kb.

Onderdeel J (artikel 5.2, onderdeel Kc / artikel 6.15 WHW)

Ingevolge artikel 6.13, vierde lid, onder l, bevat het Centraal register opleidingen hoger onderwijs van elke opleiding het gegeven in welke gemeenten het onderwijs in die opleiding wordt verzorgd. Indien de minister op grond van artikel 6.5a besluit dat in een bepaalde vestigingsplaats van een opleiding niet langer onderwijs wordt verzorgd, dient die vestigingsplaats als gegeven uit het CROHO te vervallen. Dit onderdeel regelt de wijze, waarop dit gebeurt.

De wijziging van de registratie van het gegeven over de vestigingsplaats van een opleiding houdt in dat de IBG in het CROHO vermeldt met ingang van welk tijdstip de opleiding in de desbetreffende gemeente of de desbetreffende gemeenten niet meer wordt verzorgd. Met ingang van bedoeld tijdstip schrapt de IBG die gemeenten of gemeenten uit het CROHO.

Onderdeel J (artikel 5.2, onderdeel Kd / artikel 7.1 WHW)

Dit onderdeel herstelt een omissie. Ten onrechte is bij een eerdere wetswijziging in artikel 7.1, eerste lid, een uitzondering voor artikel 7.17 opgenomen.

Onderdeel J (artikel 5.2, onderdeel Ke / artikel 7.3 WHW)

Artikel 7.3 heeft onder meer betrekking op opleidingen. Het eerste lid bracht tot 1 september 2002 tot uitdrukking dat het initiële onderwijs wordt aangeboden in de vorm van opleidingen. Bij gelegenheid van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 303) is het begrip «opleidingen» omgezet in: bachelor- en masteropleidingen. Hierdoor is in het eerste lid van artikel 7.3 in feite een structuurelement ingebracht dat in de inhoudelijke bepaling, die artikel 7.3 is, niet thuis hoort; de onderverdeling van opleidingen is in de artikelen 7.3a en 7.3b geregeld. Derhalve verdient het bij nadere overweging de voorkeur terug te keren naar de tekst van artikel 7.3, eerste lid, zoals die voor 1 september 2002 luidde.

Onderdeel L (artikel 5.2, onderdeel N / artikel 7.10a WHW)

Verwezen wordt naar paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel N (artikel 5.2, onderdeel Oa / artikel 7.17 WHW)

Uitgangspunt is niet langer de plaats van vestiging van de instelling, maar de plaats(en) waar het onderwijs wordt aangeboden. Deze plaatsen zijn opgenomen in het CROHO. Verwezen wordt in dit verband ook naar het overgangsrecht van artikel 18.49a, waarbij voor de plaats van vestiging van de opleiding het CROHO als uit-gangspunt wordt genomen.

Uit het eerste lid volgt dat een opleiding niet behoeft te worden verzorgd in de gemeente van vestiging van de instelling. In welke gemeente een opleiding wordt verzorgd en is gevestigd, is af te leiden uit het CROHO.

Een andere plaats van vestiging kan ingevolge het tweede lid ook een gedeelte van de opleiding betreffen. Hierbij kan worden gedacht aan de propedeutische fase van een opleiding. Met deze mogelijkheid wordt de bestaande regeling waarvan in praktijk gebruik wordt gemaakt, gehandhaafd.

Het derde lid beperkt de mogelijkheden van het tweede lid in die zin dat de minister in geval van een nieuwe plaats van vestiging van een opleiding kan verklaren dat er als gevolg van die vestigingsplaats sprake is van een ondoelmatige spreiding van voorzieningen.

Voordat een instelling om een andere of nieuwe vestigingsplaats van een opleiding kan verzoeken, dient zij ingevolge het vierde lid overleg te hebben gehad met de daarvoor in aanmerking komende organisaties. Welke instellingen dat zijn, zal per opleiding verschillen. Sommige opleidingen hebben een landelijk bereik, terwijl andere opleidingen daarentegen een meer regionaal verzorgingsgebied hebben.

Onderdeel Q (artikel 5.2, onderdeel Ta / artikel 9.38 WHW)

De eisen, bedoeld in de artikelen 7.30a, derde lid, en 7.30b, eerste lid, worden in de onderwijs- en examenregeling opgenomen. Ingevolge artikel 9.38, onderdeel a, vallen deze eisen automatisch onder het instemmingsrecht van de faculteitsraad. Dit was evenwel niet de bedoeling. Artikel 9.38 beoogt te regelen dat studenten instemmingsrecht hebben, met uitzondering van de onderdelen die betrekking hebben op de inhoud, kwaliteit en studielast van de opleiding. Dit is in het antwoord op kamervragen van het lid Vendrik (Kamerstukken II vergaderjaar 2002–2003, Aanhangsel bij de Handelingen, nr. 173) uiteengezet. In dat verband is aangegeven dat bij een eerstvolgende wetswijziging deze omissie zal worden hersteld. Dit onderdeel strekt tot uitvoering van deze toezegging.

Onderdeel Q (artikel 5.2, onderdeel Tb / artikel 10.3c WHW)

Het vijfde lid van artikel 10.3c wordt geschrapt, omdat binnen het hoger beroepsonderwijs het begrip «aansluitende masteropleidingen» niet voorkomt.

Onderdeel Q (artikel 5.2, onderdeel Tc / artikel 11.3 WHW)

De tekst van artikel 11.3, tweede lid, onder b, wordt gelijkgetrokken met die van artikel 9.38, onder b. Immers, artikel 11.3 ziet zowel op opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs als op opleidingen in het hoger beroepsonderwijs.

Onderdeel Q (artikel 5.2, onderdeel Te / artikel 14.1 WHW)

Door de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) zal het huidige onderdeel e van artikel 14.2, tweede lid, vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Onderdeel f van die bepaling is door de wet van 12 september 2002 (Stb. 493) geschrapt. Het voorgestelde onderdeel brengt de onderdelen van artikel 14.2, tweede lid, weer in een alfabetisch doorlopende volgorde.

Onderdeel Q (artikel 5.2, onderdeel Tf / artikel 14.2 WHW)

De artikelen 6.4, 6.8 en 6.11 vervallen ingevolge de wet van 6 juni 2002 (Stb. 302) op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit onderdeel bewerkstelligt dat de verwijzing in artikel 14.2 naar genoemde artikelen en de daaraan verbonden gevolgen eveneens vervallen.

Onderdeel R (artikel 5.2, onderdeel Ua / artikel 15.6 WHW)

De verbodsbepaling van artikel 15.6, eerste lid, ziet op de graden Bachelor en Master. Naast die graden komen ook de graad Doctor en de graad Doctor honoris causa voor; die graden die op grond van artikel 7.18, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 7.19, tweede lid, worden verleend, worden volledigheidshalve in artikel 15.6 opgenomen.

Onderdeel S (artikel 5.2, onderdeel Va / artikel 16.11 WHW)

De herziening van artikel 7.17 brengt mee dat artikel 16.11, vijfde, zesde en zevende lid, in technische zin dient te worden aangepast. De in die bepalingen geregelde afwijkingsmogelijkheid heeft uitsluitend betrekking op het huidige artikel 7.17, hetgeen is vastgelegd.

Onderdeel S (artikel 5.2, onderdeel Vb / artikel 16.12 WHW)

Artikel 16.12 bevat een overgangsrechtelijke voorziening betreffende de materie die in artikel 7.17 is geregeld. Nu artikel 7.17 een andere inhoud krijgt, is het een goede gelegenheid artikel 16.12, dat inmiddels is uitgewerkt, te schrappen.

Onderdeel S (artikel 5.2, onderdeel Vc / artikel 17.3 WHW)

Deze wijziging vloeit voort uit het vervallen van artikel 17.2. De in dit artikel geregelde materie is thans vastgelegd in de artikelen 17a.12 tot en met 17a.15.

Onderdeel T (artikel 5.2, onderdelen Xa en Xb / artikelen 17a.13, 17a.14 en 17a.15 WHW)

De wijziging in het tweede en derde lid van de artikelen 17a.13, 17a.14 en 17a.15 brengt tot uitdrukking dat de tijdstippen die in die artikelleden zijn vermeld, de tijdstippen zijn die zijn genoemd in de toelichtende stukken betreffende de invoering van de bachelor-masterstructuur en van accreditatie.

Onderdeel W (artikel 5.2, onderdeel BBa / artikel 18.49a WHW)

In het Centraal register opleidingen hoger onderwijs zijn per opleiding de plaatsen van vestiging opgenomen (artikel 6.14, vierde lid, onder l). Dit zijn zowel de plaats van vestiging van de instelling waaraan een opleiding is verbonden, als wel de in het verleden goedgekeurde nevenvestigingen. De onderhavige bepaling voorziet er in dat voor de thans in het CROHO opgenomen vestigingsplaatsen de procedure, bedoeld in artikel 7.17, niet van toepassing is.

Onderdeel Y (artikel 5.4)

Door de wet van 30 mei 2002 (Stb. 288) is deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) vervallen. Dat brengt mee dat in dit artikel de wijziging van artikel 126 van de WVO moet worden geschrapt.

Onderdeel Z (artikel 5.10)

Artikel IIIa van de wet van 2 april 1998 (Stb. 216) kan vervallen, omdat de daarin opgenomen wijzigingsopdracht betrekking heeft op de inmiddels vervallen Wet op de studiefinanciering. De desbetreffende materie is inmiddels geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Onderdeel Z (artikel 5.11)

De wet van 6 december 2001 (Stb. 681) tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs bevat in artikel V, onderdeel D, een aanvulling van de WHW in die zin dat de artikelen 7.52a, 7.52b en 7.52c worden ingevoegd; die wijziging is overigens nog niet in werking getreden.

Met ingang van 1 september 2002 is door de wet van 6 juni 2002 (Stb. 303) in de WHW onder meer artikel 7.52a opgenomen; dat artikel bevat een tweetal begripsbepalingen voor paragraaf 4 van titel 3 van hoofdstuk 7.

Ter voorkoming van het probleem dat de WHW te zijner tijd twee bepalingen met hetzelfde artikelnummer zal bevatten, wordt het bij de wet van 6 juni 2002 in de WHW opgenomen artikel vernummerd tot artikel 7.52d.

Onderdeel Z (artikel 5.12)

De onderdelen R en S van artikel III van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 303) kunnen vervallen, omdat de daarin opgenomen wijzigingsopdrachten – als gevolg van de inwerkingtreding met ingang van 25 januari 2003 van artikel Ia van de wet van 2 april 1998 (Stb. 216) – onuitvoerbaar zijn geworden. Dit brengt mee dat artikel X, derde lid, van die wet dienovereenkomstig wordt gewijzigd.

Artikel IXa van de wet van 6 juni 2002 (Stb. 303) voorziet in wijziging van die wet, indien het voorstel van wet tot wijziging van de WHW, gericht op vermindering en vereenvoudiging van regelgeving en op verdere zelfregulering in het hoger onderwijs eerder dan die wet tot wet zou zijn verheven en in werking zou zijn getreden. Nu dit niet het geval is, kan artikel IXa vervallen.

Onderdeel Z (artikel 5.13)

Artikel III van de wet van 12 september 2002 (Stb. 493) voorziet in wijziging van die wet, indien het voorstel van wet tot wijziging van de WHW, gericht op vermindering en vereenvoudiging van regelgeving en op verdere zelfregulering in het hoger onderwijs eerder dan die wet tot wet zou zijn verheven en in werking zou zijn getreden. Nu dit niet het geval is, kan artikel III vervallen.

Onderdeel BB (artikelen 8.1 en 8.2)

Artikel 8.1

Dit artikel heeft voornamelijk betrekking op de situatie dat bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in een juridische opleiding is gekozen voor de ombouw van die opleiding naar een juridische bacheloropleiding en een juridische masteropleiding. In die situatie worden «zittende» studenten als het ware in de nieuwe structuur ingepast, al naar gelang de fase van de studie waarin zij zich bevinden. Zittende studenten die in de propedeutische fase en de postpropedeutische fase een studieresultaat van ten minste 180 studiepunten of meer hebben geboekt, kunnen door de instelling direct tot de masteropleiding worden toegelaten. Na het voltooien van de masteropleiding kunnen deze personen niet voldoen aan de beroepsvereisten, gesteld in de in dit wetsvoorstel genoemde wetten; zij zijn geen meester in de rechten of zijn niet in het bezit van zowel een bachelor- als een mastergraad in het recht; wel beschikken zij over een vergelijkbaar opleidingsniveau. Derhalve is een overgangsbepaling nodig.

Artikel 8.1 ziet op een beperkte categorie personen. Wat de periode van afgifte van de verklaring (eerste lid, onderdeel a) betreft is gekozen voor de periode tot 2007. Gelet op de snelheid waarmee het bachelor-masterstelsel in de juridische faculteiten wordt ingevoerd, verwacht ik dat aan deze regeling na 2006 geen behoefte meer is.

Artikel 8.2

Dit artikel betreft degenen die in het studiejaar 2002–2003 of het studiejaar 2003–2004 zijn ingestroomd in een juridische masteropleiding op basis van een bewijs van toelating tot die opleiding; betrokkenen hebben hun juridische kennis en vaardigheden niet in een ongedeelde juridische opleiding in het wetenschappelijk onderwijs verworven maar elders (bijvoorbeeld in het hoger beroepsonderwijs). Waar het onderhavige wetsvoorstel eerst na de invoering van de bachelor-masterstructuur bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is ingediend, konden deze personen niet op de hoogte zijn van het feit dat voor de toegang tot een aantal juridische beroepen het bezit van zowel een bachelorgraad als een mastergraad is vereist.

Derhalve is voor deze groep een overgangsregeling getroffen. Nu het wetsvoorstel is ingediend en naar verwachting nog dit jaar het Staatsblad zal bereiken, kan deze regeling een zeer beperkte werkingsduur hebben.

Met de eis dat men moet zijn toegelaten tot de masteropleiding (artikel 8.2, onderdeel a) wordt tot uitdrukking gebracht dat er sprake moet zijn van kennis en vaardigheden op juridisch gebied, overeenkomend met het eindniveau van de juridische bacheloropleiding of de fase in de ongedeelde juridische opleiding met een studielast van ten minste 180 studiepunten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs

Naar boven