28 925
Wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur)

nr. 23
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2004

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft mij op 18 februari jl. gevraagd om een brief voorafgaand aan de behandeling van het ontwerp-HOOP 2004 op 29 maart a.s. waarin ingegaan wordt op de graden en titulatuur binnen het hoger beroepsonderwijs en de problemen rond de graden en titulatuur in het internationale hoger onderwijsverkeer. Tevens is gevraagd naar mogelijke oplossingen voor de problemen en de voor- en nadelen van deze oplossingen. In deze brief ga ik op dit verzoek in.

De discussie over titulatuur en de toevoegingen van de graden zal, mede gezien bovengenoemd verzoek, in de Kamer meer ten principale gevoerd moeten worden en – gezien de aard van het onderwerp – een sterk beleidsmatig karakter hebben.

Naar mijn idee leent een plenaire behandeling van een wetsvoorstel zich minder voor een dergelijk debat. Vandaar dat ik u in overweging wil geven om dit inhoudelijke debat te voeren vóórdat de plenaire behandeling van de Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur plaatsvindt, en wel in het kader van het HOOP of zo mogelijk eerder. Ik verzoek u kort nadien de Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur te behandelen. Dat is ook de gelegenheid om technisch het debat over de zgn. togaberoepen te voeren.

Binair stelsel

Internationale herkenbaarheid van instellingen en graden is van toenemend belang binnen Europa.

Bij de behandeling van het voorstel voor de Wet invoering bachelor-masterstructuur (Kamerstukken II 28 024) in de Tweede Kamer is destijds na ampele overweging gekozen voor een regeling van de titulatuur in het hoger onderwijs waarbij transparantie vanuit het binaire karakter van het Nederlandse hoger onderwijs prevaleert.

Het huidige onderscheid in titulatuur is internationaal, in het bijzonder in de Angelsaksische landen, evenwel minder herkenbaar omdat in die landen de toevoegingen «arts» en «science» betrekking hebben op vakgebieden en niet op het onderscheid tussen hbo en wo.

Daarnaast heeft de huidige regeling een aantal beperkingen. Zo is reeds bij de behandeling van de Wet invoering bachelor-masterstructuur op verzoek van de Eerste Kamer een regeling toegezegd die de universiteiten mogelijkheden geeft om aan de wo-graden ook andere toevoegingen te verbinden dan «of Arts» en «of Science». In het voorstel voor de Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur is in deze regeling voorzien. Voorbeelden hiervan kunnen zijn de graad LLM voor juridische opleidingen of de graad M.Phil voor onderzoeksmasters.

Geconstateerd kan worden dat de naamgeving van graden tot steeds nieuwe discussies aanleiding heeft gegeven. Daarbij heeft de HBO-raad aangegeven dat de nieuwe titulatuur in het algemeen een negatieve uitwerking heeft op buitenlandse samenwerking en de werving van buitenlandse studenten. De VSNU heeft daarover een andere opvatting. De VSNU meent dat er terecht voor is gekozen om de binariteit tot uitdrukking te laten komen in de titulatuur. Daarnaast dringt de VSNU aan op het maken van afspraken in Europees verband over de titulatuur en de naamgeving van instellingen.

In het ontwerp-Hoger onderwijs- en onderzoekplan 2004 (ontwerp-HOOP 2004) heb ik aangegeven dat het kabinet voorkeur heeft voor handhaving van de huidige situatie, dat wil zeggen het handhaven van een helder onderscheid tussen hbo en wo. Het kabinet hecht daar sterk aan. Er dient een directe koppeling te bestaan tussen het type instelling, de naamgeving van de instelling in het buitenland, en de graden die door die instelling aan hun afgestudeerden worden verleend.

Naamgeving van instellingen

Wat betreft de naamgeving van hogescholen in het buitenland is enkele jaren geleden al vanuit de overheid aangegeven dat hogescholen in het buitenland de naam «university of professional education» zouden kunnen hanteren. Daarmee kan in het buitenland tot uitdrukking worden gebracht dat het om instellingen voor hoger onderwijs gaat met een specifieke oriëntatie op beroepsgericht hoger onderwijs. Om het onderscheid aan te brengen met de universiteiten wordt het hanteren van enkel de naam «university» onjuist en verwarrend geacht. De VSNU heeft aangegeven dat dat leidt tot een verkeerd beeld van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland. Ik houd er dan ook aan vast dat een instelling in het internationale verkeer de naam hogeschool niet alleen als «university» mag vertalen. Er zal steeds gesproken moeten worden van «university of professional education». Ik zal de hogescholen hierop aanspreken.

Voor de lange termijn acht ik een – internationale – typologie van instellingen voor hoger onderwijs een goed instrument om instellingen ook internationaal goed te positioneren. Voor een dergelijke Europese typologie naar analogie van de Carnegie Classification in de Verenigde Staten zal ik binnen Europa, in het EU-verband en in het verband van het Bologna-proces de aandacht vragen.

Internationaal herkenbare titulatuur

Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur is bezien in hoeverre gekomen zou kunnen worden tot internationale afstemming in Europa in de naamgeving van graden. Daarbij bleek weinig draagvlak voor internationale afstemming op dit punt. Het streven naar internationale afstemming stuit op een aantal beperkingen. Zo is niet elk land even ver gevorderd met de invoering van de bachelor-masterstructuur. Ook zijn er verschillen in onderwijstradities en verschillen in wetgevingstradities met betrekking tot de benaming van graden. In veel landen is er voor dit soort onderwerpen geen sprake van regelgeving op het niveau van de wet, maar van lagere regelgeving of een volledig ontbreken ervan. In de Nota naar aanleiding van het Verslag op de Aanpassingswet invoering bachelor-master (28 925, nr. 10) heb ik dit uiteengezet. Duidelijk is dat de invoering van het diplomasupplement een belangrijke bijdrage aan de (internationale) transparantie kan leveren. Tijdens de ministersconferentie in Berlijn (september 2003) is gebleken dat er veel steun bestaat voor brede invoering van het diploma-supplement. In het communiqué van de ministersconferentie is de ambitie opgenomen dat aan elke afgestudeerde vanaf 2005 een diplomasupplement wordt afgegeven. Het diplomasupplement beschrijft de opleiding in zijn context en verheldert daarmee de betekenis van de graad. Dat vergroot ook de herkenbaarheid van de hbo-getuigschriften in het buitenland.

Kern van de vraag inzake de titulatuur is hoe om te gaan met de spanning tussen enerzijds de transparantie vanuit het binaire karakter van het Nederlandse hoger onderwijs en de internationale vergelijkbaarheid anderzijds. Ik zou graag met de Kamer een open overleg voeren hoe dit vraagstuk op te lossen. Daarbij is voor mij in alle gevallen het uitgangspunt dat het onderscheid tussen hbo en wo zichtbaar tot uitdrukking komt. Voor het omgaan met de eerder genoemde spanning zie ik de volgende opties.

I. Geen wijziging in wettelijk kader

Een optie is het huidige wettelijke kader te handhaven. Dit betekent wel dat de beperkingen die de huidige regeling met zich meebrengt blijven bestaan. Aan initiële opleidingen in het wo kunnen dan niet anders dan graden met de toevoegingen «of arts» en «of science» worden verbonden.

In de Aanpassingswet zijn voorstellen opgenomen om een aantal problemen met de huidige regeling op te lossen.

II. Internationale afstemming

De tweede optie betreft het streven naar internationale afstemming en een goede uitleg in het buitenland van het in Nederland gekozen systeem. Zoals eerder is aangegeven is tot op heden gebleken dat er weinig draagvlak is voor internationale afstemming op het punt van de naamgeving van graden. Wel is er brede internationale steun voor de invoering van een diplomasupplement dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan de herkenbaarheid van diploma's in het buitenland. Nieuw element dat in het HOOP 2004 in discussie is gebracht is het streven naar een Europese classificatie van instellingen. In het verlengde daarvan kan wellicht gekomen worden tot een daarmee samenhangende nadere internationale afstemming over titulatuur. Ook kan de Europese classificatie van belang zijn voor de invulling van het diploma-supplement.

III. Toestaan van uitzonderingen op het wettelijk kader

Een derde mogelijkheid betreft het toestaan van gecontroleerde uitzonderingen op het wettelijk kader. Voorbeelden hiervan zijn de bovengenoemde regeling in de Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur, zoals toegezegd aan de Eerste Kamer en het overgangsrecht voor hbo-studenten die zijn gestart met een opleiding in de verwachting dat aan het behalen van het einddiploma van die opleiding de titel «bachelor of science» zou zijn verbonden.

De problematiek die voorkomt uit het reserveren van de toevoegingen «arts» en «science» voor initiële opleidingen in het wo doet zich overigens niet exclusief voor bij het hbo, maar speelt ook bij het geaccrediteerde post-initiële onderwijs. In principe zouden verdere uitzonderingen op het wettelijke kader mogelijk zijn waarmee bepaalde praktische problemen zijn op te lossen. Maar ten principale blijft het wettelijk kader in deze variant ongewijzigd en wordt uitgegaan van een onderscheid in graden tussen hbo en wo.

IV. Andere vormgeving van het onderscheid tussen hbo en wo in de graden

Een vierde optie zou zijn de titulatuur op een andere wijze vorm te geven, waarbij hoe dan ook een onderscheid tussen hbo en wo zichtbaar blijft. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door bij de graden in het hbo een expliciete toevoeging te hanteren, naast het eventueel gebruik van de toevoegingen «arts» of «science». Bijvoorbeeld «bachelor of arts in social work» als benaming van een hbo-graad. Ook is het denkbaar hierbij te leren van andere landen. Nederland is immers niet het enige land met een binair stelsel waarbij de binariteit ook in de graden tot uitdrukking komt. Zo komt in Oostenrijk in de graad tot uitdrukking dat deze is afgegeven door een hogeschool door de aanduiding FH (verwijzend naar het begrip Fachhochschule).

Bij de behandeling van de Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur is gewezen op de wenselijkheid van overgangsrecht voor hbo-studenten die zijn gestart met een opleiding in de verwachting dat aan het behalen van het einddiploma van die opleiding de titel «bachelor of science» zou zijn verbonden. Daarnaast is in de Aanpassingswet de politieke toezegging gerealiseerd dat – van rechtswege, tot 2008 – voor de internationale onderwijsinstellingen de titulatuur voor initiële wo-opleidingen van toepassing is.

Met de Kamer zou ik een open debat willen voeren over twee vraagstukken, te weten de naamgeving van instellingen in het buitenland en internationaal herkenbare titulatuur. Mijn uitgangspunt erbij is dat in elk geval het binaire onderscheid zichtbaar moet blijven. Naar mijn idee zullen wat betreft de titulatuur alle opties ook serieus moeten worden bezien in het licht van het streven naar een Europese classificatie van instellingen op langere termijn.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. D. S. M. Nijs

Naar boven