28 924
Regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 4 november 2003

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.

In de memorie van toelichting wordt gesteld, dat het instituut van het geregistreerd partnerschap elders geleidelijk ingang vindt, maar dat het niet waarschijnlijk is dat binnen afzienbare tijd een verdragsregeling over internationale privaatrechtelijk aspecten terzake tot stand zal komen. Deze leden vragen waarop deze veronderstelling is gebaseerd en welke belemmeringen aan de orde zijn gekomen toen Nederland een dergelijk verdrag voorstelde tijdens de Haagse Conferentie voor het Internationaal Privaatrecht.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie of landen, die een geregistreerd partnerschap kennen vergelijkbaar met het Nederlandse rechtsinstituut, ook de mogelijkheid kennen het huwelijk om te zetten in een geregistreerd partnerschap.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij merken op dat de regering aan geeft dat het advies van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht (hierna: Staatscommissie) een aantal jaren op de plank heeft gelegen, dit mede door internationale ontwikkelingen rond het geregistreerd partnerschap. Ondanks deze trage ontwikkeling in het internationaal privaatrecht heeft de regering toch besloten om het advies van de Staatscommissie in een wetsvoorstel om te zetten. Wat was voor de regering de reden om juist nu met deze wet te komen? Acht de regering de voortgang, internationaal gezien, zo bemoedigend dat deze wet nodig wordt gevonden? Zo ja, kan de regering een laatste stand van zaken geven met betrekking tot de internationale ontwikkeling rond het geregistreerd partnerschap, zo vragen deze leden.

Tevens merken de leden van de PvdA-fractie op dat de regering stelt dat geregistreerd partnerschap wel op de agenda van de Haagse Conferentie voor het Internationaal Privaatrecht is blijven staan, maar zonder prioriteit. Staat de Nederlandse regering alleen in haar poging om dit onderwerp binnen de Conferentie ter sprake te brengen of zijn er ook andere landen die deze poging steunen? Zo ja, welke landen ondersteunen deze poging? Als er gesproken wordt over geregistreerd partnerschap, betreft het dan ook homostellen of wordt deze groep uitgesloten?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Ze delen de afweging van de regering om, nu het niet waarschijnlijk is dat binnen afzienbare tijd een verdragsregeling over internationaal privaatrechtelijke aspecten terzake van het geregistreerd partnerschap tot stand zal komen, Nederlandse wetgeving over internationaal privaatrechtelijke aspecten op te stellen. Het is logisch dat daarbij wordt aangesloten bij het advies van de Staatscommissie.

Zeker nu er enige jaren geleden is besloten om, ondanks de openstelling van het burgerlijke huwelijk voor personen van gelijk geslacht, niettemin het geregistreerd partnerschap als zelfstandig instituut in het Burgerlijk Wetboek te houden, kan regeling van het conflictenrecht niet langer uitblijven.

De leden van de VVD-fractie gaan er van uit dat de regering blijft streven naar het tot stand brengen van een breed internationaal verdrag. Deze leden vragen de regering dit streven ook aan de orde te stellen tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in 2004.

Huwelijksvermogensrecht

De leden van de CDA-fractie hebben de navolgende vraag over de gevolgen van het geregistreerd partnerschap inzake het vermogen der partners. In het materiële Nederlandse recht bestaat geen verschil tussen het vermogensrecht voor geregistreerd partnerschap en voor het huwelijk. Hoe verhouden de voorstellen in dit onderhavige wetsvoorstel zich met de voorstellen in wetsvoorstel 28 867, aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen? Deze vraag is mede ingegeven door de bepaling in art. 6 lid 3, art. 8 lid 3 en art. 16 lid 1.

Erfrecht

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting een ruime passage is besteed aan mogelijke complicaties in verband met het erfrecht. In deze passage wordt tot slot gesteld, dat een belangrijke taak is weggelegd voor het notariaat om voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap toekomstige partners te wijzen op deze complicaties teneinde deze zoveel mogelijk te vermijden. Is overwogen de bepalingen dusdanig aan te passen, dat ter voorkoming van complicaties alleen de rechtskeuze voor het Nederlands recht overblijft, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de publieksbrochure betreffende het geregistreerd partnerschap en het erfrecht wordt aangevuld. Op welke brochure wordt gedoeld en wordt deze aangepaste brochure gelijktijdig met de invoering van deze wet uitgebracht, zo vragen deze leden.

Erkenning van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap

Het is de leden van de CDA-fractie niet duidelijk welke gezagsbetrekkingen er tussen partners en hun gezamenlijke kinderen bestaan na ontbinding van het geregistreerd partnerschap, nu in de memorie van toelichting wordt verwezen naar de zogenaamde «Brussel II-verordening», die slechts van toepassing is op beslissingen in huwelijkszaken.

In artikel 2 lid 5 zijn enige criteria opgenomen waaraan een buiten Nederland geregistreerd partnerschap moet voldoen om als zodanig voor erkenning in aanmerking te komen. Daarnaast worden in de memorie van toelichting voorbeelden gegeven van vormen van geregistreerd partnerschap buiten Nederland, die niet als zodanig in Nederland worden erkend. De leden van de CDA-fractie vragen welke (rechts)gevolgen dit kan hebben met betrekking tot het aangaan van een geregistreerd partnerschap met een partner die al buiten Nederland een vorm van partnerschap heeft, wat in Nederland niet erkend wordt op grond van deze criteria. Deze vraag ziet op zowel gevolgen met betrekking tot het vermogensrecht als het erfrecht.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat wanneer geregistreerd partnerschap wordt aangegaan door paren van hetzelfde geslacht er zich problemen kunnen voordoen. Wat is de verwachting betreffende dit probleem en in welke landen kan dit tot een probleem leiden? Op grond waarvan, naast de openbare orde, verwacht de regering dat de verschillende landen een reeds aangegaan geregistreerd partnerschap door paren van hetzelfde geslacht zullen weigeren, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier voor dit verslag,

Van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), de Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), de Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Hermans (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD).

Naar boven