28 920
Agentschap Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu

nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juni 2003

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan het kabinet over de n brief inzake agentschapvorming Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (28 920, nr. 1).

De op 12 juni 2003 toegezonden vragen zijn met de door het kabinet bij brief van 23 juni 2003 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Teunissen

Antwoorden op kamervragen van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de agentschapvorming Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (28 920)

Vragen CDA-fractie

1

Het kabinet heeft besloten (brief 26 mei jl.) dat niet langer het oordeel van de Rekenkamer maar het oordeel van de eigen accountantsdienst bepalend is of een dienst (in dit geval het RIVM) de status van agentschap kan verkrijgen. Op basis van de door de ARK geconstateerde onvolkomenheden door de ARK zou het RIVM geen agentschapstatus kunnen verkrijgen. Kan gemotiveerd worden toegelicht waarom dit op basis van het oordeel van de «eigen» accountantsdienst wel mogelijk is?

Waaruit bestaat het verschil tussen de ARK enerzijds en de departementale accountantsdienst (c.q. het kabinet) anderzijds waar het gaat om de beoordeling van het financieel beheer van de VWS agentschappen en het al dan niet bestaan van onvolkomenheden? Welke actie heeft het kabinet ondernomen om het financieel beheer bij alle agentschappen van VWS volgend jaar op orde te hebben?

Bij brief van 26 mei jl. (Tweede Kamer 2002–2003, 28 737, nr. 3) heeft het kabinet kenbaar gemaakt niet langer de oordeelsvorming van de Algemene Rekenkamer als uitgangspunt te nemen voor het al dan niet toepassen van het instrument «departementaal moratorium». Daarvoor is onder meer de timing van de besluitvorming aangedragen. Door uit te gaan van de rapportage van de departementale audit-diensten kan eind maart al de voorhangprocedure starten. Dit geeft eerder de noodzakelijke duidelijkheid voor de verdere uitvoering van de voorbereidende werkzaamheden. Verder is de proportionaliteit van de maatregel van belang. Het kabinet is van mening dat van de toepassing van het moratorium goede prikkels uitgaan voor de kwaliteit van het financieel beheer bij agentschappen. Tegelijkertijd vormt het financieel beheer bij andere agentschappen van eenzelfde ministerie een moeilijk te beheersen omgevingsfactor voor de dienst die met de agentschapvorming bezig is. Dit alles afwegende heeft het kabinet aangegeven door te willen gaan met het moratorium. Wel is een goede weging noodzakelijk.

De departementale auditdiensten en de Algemene Rekenkamer komen in vrijwel alle gevallen tot eenzelfde oordeel over het materieel beheer. Dus wanneer het financieel beheer bij een bestaand agentschap echt niet op orde is, wordt eind maart al besloten tot toepassing van het departementaal moratorium.

Bij de bestaande agentschappen van VWS heeft de departementale auditdienst een verklaring met beperking afgegeven voor het agentschap College Beoordeling Geneesmiddelen (ACBG). Dit heeft betrekking op de aard van de kwaliteit van het materieel beheer.

De weging die de Toetsingscommissie Verzelfstandiging heeft gemaakt, is dat de aard van het probleem bij het ACBG relatief beperkt is en dat de gevolgen voor het RIVM onevenredig zouden zijn. Het RIVM is een groot onderzoeksinstituut dat intensief het traject van agentschapvorming doorloopt.

Het kabinet is van mening dat het financieel beheer bij agentschappen in zijn algemeenheid van voldoende niveau moet zijn. Aan agentschappen worden ook hogere eisen gesteld dan aan reguliere onderdelen van ministeries. In het kabinetsstandpunt over de tweede rijksbrede evaluatie van het agentschapmodel (Tweede Kamer 2002–2003, 28 737, nr. 1) heeft het kabinet daarom ook een doorlichting van de bestaande agentschappen aangekondigd. Uiterlijk 31 december 2004 moeten alle bestaande agentschappen voldoen aan de nu geldende instellingsvoorwaarden. Wanneer dit bereikt wordt, zullen de fundamenten voor het functioneren, ook op het aspect financieel beheer, nog veel beter aanwezig zijn. De bestaande agentschappen stellen hiertoe een plan van aanpak op. Dat geldt eveneens voor het ACBG.

2

Waarom wordt in de stukken aan de Kamer geen melding gemaakt van de door de ARK geconstateerde problemen bij het RIVM op het gebied van personeelsbeheer, facturatie en contractbeheer? Welke concrete actie wordt door VWS ondernomen om deze knelpunten gesignaleerd door de ARK (jaarverslag 2002) op te lossen?

Overeenkomstig de instellingsvoorwaarden voor agentschappen is onderdeel van de bij de Tweede Kamer ingediende stukken een plan van aanpak financieel beheer, dat eind januari 2003 door de directeur-generaal RIVM, de directeur van de Auditdienst en de directeur FEZ is ondertekend. De controle 2002 door de departementale Auditdienst was op dat moment nog gaande.

De bevindingen van de Algemene Rekenkamer zijn gestoeld op de bevindingen van de departementale Auditdienst zoals verwoord in het accountantsrapport over het jaar 2002. Voor de geconstateerde aandachtspunten zijn inmiddels verbeteracties afgesproken, waarvan de uitvoering door het departementale Audit Committee wordt gevolgd.

3

Waarom vereist de agentschapstatus van het RIVM een wetswijziging en waarom wordt deze voorgestelde wetswijziging niet gelijktijdig met de huidige stukken ter besluitvorming aan de Kamer aangeboden? Wanneer kan de Kamer het voorstel tot wijziging van de wet op het RIVM tegemoet zien? Op welke punten zal deze wet moeten worden aangepast?

In het kader van de agentschapsvorming zijn enkele besluiten genomen die aanleiding geven tot wijziging van de Wet op het RIVM. Het gaat om besluiten over:

– de planning- en controlcyclus;

– de toezending van planning- en controldocumenten aan de Staten-Generaal;

– overleg tussen VWS, VROM en LNV.

Gekoppeld aan de agentschapsvorming vindt ook de afsplitsing van de sector Vaccins van het RIVM plaats. De sector Vaccins maakt sinds 1 januari 2003 onderdeel uit van het tijdelijke agentschap NVI (Nederlands Vaccin Instituut). Dit heeft geen consequenties voor de wettekst van de Wet op het RIVM, maar zal wel een belangrijke plaats krijgen in de toelichting.

Met de voorbereiding van het wetsvoorstel kon niet eerder worden begonnen dan nadat de ter zake doende besluiten waren vastgesteld en duidelijk was dat alle relevante aspecten in beeld waren. De ervaring met soortgelijke trajecten heeft geleerd dat het verstandig is om eerst het besturingsmodel en de sturings- en bekostigingsrelatie goed uit te werken alvorens tot formalisering in wetgeving over te gaan. Daarnaast werd het wenselijk geacht de ontwikkelingen rondom de oprichting van het NVI af te wachten. De Kamer kan het voorstel tot wijziging van de Wet op het RIVM na de zomer tegemoet zien.

4

Waarom wordt verondersteld dat meer inzicht in producten en kostprijzen ook zal leiden tot meer doelmatigheid?

Welke concrete verbeteringen in de doelmatigheid kunnen worden gerealiseerd binnen het RIVM als agentschap welke binnen de huidige organisatorische vormgeving van het RIVM niet mogelijk zouden zijn?

Waar slaan de financiële voordelen neer indien het RIVM als agentschap in staat blijkt tegen lagere kostprijzen te werken? (bijlage I instellingsvoorwaarde 5)

Inzicht in de productprijzen bij de opdrachtgevers en binnen het RIVM zal leiden tot een kritischer beoordeling. Bovendien wordt het budget voor de producten bij de opdrachtgever geplaatst. Het principe bepalen, betalen en genieten in één hand zal ongetwijfeld vruchten afwerpen met betrekking tot de doelmatigheid. Rechtstreekse aansturing gebaseerd op resultaat door de opdrachtgever die over het budget beschikt, was binnen het bestaande kas-verplichtingenstelsel en organisatorische vormgeving van het RIVM niet adequaat te realiseren. Inzicht in producten en kostprijzen biedt eveneens de mogelijkheid om door middel van audits, benchmarking en indicatoren de doelmatigheid te volgen in de tijd en te toetsen.

Structureel lagere prijzen slaan neer bij de opdrachtgever, incidenteel lagere prijzen slaan neer bij het RIVM (reservevorming).

5

Het RIVM kan geen offertes uitbrengen aan niet-overheidsinstanties. Onder de instellingsvoorwaarden zoals genoemd in bijlage I (voorwaarde 5) is evenwel sprake van «aandeel opdrachten voor derden». Kan een toelichting worden gegeven? Waarom is het «aandeel opdrachten voor derden« een indicator voor doelmatigheid?

Met derden worden in dit verband publieke opdrachtgevers anders dan vanuit VWS, VROM en LNV bedoeld, bijvoorbeeld internationale organisaties als de EU en de WHO, en provinciale en gemeentelijke overheden. De verhouding tussen taken voor primaire opdrachtgevers en voor derden is te beschouwen als een indicator, omdat veel opdrachten voor derden een teken zijn dat het RIVM goed in de markt ligt. Opdrachten voor derden dragen bij aan de kennis- en expertiseontwikkeling die ten goede komt aan de primaire opdrachtgevers. Ook wordt de overhead beter benut wanneer meer opdrachten voor derden worden uitgevoerd.

6

Eén van de instellingsvoorwaarden voor een nieuw agentschap is dat er tevoren een risicoanalyse wordt gemaakt en er afspraken worden gemaakt hoe deze risico's worden afgedekt. Uit onderliggende informatie blijkt dat er bij het toekennen van de agentschapstatus aan het RIVM sprake is van drie belangrijke risico's. Te weten ontoereikend zakelijk management, begroten van te weinig uren en de kans op kapitaalvernietiging. Welke maatregelen worden er getroffen om deze risico's te voorkomen? Waarom worden noch in de brief van het kabinet, noch in de achterliggende stukken conclusies getrokken op basis van de uitgevoerde risicoanalyse? (bijlage I, voorwaarde 7)

Het feit dat de risico's als zodanig onderkend zijn, leidt er toe dat er op gestuurd wordt. Met de invoering van het baten-lastenstelsel, verbeteren de rapportagemogelijkheden over en het inzicht in de voortgang van de projecten en de ontwikkeling van de kosten. Dit inzicht maakt bijsturing mogelijk intern RIVM en door de opdrachtgevers, onder andere op de planning van projecten en investeringen.

Verder hebben het management en de projectleiders intern RIVM een opleiding Baten-lastenstelsel gevolgd om het kennisniveau te verhogen en wordt gedurende het proefjaar ervaring opgedaan met de nieuwe werkwijze. In het najaar volgt een cursus relatiebeheer voor medewerkers van zowel het RIVM als VWS, die betrokken zijn bij het relatiebeheer en accountmanagement.

7

Bij het RIVM zijn per ultimo 2002 in totaal 1586 fte werkzaam aldus de brief van het kabinet. In de VWS-begroting 2003 (bladzijde 187) is sprake van een totale capaciteit bij het RIVM van 433,2 fte. Kan hierover duidelijkheid worden verschaft?

De ARK spreekt in haar jaarverslag (bladzijde 49) over een bezetting van 1342 fte in 2001. Als dit vergeleken wordt met de 1586 fte per ultimo 2002 (volgens de brief van het kabinet), dan betekent dit voor 2002 een groei van 18%. Waardoor werd deze groei veroorzaakt? Bestaat er voldoende inzicht in de omvang en aanwezigheid van het personeel van het RIVM (bladzijde 2)?

In de VWS-begroting 2003 (bladzijde 187) is de totale (reguliere) capaciteit voor de operationele doelstellingen 1 016,05 fte (inclusief Milieu en Natuur). De genoemde 433,2 fte betreft de geraamde capaciteit voor de beleidsdoelstellingen Volksgezondheid.

In de begroting en verantwoording zijn conform de VBTB-opzet sterktecijfers per operationele beleidsdoelstelling weergegeven. Als het gaat om de totale sterkte van het RIVM, dan moeten de sterktecijfers voor de operationele doelstellingen worden vermeerderd met het aantal fte voor de instituutsleiding en algemene ondersteuning (de overhead). De Algemene Rekenkamer vermeldt in het jaarverslag (bladzijde 49) een gemiddelde bezetting van 1 342 fte in 2001. Dit betreft alleen de inzet voor operationele doelstellingen.

Per ultimo 2002 zijn er bij het RIVM in totaal (regulier, additioneel en overhead) 1 586 fte werkzaam. Per ultimo 2001 was dat 1 553 fte. Dit is dus een stijging van 2%. Als gevolg van ombuigingen en efficiencytaakstellingen treedt inmiddels een daling van de totale RIVM-sterkte op.

Vragen PvdA-fractie

8

Wat is de verklaring voor het feit dat op basis van toepassing van het oorspronkelijke moratorium het RIVM geen agentschap had kunnen worden vanwege onvolkomenheden bij het agentschap CBG en toepassing van het huidige moratorium dat kennelijk wel mogelijk maakt?

Zie het antwoord op vraag 1.

9

Waarom heeft het kabinet kennelijk tussentijds de spelregels aangepast om toegelaten te worden tot de agentschapstatus? Zal dit lichtere criterium nu ook van toepassing zijn bij andere interne verzelfstandigingen? Zo ja, kan de regering toezeggen dat ieder dergelijk geval eerst aan de Kamer wordt voorgelegd?

Zie het antwoord op vraag 1.

10

Waarin zitten de verschillen tussen de Algemene Rekenkamer enerzijds en de departementale accountantsdienst (c.q. het kabinet) anderzijds, waar het gaat om de beoordeling van het financieel beheer van de VWS-agentschappen en het al dan niet bestaan van onvolkomenheden? Welke actie heeft het kabinet ondernomen, nu de prikkel van het oorspronkelijke moratorium is vervallen, om het financieel beheer bij alle agentschappen van VWS volgend jaar volledig op orde te hebben?

Zie het antwoord op vraag 1.

11

Welke concrete actie wordt ondernomen ten aanzien van de aandachtspunten in het financieel beheer in 2002 bij het RIVM die de Algemene Rekenkamer signaleert in haar rapport bij het jaarverslag 2002? Waarom wordt in de stukken aan de Kamer geen melding gemaakt van de geconstateerde problemen bij het RIVM op het gebied van personeelsbeheer, facturatie en contractbeheer? Welke concrete acties zijn ondernomen om personeelsbeheer, waaronder aanwezigheidscontrole, facturatie en contractbeheer te verbeteren?

Zie het antwoord op vraag 2.

12

Wanneer kan de Tweede Kamer het voorstel tot wijziging van de Wet op het RIVM naar verwachting tegemoet zien? Op welke punten wordt de Wet op het RIVM aangepast? Waarom vereist de agentschapsstatus van het RIVM een wetswijziging en waarom is het voorstel tot wijziging van de Wet op het RIVM niet gelijktijdig met de huidige stukken aan de Kamer ter besluitvorming aangeboden? Deelt u de mening dat de Kamer pas tot een afgerond oordeel kan komen over de interne verzelfstandiging van het RIVM, nadat de begroting 2004, de eerste suppletore begrotingswet 2004 en de Wet op het RIVM door de Kamer zijn aangenomen, en dus ook dan pas kan instemmen met een mogelijke interne verzelfstandiging van het RIVM? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 3.

Op grond van andere agentschapsvormingen ben ik van oordeel dat in deze fase op grond van de instellingsvoorwaarden voldoende materiaal beschikbaar is voor adequate besluitvorming. Als proceswaarborg voor een adequate afronding van het agentschapstraject geldt bovendien – op grond van de instellingsprocedure voor agentschappen – dat de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen uiterlijk 1 november 2003 de gang van zaken evalueert. Door nadere (begrotings)wetgeving af te wachten zou de lastige situatie ontstaan, dat ministeries begrotingen met een agentschapsparagraaf indienen voor diensten waarvoor de aanvraag tot het voeren van een baten-lastenstelsel nog niet is gehonoreerd.

13

Waarom wordt verondersteld dat meer inzicht in producten en kostprijzen ook zal leiden tot meer doelmatigheid? Welke concrete verbeteringen in de doelmatigheid kunnen gerealiseerd worden binnen het RIVM als agentschap, die binnen de huidige organisatorische vormgeving van het RIVM niet mogelijk zouden zijn? Waar slaan de financiële voordelen neer indien het RIVM als agentschap in staat blijkt te zijn tegen (steeds) lagere kostprijzen te kunnen werken? Kan de regering een concrete doelmatigheidsdoelstelling formuleren, bijvoorbeeld in de vorm van uitgespaarde kosten, additioneel verricht werk of betere dienstverlening? Zo nee, waarom niet? Kan de regering inzicht geven in de omvang van de doelmatigheidswinst en waarop deze is gebaseerd?

Zie het antwoord op vraag 4.

De regering kan concrete doelmatigheidsdoelstellingen formuleren in de vorm van efficiency- of volumetaakstellingen. Over de ontwikkeling van de doelmatigheidsindicatoren wordt gerapporteerd in de agentschapsparagrafen van de departementale begrotings- en verantwoordingsstukken.

14

In bijlage 1, blz. 7 wordt een van die randvoorwaarden geschetst: er moeten indicatoren van doelmatiger werken zijn. Het kabinet geeft aan dat de gebruikelijke doelmatigheidsindicator (kostprijs per product of dienst) in het geval van het RIVM minder opgaat en vooral wordt uitgegaan van een set van kwaliteitsindicatoren, zoals de kwaliteit van wetenschappelijke publicaties. Zijn dit doelmatigheidsindicatoren waarop door de interne verzelfstandiging werkelijk vooruitgang kan worden geboekt?

Ondanks dat de gebruikelijke doelmatigheidsindicator (kostprijs per product of dienst) minder opgaat voor het RIVM, hebben enkele doelmatigheidsindicatoren wel degelijk een financiële invalshoek: het tarief, het aandeel opdrachten van derden, en de kostprijs van standaardverrichtingen kunnen verbeteren door de doelmatigheidsprikkels die uitgaan van de agentschapsvorming. Door toepassing van het principe betalen, bepalen en genieten in één hand zullen de opdrachtgevers beter kunnen sturen op de kwaliteit van de producten wat tot uitdrukking moet komen in de indicator oordeel van de opdrachtgever over de uitvoering en tijdigheid van het project. De kwaliteit van wetenschappelijke publicaties en de effectiviteit van het strategisch onderzoek zijn indicatoren met betrekking tot de resources en onderzoeksinfrastructuur. Het belang hiervan raakt de continuïteit van het instituut en is daarmee zorg van het instituut zelf en het moederministerie.

15

In bijlage 1, bladzijde 7 wordt als doelmatigheidsindicator ook genoemd: het aandeel opdrachten door derden. Het RIVM kent een aantal vaste taken voor de overheid. Hoe wordt de verhouding tussen die taken en taken voor derden in de doelmatigheidsanalyse van het agentschap beoordeeld? Welk sturingsinstrument behoudt het kabinet, afgezien van het te zware instrument van wetgeving, om te kunnen sturen in de prioritering van taken?

Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, worden met derden in dit verband publieke opdrachtgevers anders dan vanuit VWS, VROM en LNV bedoeld, bijvoorbeeld internationale organisaties als de EU en de WHO, en provinciale en gemeentelijke overheden. De verhouding tussen taken voor primaire opdrachtgevers en voor derden is te beschouwen als een indicator, omdat bij veel opdrachten voor derden blijkt dat het RIVM goed in de markt ligt. Opdrachten voor derden dragen bij aan de kennis- en expertiseontwikkeling die ten goede komt aan de primaire opdrachtgevers. Ook wordt de overhead beter benut wanneer meer opdrachten voor derden worden uitgevoerd.

Uitvoering van opdrachten voor de primaire opdrachtgevers heeft de hoogste prioriteit. Opdrachten voor derden worden alleen geaccepteerd onder de voorwaarde dat incidenten of ongevallen die optreden, altijd prioriteit kunnen krijgen. De departementen zetten jaarlijks hun opdrachten uit waarbij (her)prioritering van taken mogelijk blijft. Tijdens het lopende jaar is herprioritering tengevolge van incidenten of ongevallen altijd mogelijk.

16

Hoe verhoudt zich de constatering op blz. 3 dat het RIVM geen offertes aan niet-overheidsinstanties mag uitbrengen, zich tot de op blz. 7 genoemd doelmatigheidsindicator «aandeel opdrachten voor derden»? Zijn er mogelijkheden dat het RIVM, op terreinen waar belangenvermenging niet aan de orde is, ook voor derden opdrachten gaat verrichten? Waarom is het aandeel opdrachten voor derden dat het RIVM verricht een indicator voor doelmatigheid? Wat is de omvang van de doelstelling aandeel opdrachten voor derden en waarop is deze omvang gebaseerd?

Zie de antwoorden op vraag 5 en 15.

Het huidige aandeel opdrachten voor derden is ongeveer 31 miljoen, naast ongeveer 111 miljoen voor de primaire opdrachtgevers van VWS, VROM en LNV. Doelstelling is om dit minimaal zo te houden, omdat het aandeel opdrachten voor derden in de omzet – conform het kostprijsmodel – een evenredig deel van de overhead dekt. Het nieuwe kostprijsmodel kent immers geen tariefdifferentiatie naar opdrachtgever. Dit is voordelig voor de opdrachtgevers bij VWS, VROM en LNV.

17

In voorwaarde 6 (bijlage 1, bladzijde 7) wordt gesproken van nadere managementafspraken en opdrachtgever-opdrachtnemer afspraken. Kan het kabinet hierin inzage geven, voor zover deze afspraken additioneel zijn op wat reeds in het rapport Kaderstelling Externe Sturing is vermeld?

De managementafspraken en opdrachtgever-opdrachtnemer afspraken zijn tezamen met het rapport Kaderstelling Externe Sturing aan de Tweede Kamer beschikbaar gesteld met mijn brief over het voornemen tot verzelfstandiging van het RIVM. Ze zijn als onderdeel van Bijlage 2 ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer.

18

Wat is er de oorzaak van dat het risico op «ontoereikend zakelijk management» als een waarschijnlijk en permanent risico met grote impact moet worden beschouwd? Zijn/worden maatregelen getroffen om ontoereikend zakelijk management bij het RIVM te voorkomen?

Wat is de oorzaak dat het risico op het begroten van te weinig uren als een waarschijnlijk en permanent risico met grote impact moet worden beschouwd? Zijn/worden maatregelen getroffen om het begroten van te weinig uren bij het RIVM te voorkomen? Is de kans dat het RIVM voor opdrachten ook wel eens juist teveel uren begroot ook aanwezig?

Wat is de reden om te veronderstellen dat het risico op kapitaalvernietiging door onjuiste investeringen waarschijnlijk is? Kan het kabinet aangeven of en in welke mate er bij het RIVM ooit onjuiste investeringsbeslissingen zijn genomen? Welke sturingsinstrumenten heeft het kabinet ingebouwd om in bovengenoemde gevallen te kunnen ingrijpen, indien dat nodig moet worden geacht?

Waarom worden noch in de brief van het kabinet, noch in de achterliggende stukken, conclusies getrokken op basis van de uitgevoerde risicoanalyse? Heeft de uitgevoerde risicoanalyse nog aanleiding gegeven tot het treffen van bepaalde maatregelen?

Het feit dat de risico's als zodanig onderkend zijn, leidt er toe dat er op gestuurd wordt. Met de invoering van het baten-lastenstelsel, verbeteren de rapportagemogelijkheden over en het inzicht in de voortgang van de projecten en de ontwikkeling van de kosten. Dit inzicht maakt bijsturing mogelijk zowel intern RIVM als door de opdrachtgevers, onder andere op de planning van projecten en investeringen.

Verder hebben het management en de projectleiders intern RIVM een opleiding Baten-lastenstelsel gevolgd om het kennisniveau te verhogen en wordt gedurende het proefjaar ervaring opgedaan met de nieuwe werkwijze. In het najaar volgt een cursus relatiebeheer voor medewerkers van zowel het RIVM als VWS, die betrokken zijn bij het relatiebeheer en accountmanagement.

Deze maatregelen dienen er onder mee toe om het gesignaleerde risico van ontoereikend zakelijk management adequaat het hoofd te bieden. De identificatie van dat risico is ingegeven door de nieuwe werkwijze die de agentschapsvorming met zich brengt en waarmee nog onvoldoende ervaring is binnen het RIVM.

Achtergrond voor de identificatie van het risico van het begroten van te weinig uren is, dat binnen het RIVM nog onvoldoende ervaring is opgedaan met realistisch plannen. Tot nu toe werden de opdrachtgevers wel geïnformeerd over overschrijding van de projectplanning, maar de opdrachtgevers hadden geen mogelijkheden het RIVM hierop af te rekenen. Het is mogelijk dat het RIVM voor opdrachten ook wel eens te veel uren begroot. Daarom worden mee- en tegenvallers binnen de onderzoeksprogramma's verrekend.

Het risico van kapitaalvernietiging bestaat wanneer een opdrachtgever besluit een bepaald soort onderzoek af te bouwen, terwijl het RIVM de kosten van investeringen ten behoeve van dat onderzoek nog niet volledig heeft afgeschreven. In het kas-verplichtingenstelsel is dit risico niet aanwezig. Uit de rapportages en verklaringen van de Auditdienst en de Algemene Rekenkamer uit de afgelopen tien jaren blijken geen onjuiste investeringsbeslissingen.

19

Hoe verhoudt zich het in de brief genoemde aantal van 1586 fte als personele capaciteit van het RIVM, tot de op p. 187 van de VWS-begroting 2003 genoemde totale capaciteit bij het RIVM van 433,2 fte? Wat is de verklaring van de personeelsgroei van 18% bij het RIVM die blijkt, indien het cijfer van de gemiddelde bezetting over 2001 van 1342 fte (= rapport bij het jaarverslag 2002 VWS van de Algemene Rekenkamer; p. 49) vergeleken wordt met het cijfer uit de brief van het kabinet over 2002 (i.c. 1586 fte)? Is er thans – mede in het licht van de opmerkingen van de Rekenkamer over het personeelsbeheer – voldoende inzicht in de omvang en aanwezigheid van het personeel van het RIVM?

Zie het antwoord op vraag 7.

20

De financiering van het RIVM is opgenomen in de VWS-begroting onder een apart artikel. De voor 2003 goedgekeurde uitgavenbegroting omvat euro 147 miljoen, waarvan ongeveer 50% personele kosten. De cijfers zijn nog inclusief de sector Vaccins. Hoe zal de vorming van de tijdelijke baten-lastendienst Nederlands Vaccin Instituut (blz. 2) de begroting van het RIVM beïnvloeden?

In de eerste suppletore begrotingswet 2003 is in artikel 12 (RIVM) een «knip» aangebracht om de moederbijdrage aan het tijdelijk agentschap NVI afzonderlijk zichtbaar te maken. Vooruitlopend op de definitieve boedelscheiding RIVM – NVI is als moederbijdrage aan het NVI in eerste instantie een bedrag van € 13,3 miljoen afgezonderd. In de ontwerpbegroting 2004 zal de herverdeling van het RIVM-budget als gevolg van de agentschapsvorming worden gerealiseerd, uitgaande van een positief standpunt van de Kamer. Bij tweede suppletore wet 2003 zullen ook de consequenties voor 2003 worden gepreciseerd. Daarbij kan ook worden gedacht aan de verlaging van de ontvangsten- en uitgavenbegroting, samenhangend met de ontvangsten RIVM die voortaan als baten NVI worden aangemerkt.

Vragen VVD-fractie

21

Wat is de verklaring voor het feit dat op basis van toepassing van het oorspronkelijke moratorium het RIVM geen agentschap had kunnen worden vanwege onvolkomenheden bij het agentschap CBG en toepassing van het huidige moratorium dat kennelijk wel mogelijk maakt?

Zie het antwoord op vraag 1.

22

Waarin zitten de verschillen tussen de Algemene Rekenkamer enerzijds en de departementale accountantsdienst (c.q. het kabinet) anderzijds, waar het gaat om de beoordeling van het financieel beheer van de VWS-agentschappen en het al dan niet bestaan van onvolkomenheden?

Zie het antwoord op vraag 1.

23

Welke actie heeft het kabinet ondernomen, nu de prikkel van het oorspronkelijke moratorium is vervallen, om het financieel beheer bij alle agentschappen van VWS volgend jaar volledig op orde te hebben?

Zie het antwoord op vraag 1.

24

Welke concrete actie wordt ondernomen ten aanzien van de aandachtspunten in het financieel beheer in 2002 bij het RIVM die de Algemene Rekenkamer signaleert in haar rapport bij het jaarverslag 2002?

Zie het antwoord op vraag 2.

25

Waarom wordt in de stukken aan de Kamer geen melding gemaakt van de geconstateerde problemen bij het RIVM op het gebied van personeelsbeheer, facturatie en contractbeheer?

Zie het antwoord op vraag 2.

26

Wanneer kan de Tweede Kamer het voorstel tot wijziging van de Wet op het RIVM naar verwachting tegemoet zien? Op welke punten wordt de Wet op het RIVM aangepast? Waarom vereist de agentschapsstatus van het RIVM een wetswijziging en waarom is het voorstel tot wijziging van de Wet op het RIVM niet gelijktijdig met de huidige stukken aan de Kamer ter besluitvorming aangeboden?

Zie het antwoord op vraag 3.

27

Waarom wordt verondersteld dat meer inzicht in producten en kostprijzen ook zal leiden tot meer doelmatigheid? Welke concrete verbeteringen in de doelmatigheid kunnen gerealiseerd worden binnen het RIVM als agentschap, die binnen de huidige organisatorische vormgeving van het RIVM niet mogelijk zouden zijn?

Zie het antwoord op vraag 4.

28

Waar slaan de financiële voordelen neer indien het RIVM als agentschap in staat blijkt te zijn tegen (steeds) lagere kostprijzen te kunnen werken?

Zie het antwoord op vraag 4.

29

Hoe verhoudt zich de constatering op blz. 3 dat het RIVM geen offertes aan niet-overheidsinstanties mag uitbrengen, zich tot de op bladzijde 7 genoemde doelmatigheidsindicator «aandeel opdrachten voor derden»? Zijn er mogelijkheden dat het RIVM, op terreinen waar belangenvermenging niet aan de orde is, ook voor derden opdrachten gaat verrichten? Waarom is het aandeel opdrachten voor derden dat het RIVM verricht een indicator voor doelmatigheid?

Zie het antwoord op vraag 5.

30

Wat is de oorzaak dat het risico op «ontoereikend zakelijk management» als een waarschijnlijk en permanent risico met grote impact moet worden beschouwd? Zijn/worden maatregelen getroffen om ontoereikend zakelijk management bij het RIVM te voorkomen?

Zie het antwoord op vraag 18.

31

Wat is de oorzaak dat het risico op het begroten van te weinig uren als een waarschijnlijk en permanent risico met grote impact moet worden beschouwd? Zijn/worden maatregelen getroffen om het begroten van te weinig uren bij het RIVM te voorkomen? Is de kans dat het RIVM voor opdrachten ook wel eens juist teveel uren begroot ook aanwezig?

Zie het antwoord op vraag 18.

32

Wat is de reden om te veronderstellen dat het risico op kapitaalvernietiging door onjuiste investeringen waarschijnlijk is? Kan het kabinet aangeven of en in welke mate er bij het RIVM ooit onjuiste investeringsbeslissingen zijn genomen?

Zie het antwoord op vraag 18.

33

Waarom worden noch in de brief van het kabinet, noch in de achterliggende stukken, conclusies getrokken op basis van de uitgevoerde risicoanalyse? Heeft de uitgevoerde risicoanalyse nog aanleiding gegeven tot het treffen van bepaalde maatregelen?

Zie het antwoord op vraag 18.

34

Hoe verhoudt zich het in de brief genoemde aantal van 1586 fte als personele capaciteit van het RIVM, tot de op bladzijde 187 van de VWS-begroting 2003 genoemde totale capaciteit bij het RIVM van 433,2 fte?

Zie het antwoord op vraag 7.

35

Wat is de verklaring van de personeelsgroei van 18% bij het RIVM die blijkt, indien het cijfer van de gemiddelde bezetting over 2001 van 1342 fte (= rapport bij het jaarverslag 2002 VWS van de Algemene Rekenkamer; p. 49) vergeleken wordt met het cijfer uit de brief van het kabinet over 2002 (i.c. 1586 fte)? Is er thans – mede in het licht van de opmerkingen van de Rekenkamer over het personeelsbeheer – voldoende inzicht in de omvang en aanwezigheid van het personeel van het RIVM?

Zie het antwoord op vraag 7.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), ondervoorzitter, Arib (PvdA), Vendrik (GL), Kant (SP), Eurlings (CDA), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Vergeer-Mudde (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GL), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF) en Schippers (VVD).

Plv. leden: Geluk (VVD), Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Griffith (VVD), Van der Ham (D66), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GL), Gerkens (SP), Jager (CDA), vacature algemeen, Dijsselbloem (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), vacature CDA, De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Waalkens (PvdA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Blok (VVD), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Naar boven