nr. 32
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID DUYVENDAK TER VERVANGING
VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 22
Ontvangen 16 februari 2006
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel 4.3, vijfde lid, komt te luiden:
5. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van
bestuur wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt
in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken
bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of
namens één der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het
onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In
dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk
ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van
de beide Kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen,
wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
Toelichting
Dit amendement strekt er toe de rol van het parlement op het gebied van
de ruimtelijke ordening te vergroten. Artikel 4.3 van het wetsvoorstel van
de regering geeft de minister de bevoegdheid om bij of krachtens amvb regels
te stellen over de inhoud van bestemmingsplannen. Deze regels zijn vergelijkbaar
met de concrete beleidsbeslissingen (cbb) in de planologische kernbeslissingen
(pkb) op basis van de huidige Wro. Het parlement kan op dit moment zelf meebeslissen
over de cbb’s, gezien de mogelijkheid tot indienen van amenderende moties
in de pkb-procedure.
De amvb op grond van artikel 4.3 (met algemene regels over de inhoud van
bestemmingsplannen) wordt het parlement, daarentegen, slechts ter kennis gebracht. Het gaat dus om de lichte variant van de voorhangprocedure.
De rol van het parlement is beperkt: het kan met de minister van gedachten
wisselen over de amvb (zie aanwijzing 36 van de aanwijzingen voor de regelgeving),
maar de minister hoeft hier geen gevolgen aan te verbinden; de praktijk laat
bovendien zien dat een amvb met een dergelijke voorhangprocedure na discussie
met het parlement door de minister ingrijpend kan worden gewijzigd, zonder
dat hij met het parlement over de nieuwe versie hoeft te discussiëren
(zie bijvoorbeeld het verpakkingenbesluit).
Met mijn amendement wil ik de voorhangprocedure van de amvb in artikel
4.3 verzwaren: één der kamers kan verzoeken om de algemene regels
voor bestemmingsplannen in een wet te vatten. Dit betekent dat een meerderheid
dit verzoek kan doen – en hiermee wijkt het amendement dus af van het
gebruik dat 1/5 van het aantal leden dit kan. Het is niet nodig om hierbij
expliciet op te nemen dat het moet gaan om «de meerderheid» van één
der Kamers. Het is namelijk inherent aan besluiten van de Kamer dat die bij
meerderheid worden genomen, tenzij anders bepaald. Derhalve kan hier worden
volstaan met «door of namens een der Kamers».
Met dit amendement kan het parlement, desgewenst, voor zichzelf een vergelijkbare
rol opeisen als hij nu heeft met betrekking tot concrete beleidsbeslissingen,
namelijk het bij meerderheid amenderen.
Het amendement is nadrukkelijk níet bruikbaar als vertragingstactiek
voor een minderheid van de kamer. Aangezien alleen een kamermeerderheid wetgeving
kan eisen, zou het, wanneer het zover komt, bovendien gaan om een wet waar
een kamermeerderheid om heeft gevraagd. Het is dus te verwachten dat deze
snel de wetgevingsprocedure kan doorlopen en aanvaard wordt.
Mijn verwachting is dat het in de praktijk niet vaak zal voorkomen dat
het daadwerkelijk tot wetgeving komt. Het feit dat een kamermeerderheid kan «dreigen»
met het vragen van een wet, zal betekenen dat de regering met haar AmvB zoveel
mogelijk tegemoet zal willen komen aan de (inhoudelijke) wensen van de kamermeerderheid.
Het vormt dus vooral een extra drukmiddel op de regering.
Duyvendak