28 916
Nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening)

nr. 28
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN BOCHOVE C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 19

Ontvangen 14 februari 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Het opschrift van hoofdstuk 3 komt te luiden: BESTEMMINGS- EN INPASSINGSPLANNEN

II

Het opschrift van afdeling 3.1 komt te luiden: BEPALINGEN OMTRENT DE INHOUD VAN HET BESTEMMINGSPLAN

III

Het opschrift van afdeling 3.2 komt te luiden: BEPALINGEN OMTRENT DE PROCEDURE VAN HET BESTEMMINGSPLAN

IV

Het opschrift van afdeling 3.3 komt te luiden: BEPALINGEN OMTRENT UITVOERING EN AFWIJKING VAN HET BESTEMMINGSPLAN

V

Het opschrift van afdeling 3.4 komt te luiden: INPASSINGSPLANNEN VAN PROVINCIE EN RIJK EN DAARAAN VOORAFGAANDE PROJECTBESLUITEN

VI

Het opschrift van § 3.4.1 komt te luiden: Provinciaal inpassingsplan en projectbesluit

VII

Artikel 3.19 komt te luiden:

Artikel 3.19

1. Indien sprake is van provinciale belangen kunnen provinciale staten, de betrokken gemeenteraad gehoord, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingssplan vaststellen met uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad om voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen.

2. De afdelingen 3.1 en 3.2 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «bestemmingsplan» «inpassingsplan» wordt gelezen, en dat met betrekking tot artikel 3.1 en afdeling 3.2 provinciale staten in de plaats treden van de gemeenteraad, en gedeputeerde staten in de plaats treden van burgemeester en wethouders.

3. Het inpassingsplan wordt geacht deel uit te maken van het gemeentelijk bestemmingsplan.

4. Provinciale staten kunnen bij een besluit als bedoeld in het eerste lid bepalen dat ten aanzien van de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in artikel 3.3 in samenhang met § 3.3.1 en § 3.3.2, of in artikel 3.6, eerste lid, gedeputeerde staten in de plaats treden van burgemeester en wethouders. Indien provinciale staten toepassing hebben gegeven aan de eerste volzin ten aanzien van de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in artikel 3.3, worden ook de in § 3.3.3 geregelde bevoegdheden door gedeputeerde staten uitgeoefend met uitsluiting van de bevoegdheid terzake van burgemeester en wethouders. Gedeputeerde staten zenden van met toepassing van de in de eerste en tweede volzin bedoelde bevoegdheden gegeven beschikkingen terstond afschrift aan burgemeester en wethouders.

5. Provinciale staten bepalen in het vaststellingsbesluit tot welk tijdstip de uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de betrokken gronden voortduurt, met dien verstande dat dit tijdstip is gelegen binnen de periode van tien jaar, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid.

VIII

Artikel 3.19a komt te luiden:

Artikel 3.19a

1. Provinciale staten kunnen, de gemeenteraad gehoord, ten behoeve van de verwezenlijking van een project van provinciaal belang, een projectbesluit nemen.

2. De artikelen 3.8b tot en met 3.8f, en 3.19, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «bestemmingsplan» «inpassingsplan» wordt gelezen, en dat provinciale staten in de plaats treden van de gemeenteraad, en gedeputeerde staten in de plaats treden van burgemeester en wethouders.

IX

Het opschrift van § 3.4.2 komt te luiden: Rijksinpassingsplan en projectbesluit

X

Artikel 3.20 komt te luiden:

Artikel 3.20

1. Indien sprake is van nationale belangen kan Onze Minister, de gemeenteraad en provinciale staten gehoord, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingsplan vaststellen met uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad en van provinciale staten om voor die gronden een bestemmingsplan onderscheidenlijk een inpassingsplan vast te stellen.

2. De afdelingen 3.1 en 3.2, met uitzondering van artikel 3.8, derde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «bestemmingsplan» «inpassingsplan» wordt gelezen, en dat met betrekking tot artikel 3.1 en afdeling 3.2 Onze Minister in de plaats treedt van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders.

3. Het inpassingsplan wordt geacht deel uit te maken van het gemeentelijk bestemmingsplan.

4. Onze Minister kan bij een besluit als bedoeld in het eerste lid bepalen dat ten aanzien van de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in artikel 3.3 in samenhang met § 3.3.1 en § 3.3.2, of in artikel 3.6, eerste lid, hij in de plaats treedt van burgemeester en wethouders. Indien Onze Minister toepassing heeft gegeven aan de eerste volzin ten aanzien van de bevoegdheden en verplichtingen, bedoeld in artikel 3.3, worden ook de in § 3.3.3 geregelde bevoegdheden door hem uitgeoefend met uitsluiting van de bevoegdheid terzake van burgemeester en wethouders. Onze Minister zendt van met toepassing van de in de eerste en tweede volzin bedoelde bevoegdheden gegeven beschikkingen terstond afschrift aan burgemeester en wethouders.

5. Onze Minister bepaalt in het vaststellingsbesluit tot welk tijdstip de uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad tot vaststelling van een bestemmingsplan respectievelijk van provinciale staten tot vaststelling van een inpassingsplan voor de betrokken gronden voortduurt, met dien verstande dat dit tijdstip is gelegen binnen de periode van tien jaar, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid.

6. De bevoegdheid tot het maken van provinciale verordeningen als bedoeld in artikel 4.1 blijft gehandhaafd voorzover deze verordeningen niet met een krachtens het eerste lid vastgesteld inpassingsplan in strijd zijn.

7. De bepalingen van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 blijven buiten toepassing voorzover zij met een krachtens het eerste lid vastgesteld inpassingsplan in strijd zijn.

XI

Artikel 3.20a komt te luiden:

Artikel 3.20a

1. Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, kan, de gemeenteraad en provinciale staten gehoord, ten behoeve van de verwezenlijking van een project van nationaal belang een projectbesluit nemen.

2. De artikelen 3.8b tot en met 3.8f, en 3.20, vijfde tot en met zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders, en dat in artikel 3.20, zesde en zevende lid, in plaats van «inpassingsplan» wordt gelezen: projectbesluit.

XII

In artikel 3.24, eerste lid, onder a en c, en vierde lid wordt «bestemmingsplan» telkens vervangen door: inpassingsplan.

XIII

In artikel 3.26, eerste lid, onder a e c, tweede en vierde lid, wordt «bestemmingsplan» telkens vervangen door: inpassingsplan.

XIV

In artikel 3.28, eerste lid, wordt na «bestemmingsplannen» ingevoegd: en inpassingsplannen.

XV

In artikel 4.3, eerste lid, wordt na «bestemmingsplannen» ingevoegd: en provinciale inpassingsplannen.

XVI

In artikel 6.1, eerste lid, onder a, wordt na «bestemmingsplan» ingevoegd: of van een inpassingsplan.

XVII

In artikel 6.1, tweede lid, wordt na «bestemmingsplan» ingevoegd: of inpassingsplan.

XVIII

In artikel 6.6, eerste en tweede lid, wordt «bestemmingsplan» telkens vervangen door: inpassingsplan.

XIX

In artikel 6.8, eerste en tweede lid, wordt na «bestemmingsplan» telkens ingevoegd: of inpassingsplan.

XX

In artikel 8.2, eerste lid, onder a, wordt na «bestemmingsplan» ingevoegd: of inpassingsplan.

XXI

In artikel 8.2, eerste lid, onder c, worden de woorden «van burgemeester en wethouders» geschrapt.

XXII

Aan artikel 10.3 wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

1a. Op het rijksbestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, zijn van hoofdstuk 3 de afdelingen 3.1, 3.2, met uitzondering van artikel 3.8, derde en vijfde lid, de afdelingen 3.2A en 3.3, en § 3.5.1 waar mogelijk van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van de gemeenteraad en van burgemeester en wethouders, en dat in artikel 3.8c, tweede lid, in plaats van «artikel 3.8, tweede tot en met vijfde lid» wordt gelezen: artikel 3.8, tweede en vierde lid.

Toelichting

Het bestemmingsplan blijft het exclusieve instrument van de gemeenten. Dit neemt niet weg dat Rijk en provincie hun verantwoordelijkheid moeten kunnen nemen tot en met de uitvoering van hun projecten. De mogelijkheden van het bestemmingsplan zijn daarom gekoppeld aan de procedure van het inpassingsplan. Op het moment dat het inpassingsplan echter tot stand is gekomen, treedt de beheersfase in en is niet langer sprake van een Rijks- of provinciaal belang. Op dat moment daalt het inpassingsplan in c.q. wordt omgezet in een gemeentelijk bestemmingsplan. Dit verhoogt de eenduidigheid voor burgers en bedrijven.

Deze wijziging betreft onderdeel X, artikel 3.20, eerste lid, waarin de zinsnede «een bestemmingsplan vast te stellen» is vervangen door de zinsnede «een bestemmingsplan onderscheidenlijk een inpassingsplan vast te stellen».

Van Bochove

Verdaas

Lenards

Naar boven