nr. 25
AMENDEMENT VAN HET LID DUYVENDAK C.S.
Ontvangen 8 februari 2006
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Artikel 2.3, derde lid, wordt vervangen door:
3. Met het vaststellen van een structuurvisie als bedoeld in het
eerste en tweede lid wordt niet eerder een aanvang gemaakt, dan nadat de Tweede
Kamer der Staten-Generaal met een beschrijving van de inrichting van de voorgenomen
structuurvisie heeft ingestemd. De Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt
geacht met een beschrijving van de inrichting van de voorgenomen structuurvisie
te hebben ingestemd, indien zij niet binnen vier weken na ontvangst tot uitdrukkelijke
behandeling hiervan besluit.
4. Met verwezenlijking van een structuurvisie als bedoeld in het
eerste en tweede lid wordt niet eerder een aanvang gemaakt dan nadat beide
kamers der Staten-Generaal de structuurvisie hebben goedgekeurd.
5. Alvorens omtrent goedkeuring te besluiten stelt de Tweede Kamer
der Staten-Generaal Onze Minister in de gelegenheid de structuurvisie te wijzigen.
De Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt geacht de structuurvisie te hebben
goedgekeurd, indien zij niet binnen acht weken na ontvangst van de structuurvisie
uitdrukkelijk tot behandeling ervan besluit. De Tweede Kamer der Staten-Generaal
zendt de goedgekeurde structuurvisie onverwijld naar de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
6. De Eerste Kamer der Staten-Generaal besluit tot verlening of onthouding
van goedkeuring van de structuurvisie, zoals het daar ligt. De Eerste Kamer
der Staten-Generaal wordt geacht de structuurvisie te hebben goedgekeurd,
indien zij niet binnen acht weken na ontvangst uitdrukkelijk tot behandeling
ervan besluit.
Toelichting
Dit amendement strekt er toe de rol van het parlement op het gebied van
de vaststelling van de rijksstructuurvisie te vergroten. De rijksstructuurvisie
is een belangrijk document, dat richtinggevend is voor het handelen van het
rijk.
In het wetsvoorstel van de regering worden de gemeentelijke en provinciale
structuurvisie vastgesteld door resp. de gemeenteraad (artikel 2.1) en provinciale
staten (artikel 2.2). De rijksstructuurvisie, daarentegen, wordt niet vastgesteld
door het parlement, maar door de minister. Het parlement heeft daarbij slechts
de mogelijkheid om te beraadslagen over de rijksstructuurvisie, waarna de
minister het parlement alleen schriftelijk op de hoogte hoeft te stellen van
de gevolgtrekkingen die hij voor het nationaal ruimtelijk beleid aan de beraadslagingen
verbindt (artikel 2.3). Dit kan dus ook zijn: geen of weinig gevolgtrekkingen.
Het parlement heeft geen instrument in handen om de minister te dwingen bepaalde
gevolg- trekkingen aan de beraadslagingen te verbinden. Met dit amendement
wordt de positie van het parlement op het gebied van structuurvisies op twee
manieren versterkt:
1) de Tweede Kamer moet eerst een beschrijving van de inrichting
van een voorgenomen structuurvisie goedkeuren, voordat de regering met de
daadwerkelijke opstelling van de structuurvisie begint. De Tweede Kamer kan
zodoende specifieke eisen stellen aan de inhoud van de structuurvisie, afhankelijk
van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Te denken valt bijvoorbeeld aan de
eis dat de structuurvisie tenminste een analyse van nut en noodzaak van de
voorgenomen ontwikkeling bevat, de ruimtelijke en andere uitgangspunten voor
die ontwikkeling beschrijft, de te onderzoeken alternatieven beschrijft, inzicht
geeft in kosten en baten en in effecten voor de omgeving en het programma
van eisen beschrijft voor de uitvoering van die ontwikkeling alsmede de hiervoor
in te zetten instrumenten.
2) Beide Kamers der Staten-Generaal krijgen instemmingsbevoegdheid
voor de structuurvisie.
Duyvendak
Van Bochove
Verdaas