Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 28916 nr. 11 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 28916 nr. 11 |
Ontvangen 21 maart 2005
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1.1, tweede lid, onder b, wordt «wijzigen» vervangen door: herzien.
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De gemeenteraad stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het grondgebied van de gemeente of een gedeelte hiervan een structuurvisie vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
2. Met vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. De gemeenteraad kan voor aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid een structuurvisie vaststellen. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van die aspecten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop de raad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Provinciale staten stellen ten behoeve van een goede provinciale ruimtelijke ordening voor het grondgebied van de provincie of een gedeelte hiervan een structuurvisie vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop provinciale staten zich voorstellen die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
2. Met vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Provinciale staten kunnen voor aspecten van het provinciaal ruimtelijk beleid een structuurvisie vaststellen. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van die aspecten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop provinciale staten zich voorstellen die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers wie het aangaat, stelt ten behoeve van een goede nationale ruimtelijke ordening voor het gehele land of voor een gedeelte hiervan een structuurvisie vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop Onze Minister zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat zich voorstelt die voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.
3. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:
3. Met verwezenlijking van de structuurvisie wordt niet eerder een aanvang gemaakt dan acht weken nadat Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat haar aan de Staten-Generaal heeft toegezonden. Indien door of namens een der Kamers der Staten-Generaal binnen acht weken na toezending van de structuurvisie te kennen wordt gegeven dat zij over de visie in het openbaar wil beraadslagen wordt met verwezenlijking van de structuurvisie niet eerder een aanvang gemaakt dan zes maanden na die toezending, dan wel indien de beraadslagingen op een eerder tijdstip zijn beëindigd, na die beraadslagingen. Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat stelt de Staten-Generaal schriftelijk op de hoogte van de gevolgtrekkingen die hij voor het nationaal ruimtelijk beleid aan de beraadslagingen verbindt.
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen ontheffing of nadere eis als bedoeld in het eerste lid naar voren te brengen. Op de voorbereiding van een uitwerking of wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzageligging omtrent de uitwerking of wijziging besluiten.
2. Na het vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de overdraagbaarheid van de ontheffing.
Aan artikel 3.7 wordt onder vernummering van het zesde tot zevende lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
6. In afwijking van het vijfde lid, eerste volzin, vervalt een voorbereidingsbesluit voorzover het een gebied betreft dat is begrepen in een projectbesluit waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.8e, tweede lid, indien niet binnen de bij dat projectbesluit genoemde termijn een ontwerp voor een bestemmingsplan waarbij dat projectbesluit is ingepast, ter inzage is gelegd.
Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, eerste volzin, wordt na de zinsnede «en deze niet volledig is overgenomen» ingevoegd: of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten of de inspecteur.
2. In het derde lid, tweede volzin, wordt «in dit geval» vervangen door: In zodanig geval.
3. In het vijfde lid, eerste volzin, het zesde lid, eerste volzin, en het zevende lid, eerste volzin, wordt de zinsnede «Voorzover gedeputeerde staten of de inspecteur een zienswijze over het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar hebben gemaakt en in verband hiermee» telkens vervangen door: Voorzover gedeputeerde staten of de inspecteur een zienswijze over het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar hebben gemaakt dan wel voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten of de inspecteur, en in verband daarmee.
Artikel 3.8e wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij het projectbesluit kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd met
a. maximaal twee jaar indien op het tijdstip waarop dat besluit wordt genomen aannemelijk is dat de inpassing van het project in het bestemmingsplan zal plaatsvinden tezamen met de vaststelling ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van dat plan, of
b. maximaal vier jaar indien op het tijdstip waarop dat besluit wordt genomen aannemelijk is dat de inpassing van het project in het bestemmingsplan zal plaatsvinden tezamen met de inpassing in dat plan van een project op aangrenzende gronden of op gronden die betrokken zijn in hetzelfde uit te werken bestemmingsplan.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die betrekking hebben op het projectbesluit, wordt opgeschort tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan is vastgesteld waarin het project is ingepast. De bevoegdheid vervalt indien het bestemmingsplan niet binnen zes maanden na het verstrijken van de in het eerste lid gestelde, in voorkomend geval krachtens het tweede lid verlengde, termijn is vastgesteld.
Artikel 3.8f komt te luiden:
Voorzover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.8b, en dit ontwerp binnen de termijn bedoeld in artikel 3.8e, eerste of tweede lid, ter inzage is gelegd, kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerp-bestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in het projectbesluit.
Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt na «een bestemmingsplan» ingevoegd: , een projectbesluit daaronder begrepen,.
2. In het eerste lid, onder c, wordt «eisen» vervangen door: regels.
In artikel 3.13, derde lid, onder b, wordt «eisen» vervangen door: regels.
In artikel 3.17 wordt na het derde lid een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. De ontheffing treedt, onverminderd het bepaalde in artikel 8.4, tweede lid, in werking met ingang van de zevende week na de dag waarop zij is bekendgemaakt.
In artikel 3.18, aanhef, worden de woorden «voor zover» vervangen door: voorzover.
In artikel 3.20, derde lid, worden na de woorden «Onze Minister zendt» geschrapt de woorden: van met toepassing.
Artikel 3.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «, een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.8b daaronder begrepen,» geschrapt.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na de woorden «een bestemmingsplan» ingevoegd: , een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,.
3. In het tweede lid wordt het zinsdeel «de procedure beschreven in artikel 3.8» vervangen door: hetzij, in geval van een bestemmingsplan, de procedure beschreven in artikel 3.8, hetzij, in geval van een projectbesluit, de procedure beschreven in artikel 3.8c.
Artikel 3.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «artikel 3.19» ingevoegd: , een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «, een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.8b daaronder begrepen,» geschrapt.
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «artikel 3.19» ingevoegd: , een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,.
4. In het vierde lid wordt het zinsdeel «de procedure beschreven in artikel 3.8» vervangen door: hetzij, in geval van een bestemmingsplan, de procedure beschreven in artikel 3.8, hetzij, in geval van een projectbesluit, de procedure beschreven in artikel 3.8c.
5. In het vijfde lid wordt «provinciaal ruimtelijk beleid» vervangen door: het provinciaal ruimtelijk beleid.
Artikel 3.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «artikel 3.20» ingevoegd: , een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «, een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.8b daaronder begrepen,» geschrapt.
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «artikel 3.20» ingevoegd: , een daaraan voorafgaand projectbesluit daaronder begrepen,.
4. In het derde lid, tweede volzin, wordt «Deze minister» vervangen door: Deze Minister.
5. In het vierde lid wordt het zinsdeel «de procedure beschreven in artikel 3.8, eerste, tweede en vierde lid,» vervangen door: hetzij, in geval van een bestemmingsplan, de procedure beschreven in artikel 3.8, eerste, tweede en vierde lid, hetzij, in geval van een projectbesluit, de procedure beschreven in artikel 3.8c, eerste en tweede lid,.
6. In het vierde lid wordt aan het slot toegevoegd: In geval van een projectbesluit treden de betrokken besluiten in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt.
7. In het vijfde lid wordt «nationaal ruimtelijk beleid» vervangen door: het nationaal ruimtelijk beleid.
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt in plaats van «Indien een goede provinciale ruimtelijke ordening dat noodzakelijk maakt,» gelezen: Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken,.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Bij of krachtens een verordening als bedoeld in het eerste lid kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat in de verordening begrepen gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de verordening zolang geen bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid inwerking is getreden.
3. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:
6. Het voorstel voor een ontwerp van een krachtens dit artikel vast te stellen provinciale verordening wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant, op elektronische wijze en op de in de provincie gebruikelijke wijze is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen een bij die bekendmaking te stellen termijn van ten minste vier weken schriftelijk opmerkingen over het ontwerp ter kennis van provinciale staten te brengen.
In artikel 4.2, eerste lid, eerste volzin, wordt «Indien een goede provinciale ruimtelijke ordening dat noodzakelijk maakt,» vervangen door: Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken,.
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «Indien een goede nationale ruimtelijke ordening dat noodzakelijk maakt,» vervangen door: Indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken,.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Bij of krachtens een maatregel als bedoeld in het eerste lid kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat in de maatregel begrepen gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de maatregel zolang geen bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid inwerking is getreden.
3. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:
5. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal, in de Staatscourant en op elektronische wijze is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen een bij die bekendmaking te stellen termijn van ten minste vier weken schriftelijk opmerkingen over het ontwerp ter kennis van Onze Minister te brengen.
In artikel 4.4, eerste lid, eerste volzin, wordt «Indien een goede nationale ruimtelijke ordening dat noodzakelijk maakt,» vervangen door: Indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken,.
Artikel 6.1, zesde lid, vervalt.
In artikel 6.4, vijfde lid, worden de woorden «voor zover» vervangen door: voorzover.
Artikel 8.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder c, worden de woorden «een besluit van burgemeester en wethouders omtrent uitwerking»vervangen door: een besluit van burgemeester en wethouders omtrent wijziging of uitwerking.
2. In het eerste lid, onder d, worden de woorden «artikel 3.21, eerste lid, 3.24, eerste lid, of 3.26, eerste lid,» vervangen door: artikel 3.21, eerste lid, onder a of b, 3.24, eerste lid, onder a, b of c, of 3.26, eerste lid, onder a, b of c,.
Artikel 10.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van het artikel wordt het cijfer 1. geplaatst.
2. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:
2. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal, in de Staatscourant en op elektronische wijze is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen een bij die bekendmaking te stellen termijn van ten minste vier weken schriftelijk opmerkingen over het ontwerp ter kennis van Onze Minister te brengen.
In artikel 10.9 vervallen het eerste lid en het cijfer 2. voor het tweede lid.
De begripsbepaling van het vaststellen van een bestemmingsplan is aangepast. Het woord «wijzigen» was hier verwarrend aangezien ook het wijzigen van een bestemmingsplan door burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onder a, hieronder kan worden begrepen en dit hier niet is bedoeld. Onder vaststellen wordt derhalve mede begrepen het al dan niet gewijzigd (opnieuw) vaststellen, hetgeen wordt samengevat met de term «herzien».
In aanvulling op hetgeen in de nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt diene nog het volgende.
In het eerste lid van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 is de structuurvisie als algemeen ruimtelijk beleidsdocument voor gemeente, provincie en Rijk verplicht gesteld. Gaat het om bepaalde aspecten van het ruimtelijk beleid dan kan het betrokken bestuursorgaan een structuurvisie voor die aspecten vaststellen. Dit verschil in algemene en specifieke structuurvisies, dat op rijksniveau al in artikel 2.3 was aangebracht, is nu ook op gemeentelijk en provinciaal niveau in de artikelen 2.1 onderscheidenlijk 2.2 doorgetrokken. Bovendien zal de structuurvisie op alle betrokken niveaus de wijze tot uitdrukking brengen, waarop het betrokken bestuursorgaan zich de uitvoering van het voorgenomen beleid voorstelt.
In de onderdelen C en D is nader aangegeven dat het criterium goede ruimtelijke ordening is toegespitst op een goede «provinciale» onderscheidenlijk «nationale» ruimtelijke ordening, om te verzekeren dat provincie en Rijk zich niet zullen inlaten met puur lokale belangenbehartiging. Uiteraard hebben zij daarmee ondertussen wel rekening te houden.
In onderdeel D is voorts de aanduiding van het territoir waarvoor de rijksstructuur-visie wordt gemaakt in overeenstemming gebracht met de aanduiding bij de gemeentelijke en provinciale structuurvisie.
In onderdeel D is, tenslotte, in een nieuw derde lid van artikel 2.3 aangegeven dat de Staten-Generaal bij de totstandkoming van een structuurvisie van het Rijk worden betrokken. In hoofdstuk 5 van de nota naar aanleiding van het verslag is hierop reeds ingegaan.
De wijziging in het vijfde lid heeft deels een technische, deels een procedurele achtergrond.
Nog verdergaand dan in de daarvoor voorgestelde tekst, is aangesloten bij de inhoud van afdeling 3.4 van de Awb. In die afdeling is echter geen beslistermijn opgenomen voor besluiten die niet op aanvraag zijn genomen. Artikel 3:18 beperkt zich tot besluiten op aanvraag, en geeft als beslistermijn aan: zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Voorgesteld wordt één duidelijke, aan het eind van de terinzageligging verbonden termijn van acht weken. Daarbij wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen besluiten al dan niet op aanvraag.
Het vijfde lid geeft geen regeling meer voor de besluiten omtrent ontheffingen en nadere eisen. Dit betekent dat op de voorbereiding van deze besluiten afdeling 3.4 niet van toepassing is. Deze besluiten worden derhalve zonder gebruik van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure voorbereid. Dit betekent dat met betrekking tot deze besluiten de bezwaarprocedure van artikel 7:1 Awb openstaat.
In het nieuwe zesde lid wordt het mogelijk gemaakt bij amvb regels te stellen over de overdraagbaarheid van de binnenplanse ontheffing. Een vergelijkbare regeling was reeds in artikel 3.16, derde lid, van het wetsvoorstel opgenomen voor de zgn. kruimelontheffingen. Ook de artikelen 3.9, vijfde lid, en 3.13, achtste lid, bevatten reeds een verplichting tot het stellen van dit soort regels voor aanleg- en sloopver-gunningen. Het is ook hier de bedoeling dat de regeling van de overdraagbaarheid van de binnenplanse ontheffing inhoudelijk wordt geharmoniseerd met de overdraagbaarheid van de bouwvergunning.
Dit onderdeel ziet op de voorbereidingsbescherming die gewenst kan zijn om te voorkomen dat een in een projectbesluit begrepen gebied minder geschikt wordt voor de daaraan te geven bestemming. Met name de mogelijkheid om aan het voorbereidingsbesluit een aanleg- of sloopregiem te verbinden kunnen in dit stadium van belang zijn. Wanneer ter bescherming van het gebied begrepen in een projectbesluit een voorbereidingsbesluit wordt genomen ligt het in de rede dat het tijdvak van voorbescherming correspondeert met het tijdvak waarbinnen het projectbesluit in een bestemmingsplan moet zijn verwerkt. Dit is met name van belang als het gaat om een projectbesluit waarbij toepassing is gegeven aan artikel 3.8e, tweede lid. Derhalve wordt hier in afwijking van het vijfde lid van artikel 3.7 de geldingsduur van het voorbereidingsbesluit op hetzelfde tijdvak bepaald als dat waarbinnen het bestemmingsplan waarin het projectbesluit moet worden ingepast, in ontwerp ter inzage moet worden gelegd.
Bezien is nog of in verband met deze verlengingsmogelijkheid van het voorbe-eidingsbesluit aanleiding zou bestaan om het voorbereidingsbesluit alsnog als schadeoorzaak in artikel 6.1 op te nemen. Dit is echter niet nodig aangezien het projectbesluit waarbij de verlenging wordt bewerkstelligd, zelf als schadeoorzaak is aangemerkt.
Deze wijziging houdt verband met de door de leden van de fractie van het CDA naar voren gebrachte mogelijkheid dat gedeputeerde staten in een lastig parket kunnen komen wanneer zij geen zienswijzen hebben ingediend met betrekking tot een ontwerpplan maar de wijzigingen die door de raad bij de vaststelling in het plan zijn aangebracht bij gedeputeerde staten op ernstige bezwaren stuiten. In zodanig geval zouden zij dan geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheden van het vijfde, zesde of zevende lid van artikel 3.8. Om dit te voorkomen is het derde lid van artikel 3.8 aangepast. Het moet daarbij uiteraard wel gaan om een gewijzigde vaststellingwijziging die niet door gedeputeerde staten is geïnstigeerd. Voor de inspecteur geldt overigens hetzelfde. In hoofdstuk 11 van de nota naar aanleiding van het verslag is dit onderwerp uitvoerig toegelicht.
In de nota naar aanleiding van het verslag is de in het tweede lid van artikel 3.8e voorgestelde differentiatie in en verruiming van de verlengingsmogelijkheden in antwoord op vragen terzake van de leden van de fractie van de VVD in hoofdstuk 14 uitvoerig uiteengezet. Ik moge kortheidshalve daarnaar verwijzen.
De redactie van de eerste volzin van het derde lid, zoals die bij de tweede nota van wijziging in het wetsvoorstel was opgenomen, was kennelijk onduidelijk en is daarom aangepast.
In artikel 3.8f zijn twee redactionele omissies hersteld. Rekening is nu gehouden met de verlenging van de termijn krachtens artikel 3.8e, tweede lid, terwijl aan het slot van de bepaling het woordje «in» is toegevoegd.
Deze onderdelen strekken tot herstel van een omissie en een misstelling.
Conform de regeling van bekendmaking van de aanleg- en sloopvergunningen (artikelen 3.9, vierde lid, en 3.13, zevende lid) wordt bij de tijdelijke ontheffing en bij de ontheffing voor bij amvb aan te geven gevallen, de zgn. planologische kruimelgevallen, voorzien in inwerkingtreding zes weken na de bekendmaking van het ontheffingsbesluit. Hierdoor kan worden voorkomen dat zich onomkeerbare gevolgen van het ontheffingsbesluit voordoen. Tijdens die zes weken, tevens termijn voor bezwaar, kan desgewenst een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Hier is sprake van herstel van een spellingsfout.
Hier is sprake van schrapping van een aantal dubbele bewoordingen.
De wijzigingen in de artikelen 3.21, 3.24 en 3.26 zijn verbeteringen van de inbedding van het projectbesluit in de coördinatieprocedure.
In artikel 3.24, vijfde lid, en in artikel 3.26, derde lid, tweede volzin, en vijfde lid is sprake van redactionele aanpassingen.
In het eerste lid, eerste volzin, van de artikelen 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4 wordt een andere formulering voorgesteld van het criterium op basis waarvan op de onderscheiden overheidsniveau's kan worden gestuurd ten aanzien van of ingegrepen in het, in beginsel gemeentelijke, ruimtelijk ordeningsbeleid. Met de wijziging is geen inhoudelijke verschuiving beoogd. De gedachte achter deze wijziging is, dat met de voorgestelde nieuwe tekst beter wordt aangesloten bij de tekst die in de artikelen 3.19 en 3.20 is gekozen voor de provinciale bestemmingsplanbevoegdheid. Er wordt mee aangegeven dat het gaat om belangen die het gemeentelijk belang overstijgen, doch waarmee de gemeente wel in meer of mindere mate moet rekening houden bij het opstellen van haar bestemmingsplannen. Uit de inhoud van de algemene regels of aanwijzingen en de daarbij behorende toelichting of onderbouwing moet kunnen worden afgeleid hoe sterk de binding aan bovengemeentelijk beleid in concreto is. Een goede ruimtelijke ordening is steeds het uiteindelijke doel.
Het is niet nodig om nader te regelen – want vanzelfsprekend – dat de algemene regels precies moeten aangeven welke invloed deze beogen te hebben voor bestaande en nog te verlenen vergunningen en ontheffingen. Ook regels met betrekking tot het overgangsrecht maken hiervan deel uit. De behoefte aan deze helderheid hangt samen met de mogelijkheid dat in de algemene regels wordt gekozen voor een globaal, nader in het bestemmingsplan uit te werken, toetsingskader, en kan in het bijzonder worden gevoeld in de periode die voorafgaat aan de feitelijke aanpassing van de gemeentelijke bestemmingsplannen aan deze regels. Nadien zijn de aangepaste bestemmingsplannen het primaire toetsingskader. Een duidelijke regeling in de verordeningen en algemene maatregelen van bestuur zal de rechtzekerheid van de betrokken burgers, zowel de vergunningen ontheffinghouders als de derdenbelanghebbenden, verder bevorderen.
In artikel 4.1 en 4.3 wordt voorts een nieuw lid ingevoegd, waarbij zich een vergelijking met het bepaalde in artikel 3.3, dat betrekking heeft op de binnenplanse aanlegvergunning, opdringt. De bedoeling van de voorziening is vergelijkbaar. Bedoeld is met deze regels te voorkomen dat feitelijk gebruik van gronden of bouwwerken dat op zichzelf nog geoorloofd is volgens het geldende bestemmings-plan of het daartoe behorende overgangsrecht, maar dat in feite haaks staat op de strekking van de verordening, tenminste niet wordt uitgebreid of geïntensiveerd.
Tenslotte wordt aan beide artikelen een nieuw lid toegevoegd, dat betrekking heeft op de voorbereiding van deze algemene regels.
Ten aanzien van de algemene maatregel van bestuur was deze voorbereiding al geregeld in artikel 10.9 van het wetsvoorstel. Deze regeling is nu overgebracht naar een nieuw vijfde lid van artikel 4.3. Daarbij is de redactie in dit nieuwe vijfde lid in overeenstemming gebracht met de redactie van artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer.
Ten aanzien van de voorbereiding van de provinciale verordening zij vermeld dat het nieuw aan artikel 4.1 toegevoegde zesde lid is ontleend aan de regeling ter zake bij een algemene maatregel van bestuur, die voorheen in artikel 10.9, eerste lid, was opgenomen en nu wordt een plaats vindt in artikel 4.3, vijfde lid. Niet valt in te zien waarom de inspraak van een ieder ten aanzien van provinciale verordeningen op het terrein van de ruimtelijke ordening minder goed zou moeten zijn geregeld dan die ten aanzien van algemene maatregelen van bestuur. Deze regeling derogeert aan artikel 147 Provinciewet, waarin de algemene regeling voor de provinciale inspraakverordening is vastgelegd.
Ten onrechte was dit artikelonderdeel in de tweede nota van wijziging niet geschrapt. Artikel 6.1, vierde lid, geeft hiervoor al een regeling.
Hier is sprake van het herstel van een spellingsfout.
De eerste wijziging hangt samen met de in onderdeel A voorgestelde wijziging. Nu wordt voorgesteld het begrip herzien te reserveren voor reguliere aanpassingen van het bestemmingsplan, dit ter onderscheiding van het wijzigen van het bestemmings-plan met gebruikmaking van de in artikel 3.6, eerste lid, onder a, geregelde wijzigingsbevoegdheid, valt niet te ontkomen aan een aanvulling van artikel 8.2, eerste lid, onder c, met deze laatste figuur. In de oude tekst was het wijzigen van het bestemmingsplan in onderdeel a begrepen.
De tweede voorgestelde wijziging betreft een precisering van het bepaalde in het eerste lid, onder d. De redactie houdt er nu beter mee rekening dat beroep tegen het zgn. startbesluit zelve wordt uitgesloten door plaatsing op de negatieve lijst, behorende bij artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Voor de in artikel 10.8 bedoelde algemene maatregelen van bestuur wordt eveneens voorzien in een regeling van de voorbereiding, zoals die in artikel 4.3, vijfde lid, is voorzien voor de daar bedoelde algemene maatregelen van bestuur. Deze regeling was aanvankelijk opgenomen in artikel 10.9, eerste lid en is nu verplaatst naar het tweede lid van artikel 10.8. Redactioneel is aangesloten bij de regeling ter zake in artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer.
Door de verplaatsing van de inhoud van het eerste lid naar de artikelen 4.3 onderscheidenlijk 10.8, kan het eerste lid vervallen en wordt het tweede lid, dat ziet op de zogenaamde nahang-procedure, enig lid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28916-11.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.