28 887
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de in beginsel tijdelijke invoering van een omzetbelastingregeling voor elektronische diensten (e-commerce)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. VOORSTEL VAN WET

1. Artikel l, onderdeel A, van het bij de Raad ingediende wetsvoorstel luidde oorspronkelijk:

A. Aan artikel 2a, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

q. elektronische diensten: de bij ministeriële regeling aan te wijzen diensten die langs elektronische weg worden verricht.

2. In Artikel I, onderdeel D, van het bij de Raad ingediende wetsvoorstel luidde het voorgestelde artikel 28s, vijfde lid, oorspronkelijk:

5. Indien de verschuldigde belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur met overeenkomstige toepassing van artikel 20 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen de te weinig geheven belasting naheffen. De artikelen 30f, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Artikel II, tweede lid, luidde oorspronkelijk:

2. Indien artikel 1 van de Richtlijn 2002/38/EG van de Raad van de Europese Unie van 7 mei 2002 tot wijziging, voor een gedeelte tijdelijk, van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten (PbEG L 128/41), komt te vervallen, kunnen bij koninklijk besluit wijzigingen in de Wet op de omzetbelasting 1968 worden aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met het vervallen van dat artikel.

II. MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen deel

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is paragraaf 1.4 (Handhavings- en uitvoeringsaspecten van de regeling) opgenomen. De oorspronkelijke paragraaf 1.4 is vernummerd tot paragraaf 1.5.

2. Toelichting op de artikelen

De toelichting op artikel I, onderdeel A (artikel 2a van de wet) luidde oorspronkelijk als volgt: Dit artikelonderdeel neemt de definitie van «elektronische diensten» op in artikel 2a van de Wet OB. Laatstgenoemd artikel bevat reeds meerdere definities voor de Wet OB en de daarop gebaseerde bepalingen. Ten aanzien van de elektronische diensten wordt voorgesteld dat deze diensten bij ministeriële regeling nader zullen worden aangewezen. Gelet op de voortdurende groei van de digitale informatiemaatschappij en het feit dat het hier gaat om economische activiteiten die door technische ontwikkelingen frequent aan wijzigingen onderhevig kunnen zijn, is een ministeriële regeling de meest aangewezen vorm van regelgeving voor het nader duiden van deze elektronische diensten. Dit biedt namelijk de mogelijkheid om snel en doeltreffend in te spelen op actuele ontwikkelingen die verband houden met deze vorm van handel en die gevolgen hebben voor de heffing van BTW over deze prestaties. Aan deze uitvoeringsbepaling zal in eerste instantie uitvoering worden gegeven door bijlage L behorende bij de Richtlijn e-commerce op te nemen in de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.

Het laatste deel van de tweede alinea van de toelichting op artikel 28s van artikel I, onderdeel D (hoofdstuk V, afdeling 7; artikel 28q tot en met 28u van de wet) luidde oorspronkelijk als volgt: Daarom wordt voorgesteld de bevoegdheid tot naheffing (als omschreven in artikel 20 van de AWR) van overeenkomstige toepassing te verklaren bij de niet in de Europese Unie gevestigde ondernemer. Wat betreft de niet of te weinig betaalde belasting is het opleggen van een bestuurlijke boete mogelijk, doordat is voorgesteld de artikelen 67c en 67f van de AWR van overeenkomstige toepassing te verklaren (artikel 28s, vijfde lid).

De tekst van de laatste alinea van de toelichting op artikel II (inwerkingtreding) was oorspronkelijk niet opgenomen en de eerste alinea luidde oorspronkelijk als volgt: In de richtlijn is naast deze datum van inwerkingtreding tevens vastgelegd dat artikel 1 van de richtlijn gedurende een periode van drie jaar van toepassing zal zijn. Daarna zal door de Raad van de Europese Unie worden bezien of de desbetreffende bepalingen om praktische redenen zullen worden verlengd, of zij zullen vervallen, of nieuwe maatregelen zullen worden geïntroduceerd. Aangezien niet duidelijk is of, en zoja welke, bepalingen op termijn komen te vervallen, wordt in het tweede lid voorgesteld om eventuele noodzakelijke wijzigingen in de Wet OB die het gevolg zijn van de mogelijke intrekking per 1 juli 2006 van de tijdelijjke bepalingen uit de Richtlijn e-commerce, bij koninklijk besluit te kunnen aanbrengen.

3. Bijlage D bij de memorie van toelichting bevatte oorspronkelijk alleen het Engelse document van het Raadgevend Comité voor de BTW. Thans is tevens de Nederlandse versie toegevoegd.

Naar boven