A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING
ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD
I. VOORSTEL VAN WET
1. Artikel l, onderdeel A, van het bij de Raad ingediende wetsvoorstel
luidde oorspronkelijk:
A. Aan artikel 2a, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
q. elektronische diensten: de bij ministeriële regeling aan te wijzen
diensten die langs elektronische weg worden verricht.
2. In Artikel I, onderdeel D, van het bij de Raad ingediende wetsvoorstel
luidde het voorgestelde artikel 28s, vijfde lid, oorspronkelijk:
5. Indien de verschuldigde belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald,
kan de inspecteur met overeenkomstige toepassing van artikel 20 van de Algemene
Wet inzake rijksbelastingen de te weinig geheven belasting naheffen. De artikelen
30f, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van overeenkomstige
toepassing.
3. Artikel II, tweede lid, luidde oorspronkelijk:
2. Indien artikel 1 van de Richtlijn 2002/38/EG van de Raad van de Europese
Unie van 7 mei 2002 tot wijziging, voor een gedeelte tijdelijk, van Richtlijn
77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde
waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die langs elektronische
weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten (PbEG L 128/41),
komt te vervallen, kunnen bij koninklijk besluit wijzigingen in de Wet op
de omzetbelasting 1968 worden aangebracht die noodzakelijk zijn in verband
met het vervallen van dat artikel.
II. MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemeen deel
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is paragraaf 1.4 (Handhavings-
en uitvoeringsaspecten van de regeling) opgenomen. De oorspronkelijke paragraaf 1.4
is vernummerd tot paragraaf 1.5.
2. Toelichting op de artikelen
De toelichting op artikel I, onderdeel A (artikel 2a
van de wet) luidde oorspronkelijk als volgt: Dit artikelonderdeel
neemt de definitie van «elektronische diensten» op in artikel
2a van de Wet OB. Laatstgenoemd artikel bevat reeds meerdere definities voor
de Wet OB en de daarop gebaseerde bepalingen. Ten aanzien van de elektronische
diensten wordt voorgesteld dat deze diensten bij ministeriële regeling
nader zullen worden aangewezen. Gelet op de voortdurende groei van de digitale
informatiemaatschappij en het feit dat het hier gaat om economische activiteiten
die door technische ontwikkelingen frequent aan wijzigingen onderhevig kunnen
zijn, is een ministeriële regeling de meest aangewezen vorm van regelgeving
voor het nader duiden van deze elektronische diensten. Dit biedt namelijk
de mogelijkheid om snel en doeltreffend in te spelen op actuele ontwikkelingen
die verband houden met deze vorm van handel en die gevolgen hebben voor de
heffing van BTW over deze prestaties. Aan deze uitvoeringsbepaling zal in
eerste instantie uitvoering worden gegeven door bijlage L behorende bij de
Richtlijn e-commerce op te nemen in de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting
1968.
Het laatste deel van de tweede alinea van de toelichting op artikel 28s
van artikel I, onderdeel D (hoofdstuk V, afdeling 7; artikel
28q tot en met 28u van de wet) luidde oorspronkelijk als volgt: Daarom
wordt voorgesteld de bevoegdheid tot naheffing (als omschreven in artikel
20 van de AWR) van overeenkomstige toepassing te verklaren bij de niet in
de Europese Unie gevestigde ondernemer. Wat betreft de niet of te weinig betaalde
belasting is het opleggen van een bestuurlijke boete mogelijk,
doordat is voorgesteld de artikelen 67c en 67f van de AWR van overeenkomstige
toepassing te verklaren (artikel 28s, vijfde lid).
De tekst van de laatste alinea van de toelichting op artikel II (inwerkingtreding) was oorspronkelijk niet opgenomen en
de eerste alinea luidde oorspronkelijk als volgt: In de richtlijn is naast
deze datum van inwerkingtreding tevens vastgelegd dat artikel 1 van de richtlijn
gedurende een periode van drie jaar van toepassing zal zijn. Daarna zal door
de Raad van de Europese Unie worden bezien of de desbetreffende bepalingen
om praktische redenen zullen worden verlengd, of zij zullen vervallen, of
nieuwe maatregelen zullen worden geïntroduceerd. Aangezien niet duidelijk
is of, en zoja welke, bepalingen op termijn komen te vervallen, wordt in het
tweede lid voorgesteld om eventuele noodzakelijke wijzigingen in de Wet OB
die het gevolg zijn van de mogelijke intrekking per 1 juli 2006 van de tijdelijjke
bepalingen uit de Richtlijn e-commerce, bij koninklijk besluit te kunnen aanbrengen.
3. Bijlage D bij de memorie van toelichting bevatte oorspronkelijk alleen
het Engelse document van het Raadgevend Comité voor de BTW. Thans is
tevens de Nederlandse versie toegevoegd.