28 887
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de – in beginsel tijdelijke – invoering van een omzetbelastingregeling voor elektronische diensten (e-commerce)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 5 juni 2003

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

• Inhoudsopgave

• Algemeen

• Inleiding

• Ratio van de regeling

• Bijzondere regeling

• Gevolgen van de Verordening

• Handhavings- en uitvoeringsaspecten van de regeling

• Budgettaire en personele aspecten

• Artikelsgewijze toelichting

– Artikel I, onderdeel A

– Artikel F

Algemeen

De VVD-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel gebaseerd op richtlijn 2002/38/EG van 7 mei 2002 van de Europese Unie.

Los van de plicht hiertoe op basis van de richtlijn is de VVD-fractie tevreden over de gelijkstelling tussen aanbieders van binnen en buiten de Europese Unie m.b.t. heffing van omzetbelasting tegen het in het land van de afnemer geldende tarief. Daarmee ontstaat op dit punt een eerlijke concurrentieverhouding en wordt oneerlijke concurrentie weggenomen.

Inleiding

Kan de regering aangeven of toepassing van de nieuwe regels beperkt kan worden tot op de EU gerichte sites? Zo dit niet mogelijk is, kan dan door middel van een praktische regeling worden voorkomen dat alle sites zich moeten aanpassen, bijvoorbeeld door de introductie van een drempelbedrag? Is het bekend of andere lidstaten wel een drempel zullen toepassen? Wat vindt de regering van, en hoe zal worden omgegaan met, websites waarvan de aanpassingsinvesteringen in verhouding tot de belastingopbrengsten disproportioneel van aard zijn?

Ratio van de regeling

Verwacht de regering dat aanbieders zich zullen vestigen in de lidstaat met het laagste BTW tarief (zoals Luxemburg met het tarief van 15%)?

De regeling geldt voor een tijdelijke periode van 3 jaar. Vóór 30 juni 2006 zal de bijzondere regeling opnieuw worden onderzocht. Wat is hiervoor de reden of aanleiding en welke onderzoekspunten zijn nu al vastgesteld?

Bijzondere regeling

Verwacht de regering een ruime toepassing van de bijzondere regeling, of verwacht de regering dat aanbieders zich vestigen (in plaats van registreren) in een lidstaat? In het laatste geval behoeft immers voor alle leveringen aan EU-particulieren enkel het BTW tarief van de lidstaat van vestiging te worden toegepast?

Was het niet efficiënter en eenvoudiger geweest indien de faciliteit (registratie en afdracht in één lidstaat) een echt Europees loket zou behelzen, in die zin dat de lidstaat van registratie als enige de belastingcontrole zou uitvoeren? Is de staatssecretaris bereid in Europees verband hiervoor te pleiten?

Kan de regering ingaan op welke wijze de leverancier het in rechte te beschermen vertrouwen verkrijgt met betrekking tot de juiste toepassing van de nieuwe BTW regels? In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat hierbij eenzelfde aanpak kan worden gehanteerd als bij de toepassing van het nultarief bij intra-communautaire goederen transacties. Wordt hiermee niet miskend dat de onderhavige e-commerce transacties wezenlijk anders van karakter zijn dan de handel in goederen? Bij e-commerce transacties gaat het immers doorgaans om een zeer groot aantal transacties, met een relatief kleine vergoeding. Bovendien is de transactie in hoge mate anoniem. Hoe zou een leverancier die vele duizenden transacties per dag/week verricht met verschillende afnemers dezelfde norm van zorgvuldigheid moeten hanteren als de leverancier van goederen? Hoe past dit binnen het uitgangspunt van de Richtlijn dat uitgaat van ongestoorde «real time» verificatie van de status van de afnemer?

Gevolgen van de Verordening

Hoe kan een e-commerce aanbieder zich vergewissen van de juistheid van de opgave door een afnemer die zijn woonadres of vestigingsplaats buiten de EU heeft c.q. opgeeft te zijn?

Daarvoor ontbreekt een on-line elektronische verificatiemogelijkheid?

Ligt het niet voor de hand uit te gaan van de juistheid van de opgave van de afnemers, zolang geen betrouwbaar on-line «real time» en volledig «matching» verificatie systeem beschikbaar is? Past een dergelijke aanpak ook niet bij het karakter van de Richtlijn, te weten een test periode van drie jaar waarin ervaring opgedaan wordt?

Voor de belastingplichtigen is het een goede zaak dat zoveel mogelijk een uniforme BTW heffing tot stand komt binnen de 15 (met ingang van 1 mei 2004 vermoedelijk: 25) lidstaten van de EU. In die zin is de nadere definitie van het begrip «elektronische diensten» door het BTW comité een goed voorbeeld dat navolging verdient. Was een dergelijke aanpak ook niet mogelijk geweest met betrekking tot de mate van zorgvuldigheid die wordt vereist bij de verificatie van de belastingstatus van de afnemer, zoals hiervoor aangegeven?

Is het alsnog mogelijk om te komen tot een uniforme behandeling binnen de EU op dit punt?

Indien dit ondanks het pan-Europese karakter van de nieuwe regeling niet het geval zal zijn, zal Nederland dan voor 1 juli zelf richtlijnen ten aanzien van de handelswijze van niet in de EU gevestigde e-commerce aanbieders doen uitgaan, totdat hierover op EU niveau overeenstemming is bereikt?

Is het in dit verband denkbaar dat voor kleine transacties wordt uitgegaan van het vertrouwen dat een e-commerce aanbieder mag ontlenen aan de informatie die hij ontvangt van zijn klant? Indien dit het geval is, zijn er net als in het Verenigd Koninkrijk drempelbedragen waarnaar een aanbieder zich in dit geval kan richten?

Hoe kan worden voorkomen dat de goedwillende e-commerce aanbieder opgezadeld wordt met potentiële grote BTW claims in alle EU lidstaten?

Handhavings- en uitvoeringsaspecten van de regeling

Welke garanties zijn er te geven over het heffen van omzetbelasting door andere landen van vestiging of registratie en het daadwerkelijk verdelen van de omzetbelasting opbrengst over de lidstaten van verbruik, waaronder Nederland?

Hoe worden heffing en verdeling gecontroleerd en dus verzekerd?

Op welke wijze worden aanbieders die zich niet in de Europese Unie hebben gevestigd of geregistreerd maar wel elektronische diensten aanbieden opgespoord? Deelt de regering de vrees dat het niet eenvoudig zal zijn dat vele – vooral de kleinere – aanbieders van buiten de EU zich niet (volledig) aan de nieuwe regels zullen houden? Treedt hierbij niet een ongewenste concurrentieverstoring op?

Budgettaire en personele aspecten

De budgettaire gevolgen zijn «naar verwachting neutraal».

Waarop is de verwachting gebaseerd dat de opbrengst aan BTW geheven van niet-ondernemers van niet EU-leveranciers gelijk zal zijn aan de derving van BTW op export van elektronische diensten?

Hoe hoog worden deze twee omzetten aan elektronische diensten geschat op dit moment en qua ontwikkeling de komende jaren?

De incidentele kosten (automatisering) worden geraamd op € 6,4 miljoen en de structurele kosten (personeel) op circa € 2,6 miljoen. Met betrekking tot de incidentele kosten vraagt de VVD fractie zich af waarop de inschatting is gebaseerd, is dat op basis van offertes of anderszins, welke risico's van overschrijding van dit bedrag zijn er?

Zijn alle mogelijke extra lasten meegenomen?

Waarop is de raming gebaseerd van de structurele lasten? Om hoeveel extra medewerkers gaat het?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Is de «bij ministeriele regeling aan te wijzen diensten die langs elektronische weg worden verricht» de bijlage L? Is deze lijst niet door de EU voor alle lidstaten uniform vast te stellen, mede om oneerlijke concurrentie en belastingmigratie te voorkomen?

Artikel F

Kan de regering aangeven waarom de mogelijkheid van bezwaar en beroep niet openstaat tegen de indiening van de eigen aangifte (in het wetsvoorstel hiertoe aangeduid als melding elektronische diensten)? Is de rechtszekerheid niet veel meer gebaat bij een goede rechtsingang zoals die normaal binnen de BTW geldt? Is het zo dat de inspecteur kan besluiten de faciliteit van de bijzondere regeling in te trekken als sanctie indien deze van mening is dat duurzaam niet aan de voorwaarden wordt voldaan conform de Richtlijn (artikel 26 quater, lid 3 onder d.)? Indien dit juist is, ligt het dan niet voor de hand hiertegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open te stellen, conform de Raad van State? Valt te verwachten dat aanbieders om deze beperkte rechtszekerheid Nederland als land van registratie zullen mijden? Zal dit op termijn negatieve consequenties kunnen hebben voor Nederland als toekomstig land van vestiging van e-commerce bedrijven?

Is het aanmerken van de BTW aangifte in dit verband in het wetsvoorstel als «melding electronische diensten» niet in strijd met de Richtlijn, nu deze duidelijk en herhaaldelijk spreekt over de «BTW aangifte»? Moet niet gevreesd worden dat Nederland hiermee de verkeerde toon zet?

Is de term «voldoen» in dit verband niet ook een richtlijn begrip met een Europese dimensie (artikel 22 lid 5 richtlijn 77/388/EEG)? Is het onderscheid dat gemaakt wordt in het wetsvoorstel derhalve wel geoorloofd?

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De griffier van de commissie,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Giskes (D66), Crone (PvdA), De Grave (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Atsma (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Rambocus (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Heemskerk (PvdA) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (CU), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Mosterd (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Duyvendak (GL), van Gent (GL), de Ruiter (SP), Schippers (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Ferrier (CDA), Eerdmans (LPF), Vacature (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Samsom (PvdA), Luchtenveld (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA) en De Vries (VVD).

Naar boven