28 886
Wijziging van de Wet justitiële gegevens in verband met het verwerken van strafvorderlijke gegevens en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet tarieven in strafzaken in verband met het verstrekken van een afschrift van een vonnis of een arrest aan de verdachte en zijn raadsman of een derde

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 16 september 2003

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de inhoud van het wetsvoorstel. Zij achten het een goede zaak dat er een zelfstandige regeling tot stand komt voor het verwerken van strafvorderlijke gegevens door het openbaar ministerie.

Zij kunnen instemmen met de twee onderwerpen van meer technische aard. Alvorens zij in kunnen stemmen met de kern van het wetsvoorstel, de bepalingen met betrekking tot de verwerking van strafvorderlijke gegevens, willen deze leden nog graag antwoord op een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De Wet bescherming persoonsgegevens geeft het algemene kader hoe om te gaan met persoonsgegevens. Algemene leidraad is: gegevens mogen slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor zij verstrekt zijn. Strafrechtelijke en strafvorderlijke gegevens hebben een bijzonder karakter. Dit rechtvaardigt een bijzondere uitwerking van de omgang met deze gegevens. Wat betreft strafrechtelijke gegevens is dat gebeurd in de Wet justitiële gegevens. Wat betreft strafvorderlijke gegevens moet het voorliggende voorstel uitsluiting bieden. Een wettelijke regeling is op zijn plaats. Dat neemt niet weg dat deze leden nog enkele vragen hebben.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden vinden het van belang dat er door belanghebbenden zorgvuldig wordt omgegaan met persoons-gegevens in het algemeen en met justitiële persoonsgegevens in hetbijzonder. De leden zien voor het bewaken van genoemde zorgvuldigheid een belangrijke rol weggelegd voor het College Bescherming Persoonsgegevens, evenals voor het openbaar ministerie. Na bestudering van de memorie van toelichting hebben de leden van de SP-fractie vooralsnog geen vragen aan de regering.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van deze wetswijziging. Allereerst onderstrepen deze leden het belang van een goede regeling voor de verstrekking van strafvorderlijke gegevens waarbij de privacywaarborgen voor de burgers worden gewaarborgd. Deze leden delen de opvatting dat strafvorderlijke gegevens zeer privacygevoelige gegevens betreffen en dat de verstrekking van deze gegevens aan anderen alleen dient plaats te vinden indien hierbij zwaarwegende algemene belangen zijn gediend en datbij de verstrekking van de persoonsgegevens de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zoveel mogelijk wordt beschermd. De leden van de fractie van GroenLinks hebben nog enkele vragen.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

Algemeen

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de wijziging van de Wet justitiële gegevens rechtstreeks voortvloeit uit de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze leden zijn van oordeel dat uitwisseling van strafvorderlijke gegevens niet onnodig moet worden beperkt, wanneer met de verstrekking de veiligheid in de samenleving wordt gediend. Zij vragen de regering aan te geven of de wet aan dit criterium voldoet.

De leden van de CDA-fractie merken op dat volgens de memorie van toelichting in een eerder conceptwetsvoorstel sprake was van het mogen verstrekken van strafvorderlijke gegevens aan derden door het openbaar ministerie, indien de derde daarbij een gerechtvaardigd belang had. Na kritiek van diverse instanties is het huidige voorstel geformuleerd, waarin sprake is van verstrekking voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. De leden van de CDA-fractie vragen de regering allereerst of zij bereid is het eerdere voorstel met de commentaren daarop openbaar te maken, zodat deze leden kennis kunnen nemen van de gevoerde discussie.

Verstrekking op de grondslag «noodzaak met het oog op een zwaarwegend belang»

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven, mede aan de hand van voorbeelden, wat het verschil is tussen verstrekking op grond van een gerechtvaardigd belang en verstrekking met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. Deze leden vragen de regering voorts aan te geven wanneer een algemeen belang een zwaarwegend algemeen belang wordt.

De regering geeft op bladzijde vier van de memorie van toelichting aan dat de behoefte aan verstrekking van strafrechtelijke informatie bij vooral personen en instanties die niet direct betrokken zijn bij het strafproces toeneemt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven waar concreet (hoeveel aanvragen, en wat voor aard) aan gedacht moet worden. Neemt ook het aantal gehonoreerde verzoeken toe, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat verstrekking na afweging van het algemeen belang, moet worden afgewogen op basis van proportionaliteit en subsidiariteit. Waarom moet, als er al is vastgesteld dat er een zwaarwegend algemeen belang is, ook nog een aparte afweging van de proportionaliteit en de subsidiariteit plaatsvinden? Kan een voorbeeld worden gegeven van een geval waarin verstrekking van gegevens nodig is op grond van een algemeen zwaarwegend belang, maar vervolgens met het oog op de proportionaliteit en de subsidiariteit toch niet verstrekt wordt?

Indachtig de toelichting op bladzijde 7 en 8 van de memorie van toelichting dient het openbaar ministerie naast de bovenstaande afwegingen ook te bezien of de gevraagde verstrekking als een vorm van verdere verwerking van de gevraagde gegevens niet onverenigbaar is met het doel waarvoor deze destijds in het strafdossier zijn vastgelegd, te weten het vervolgen van een of meer strafbare feiten. Kan concreter worden aangegeven wat dit criterium in de praktijk betekent? Is ook het voorkomen van een strafbaar feit een reden om informatie te verstrekken, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.

De leden van de PvdA-fractie vernemen gaarne van de regering of aan de verstrekking procedurele eisen zijn verbonden. Moet de betrokkene op de hoogte worden gesteld, enzo ja op welke wijze? Is er ook een motiveringsplicht, zo vragen deze leden.

De grondslag voor verstrekken is steeds: noodzakelijkheid met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. Welke rol speelt daarbij de afdoening van een zaak. Als het bijvoorbeeld niet tot een vervolging komt, kunnen ook dan gegevens die afkomstig zijn van huiszoeking of in beslag genomen stukken worden verstrekt aan derden? Maakt het verder verschil of in een zaak om technische of om beleidsmatige redenen geen vervolging is of wordt ingesteld. En hoe te handelen bij een expliciet oordeel van een rechter over de onrechtmatigheid van de verkregen stukken of informatie? En welke rol speelt eventuele twijfel bij het openbaar ministerie over de rechtmatige verkrijging van die gegevens? Worden in een dergelijk geval slechts gedeelten uit het dossier verstrekt? Verder vragen deze leden welke taak de behandelend officier van justitie heeft of wat zijn of haar invloed is bij de afweging die wordt gemaakt door het college?

Begrijpen de leden van de fractie van de PvdA het goed, dan dient onder «zwaarwegend algemeen belang» te worden verstaan: het in artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde criterium? Waarom, zo vragen deze leden, kan dan dat criterium, met een verwijzing, niet worden opgenomen in deze wet.

De leden van de fractie van de VVD stellen vast dat het bij het verstrekken van strafvorderlijke gegevens om een afweging tussen verschillende belangen gaat. Het belang van de privacy van de persoon of instantie waarop de gegevens betrekking hebben, tegenover het belang van de personen of instanties die om verstrekking vragen. Dit is een moeilijke belangenafweging nu het gaat om gegevens met een mogelijk belastende inhoud. Te gemakkelijk overgaan tot verstrekking mag daarom niet aan de orde zijn. Met het gekozen criterium van «zwaarwegend algemeen belang» is hiervan helemaal geen sprake. Het voorstel ademt de sfeer van geen verstrekking, tenzij. De leden van de fractie van de VVD vragen waarom niet is vastgehouden aan het oorspronkelijke, lichtere, criterium van «gerechtvaardigd belang». Kan met een aantal voorbeelden worden aangegeven welke verstrekkingen niet mogelijk zijn die met hantering van het lichtere criterium wel mogelijk zijn? Deze leden vragen of met overname van het criterium «zwaarwegend algemeen belang» bedoeld is de betekenis van art. 8 EVRM te volgen.

Een officier van justitie wordt in staat geacht de afweging te maken hoe het belang van de verdachte zich verhoudt ten opzichte van het zwaarwegend algemeen belang van vertrekking van gegevens aan derden. De leden van de fractie van de VVD verwachten dat de officier van justitie minimaal even zo zorgvuldig om zal gaan met de belangen van het slachtoffer. Het is toch niet zo dat de belangen van de verdachte zorgvuldig worden afgewogen terwijl hierbij de belangen het slachtoffer niet worden meegewogen?

Verstrekking van gegevens kan slechts plaatsvinden voor zover de taak van het openbaar ministerie dit toelaat. Vraag is of het openbaar ministerie ook over gegevens beschikt die niet worden verstrekt omdat verstrekking hiervan niet tot de taak van het openbaar ministerie behoort. Om welke gegevens gaat het? Verder is het de vraag of de taak van het openbaar ministerie wordt opgerekt nu het verstrekken van gegevens, zonder dat hier een verzoek aan ten grondslag ligt, zo uitdrukkelijk wordt genoemd. Gaat het openbaar ministerie straks actief na wie er een zwaarwegend algemeen belang bij heeft om gegevens van te verkrijgen? Gaat het openbaar ministerie al deze personen of instanties vanuit zichzelf bedienen met strafvorderlijke gegevens, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de fractie van de VVD hechten er voorts aan dat de gegevensuitwisseling tussen partners uit de strafrechtsketen wordt verbeterd. De verstrekking van strafvorderlijke gegevens hoort hierbij. Zij denken bijvoorbeeld aan het berichten van de jeugdhulpverlener dat tegen zijn pupil verdenkingen zijn ontstaan van een strafbaar feit. Zij vragen daarom of deze wet het mogelijk maakt dergelijke gegevens optimaal uit te wisselen? Kan de regering aangeven welke instanties bedoeld worden in art. 39e lid 1 sub g? Vallen hier ook de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdreclassering en scholen onder? Kan de regering nader uiteenzetten wanneer gegevensverstrekking toelaatbaar is ter voorkoming van strafbare feiten (art. 39 f lid sub a)?

Het criterium «zwaarwegend algemeen belang» is één kant van de afweging. Mede van belang is de inbreuk op de rechten van de persoon of instantie waarop de gegevens betrekking hebben. De leden van de fractie van de VVD vragen of de ontvangende persoon of instantie mede bepalend is voor de mate van inbreuk die in dit verband wordt gemaakt. Zij kunnen zich voorstellen dat de inbreuk zwaarder weegt indien het gaat om verstrekking aan bijvoorbeeld een dagblad, dan bijvoorbeeld bij eenverstrekking aan een burgemeester.

De minister van Justitie heeft de mogelijkheid om in incidentele gevallen een uitzondering te maken op het verstrekkingsregime. Aan welke voorwaarden en voorschriften is hij bij het maken van deze uitzondering gebonden? Is de minister vrij om voorwaarden en voorschriften te stellen die hem goeddunken?

Het openbaar ministerie is terughoudend met het verstrekken van persoonsgegevens aan de bewoners van een bepaalde stad of wijk als het gaat om ernstige misdrijven als verkrachtingen die daar zijn gepleegd. De leden van de fractie van de VVD vinden een zelfde terughoudendheid niet op zijn plaats als het gaat om de verstrekking van gegevens aan de burgemeester van die stad. Is de regering het met deze leden eens dat verstrekking aan de burgemeester, inclusief verstrekking van de gegevens over de vrijlating, in de regel plaats moet vinden?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat naast de vraag op welke gronden strafvorderlijke gegevens worden verstrekt, ook belangrijk is de vraag op welke wijze deze gegevens worden verstrekt. Deze leden hechten eraan dat de uitvoering van deze regeling en in het bijzonder de toetsing aan het criterium «zwaarwegend algemeen belang» in de praktijk goed en degelijk moet geschieden. Zij vrezen dat, gelet op de huidige werkbelasting van het openbaar ministerie, de officier van justitie weinig tijd zal hebben om complete strafdossiers per pagina te beoordelen of deze verstrekt kunnen worden. Hetzelfde geldt voor het anonimiseren van deze dossiers, indien zij voor verstrekking in aanmerking komen. Zal het openbaar ministerie per proces-verbaal of strafvorderlijk stuk nagaan of deze voldoen aan het criterium «zwaarwegend algemeen belang» of zal dit voor een strafvorderlijk dossier als geheel worden bepaald? Indien het eerste het geval is, is een dergelijke beoordeling in de praktijk wel te realiseren, gelet op de arbeidstijd en de kosten die dit met zich meebrengt? Geldt hetzelfde niet voor het anonimiseren van strafvorderlijke gegevens, bijvoorbeeld de gegevens van getuigen en slachtoffers in de strafdossiers?

In de memorie van toelichting (blz. 9) wordt verwezen naar art. 52, eerste lid, van de Wet justitiële gegevens die een geheimhoudingsplicht bevat voor degene die strafvorderlijke gegevens op grond van bedoelde wet ontvangen. Op welke wijze zal in de praktijk aan de ontvangers worden duidelijk gemaakt dat zij deze geheimhoudingsplicht hebben? Geldt deze geheimhoudingsplicht bijvoorbeeld ook voor slachtoffers die met het strafdossier de media benaderen? Op welke wijze zal het openbaar ministerie hiermee omgaan?

De leden missen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting(blz. 12 e.v.) een bepaling waaruit blijkt dat de betrokkene, indien het strafvorderlijk belang dit toelaat, door het College van procureurs-generaal automatisch in kennis wordt gesteld van het feit dat zijn strafvorderlijke gegevens aan derden zijn verstrekt en dat hem de mogelijkheid wordt gegeven eventueel hiertegen bezwaar aan te tekenen. Art. 39i geeft slechts de mogelijkheid dat dit slechts gebeurd op verzoek van de betrokkene. De leden verwijzen bijvoorbeeld naar de notificatieplicht van art. 126 bb Sv waarin een wettelijke verplichting is opgenomen dat iedereen, tegen wie een bijzondere opsporingsmethode is gebruikt, hiervan wordt genotificeerd. Voldoet de regeling van art. 39i uit het wetsvoorstel in dit opzicht wel aan art. 13 EVRM? Hierbij merken de leden subsidiair op dat een dergelijke automatische verstrekking naar hun oordeel in elk geval dient te geschieden als strafvorderlijke gegevens aan derden, zoals wetenschappers of slachtoffers worden verstrekt.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in het wetsvoorstel de bevoegdheid tot het verstrekken van strafvorderlijke gegevens is opgedragen aan het College van procureurs-generaal. In de praktijk zal de beoordeling tot verstrekking van strafvorderlijke gegevens geschieden door de officier van justitie. Op welke wijze wordt deze bevoegdheid van het College van procureurs-generaal overgedragen aan de officier van justitie, zo vragen deze leden.

Geheimhoudingsplicht

De leden van de fractie van de PvdA signaleren dat de Raad van State onder punt 4 van zijn advies voorstelt om in de Wet justitiële gegevens een aparte voorziening op te nemen met betrekking tot geheimhouding en verwijdering van gegevens aan derden. De regering vindt de bescherming aan betrokkenen die via de huidige wetgeving Wet bescherming persoonsgegevens wordt geboden voldoende. Aangezien de Wet bescherming persoonsgegevens op dit punt terugwijst naar de Wet justitiële gegevens achten de leden van de fractie van de PvdA het voor de helderheid van de wetgeving van belang dat het advies van de Raad van State wordt opgevolgd.

Rechtsbescherming

Het is de leden van de fractie van de PvdA nog niet geheel duidelijk op welke wijze betrokkenen worden beschermd tegen een onrechtmatige of zeer nadelige verstrekking. Onder omstandigheden kan het in het kader van een zorgvuldige belangenafweging aangewezen zijn dat het openbaar ministerie de betrokkene in de gelegenheid stelt zijn zienswijze kenbaar te maken over een voorgenomen verstrekking, zo schrijft de regering. Het creëren van een algemeen recht voor degene op wie de gegevens betrekking hebben om gehoord te worden, alvorens wordt overgegaan tot verstrekking, wordt echter niet nodig geoordeeld. Toch zou het horen van betrokkene onder omstandigheden veel duidelijkheid kunnen scheppen in de onderlinge verhoudingen. Waarom wordt eenvoudigweg niet in alle gevallen aan betrokkene de mogelijkheid geboden om gehoord te worden alvorens wordt overgegaan tot verstrekking; ook bij de zogenoemde spontane verstrekkingen? Overigens kunnen de leden van deze fractie zich voorstellen dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen gegevens die betrekking hebben op overtredingen en misdrijven.

Het verwerken en verstrekken van strafvorderlijke gegevens kan voor betrokkene grote gevolgen hebben. Ook kan het (verkrijgen daarvan) van groot belang zijn voor de vragende derde, bijvoorbeeld in gerechtelijke procedures van slachtoffers. Bij verstrekking zal het dan ook niet zelden gaan om verstrekkingen op verzoek. De leden van de fractie van de PvdA vinden het zeer onbevredigend dat, zoals de regering schrijft op bladzijde 13 van de memorie van toelichting, de mogelijkheid van beroep en bezwaar naar haar oordeel niet openstaan voor de om gegevens verzoekende derde en voor degene op wie de gegevens betrekking hebben. Op welke wijze, zo vragen de leden van deze fractie, kunnen betrokkenen of een derde de beslissing van het College van procureurs-generaal laten toetsen door een rechter?

Naar het oordeel van de regering is een beslissing van het openbaar ministerie om ingevolge de voorgestelde artikelen 39e of 39f strafvorderlijke gegevens van een betrokkene aan een derde te verstrekken – kort samengevat – geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Nog los van het antwoord op de vraag of dit inderdaad wel altijd en in alle gevallen juist is, lijkt dit gebrek aan bezwaar- en beroepsmogelijkheden vrij eenvoudig oplosbaar te zijn door bijvoorbeeld een bepaling op te nemen waarin wordt vastgelegd dat alle beslissingen die worden genomen op basis van deze artikelen wel dienen te worden beschouwd en gelden als een besluit in de zin van de Awb. Is het juist dat de bezwaar- en beroepsmogelijkheden – en daarmee de rechtsbescherming – (anders) minder worden door het enkele feit dat de verwerking van strafvorderlijke gegevens buiten de bescherming van de Wet bescherming persoonsgegevens wordt gebracht, als een dergelijke bepaling niet alsnog wordt opgenomen in dit wetsvoorstel? En, zo ja, waar en op welke wijze wordt die rechtsbescherming dan anders of minder?

Voorts is het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk hoe betrokkenen op de hoogte worden gesteld van, of kunnen achterhalen dat een aanvraag met betrekking tot strafvorderlijke gegevens die hen betreffen is gedaan. Mocht er inderdaad beroep tegen de beslissing op een dergelijk aanvraag open staan, dan is het op zijn minst ook wenselijk dat betrokkenen op de hoogte moeten worden gesteld van het bestaan van een dergelijke aanvraag.

Gelet op (onder meer) deze onduidelijkheden vragen de aan het woord zijnde leden de regering nog eens duidelijk uit te schrijven, wellicht op basis van de duidelijke casuspositie, hoe de rechtsbescherming nu precies is of wordt geregeld en in welke gevallen er nu wel of niet bezwaar en beroep kan worden ingesteld (en bij welk rechtscollege) door zowel betrokkenen als door derden. De leden van de PvdA-fractie zien daarbij dan ook graag aangegeven waar die rechtsbescherming en bezwaar- en beroepsmogelijkheden anders zijn of worden dan die neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet openbaarheid van bestuur.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat een betrokkene in zijn algemeenheid recht heeft op een schadevergoeding wanneer hij schade ondervond doordat in strijd werd gehandeld met de verstrekkingsvoorschriften. Deze leden vragen of dit betekent dat ook een recht op schadevergoeding bestaat indien achteraf blijkt dat de verstrekte gegevens betrekking hadden op een onterechte verdenking? Is dit ook het geval indien op het moment van verstrekking op zich werd voldaan aan de vereisten?

Artikelsgewijs

Art.1 onder b

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nog iets specifieker te zijn over de in art. 1 onder b genoemde strafvorderlijke gegevens. Gaat het dan om alles wat zich in, op of aan het dossier bevindt? En maakt het verschil of een zaak is geseponeerd, technisch of beleidsmatig, of niet? Kan de regering, omgekeerd geredeneerd, aangeven wat in, op of aan het dossier niet onder deze definitie valt, zo vragen deze leden.

Artikel 8a

De leden van de fractie van GroenLinks stellen vast dat de regering na het advies van de Raad van State art. 8a in het wetsvoorstel heeft opgenomen, waarbij het onderscheid justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt gemaakt. Kan de regering duidelijk aangeven wat zij verstaat onder justitiële gegevens en wat zij verstaat onder strafvorderlijke gegevens?

Art. 39e

De leden van de fractie van de PvdA zijn van mening dat de groep personen en instanties aan wie strafvorderlijke gegevens verstrekt kunnen worden zo beperkt mogelijk dient te blijven. Wie of wat wordt bedoeld met rechterlijke ambtenaren in het buitenland? Wat is de achterliggende gedachte bij het verstrekken van deze gegevens? Kan dat een andere zijn dan gebaseerd op reguliere rechtshulpverdragen en kan de regering een voorbeeld geven? Tevens worden bewaarders zoals omschreven in art. 118 SV in de lijst van art. 39 e genoemd. Ook met betrekking tot deze groep zouden de leden van de PvdA-fractie willen weten wat de achterliggende gedachte is.

Art. 39f

In art. 39f wordt gesproken over de beperking dat herleiden tot andere personen dan betrokkene «redelijkerwijs wordt voorkomen». De leden van de PvdA-fractie achten het wenselijk dat herleiding tot andere personen wordt uitgesloten. Deelt de regering die opvatting? De aan het woord zijnde leden vragen verder waarom het woord «redelijkerwijs» niet zou kunnen worden geschrapt?

De leden van de fractie van GroenLinks noteren dat in het eerste lid van artikel 39f limitatief een aantal criteria worden gegeven wanneer het College van procureurs-generaal aan personen of instanties strafvorderlijke gegevens kunnen verstrekken. Onder d. staat het criterium: het beoordelen van de noodzaak tot het treffen van rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregel. Houdt dit criterium in dat werkgevers zich kunnen wenden tot het openbaar ministerie met een verzoek om strafvorderlijke gegevens van hun werknemer? Waarom wordt hier geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld beroepen waarbij integriteit heel belangrijk is, zoals ambtenaren, politieagenten e.d. en andere beroepen waarbij dit een minder belangrijke rol speelt? Op welke wijze zal het openbaar ministerie dan beoordelen of deze gegevens verstrekt kunnen worden?

In het tweede lid van art. 39f staat dat het College van procureurs-generaal strafvorderlijke gegevens kan verstrekken als sprake is van een zwaarwegend algemeen belang of de vaststelling, uitoefening of de verdediging van een recht in rechte. Betekent dit dat bij de vaststelling van een recht in rechte, het criterium zwaarwegend algemeen belang niet meer wordt gehanteerd? Zal er dan op een andere wijze een belangenafweging worden gemaakt? Bestaat niet het gevaar dat een betrekkelijk gering geschil voor de rechter zal worden misbruikt om strafvorderlijke gegevens te verkrijgen?

Art. 39g

De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan te geven aan wat voor bijzondere gevallen moet worden gedacht in art. 39g.

Artt. 39n en 39q

De leden van de CDA-fractie willen graag een nadere toelichting op de verhouding tussen de Awb procedure in art. 39n en de verzetprocedure in art. 39q. Deze procedures lijken deels dubbelop. Zo kan na verzet ook nog een Awb procedure worden gestart. Waarom is een aparte verzetprocedure nodig, zo vragen deze leden.

Het is de leden van de fractie van de PvdA niet geheel duidelijk hoe de rechtsbescherming van art. 39q geduid moet worden. In de memorie van toelichting wordt op bladzijde 12 gesproken over de mogelijkheid voor betrokkenen om verzet aan te tekenen ingeval er sprake is van verwerking van strafvorderlijke gegevens. Als voorbeeld wordt genoemd het verstrekken van strafrechtelijke gegevens aan derden die mogelijk kwaad willen. Dit leidt tot een zekere verwarring. Heeft art. 39q alleen betrekking op beslissingen die worden genomen op basis van de in afdeling 3 opgenomen artikelen of heeft art. 39q ook betrekking op beslissingen die worden genomen op basis van de in afdeling 2 opgenomen artikelen. Het opgenomen voorbeeld lijkt te suggereren dat betrokkene altijd eerst op de hoogte wordt gesteld alvorens over te gaan tot verstrekking, met alle daarbij behorende bezwaar- en beroepsmogelijkheden. Zo neen, dan heeft het opnemen van dit voorbeeld weinig realiteitswaarde. Maar dan rijst ook hier de vraag waarom de regering anderzijds elders schrijft dat de beslissing van het openbaar ministerie om als gevolg van de voorgestelde artikelen 39e of 39f strafvorderlijke gegevens van betrokkene aan een derde te verstrekken, niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin art 1:3, eerste lid, Awb.

Art. 365 Sv

Met betrekking tot het voorgestelde art. 365, vierde lid, Sv vragen de leden van de fractie van de PvdA of het nu de bedoeling is dat een derde in het geheel niet hoeft te motiveren wat zijn belang is bij het verkrijgen van een afschrift. Is het niet redelijk juist ook deze informatie of belangen te betrekking bij de beoordeling?

De leden van de fractie van GroenLinks signaleren dat het wetsvoorstel tevens een wijziging bevat van art. 365, derde lid, Sv, waarbij formeel wordt geregeld dat de raadsman en de verdachte een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal ontvangen. Deze aanvulling sluit aan bij de al bestaande praktijk.

Wel vragen deze leden waarom van de gelegenheid niet eveneens gebruik is gemaakt om art. 365a Sv aan te passen. Uit de strafrechtspraktijk ontvangen de aan het woord zijnde leden kritiek op de regeling van art. 365a Sv dat een verkort vonnis slechts wordt aangevuld indien de verdachte een rechtsmiddel heeft aangewend. De leden zijn van oordeel dat het ontvangen van een uitgewerkt vonnis niet afhankelijk gesteld mag worden van het instellen van een rechtsmiddel. Een veroordeelde heeft er recht op om te weten op welke gronden hij door de rechter is veroordeeld. Dit leidt tevens tot het onnodig instellen van rechtsmiddelen, omdat slechts op deze wijze een uitgewerkt vonnis kan worden verkregen. De leden van de Groenlinks-fractie zien graag een reactie van de regering op dit punt tegemoet.

De voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De adjunct-griffier van de commissie,

De Groot


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), voorzitter, De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Van Fessem (CDA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GL), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Visser (VVD) en De Pater-van der Meer (CDA).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Van der Laan (D66), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Ormel (CDA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer-Mudde (SP), Arib (PvdA), Karimi (GL), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Nawijn (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Rijpstra (VVD) en Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA).

Naar boven