28 880
Jaarverslagen over het jaar 2002

nr. 28
JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN (XIII)

Aangeboden 21 mei 2003

Omvang gerealiseerde verplichtingen, ontvangsten en uitgaven 2002 per beleidsartikel van het Ministerie van Economische Zaken

Gerealiseerde verplichtingen (totaal € 2 412,2 mln)kst-28880-28-1.gif

Gerealiseerde ontvangsten (totaal € 2 937,3 mln)kst-28880-28-2.gif

Gerealiseerde uitgaven (totaal € 1 706 mln)kst-28880-28-3.gif

INHOUDSOPGAVE blz.

A.Algemeen6
1.Voorwoord6
2.Dechargeverlening7
3.Leeswijzer10
   
B.Beleidsverslag13
4.Beleidsprioriteiten13
5.Beleidsartikelen26
6.Niet-beleidsartikelen139
7.Mededeling over de bedrijfsvoering142
   
CJaarrekening145
8.Verantwoordingsstaten145
 8.1. De verantwoordingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken145
 8.2. De samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastendiensten147
9.Financiële toelichting bij de verantwoordingsstaten148
 9.1. toelichting bij de beleidsartikelen148
 9.2. toelichting bij de niet-beleidsartikelen169
 9.3. toelichting bij de baten-lastendiensten173
10.Bijlage 1: Verdiepingsbijlage226
11.Bijlage 2: Langlopende subsidies aan instituten233
12.Bijlage 3: Aanbevelingen Algemene Rekenkamer234
13.Bijlage 4: Saldibalans en toelichting236

A. ALGEMEEN

1. Voorwoord

Het jaar 2002 was een bewogen jaar, zeker in politiek opzicht. De EZ-begroting 2002 is opgesteld door het kabinet Kok II en is deels in demissionaire status – voor een groot deel ook door Minister Jorritsma en Staatssecretaris Ybema uitgevoerd. Daarna zijn Minister Heinsbroek en Staatssecretaris Wijn van het kabinet Balkenende aan de slag gegaan. Na de val van dit kabinet hebben Minister Hoogervorst en Staatssecretaris Wijn namens het demissionaire kabinet Balkenende de laatste maanden van 2002 de EZ-begroting uitgevoerd.

Dat 2002 toch niet alleen in politiek opzicht een bewogen jaar was, kunt u in dit eerste Jaarverslag in VBTB-stijl lezen, dat ik u – mede namens mijn staatssecretaris – met genoegen aanbied.

De Minister van Economische Zaken,

J. F. Hoogervorst

2. DECHARGEVERLENING

Verzoek tot dechargeverlening van de Minister van Economische Zaken aan de Voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Economische Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2002 gevoerde financiële beheer met betrekking tot de uitvoering van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld van haar bevindingen en haar ordeel met betrekking tot:

a. het gevoerde financieel en materieelbeheer;

b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administratie;

c. de financiële informatie in het jaarverslag;

d. de departementale saldibalans;

e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

van het Ministerie van Economische Zaken. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen, naast het onderhavige jaarverslag en het hierboven genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer, de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2002; dit jaarverslag wordt separaat aangeboden.

b. de slotwet van het Ministerie van Economische Zaken over het jaar 2002 over het jaar 2002;

de slotwet is als afzonderlijk kamerstuk gepubliceerd.

c. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2002 met betrekking tot de onderzoeken, bedoeld in artikel 83 van de Comptabiliteitswet 2001. Dit rapport, dat betrekking heeft op het onderzoek van de centrale administratie van 's Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk, wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aangeboden.

d. De verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2002 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2002, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2002 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001);

het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

Ten behoeve van het politieke oordeel dat door middel van een besluit tot dechargeverlening wordt uitgesproken, is het van belang mee te wegen dat de ondergetekende samen met staatssecretaris Wijn vanaf 16-10-2002 de zorg voor het financieel beheer van het Ministerie van Economische Zaken op zich heeft genomen.

De Minister van Economische Zaken,

J. F. Hoogervorst

mede namens

De Staatssecretaris van ,

J. G. Wijn

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van:

(datum)

De Voorzitter van Tweede Kamer,

Naam:

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen aantekening door de voorzitter van de Tweede Kamer, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van:

(datum) ..........................................

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Naam:

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen aantekening door de voorzitter van de Eerste Kamer, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

3. LEESWIJZER

1. Leeswijzer

De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:

1. Opbouw Jaarverslag en afwijkingen van de rijksbegrotingsvoorschriften

2. Overgang beleid telecommunicatie en postmarkt

3. Resultaatverantwoordelijkheid versus systeemverantwoordelijkheid

4. Groeiparagraaf begroting 2002 versus Jaarverslag 2002

5. Audit prestatie-indicatoren Auditdienst EZ

6. Toerekening van apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen

1. Opbouw Jaarverslag

Het Jaarverslag 2002 is opgebouwd conform de bepalingen uit de Rijksbegrotingsvoorschriften 2003. Het Jaarverslag bevat een beleidsverslag en de jaarrekening. In het beleidsverslag is informatie opgenomen over het gevoerde EZ beleid; het betreft niet-financiële informatie. In de jaarrekening worden de financiële gevolgen van het gevoerde beleid verantwoord. In het Jaarverslag 2002 is de scheiding tussen financiële en niet-financiële informatie consequent doorgetrokken; de tabellen met daarin een overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid zijn dan ook terug te vinden in de jaarrekening, en niet in het beleidsverslag. In het beleidsverslag is gebruik gemaakt van financiële diagrammen die gebaseerd zijn op de jaarrekening en is, indien van toepassing, per operationeel doel de totale raming en realisatie weergegeven.

De begroting 2002 wijkt op een aantal punten af van de voorschriften. Zo worden bijvoorbeeld in de begroting 2002 bij de beleidsartikelen verplichtingenramingen in plaats van uitgavenramingen gespecificeerd. Het Jaarverslag 2002 is een spiegel van de begroting 2002. Daar waar de begroting 2002 afwijkt van de voorschriften volgt het Jaarverslag 2002 de begroting.

2. Overgang Telecombeleid

Met ingang van 22 juli 2002 is DGTP, met daarbij het Agentschap Telecom en de Opta, overgegaan van V&W naar EZ. Bij Najaarsnota 2002 zijn ook de bijbehorende budgetten overgeboekt. Hoewel DGTP een belangrijk deel van 2002 onderdeel uitmaakte van V&W, legt EZ in haar Jaarverslag verantwoording af over de beleidsmatige en financiële resultaten van DGTP, Agentschap Telecom en Opta.

3. Resultaatverantwoordelijkheid versus systeemverantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het realiseren van duurzame economische groei. Voor een goede werking van de economie is het nodig dat private partijen binnen bepaalde randvoorwaarden hun gang kunnen gaan. EZ werkt als een katalysator die de (potentiële) economische groei moet voortstuwen. Op het gebied van marktwerking, kennis- en innovatiebeleid en ondernemingsklimaat is EZ slechts één van de relevante partijen. Ook worden ontwikkelingen op die gebieden voortdurend door externe factoren beïnvloed. De eigen sturing op de mate van doelbereik is hierdoor beperkt. Gelet op het voorwaardenscheppende karakter van het beleid, is er sprake van een systeemverantwoordelijkheid voor de Minister van EZ. Dit betekent dat het accent in dit Jaarverslag ligt op de wijze waarop EZ invulling heeft gegeven aan de inrichting van het«beleidssysteem». Uiteraard gebeurt dit nadrukkelijk in de context van de beleidsresultaten.

4. Groeiparagraaf begroting 2002 versus Jaarverslag 2002

De begroting 2002 voldeed niet in alle opzichten aan het ideaaltypische model dat in de nota Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording is neergezet. Dit wordt ten eerste veroorzaakt doordat, zoals reeds in de begroting 2002 is vermeld, niet alle beleidsdoelstellingen jaarlijks in concreet meetbare termen kunnen worden vertaald. Voor dit aspect moeten we accepteren dat niet alle beleidsdoelstellingen integraal volgens de VBTB-theorie zijn uit te werken. De tweede oorzaak ligt in het nog niet op orde zijn van organisatorische, administratieve of informatietechnische randvoorwaarden. In 2002 is hard gewerkt aan het op orde brengen van deze randvoorwaarden.

Deze vooruitgang is zichtbaar gemaakt in de groeiparagraaf in de begroting 2003. De groeiparagraaf in het Jaarverslag gaat derhalve alleen in op verbeteringen in het Jaarverslag zelf.

5. Audit prestatie-indicatoren Auditdienst EZ

Ter borging van de betrouwbaarheid van de informatie inzake prestatie-indicatoren (pi's) in de begroting en het Jaarverslag heeft de AD in 2001 een audit uitgevoerd naar de onderbouwing van de informatie inzake prestatie-indicatoren in de begroting 2002. De AD heeft in de aanloop naar de verantwoording over 2002 begin 2003 een follow-up onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is dat (het waarborgen van) het deugdelijk tot stand komen van de realisatiegegevens van de prestatie-indicatoren in 2002 ten opzichte van 2001 sterk is verbeterd. Vooral door het gebruik van registratieformulieren is het totstandkomingsproces inzichtelijk gemaakt. Voor verreweg het grootste deel van de pi's geldt dat thans duidelijk is welke brongegevens voor de realisatiewaarde gebruikt worden en op welke manier deze gegevens verkregen worden.

Deze positieve tendens is goed zichtbaar in het percentage pi's waarvoor een risico voor een deugdelijke totstandkoming is gesignaleerd door de Auditdienst (AD). Eind 2001 bedroeg dit 64%, terwijl dat nu is gedaald tot 20% (indien DGTP daarbij buiten beschouwing wordt gelaten). Het proces van totstandkoming van de prestatie-indicatoren van DGTP is nog onvoldoende ontwikkeld. Momenteel zijn acties gaande om het proces bij DGTP te stroomlijnen in de EZ-methodiek.

In 2003 zal de kwaliteit van de totstandkoming van realisatiegegevens van prestatie-indicatoren verder worden verbeterd.

6. Toerekening van apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen

De personele uitgaven van het kernministerie EZ die direct verband houden met beleidsuitgaven zijn verbijzonderd naar de betreffende artikelen. De personele uitgaven voor de Directoraten-Generaal die onder het kernministerie vallen, zijn geraamd bij de beleidsartikelen 1 tot en met 7 en beleidsartikel 10. De personele uitgaven worden verantwoord op basis van de formatieve sterkte en de gemiddelde loonsom. Als verdeelsleutel is het aantal fte's per beleidsartikel gehanteerd.

De in dit opzicht als indirect te beschouwen personele uitgaven van het kernministerie (algemene leiding, stafdirecties) worden verantwoord op artikel 21 Algemeen. De materiële uitgaven van het kernministerie en de overige apparaatsuitgaven van het ministerie worden eveneens verantwoord op artikel 21 Algemeen. Er heeft geen toerekening van deze uitgaven aan de beleidsartikelen plaatsgevonden.

Voor de diensten van EZ (NMa/DTe, SodM, CPB, CBS) geldt dat de integrale apparaatsuitgaven zijn verantwoord op de betreffende beleidsartikelen (respectievelijk de artikelen 1, 7, 8, 9 en 10).

Voor de baten-lastendiensten (Senter, EVD, Novem, Agentschap Telecom en Bureau I.E.) geldt een andere systematiek. De vergoedingen van EZ aan deze baten-lastendiensten worden verantwoord op de beleidsmatig daarvoor in aanmerking komende artikelen. De paragrafen inzake de baten-lastendiensten geven inzicht in de apparaatsuitgaven van Senter, EVD, Novem, Agentschap Telecom en Bureau I.E.

B. BELEIDSVERSLAG

4. Beleidsprioriteiten

«Innoveren en investeren»

Jaarverslag 2002Ministerie van Economische Zaken

Inleiding

Hoe zal het jaar 2002 politiek en economisch gezien de geschiedenisboeken ingaan? Als het jaar van de moord op politicus Pim Fortuyn? Het jaar van twee gevallen kabinetten en drie ministers van Economische Zaken? Het jaar van kelderende koersen op de beurs, zeer geringe economische groei en hoge inflatie? Bleven de hoogtepunten van 2002 beperkt tot het koninklijk huwelijk, de UEFA-cupwinst van Feyenoord en de prestaties van het Nederlandse damesturnteam? Hoe wist EZ zich in dit in meerdere opzichten dramatische en bewogen jaar staande te houden? Bereikte het ministerie de in de begroting opgestelde beleidsdoelstellingen? Dit jaarverslag geeft een beeld van wat EZ bereikte in 2002. Een jaar van «innoveren en investeren». Want ook in een bewogen jaar gaat het «gewone» werk gewoon door.

Conjuncturele ontwikkeling

Het ministerie van Economische Zaken wil voorwaarden scheppen waaronder hoogwaardige, duurzame economische groei mogelijk is. Hoe stond het in 2002 met die economische groei? Niet zo best. De Nederlandse economie groeide in 2002 veel minder dan in september 2001 voorzien: de BBP-groei is uitgekomen op ¼%, in plaats van op 2%. In de macro-economische verkenning (MEV 2001) werd rekening gehouden met risico's die konden leiden tot afnemende groei. In de praktijk zijn die risico's meer dan uitgekomen (zie tabel 1). Dat er in het jaar 2001 sprake was van een internationaal conjunctureel dal was al duidelijk. Het dal was echter veel dieper dan verwacht, het tempo waarin herstel plaatsvond veel langzamer. De aanzienlijk lagere groei van de wereldhandel leidde tot een negatieve bijdrage van de export aan de BBP-groei in 2002. Een andere oorzaak van de tegenvallende exportprestatie is onze concurrentiepositie, die door de hogere waarde van de euro en een tegenvallende loonkosten- en arbeidsproductiviteitsontwikkeling – nog slechter was dan verwacht.

Een belangrijke oorzaak van de tegenvallende consumptiegroei is dat de Nederlandse consument minder te besteden had dan was voorzien. Dat komt onder andere omdat de inflatie langzamer daalde. De sterk teruggelopen koopbereidheid (onderdeel van de consumentenvertrouwensindex) heeft de consumptiegroei eveneens negatief beïnvloed.

De daling van het consumentenvertrouwen is waarschijnlijk vooral het gevolg van de negatieve ontwikkeling op de financiële markten in 2002. Volgens het CBS was 2002 het slechtste jaar voor aandelenrendementen in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog: de waarde van het belegde vermogen daalde met 32,8%. Dat komt overeen met circa 43% van het BBP.

Het hele jaar stonden beurskoersen wereldwijd onder druk vanwege tegenvallende macro-economische cijfers. Het herstel van de economie (vooral in de VS) kwam maar niet op gang. In het voorjaar kregen financiële markten een extra tegenslag toen in de VS een aantal grote boekhoudschandalen aan het licht kwamen. De laatste maanden werd de markt beheerst door onzekerheid over het uitbreken van oorlog in Irak.

Een teleurstellende winstontwikkeling (AIQ liep met 1¾%-punt op naar 85¾), lagere productie en sombere verwachtingen voor 2003 leidden tot tegenvallende bedrijfsinvesteringen. In de periode 2001–2003 zijn de investeringen naar verwachting in totaal met 8% afgenomen.

De vooruitzichten voor 2003 zijn ook niet florissant. De verwachting is dat het BBP in 2003 met ¾% groeit. Het economisch herstel voltrekt zich dus heel langzaam. Ondertussen loopt de werkloosheid op: met ruim 100 duizend personen naar 415 duizend mensen (5¼% van de beroepsbevolking). De marktsector heeft het relatief zwaar. De productie groeit naar verwachting met ¼%, terwijl de werkgelegenheid met 1¼% daalt.

Tabel 1: Ramingsverschillen voor 2002
mut. In %MEV 2001Realisatie CEP2003
Relevante wereldhandel1,9
dollar/euro wisselkoers (niveau)0,900,94
Olieprijs (Brent, niveau, dollars per vat)2325
   
Particuliere consumptie1,0
Investeringen bedrijven, excl. woningen– 5,0
Export van goederen, excl. Energie– 2,0
BBP20,3
   
Inflatie (CPI)3,5
Contractloon marktsector3,7
Loonsom per werknemer marktsector5,0
Arbeidsproductiviteit marktsector– 0,1
Arbeidskosten p.e.p. industrie14,3
   
Werkgelegenheid (personen)¾0,7
Werkloosheid (niveau, % beroepsbevolking)3,9
Arbeidsinkomensquote (niveau)84¼85,3

Structurele ontwikkeling

De verwachting dat de ontwikkeling van de Nederlandse economie in de periode 2001–2003 tegenvalt, werkt ook door in de jaren daarna. Het beeld voor de groei op middellange termijn (MLT) is dan ook naar beneden bijgesteld vergeleken met september 2001. In navolging van de lagere (internationale) structurele productiviteitsgroei van de afgelopen jaren zal ook de toekomstige structurele productiviteit minder hard groeien. Bovendien loopt de lastendruk op door hogere pensioenpremies en groeit het arbeidsaanbod minder sterk. Daardoor is de potentiële werkgelegenheidsgroei lager. Beide factoren drukken op de potentiële economische groei. De extra inhaalslag vanwege het diepere conjuncturele dal waarin de Nederlandse economie zich op dit moment bevindt kan dat niet compenseren.

Tabel 2: MLT-ramingen vergeleken
% groei per jaarMLT dec. 2001 2003–2006MLT dec. 2002 2004–2007
Potentiële werkgelegenheid in arb. jaren (1)11
Structurele arbeidsproductiviteit (2)
Potentieel BBP (1 + 2)
Feitelijk BBP (voorzichtig scenario)*

* gelijk aan potentieel BBP minus ¼% voorzichtigheidsmarge en plus ¼% conjunctuurcorrectie.

Actiepunten EZ

Wat heeft EZ in 2002 ondernomen om het economisch groeivermogen te versterken en structurele knelpunten aan te pakken? De actiepunten van EZ voor 2002 waren gegroepeerd rondom vier thema's:

1. verbetering van het fiscale – en het ondernemingsklimaat;

2. bevordering van internationale marktwerking;

3. verdieping en verbreding van het marktordeningsbeleid;

4. versterking van het kennis- en innovatieklimaat.

Hieronder volgt een beeld van de bereikte resultaten op elk van de vier terreinen.

1. Verbetering van het fiscale – en het ondernemingsklimaat

• Vennootschapsbelasting (VPB) verlaagd naar 34,5%

Per 1 januari 2002 is de VPB verlaagd van 35% naar 34,5%. Dat is een belangrijke eerste stap op weg naar verbetering van het fiscale klimaat voor ondernemers.

• Tekort bedrijventerreinen aangepakt

Staatssecretaris Ybema stuurde in april 2002 het Actieplan Herstructurering Bedrijventerreinen naar de Tweede Kamer (TK 2001/2002 28 324 nr. 1). Bij het aantreden van het nieuwe kabinet was dit actieplan op cruciale punten echter achterhaald, vooral door de verslechterende economische en budgettaire situatie. Staatssecretaris Wijn besloot het actieplan terug te trekken (EZ02000395) en met een nieuwe beleidsagenda bedrijventerreinen te komen. In oktober berichtte staatssecretaris Wijn de Tweede Kamer (EZ02053472) dat hij de voorbereidingen voortzet, maar besluitvorming over de beleidsagenda aan het nieuwe kabinet overdraagt.

Dankzij de EZ-regeling Tender investeringsprogramma's provincies (TIPP-regeling) is in 2002 de ontwikkeling van 719 hectare nieuwe bedrijventerreinen in gang gezet (totaal vanaf de start van de regeling in 2001 1119 hectare). Daarnaast leidde de TIPP-regeling tot herstructurering van 1707 hectare verouderd terrein (totaal vanaf de start in 2001 2587). Via het programma Duurzame Bedrijventerreinen zijn vanaf 1999 171 subsidieaanvragen gehonoreerd.

• Memorandum over mainport Rotterdam

In 2002 heeft EZ samen met andere nauw betrokken departementen een Memorandum van Overeenstemming over de ontwikkeling van de mainport Rotterdam gesloten met de gemeente Rotterdam, de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam.

• Aanpassing structuurregeling naar Tweede Kamer

EZ heeft in 2002 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gezonden gericht op aanpassing van de structuurregeling voor grote ondernemingen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen krijgen aandeelhouders meer invloed en kan beter worden voldaan aan de eisen van de internationale kapitaalmarkt.

• Modernisering faillissementswet in afrondende fase

EZ heeft in 2002 gewerkt aan afronding van modernisering van de faillissementswet. Door aanpassing van deze wet – in het verband van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) – krijgen bedrijven in financiële problemen betere mogelijkheden om een gezonde doorstart te maken. In 2002 is de besluitvorming over de hoofdlijnen van de wet voorbereid. Afronding daarvan is voorzien in het voorjaar van 2003. Dan wordt het wetgevingstraject in werking gesteld.

EZ heeft ook taken in het flankerend beleid bij faillissementen. In 2002 is een flink aantal projecten op dat terrein gestart of uitgevoerd (bijvoorbeeld voorlichting om faillissementen te voorkomen, het gebruik van mediation, het verminderen van het «stigma op falen»).

• Besluit Borgstellingsregeling MKB (BBMKB) is verruimd

Sinds 1 januari is de borgstellingsregeling voor starters verruimd. Het starterscriterium in de BBMKB is uitgebreid tot BV's met een directeur-grootaandeelhouder. Daarnaast is de startersfaciliteit vereenvoudigd.

• Onderzoek «informal investors» afgerond

In de beleidsagenda 2002 kondigde EZ aan te onderzoeken of en hoe de rol van «informal investors» kon worden vergroot. Eind 2002 is dit onderzoek afgerond. Begin 2003 gaat EZ over tot actie naar aanleiding van de aanbevelingen uit het onderzoek.

• Actiepunten maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)

Halverwege 2002 verscheen – op verzoek van het kabinet – een conceptrichtlijn van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Ook het Global Reporting Initiative (GRI) – een aan de VN gelieerde organisatie – biedt bedrijven houvast op dit gebied door internationale richtlijnen voor maatschappelijke jaarverslaggeving. GRI heeft zich in 2002 in Nederland gevestigd. Deze organisatie zal zich, samen met andere belanghebbenden, inspannen om Nederlandse bedrijven vertrouwd te maken met de internationale richtlijnen.

In 2002 zou het Kenniscentrum MVO operationeel worden. Dat is niet gelukt, de voorbereidingen kostten meer tijd dan voorzien. Dat komt doordat ervoor is gekozen al op voorhand draagvlak voor het centrum te creëren. Een andere oorzaak is de keuze voor de rechtsvorm van een Stichting. Daardoor moet de Staat de procedure volgens de Comptabiliteitswet doorlopen.

2. Bevordering internationale marktwerking

• Nieuwe WTO-ronde

Tijdens de vierde ministeriële WTO-conferentie in november 2001 is besloten nieuwe WTO-onderhandelingen te starten. De onderhandelingen – die zeker tot eind 2004 zullen duren – zijn gestart in 2002. Vergroting van de internationale markttoegang en -werking en verbetering van de positie van ontwikkelingslanden zijn daarbij belangrijke doelstellingen. Ook moet er in het internationale marktordeningsbeleid meer aandacht komen voor aspecten als milieu en voedselveiligheid. EZ coördineerde de Nederlandse inbreng in de positiebepaling van de Europese Unie.

EZ heeft in 2002 een studie laten uitvoeren naar de voordelen van een WTO-handelsronde voor de Nederlandse economie. Verder heeft Nederland zich ingezet voor een royale EU-opstelling in de WTO-besprekingen over de toegang tot betaalbare medicijnen van ontwikkelingslanden zonder eigen productiecapaciteit. Dat zou de positie van deze landen verbeteren. De besprekingen hierover zijn in 2002 nog niet afgerond. Ook op andere punten heeft Nederland/EZ zich ingezet voor de belangen van de armste landen (bijvoorbeeld in besprekingen over landbouw en diensten). Ook deze besprekingen lopen na 2002 nog door.

EZ leverde in 2002 een bijdrage aan het trustfund van de WTO. Uit dit fonds worden activiteiten gefinancierd (overdracht kennis, training) waardoor ontwikkelingslanden beter kunnen participeren in de WTO. Op het gebied van milieu en voedselveiligheid werd in de WTO in 2002 nog niet veel vooruitgang geboekt. Dat komt vooral omdat sommige (ontwikkelings)landen bang zijn voor vermeende protectionistische intenties van de EU. Nederland/EZ werkte mee aan het bepalen van EU-posities die in Genève werden ingebracht.

• EZ: uitvoering Lissabonstrategie van groot belang

In maart 2002 droeg EZ bij aan de voorbereiding van een belangrijke doorbraak tijdens de Europese Raad van Barcelona: een politiek akkoord over de liberalisering van de energiemarkt voor bedrijven per 2004, in combinatie met een akkoord om uiterlijk in 2002 te besluiten over de invoering van een energieheffing.

Najaar 2002 heeft EZ in een advies van de Centrale Economische Commissie (CEC) geïnventariseerd hoe het staat met de uitvoering van de Lissabonstrategie (die als doel heeft dat Europa in 2010 de meest concurrerende regio ter wereld is). Ook heeft EZ bijdragen geleverd aan de Nederlandse standpuntbepaling tijdens de Europese Top van voorjaar 2003.

Halverwege 2002 is in Sevilla de Raad voor Concurrentievermogen in het leven geroepen. EZ heeft geijverd voor instelling van deze raad, die een belangrijke rol zal spelen bij de uitvoering van de Lissabonstrategie.

• Landenrapport over structurele hervormingen in Nederland

De Cardiff-procedure is er – onder andere via landenrapporten op gericht het economisch beleid in Europa te coördineren. In 2002 verscheen het Nederlandse landenrapport («Voortgangsrapportage product- en kapitaalmarkten in Nederland 2002»). Dit rapport geeft een beeld van de structurele hervormingen in Nederland. Zwakke kanten van Nederland zijn:

• niet genoeg marktwerking in de zakelijke dienstverlening;

• relatief weinig openbaar geadverteerde overheidsaanbestedingen;

• beperkte instroom van studenten naar bèta- en technische studies;

• teruglopende beschikbaarheid van venture capital.

Dit rapport levert belangrijke informatie voor de voorbereiding van de Europese voorjaarstop in 2003. Daarnaast heeft Nederland (EZ) samen met Portugal een themarapport geschreven over professionele en technische diensten.

• EZ actief in discussies EU-uitbreiding

EZ heeft in 2002 actief bijgedragen aan het bepalen van een Nederlands standpunt over de uitbreiding van de EU. EZ heeft er vooral voor geijverd dat vereisten op gebieden als mededinging/staatssteun en vrij verkeer van kapitaal overeind bleven. Ook heeft EZ steeds benadrukt dat moet worden vastgehouden aan de economische criteria waaraan de tien verstgevorderde kandidaat-lidstaten moeten voldoen voor zij kunnen toetreden tot de EU. Tijdens de Europese Raad in Kopenhagen (december 2002) is besloten dat deze tien landen in 2004 kunnen toetreden. Voor Roemenië en Bulgarije is een geactualiseerde «Road Map» voor de onderhandelingen vastgesteld.

EZ heeft ook een actieve rol gespeeld in de discussies over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en de Europese Structuurfondsen. Deze discussies zijn van cruciaal belang bij de uitbreiding van EU. Op beide terreinen is het belangrijkste doel bereikt. Op landbouwgebied betekent dit dat er een plafond op het budget is ingevoerd. Bij de Structuurfondsen is voorkomen dat een voorschot wordt genomen op het nieuwe programma. EZ had graag ook voor de Europese Raad in Kopenhagen afspraken willen maken over hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Dat bleek echter niet haalbaar. EZ was onderdeel van de stuurgroep van meest betrokken departementen die het Nederlandse standpunt en de strategie bepaalde. Om steun te verwerven voor de Nederlandse inzet werden de belangrijkste Europese hoofdsteden bezocht. EZ nam deel aan deze bezoeken.

EZ had in 2002 op regelmatige basis contact met het bedrijfsleven over de gevolgen van de EU-uitbreiding. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de commissie Europese Markten van VNO-NCW, tijdens bijeenkomsten van Kamers van Koophandel, of via handelsmissies naar toekomstige lidstaten van de EU.

• Internationaal ondernemen

In 2002 heeft EZ de OESO-gedragsprincipes voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen volledig opgenomen in het financieel buitenlandinstrumentarium. Ook is het financieel buitenlandinstrumentarium – naar aanleiding van de Exportbrief – getoetst aan onze belangrijkste concurrenten. Nederland scoort hier een goed gemiddelde, maar de verslechterde concurrentiepositie van het Nederlands bedrijfsleven noodzaakt tot alertheid en enkele aanpassingen. Zo is de toegankelijkheid van het buitenlandinstrumentarium vergroot door het opzetten van één virtueel loket via http://www.internationaalondernemen.nl en het daarbij behorende telefoonnummer (0800–6080). Ondernemers kunnen hier terecht met alle vragen over internationaal ondernemen.

3. Verdieping en verbreding van het marktordeningsbeleid

• Van MDW naar B4 ...

De operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) wordt afgerond en krijgt een vervolg in een nieuwe operatie: Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (B4). De ministeries van EZ, BZK en Justitie coördineren deze operatie. De belangrijkste doelstellingen zijn:

• meer keuzevrijheid voor burgers en ondernemers;

• minder bureaucratie en regelzucht;

• verbeteren van de kwaliteit van overheidsfunctioneren en publieke dienstverlening.

Het plan van aanpak is in december 2002 goedgekeurd door de ministerraad en naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 755, nr. 1). De B4-operatie gaat begin 2003 van start met de eerste ronde van twaalf projecten.

• Terugdringing administratieve lasten verder aangescherpt

De doelstelling van het kabinet om de administratieve lasten voor bedrijven te verminderen is verder aangescherpt. Tot nu toe was 1994 het ijkjaar bij het meten van de voortgang op dit gebied. In november 2002 is de motie-Ten Hoopen aangenomen. Die motie stelt de doelstelling op een vermindering van de lasten van 20% in 2006 en verlegt het ijkjaar naar eind 2002. Het kabinet heeft in november een Plan van Aanpak naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2002–2003, 24 036, nr. 267) om deze doelstelling te kunnen halen. Het verminderen van de administratieve lasten heeft voor EZ hoge prioriteit. Daarom heeft het ministerie met ingang van 1 januari 2003 een projectdirectie Administratieve lasten en voorgenomen regelgeving opgericht.

• EZ ontwikkelt afwegingskader netwerksectoren

In maart 2002 heeft EZ een groot project over netwerksectoren afgerond. De resultaten zijn:

• een studie naar de huidige regulering van netwerksectoren in Nederland;

• een studie waarin de regulering en de economische prestaties van netwerksectoren in Nederland vergeleken zijn met die in het buitenland;

• inzicht in de mate waarin regulering het innovatieve vermogen van netwerksectoren beïnvloedt;

• een afwegingskader voor de regulering van netwerksectoren. In dit kader worden verbanden gelegd tussen fysieke en economische karakteristieken van een netwerksector (is er sprake van een natuurlijk monopolie bijvoorbeeld), borgingsmechanismen voor publieke belangen (zoals leveringszekerheid en universele dienstverlening) en verschillende opties voor prijsregulering.

In september 2002 is – naar aanleiding van de motie-Voûte in de Tweede Kamer – een «Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken» opgericht. Doel van het Kenniscentrum is kennis van marktordeningvraagstukken te verdiepen en uit te wisselen.

• Energiesector wordt competitieve netwerksector

Het Platform Versnelling Energieliberalisering (PVE) had geadviseerd de markt op 1 oktober 2003 volledig te openen, maar onder andere vanwege de knelpunten die bij de opening van de markt voor middengebruikers op 1 januari 2002 zijn gerezen is besloten tot de datum van 1 januari 2004.

In het Energierapport 2002 en de Evaluatie van de Gas- en Elektriciteitswet is – conform de begroting 2002 – aangegeven hoeveel afnemers uit het midsegement (30%) en op de groene markt (10%) van leverancier zijn gewisseld. Daarbij is aangetekend dat de overgang niet geheel vlekkeloos is verlopen. Bij de behandeling van de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van EZ aangegeven vast te willen houden aan 1 januari 2004 als ingangsdatum voor volledige liberalisering. Dan moet echter wel aan strikte voorwaarden worden voldaan. De staatssecretaris zal in de loop van 2003 een aantal keren rapporteren over de vraag of opening van de markt verantwoord is. Hij zal zich daarbij onder andere laten leiden door het advies van een onafhankelijke monitoringscommissie.

De Evaluatie van de Gas- en Elektriciteitswet is op 1 maart 2002 naar de Tweede Kamer gezonden, maar werd in 2002 vanwege de demissionaire status van het kabinet niet met de Kamer besproken.

• Energierapport 2002: vooral wind op zee en biomassa stimuleren

In maart 2002 is het Energierapport 2002 «Investeren in energie, keuzes voor de toekomst» naar de Tweede Kamer gestuurd. Het rapport geeft aan dat beleid op het gebied van duurzame energie de komende jaren in het teken zal staan van stimulering en ontwikkeling van het aanbod van duurzame energie in Nederland. Daarbij zet het kabinet vooral in op de opties «wind op zee» en «biomassa». Het Energierapport beschrijft ook de concrete stappen gericht op de overgang naar een doelmatige en duurzame energiehuishouding. Hiertoe wordt ook het energieonderzoek opnieuw ingericht.

• Wetsvoorstel Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) moet leiden tot meer productie van duurzame energie in Nederland

Najaar 2002 heeft staatssecretaris Wijn het wetsvoorstel Milieukwaliteit Electriciteitsproductie ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel moet leiden tot de bouw van meer productiecapaciteit voor duurzame elektriciteit in Nederland. De Tweede Kamer heeft het voorstel in december aangenomen.

• Eerste veiling benzinestations succesvol

In december 2002 vond de eerste veiling plaats van gebruiksrechten van benzinestations langs rijkswegen. De totale opbrengst van de biedingen is 29 miljoen euro. Er zijn veertig biedingen op de negen locaties uitgebracht. Vier stations kwamen in andere handen, vijf stations zijn gegund aan de zittende concessiehouder. Eén van de doelstellingen van het MDW-traject benzine was de dominantie van de vier grootste oliemaatschappijen op de benzinemarkt te doorbreken en andere partijen een kans te geven. Met deze eerste veiling is een goede stap gezet op weg naar het bereiken van die doelstelling.

• Evaluatie Mededingingswet naar Tweede Kamer

Eind mei 2002 is de evaluatie van de Mededingingswet naar de Tweede Kamer gestuurd (Niet dossierstuk 2001–2002, ez02000 293) Begin 2003 komt het kabinet met een reactie.

• Verzelfstandiging NMa nog niet behandeld in Eerste Kamer

Op 5 februari 2002 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel verzelfstandiging NMa aangenomen. Behandeling in de Eerste Kamer – oorspronkelijk gepland in september 2002 – is aangehouden. Er is nog geen besluit genomen over verdere behandeling van het wetsvoorstel.

• Wet Markt en Overheid: heroverweging kabinet

Op 30 augustus 2002 heeft het kabinet de Tweede Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel Markt en Overheid aan te houden. Het kabinet wilde het voorstel heroverwegen. Die heroverweging heeft – onder andere omdat het kabinet demissionair werd – nog niet plaatsgevonden.

• Internetportal verbetert positie consumenten

In 2002 is – onder andere samen met de Consumentenbond en Stichting de Ombudsman – een internetportal voor consumenten gebouwd: www.staiksterk.nl. De staatssecretaris heeft het portal in januari 2003 geopend. Via de informatie en de links vanuit het portal kan de consument met kennis over rechten en plichten zijn positie versterken.

• Doorlichten consumentenmarkten

In 2002 verscheen de Consumentenmarkttoets (CMT). Met deze toets kan EZ markten monitoren en knelpunten opsporen vanuit het perspectief van de consument.

In 2002 zijn zeven markten onderzocht: vijf markten met een hoog risico op marktfalen, (grote huishoudelijke apparaten, diensten verpleeghuizen, rookwaren, bioscopen en bemiddeling financiële diensten) en twee markten met een laag risico op marktfalen (verplicht onderwijs en onderhoudswerk aan het huis). EZ heeft de onderzoeksresultaten in december aan de Tweede Kamer gestuurd (Niet-dossierstuk, 2001–2002, ez02000667, Tweede Kamer)

4. Bevorderen van het kennis- en innovatieklimaat

• Scholingsimpuls stimuleert innovatieve scholing werknemers

In 2002 is de Scholingsimpuls geïntroduceerd. Via deze impuls kunnen brancheorganisaties subsidie aanvragen voor een innovatief scholingsproject voor werknemers. In 2002 zijn 16 van de 35 ingediende aanvragen gehonoreerd. De meeste aanvragen komen uit de industrie en de techniek.

• Nog geen besluit over Persoonlijke Ontwikkelingsrekening

Een Persoonlijke Ontwikkelingsrekening (POR) zou werkgevers en werknemers kunnen aansporen te investeren in «employability». Het besluit om zo'n POR te introduceren wordt, gezien de discussies rondom levensloopregeling en spaarloon, overgelaten aan een volgend kabinet.

• Effectiever innovatiebeleid

In 2002 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Technologiebeleid afgerond en aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 2002–2003, 28 626, 1, Tweede Kamer). Ook verscheen de kabinetsreactie op het onderzoek (Niet-dossierstuk 2001–2002 ez02000 311, Tweede Kamer). Belangrijke aanbevelingen om de effectiviteit van het innovatiebeleid te verbeteren zijn:

• stroomlijning van het aantal regelingen;

• vermindering van de departementale verkokering;

• meer accent op instrumenten gericht op verbetering van de oriëntatie en benutting van de publieke R&D;

• scherpere doelstellingen en betere evaluatiemethoden.

Naar aanleiding van deze aanbevelingen is EZ in 2002 gestart met het bundelen en stroomlijnen van regelingen. Inmiddels is een outline gereed. De EZ-innovatieregelingen worden ingedeeld in zes blokken met ieder één of een beperkt aantal instrumenten, die meer dan nu gericht zijn op het bevorderen van samenwerking tussen bedrijfsleven en publieke kennisinstellingen. In de Innovatienota – die het volgende kabinet zal uitbrengen – wordt de stroomlijning van de instrumenten verder uitgewerkt.

• Drie «broedplaatsen» voor technostarters

In april 2002 is de eerste tender van de Subsidieregeling infrastructuur technostarters (SIT) geopend. Drie universiteiten zijn geselecteerd als broedplaats («incubator») voor technostarters: de Technische Universiteit Twente, de Vrije Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Om het technostartersbeleid verder te verbeteren is EZ daarnaast gestart met het project «zero-base technostarters».

• ICT-toets 2002: Nederland komt goed mee

In november 2002 heeft EZ de tweejaarlijkse ICT-toets aan de Tweede Kamer gestuurd (Niet-dossierstuk 2002–2003, ez02000 584, Tweede Kamer). Deze toets geeft een integraal beeld van Nederland op ICT-gebied in vergelijking tot landen die tot de mondiale ICT-top behoren. Uit de ICT-toets 2002 blijkt dat Nederland goed meekomt. In 2002 is EZ gestart met de uitvoering van vier internationaal vergelijkende studies (de zogenaamde mesotoetsen) waarin wordt gekeken naar de toepassing en invloed van ICT in verschillende sectoren. De resultaten komen begin 2003 beschikbaar.

In 2002 is de Commissie voor Wetenschap, Technologie en Informatiebeleid (CWTI) opgericht. Dat betekent dat er nu één voorportaal is voor de RWTI. Sinds 2002 coördineert EZ het kabinetsbeleid op ICT-gebied. Halverwege 2002 is het directoraat-generaal voor Telecommunicatie en Post aan EZ toegevoegd. Daardoor kan EZ nu ook op het terrein van de ICT-infrastructuur slagvaardig optreden.

• Minder administratieve lasten door inzet ICT

ICT kan een middel zijn in de strijd tegen administratieve lasten. Daarom heeft het kabinet in 2002 samen met het bedrijfsleven een Programma ICT & administratieve lasten ontwikkeld (Kamerstukken II, 2002/2003, 24 036, nr. 275). De hieronder genoemde vier projecten zijn onderdeel van dit programma.

1. Overheidsformulieren nu ook online

Een testversie om overheidsformulieren elektronisch aan te bieden is gereed en zal in maart 2003 operationeel zijn. Dit project is gekoppeld aan de rijksproductencatalogus van het ministerie van BZK die vanaf maart 2003 via www.overheid.nl te raadplegen is.

2. Basisbedrijvenregister nog in ontwikkeling

In het Basisbedrijvenregister zijn registers van diverse instellingen via een centrale database aan elkaar gekoppeld. De ontwikkeling van het register heeft in 2002 vertraging opgelopen. Dat heeft onder andere te maken met de keuze voor een andere technische standaard (XML in plaats van Edifact) en met het feit dat de aansluiting van de systemen van participerende instanties tijdrovender bleek dan voorzien. De startversie zal nu eind 2003 klaar zijn.

3. Elektronisch Loket: meerwaarde voor overheid en ondernemer

In oktober 2002 werkten drie regio's met een elektronisch Bedrijvenloket. Uit de evaluatie blijkt dat zo'n loket meerwaarde heeft voor overheid en ondernemer. Daarom heeft EZ vervolgens gekozen voor een landelijk elektronisch loket waarop landelijke en regionale organisaties met hun dienstenaanbod kunnen aanhaken.

4. «Elektronische Heerendiensten» verder ontwikkelen

Het project «Elektronische heerendiensten» biedt software waarmee bedrijven eenvoudiger informatie kunnen verschaffen aan de Uitvoeringsinstantie Werknemersverzekeringen, het CBS en de Belastingdienst. In 2002 zijn de specificaties aan de markt ter beschikking gesteld. In overleg met marktpartijen is besloten het project binnen het programma ICT & administratieve lasten verder te ontwikkelen en aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen in de markt en bij de overheid.

• Meer ICT-inspanningen en versnelde uitrol breedbandinfrastructuur

ICT-onderzoek en -innovatie en een goede breedbandinfrastructuur zijn van groot belang voor een land dat een toonaangevende kennissamenleving wil zijn. Het ICT-Forum (opgericht samen met het ministerie van OC&W, kennisinstellingen en bedrijven) is aan het werk gegaan om de «slagkracht, dynamiek en strategische positie» van ICT-onderzoek in Nederland te verbeteren.

Via ICES-KIS-3 (investeringsimpuls van het kabinet in kennisinfrastructuur) zijn vijf beleidszwaartepunten vastgesteld: multimedia, embedded systems, breedband-technologie en ICT-netwerken. Betrokken instellingen hebben in 2002 concrete voorstellen ingediend op deze terreinen. Het Kabinet besluit in 2003 over de voorstellen.

Daarnaast heeft EZ (Senter) de subsidieregeling Breedbandpilots uitgevoerd. In 2002 zijn in acht gemeenten pilots gestart.

• Verkenningen sleuteltechnologieën gestart

In de verkenningen van sleuteltechnologieën wordt gezocht naar technologievelden die van grote betekenis kunnen zijn voor de Nederlandse economie. Gekeken wordt hoe groot de industriële basis en de kennisbasis van de technologievelden in Nederland zijn en wat de potentiële toegevoegde waarde van een bepaalde technologie kan zijn.

Ook wordt onderzocht in hoeverre een stimulerende rol van EZ gewenst is. In 2002 zijn verkenningen gestart op de technologiegebieden Functionele materialen, Scheidingstechnologie, Microsysteemtechnologie en Robotica. De resultaten worden voorjaar 2003 verwacht.

• Uitvoering onderzoeksprogramma Genomics gestart

EZ draagt – via het Actieplan Life Sciences – bij aan het onderzoeksprogramma Genomics. In augustus 2002 is een kabinetsstandpunt over Genomics vastgesteld en ter kennisgeving aan de Tweede Kamer gestuurd (Niet-dossierstuk 2001–2002, OCW0 200 648, Tweede Kamer). Tegelijkertijd is het Strategisch Plan van het Nationaal Regieorgaan Genomics goedgekeurd. In 2002 is een directeur aangesteld en is het Regieorgaan (geplaatst bij NWO) begonnen met de uitvoering van het onderzoeksprogrammma.

• BioPartner goed op schema

Naast Genomics is ook het technostartersprogramma BioPartner onderdeel van het Actieplan Life Sciences. In januari 2002 is een voortgangsrapportage over 2001 naar de Tweede Kamer gestuurd (Niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000 001, Tweede Kamer). Conclusie was dat het programma goed op schema lag. Het voortgangsrapport over 2002 wordt in de loop van april 2003 naar de Kamer gestuurd. De groei van het aantal starters op het gebied van Life Sciences is in 2002, net als in het buitenland, onder invloed van de economische ontwikkelingen gedaald ten opzichte van voorgaande jaren.

• DGTP toegevoegd aan EZ

Voor EZ als organisatie was de overgang van het directoraat-generaal voor Telecommunicatie en Post (DGTP) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat naar EZ de belangrijkste gebeurtenis. Hieronder volgt een aantal onderwerpen vanuit de beleidsagenda van DGTP.

• Veilig internetten via KWINT

Het kabinet wil samen met de private sector een veiliger en betrouwbaarder gebruik van internet bevorderen. Dat gebeurt via het actieplan KWINT, dat in 2002 is gestart en doorloopt tot in 2003. In februari is de projectorganisatie ingericht. Eind 2002 is de website www.kwint.org geopend. Deze website maakt duidelijk wat het project inhoudt.

Via de voorlichtingscampagne «Surf op Safe» zijn particulieren en MKB'ers in 2002 geïnformeerd over de noodzaak en de mogelijkheden van veilig internetten.

Daarnaast kwam in 2002 het certificatieschema TTP.NL tot stand. Eind 2002 hebben de eerste Trusted Third Parties (TTP's) een keurmerk ontvangen. Een TTP levert diensten om de authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid van elektronisch berichtenverkeer te garanderen.

• Kenniswijk:

Het project Kenniswijk loopt van 2001–2005. In 2002 werd het project operationeel. In februari is de Kenniswijk BV (PPS-service-organisatie) opgericht en actief aan de slag gegaan. Eind 2002 is er een samenhangend geheel van subsidieregelingen gemaakt voor de ontwikkeling van diensten. Ook kwam er een regeling met als doel de vraag naar de ontwikkeling van breedbandinfrastructuur te stimuleren. Eind 2002 waren 21 projectvoorstellen voor innovatieve diensten toegekend, waarvan 6 projecten met breedbandig karakter. Voor 876 woningen is een breedbandaansluiting beschikbaar gekomen. Informatie over kenniswijk is te vinden op de website http://www.kenniswijk.nl.

• Breedband Actieprogramma

In 2002 is hard gewerkt aan beleid om breedband-internet structureel te stimuleren. Een Expertgroep breedband heeft waardevol en deskundig advies geleverd over de ontwikkeling van breedband in Nederland en de bijdragen daaraan van overheid en markt. In 2002 is een Actieprogramma breedband opgesteld. Dat programma was een onderdeel van het kabinetsstandpunt over breedband-internet. Het actieprogramma – dat in 2003 van start gaat – richt zich op de volgende onderwerpen:

1) optimale regelgeving;

2) kennisdiffusie;

3) impulsen door de overheid;

4) experimenten;

5) coördinatie Rijk en andere overheden;

6) begeleidingsgroep breedband.

• Verdeling radiofrequenties voorbereid

Er is in 2002 veel politieke discussie gevoerd over de verdeling van de beschikbare omroepfrequenties voor AM en FM. Het kabinet heeft de verdeling – die in 2003 zal plaatsvinden – in 2002 voorbereid.

• Afbouwen overheidsbelang TPG

In april 2001 oordeelde de Tweede Kamer dat het overheidsbelang in TPG moet worden afgebouwd. In 2002 is dit overheidsbelang nog niet verminderd. Wél is in 2002 besloten dat het beheer van de aandelen TPG (en KPN) in handen van Financiën komt om beleid en aandeelhouderschap te scheiden. Deze maatregel is op 1 januari 2003 ingegaan.

• Postzegelprijs: 0,39 euro tot 2007

In november 2002 heeft staatssecretaris Wijn de prijs van de postzegels bevroren tot de liberalisering van de postmarkt een feit is. Hiermee profiteert ook de consument van de efficiëntere postbezorging door TPG-Post.

Organisatie EZ

• Verzelfstandiging CBS

In maart 2002 is de CBS-wet ingediend bij de Tweede Kamer waarmee het CBS wordt omgevormd tot een ZBO. De Kamer heeft een voorlopige nota naar aanleiding van het verslag opgesteld.

• Overgang onderdelen V&W naar EZ

Al eerder is gesteld dat de overgang van DGTP naar EZ in 2002 de meest ingrijpende verandering in de organisatie van het ministerie was. In de praktijk betekent dit dat EZ is uitgebreid met:

• het directoraat-generaal voor Telecommunicatie en Post

• het agentschap Telecom

• de telecomattaché in Brussel

• het OPT en de bijbehorende secretariële ondersteuning

• de aansturing van OPTA.

5. Beleidsartikelen

1 WERKING VAN DE BINNENLANDSE MARKTEN

Onderdelen toelichting
1.0Formatie en budget
1.1Algemene doelstelling
1.2Operationele doelstellingen
 1.2.1 Tegengaan concurrentieverstoringen
 1.2.2 Bevorderen concurrentie-mechanismen
 1.2.3 Versterken econom. dynamiek
 1.2.4 Bevorderen transparantie en eerlijke handel

1.0 Formatie en budget

Relatief aandeel Marktwerking in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-4.gif

in verplichtingen per onderdeelkst-28880-28-5.gif

in formatieplaatsenkst-28880-28-6.gif

1.1 Algemene beleidsdoelstelling

EZ streeft naar het bevorderen van een optimale ordening en werking van (binnenlandse) markten, zodat wordt bijgedragen aan een duurzame economische groei. De burger plukt daar als consument en als belastingbetaler de vruchten van.

Optimale ordening en werking van (binnenlandse) markten: dat is het doel van het marktwerkingsbeleid van EZ. Op die manier dragen markten bij aan duurzame economische groei. De burger plukt daar als consument en als belastingbetaler de vruchten van. De overheid is de marktmeester die spelregels opstelt en de handhaving ervan in de gaten houdt. Tegelijkertijd moet de overheid ervoor zorgen dat markten op een doorzichtige manier werken, zodat consumenten op basis van voldoende informatie goede keuzes kunnen maken.

De afgelopen jaren is in veel markten marktwerkingsbeleid gevoerd, waarbij EZ een belangrijke rol heeft gespeeld. Het is van groot belang om de resultaten van dit beleid kritisch te blijven volgen. Daartoe heeft EZ (de resultaten van) het marktwerkingsbeleid op een dertigtal markten bekeken en vijf markten uitgebreider onderzocht. Hieruit kan EZ belangrijke lessen trekken voor het toekomstige marktwerkingsbeleid. Eén belangrijke les is bijvoorbeeld dat meer aandacht noodzakelijk is voor de implementatieperiode.

In 2002 is EZ begonnen met het ontwikkelen van indicatoren waarmee internationaal vergeleken kan worden wat de Nederlandse positie is op het gebied van marktwerking. Dit heeft geresulteerd in vier indicatoren over respectievelijk concurrentie en overheid, semi-publieke en netwerksectoren, bedrijven en consumenten. EZ maakt hierbij onder andere gebruik van twee studies die betrouwbaar en makkelijk toegankelijk zijn en die regelmatig worden vernieuwd.

1.2 Operationele beleidsdoelstellingen

Meer marktwerking betekent niet automatisch minder overheid. Marktwerking gaat hand in hand met marktordening. Regelgeving moet daarom niet worden gezien als substituut, maar als complement van marktwerking; markten functioneren niet goed zonder een adequaat institutioneel kader. Het bevorderen van een optimale ordening en werking van markten wordt nagestreefd vanuit de drie onderstaande rollen van de overheid.

• De overheid heeft ten eerste een rol bij het waarborgen van transparantie, oftewel zijn consumenten in staat om op basis van voldoende informatie goede keuzen te kunnen maken.

• Daarnaast heeft de overheid een belangrijke rol in het bepalen van het speelveld, oftewel in welke sectoren zijn er wel concurrentiemechanismen mogelijk en in welke sectoren niet. Dit onderdeel van het overheidsbeleid richt zich op optimale ordening en werking van markten. Hierbij horen ook het maken van de regels van het spel, onder welke condities nemen spelers deel en (waar nodig) hoe wordt het publieke belang gewaarborgd.

• Tenslotte heeft de overheid een rol in het toezicht. De overheid wijst de scheidsrechter aan en bepaalt de wijze van toezicht. Hoe wordt eerlijk spel gewaarborgd, hoe wordt voorkomen dat regels worden overtreden en domeinen worden overschreden.

De algemene beleidsdoelstelling is opgesplitst in een viertal operationelebeleidsdoelstellingen, die samenhangen met bovenstaande rollen:

1.2.1 Het tegengaan van concurrentieverstoringen op de binnenlandse markten door middel van onder andere de Mededingingswet.

1.2.2 Het bevorderen van concurrentiemechanismen in met name netwerk- en (semi-) publieke sectoren

1.2.3 Het versterken van de economische dynamiek door onder meer de operatie MDW en het verminderen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

1.2.4 Het bevorderen van transparante en eerlijke handel tussen zowel de ondernemer als consument als tussen ondernemers onderling door onder andere aandacht voor de positie van de consument en instrumenten als normalisatie/certificatie en accreditatie.

1.2.1 Het tegengaan van concurrentieverstoringen op de binnenlandse markten door middel van onder andere de Mededingingswet

Zowel het adequaat uitvoeren van de Mededingingswet door de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) als de versterking van deze wet dragen bij aan het waarborgen van keuzevrijheid van afnemers en de instandhouding van de vrijheid voor ondernemingen om te kunnen concurreren met andere ondernemingen. Daarnaast kunnen private ondernemingen ten onrechte benadeeld worden door de voorsprong die de overheid zichzelf kan toe-eigenen op bepaalde markten. Ook deze vorm van concurrentieverstoring dient te worden bestreden.

a) De uitvoering van de Mededingingswet

De Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma, www.nmanet.nl) houdt toezicht op de Mededingingswet. Concreet voorziet de wet in de volgende instrumenten:

• Karteltoezicht: het tegengaan van concurrentiebeperkende onderlinge afspraken en het aanpakken van misbruik van economische machtsposities;

• Concentratietoezicht: het voorkomen van het ontstaan of de versterking van economische machtsposities als gevolg van fusies en overnames; en

• Sanctionerend optreden: opleggen van passende boetes en vaststelling lasten onder dwangsom ter redressering van ongewenst handelen.

De Dienst uitvoering en toezicht Energie (DTe), die als een kamer bij de Nma is ondergebracht, is belast met de uitvoering en het toezicht op de naleving van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. DTe voert hiertoe verschillende werkzaamheden uit, waaronder het nemen van reguleringsbesluiten en tariefbesluiten, het geven van bindende aanwijzingen en het opleggen van lasten onder dwangsom.

Tabel 1.2.1.a: Overzicht prestatiegegevens NMa/DTe
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
NMa:  
Ontheffingsaanvragen kartelverbodBehandeling aanvragen binnen wettelijke termijnen (art. 19 Mededingingswet, geen fatale termijn)35% van 46 aanvragen
Ex officio onderzoeken kartels en misbruik van economische machtspositiesVerdere groei aantal onderzoeken en rapportenVan 6 in 2001 naar 28 in 2002
Klachtenbehandeling kartels en misbruik van economische machtspositiesBehandeling klachten binnen wettelijke termijnen (art. 4:13 en 4:14 Awb, geen fatale termijn)35% van 187 klachten in 2002
BezwaarprocedureBesluiten op bezwaar binnen wettelijke termijnen (art. 7:10 Awb, geen fatale termijn)31% van 61 besluiten
Overige handhavingVerdere groei aantal sanctiebesluiten NMaJa, van 9 in 2001 naar 21 in 2002
   
DTe  
Tarieven elektriciteit en gasBesluiten binnen wettelijke termijnen (AwB 3:4 en 3:10)80% van 297 besluiten in 2002
Technische codesVaststellen wijzigingen codes ivm vrijmaken groep kleinverbruikersGerealiseerd
BezwaarprocedureBesluiten op bezwaar binnen wettelijke termijnen (AwB hoofdstuk 7)15% van 125 besluiten in 2002
Overige handhavingDraaiboek toezicht op naleving DTeInterne handboek toezicht is gereed

Toelichting prestatiegegevens NMa

Bij de ontheffingsaanvragen gaat het om reguliere aanvragen. Ontheffingsaanvragen die voor 1 april 1998 zijn ingediend, zijn hier niet opgenomen. Van de ontheffingsaanvragen die niet binnen de wettelijke termijn van uiterlijk acht maanden zijn afgehandeld, zijn de partijen op de hoogte gesteld. Oorzaak van het niet halen van deze termijn komt met name doordat de stukken niet compleet waren of doordat partijen om uitstel vroegen. Deze wettelijke termijn is echter geen fatale termijn. Als de NMa een ontheffingsaanvraag niet binnen de wettelijke termijn behandelt, is dus niet automatisch sprake van een ontheffing van het kartelverbod.

De groei van het aantal ex officio onderzoeken is onder andere veroorzaakt door de inzet van meer mensen en de afname van reactieve taken (waaronder het aantal ontheffingsaanvragen). Daarnaast heeft de NMa de afgelopen jaren meer ervaring opgedaan met dergelijke onderzoeken. In lijn hiermee is ook het aantal sanctiebesluiten toegenomen. Het totale bedrag aan opgelegde boetes steeg van bijna € 0,15 mln in 2001 naar bijna € 100 mln in 2002.

Belangrijkste reden dat klachten niet binnen de wettelijke termijn van acht weken zijn behandeld, is dat klachten vaak onvolledig zijn waardoor na indiening nog aanvullende informatie opgevraagd wordt bij de aanklager. Partijen zijn echter wel op de hoogte gesteld van latere afhandeling. Tot slot zijn er diverse redenen waarom besluiten op bezwaar niet binnen de wettelijke termijn van tien weken plaatsvinden: partijen dienen ongemotiveerde bezwaarschriften in, nader (economisch) onderzoek neemt enige tijd in beslag, vergelijkbare zaken worden gezamenlijk behandeld waardoor de ene zaak op de andere moet wachten en partijen moeten een redelijke termijn hebben om aanvullende vragen te beantwoorden.

In 2002 heeft de NMa 66 meldingen van concentraties gekregen. De NMa heeft deze meldingen allemaal binnen de wettelijke en tevens fatale termijn van vier weken afgehandeld (art. 34 Mededingingswet).

Toelichting prestatiegegevens DTe

De DTe heeft ten aanzien van de besluiten tarieven elektriciteit en gas binnen de wettelijke normen gehandeld. Door gerechtelijke uitspraken van het Cbb (College van beroep voor het bedrijfsleven) kan een aantal tariefbesluiten nog niet worden genomen, hetgeen aan de betreffende bedrijven is gemeld.

Voor uitleg bezwaarprocedures wordt verwezen naar de toelichting bij de prestatiegegevens NMa. Bovendien worden bezwaarprocedures voor energiezaken gekenmerkt door sterke onderlinge samenhang, waardoor in een aantal gevallen gekozen is voor geclusterde behandeling van bezwaren tegen besluiten van de DTe.

In navolging van het interne handboek toezicht wordt er in het voorjaar van 2003 een handhavingsplan opgesteld.

b) Het versterken van de Mededingingswet

In mei 2002 heeft EZ de resultaten van de evaluatie van de Mededingingswet naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken I, 2001–2002, 27 639, nr. 228b, niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000293, Tweede Kamer). Uit de evaluatie komt een aantal positieve aspecten naar voren. Ten eerste stellen de onderzoekers vast dat het kartelverbod in het algemeen goed functioneert en dat hierdoor bijgedragen is aan het behouden dan wel verbeteren van effectieve concurrentieverhoudingen. Ten tweede volgt dat de Mededingingswet in het algemeen geen negatieve gevolgen heeft voor het middenen kleinbedrijf. Ten derde is de hoeveelheid en kwaliteit van het werk dat de NMa de afgelopen vier jaar heeft verricht met de beschikbare hoeveelheid mensen en middelen, volgens de onderzoekers, indrukwekkend. Zij zijn tevens van mening dat de NMa de juiste prioriteiten heeft gesteld door zich eerst te richten op het afhandelen van het grote aantal ontheffingsaanvragen en vervolgens stappen te zetten om de organisatie van het pro-actieve handhavingsbeleid verder te professionaliseren.

In het evaluatierapport zijn echter aanwijzingen terug te vinden waaruit blijkt dat de Mededingingswet «mazen» bevat die de preventieve en repressieve werking van de wet verzwakken. Dit staat een hogere effectiviteit van de Mededingingswet in de weg. Te denken valt onder meer aan de zeer lage boetes op het niet meewerken van personen aan een NMa-onderzoek, het niet kunnen doorzoeken van privé-woningen waar zich mogelijk bewijsmateriaal bevindt en de schorsende werking van opgelegde sancties wanneer partijen in beroep gaan.

In november 2002 heeft de Concurrentiekrachtraad een herziening van Verordening 17 vastgesteld. Deze Verordening betreft de modernisering van het handhavingssysteem voor het Europese mededingingsrecht. In nauwe samenwerking met de NMa, het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft EZ voor Nederland een constructieve bijdrage aan het moderniseringsdebat geleverd. Daarnaast heeft EZ de Nederlandse betrokkenen, zoals bijvoorbeeld VNO-NCW, advocatuur, wetenschappers en de rechterlijke macht, regelmatig geconsulteerd. De wensen van de betrokkenen zijn niet alleen in de Nederlandse bijdrage in Brussel meegenomen maar ook grotendeels in de Verordening terechtgekomen. Hierdoor is binnen Nederland een maatschappelijk draagvlak gecreëerd. De Verordening is immers een afspiegeling van de wensen van deze betrokkenen. Concreet zien de nieuwe handhavingsregels toe op een gedecentraliseerde toepassing van de mededingingsregels, afschaffing van het systeem van aanmelding en ontheffing en versterking van de controle achteraf.

Om de conclusies uit de evaluatie van de Mededingingswet en de consequenties van de modernisering op elkaar aan te laten sluiten, komt EZ in 2003 met één voorstel tot wijziging van de Mededingingswet.

Tabel 1.2.1.b: Prestatiegegevens versterken Mededingingswet
Instrument/activiteitPrestatie-i ndicatorRealisatie
Verdere verzelfstandiging NmaZBO-status in 2002Behandeling in Eerste Kamer aangehouden
MededingingswetAanpassing n.a.v. evaluatie 2002/2003Evaluatie in 2002, aanpassing in 2003

De NMa kan met een onafhankelijke positie binnen het door de Mededingingswet gegeven kader, een nog stevigere toezichthouder worden. Op 5 februari 2002 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel van EZ om de NMa daarom de status van Zelfstandig Bestuursorgaan toe te kennen, aanvaard. De voorziene behandeling van dit wetsvoorstel (27 639) in de Eerste Kamer is op 10 september 2002 aangehouden in verband met de relatie met de kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen en het Strategisch Akkoord, het beschikbaar zijn van het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Mededingingswet en de opportuniteit van het samengaan van NMa en OPTA (Kamerstukken I, 2001–2002, 27 639, nr. 228f). Over de verdere behandeling van het wetsvoorstel is nog geen besluit genomen.

c) Tegengaan van oneerlijke concurrentie door (semi-) publieke instellingen

Als gevolg van bijvoorbeeld monopolieposities, publieke bevoegdheden en het beheren van publieke gegevensbestanden kunnen overheidsorganisaties op bepaalde gebieden een voorsprong hebben. Hierdoor kunnen deze organisaties op ongelijke wijze concurreren met andere marktpartijen. In het wetsvoorstel Markt & Overheid zijn voorwaarden neergelegd waaronder overheden mogen concurreren op de markt als het actief op de markt opereren de aangewezen weg is voor het verwezenlijken van een publiek belang. Op 30 augustus 2002 heeft het kabinet de Tweede Kamer verzocht onder andere de behandeling van het wetsvoorstel Markt en Overheid aan te houden in verband met de heroverweging daarvan door het kabinet (brief van de Minister-President van 30 augustus, 02M437 766). Mede door de demissionaire status van het kabinet heeft deze heroverweging nog niet plaatsgevonden.

Tabel 1.2.1.c: Prestatiegegevens oneerlijke concurrentie door (semi-) publieke instellingen
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
Wet Markt & OverheidInwerkingtreding in 2003Door kabinet in heroverweging genomen

1.2.2 Het bevorderen van concurrentiemechanismen in met name netwerk- en (semi-) publieke sectoren

Operationeel doel 1.2.2begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen0,029,529,5 
Reden afwijkingBetreft tegemoetkoming stadsverwarmingsprojecten, toegevoegd bij eerste Suppletore. 

De Nederlandse economie is gebaat bij netwerken (semi-) publieke sectoren, die hoge kwaliteit leveren, efficiënt en innovatief zijn. Tegelijkertijd dienen de publieke belangen te worden gewaarborgd. Naast betrouwbaarheid en doelmatigheid (goede prijs/kwaliteitsverhouding) dienen deze sectoren voldoende keuzemogelijkheden te bieden voor de consument. In dit verband dient te worden vastgesteld wát de verantwoordelijkheid is van de overheid en waar het ondernemerschap van private partijen kan worden geïntroduceerd.

In 2002 heeft EZ meegedacht over de marktordening van en mededinging in de gezondheidszorg, vooral gericht op de vormgeving van een nieuw zorgstelsel. Daarnaast zoekt EZ naar mogelijkheden voor ondernemerschap in de gezondheidszorg.

Achtereenvolgens wordt ingegaan op:

1.2.2.1 Bevordering van concurrentie in de elektriciteits- en gasmarkt

1.2.2.2 Het ordenen van de overige netwerksectoren

1.2.2.3 Bevorderen concurrentiemechanismen publieke sector

1.2.2.1 Bevordering van concurrentie in de elektriciteits- en gasmarkt

A. Liberalisering

a) Wetgeving, tempo liberalisering en internationaal level playing field:

Conform de begroting 2002, artikel 1.2.2.1, B, is in het Energierapport 2002 (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 241, nr. 2) en de Evaluatie van de Gaswet en Elektriciteitswet (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 254, nr. 1) aangegeven hoeveel middelgrote afnemers (30%) en op de groene markt (10%) van leverancier is gewisseld. De overgang is niet geheel vlekkeloos verlopen omdat met name de administratieve systemen van de netbeheerders niet op orde waren om grote aantallen wisselingen van leverancier door te voeren.

De op 1 maart 2002 naar de Tweede Kamer verzonden Evaluatie van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet is als gevolg van de kabinetswisseling in 2002 niet met de Kamer besproken.

Het Energierapport 2002 weerspiegelt de toegenomen aandacht voor voorzieningszekerheid. Op korte termijn zijn er op dat punt in Nederland geen grote problemen. Er is voldoende gas en de capaciteit van het gasnet is voldoende om ook in koude perioden aan de gasvraag te voldoen. Dat geldt ook voor elektriciteit: er is voldoende productiecapaciteit in Nederland (óók als ineens alle import zou wegvallen) en de capaciteit en kwaliteit van de netwerken is goed. In 2002 is gestart met een nader onderzoek naar de leveringszekerheid van de elektriciteitsproductiesector alsmede de kwaliteit van de netten. Beoogd wordt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2003 te informeren over hoe voorzienings- en leveringszekerheid ook in de toekomst gewaarborgd kan worden.

Zoals aangekondigd in de begroting 2002, is gewerkt aan prestatie-indicatoren voor de monitoring van prestaties van energiemarkten. Zoals ook in de begroting 2003 is aangegeven, wordt dit ingevuld door de ontwikkeling van een marktmonitoringssysteem dat medio 2003 operationeel zal zijn.

Bij de behandeling van de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector in de Tweede Kamer is gesproken over de datum van volledige liberalisering. EZ heeft aangegeven vast te willen houden aan 1 januari 2004. Wel zal EZ in de loop van 2003 op een drietal momenten rapporteren over de vraag of opening van de markt op die datum verantwoord is. Daarbij zal onder meer het advies van een onafhankelijke monitoringscommissie worden betrokken. Het Platform Versnelling Energieliberalisering (PVE) had eerder geadviseerd de markt op 1 oktober 2003 volledig te openen.

Wat betreft de wetgeving ten behoeve van de volledige marktopening heeft EZ voorgesteld de DTe te voorzien van een boete-instrument. Dit instrument zou kunnen worden ingezet bij wanprestaties in het proces van wisseling van leverancier. De Tweede Kamer heeft vooralsnog niet met dit instrument ingestemd.

Daarnaast heeft de Tweede Kamer niet ingestemd met een wettelijke verantwoordelijkheid voor regionale netbeheerders voor de organisatie van een noodleverancier voor kleinverbruikers in geval van faillissement. Deze verantwoordelijkheid is nu neergelegd bij de twee systemoperators, GTS en TenneT, en zal in de loop van 2003 worden uitgewerkt.

Binnen Europa zijn de verschillen tussen de lidstaten, als het gaat om de mate van liberalisering, zowel kwalitatief als kwantitatief nog steeds groot. Nederland heeft met het oog op verdere liberalisering en het tot stand komen van een «level playing field» de voorstellen van de Europese Commissie voor wijziging van de elektriciteitsrichtlijn en de gasrichtlijn en voor het tot stand komen van de verordening van grensoverschrijdend transport van elektriciteit, ondersteund. Op 25 november 2002 heeft de Raad voor Transport, Telecom en Energie een politiek akkoord over deze voorstellen bereikt op basis waarvan uiterlijk 1 juli 2004 alle niet-huishoudelijke afnemers vrij worden hun leverancier te keizen. Per 1 juli 2007 moeten ook de huishoudelijke consumenten hun leverancier kunnen kiezen. Daarnaast moet per 1 juli 2004 het beheer van hoofdtransportnetten gescheiden zijn van de productie en levering en per 1 juli 2007 ook het beheer van de distributienetten. Naar verwachting zullen de voorstellen in het voorjaar van 2003 definitief door de Raad worden aangenomen.

Tabel 1.2.2.1A.b: Prestatiegegevens ordenen energiemarkten
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
Elektriciteits- en Gaswet• Voltooien evaluatie beide wetten in 2002.Evaluatie gereed; rapport en brief naar TK (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 254, nr. 1).
 • Realiseren keuzevrijheid middengroep in 2002. Geslaagd wanneer de bekendheid van het switchen 90% is.Keuzevrijheid middengroep is gerealiseerd. Bekendheid switchen is gemeten op 91% (onderzoek Intomart).
 • Indien mogelijk volgens PVE, realiseren wettelijke keuzevrijheid consumenten per 1-1-2003 en aanpassen van de wetgeving hiervoor.Datum volledige liberalisering is vooralsnog 1/1/04, afhankelijk van bevindingen onafhankelijke commissie.

c) Groene markt:

De groene markt die per 1 juli 2001 is geliberaliseerd heeft in 2002 een sterke positieve ontwikkeling doorgemaakt. Het aantal afnemers van groene stroom is toegenomen tot ca. 1,4 miljoen huishoudens eind 2002. Ook is in 2002 een tiental nieuwe leveranciers van groene stroom toegetreden tot de markt.

De streefwaarden uit de begroting zijn allemaal tijdig gerealiseerd. Eind 2001 is de regelgeving voor vergunningverlening aan leveranciers van groene stroom gepubliceerd en op basis daarvan heeft de DTe vergunningen verstrekt. Tevens is eind 2001 de aanvullende regelgeving gepubliceerd die met name betrekking heeft op de import van groene stroom. Verder is de beoogde voorlichtingscampagne afgerond met als resultaat dat 79% van de huishoudens in Nederland weet dat ze zelf kunnen kiezen voor een leverancier van groene stroom.

Tabel 1.2.2.1.A.c: Prestatiegegevens ordenen energiemarkten
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
Groene marktVergunningsysteem aan leveranciers van groene stroom in werking in 1e helft 2002.Regelgeving is gepubliceerd in Staatscourant in november 2001. Vergunningen zijn afgegeven.
 Per 1-1-2002 zijn de spelregels voor de geliberaliseerde groene markt bekend.Regelgeving is gepubliceerd in Staatscourant in oktober 2001.
 Voorlichtingscampagne afgerond. Op 1 april 2002 weet tenminste 50% van de kleinverbruikers dat er keuzevrijheid is bij het afnemen van duurzame energie.Voorlichtingscampagne is afgerond. 79% van de huishoudens weet dat er keuzevrijheid is (onderzoek NIPO).

d) TenneT:

Op 25 oktober 2001 heeft de Nederlandse Staat alle aandelen verworven in TenneT B.V. Op 12 maart 2002 heeft EZ in kunnen stemmen met de aanwijzing van TenneT als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De statuten van TenneT zijn hiervoor zodanig aangepast dat zij voldoen aan de eisen gesteld aan het structuurregime en de overige vereisten van de E-wet 1998.

e) Demkolec:

In 2002 zou de afwikkeling van de niet-marktconforme kosten van Demkolec worden afgerond. Dat is niet gelukt. Nuon heeft de Demkoleccentrale overgenomen op 2 oktober 2001. Daarna is de hoogte van de compensatie door de Staat berekend. De Staat en NEA (voorheen SEP) bleken echter van mening te verschillen over de hoogte van de compensatie. Het onbetwiste deel ten bedrage van circa € 134 mln is eind 2001 door de Staat aan NEA betaald. NEA meent nog circa € 44 miljoen aan compensatie tegoed te hebben. Partijen kwamen overeen dat de exacte hoogte van het betwiste deel van de compensatie door arbiters middels een arbitrageprocedure (N.A.I.) zou worden vastgesteld. Deze procedure is in 2002 gestart en zal in 2003 worden afgerond.

B. Privatisering

Op 18 januari 2002 is het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2001–2002, 28 190, nr. 1–2). Hierin zijn nadere regels voor netbeheerders en voor privatisering en enkele voorzieningen in geval van wanbeheer van een net vastgelegd.

Op 4 april 2002 heeft de Minister op basis van de Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven ingestemd met de overdracht van de aandelen in Obragas aan RWE Gas AG door de gezamenlijke aandeelhouders van Obragas Holding N.V.

Vlak daarna, op 11 april 2002, heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin de regering verzocht wordt geen verdere toestemming voor privatisering van energiedistributiebedrijven te geven, zolang de wetgeving daaromtrent niet is afgerond (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 323, nr. 1). Op 4 juli 2002 heeft de Tweede Kamer wederom een motie aangenomen waarin de regering verzocht wordt de Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven met onmiddellijke ingang in te trekken (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 323, nr. 3).

Met een brief aan de Tweede Kamer van 9 september 2002 (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 174, nr. 14) is door EZ op beide bovengenoemde moties gereageerd en is het nieuwe beleid inzake de privatisering van regionale netwerken aangekondigd en zijn de Beleidsregels privatisering energiedistributiebedrijven ingetrokken (Stcrt. 2002, 174). In de brief is aangegeven dat uit de ervaringen tot nu toe blijkt dat de beleidsregels en het wetsvoorstel te ingewikkeld zijn. EZ zal derhalve het wetsvoorstel vervangen door een nieuw wetsvoorstel ter gerichte versterking van het toezicht.

Op 18 december 2002 is het wetsvoorstel «Wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector» door de Tweede Kamer aangenomen. In dit wetsvoorstel zit reeds een aantal bepalingen met betrekking tot privatisering van energiedistributiebedrijven.

Tabel 1.2.2.1.B: Prestatiegegevens ordenen energiemarkten
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
PrivatiseringIn 2002 afronden wetgeving in Tweede Kamer en Eerste Kamer op basis van beleidsregels.Wetsvoorstel privatisering zal worden ingetrokken. In plaats hiervan komt er een Interventiewet. Datum privatisering van netwerken en vergunninghouders is vooralsnog 1/7/04, afhankelijk van inwerkingtreding Interventiewet en werking liberalisering 1/1/04.

1.2.2.2 Het ordenen van de overige netwerksectoren

In tegenstelling tot de energiemarkt, de telecom- en de postmarkt geldt voor de overige netwerksectoren (bijvoorbeeld de spoor- en watersector) dat deze niet primair onder de verantwoordelijkheid van EZ vallen. Toch heeft EZ vanuit haar verantwoordelijkheid voor het nationale marktordeningsbeleid via interventies mede richting gegeven aan de ontwikkeling van optimale werking van deze sectoren.

Een voorbeeld van een dergelijke interventie is dat EZ in 2002 betrokken is geweest bij de ontwikkeling van de Rijksvisie op de Waterketen, die begin 2003 naar Tweede Kamer wordt gestuurd. In deze visie staan de publieke belangen voor de watersector gedefinieerd en daarbij is tevens beleid geformuleerd ter verbetering van de borging van deze belangen.

Daarnaast heeft EZ als doel te komen tot een beleid waarin afvalstoffen qua regelgeving zoveel mogelijk als normale stoffen worden behandeld, er meer marktwerking is en er open grenzen zijn binnen de EU voor op zijn minst de brandbare afvalstoffen. Er is in 2002 een aantal belangrijke resultaten bereikt in het kader van het overleg over het onder verantwoordelijkheid van VROM opgestelde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) dat per 1 januari 2003 in werking treedt en geldt van 2003 tot 2007. De drie belangrijkste elementen vanuit het perspectief van EZ in dit plan zijn:

• Er komt geen extra heffing meer op brandbaar afval dat gestort wordt.

• Het moratorium voor AVI-capaciteit (afvalverbrandingsinstallaties) wordt per 1 juli 2003 opgeheven.

• In 2006 gaan de landsgrenzen open voor brandbaar afval richting de overige EU-landen onder de voorwaarde van gelijkwaardig speelveld («level playing field») met de ons omringende landen. Er wordt daarbij in 2003 een projectgroep «level playing field» opgericht, waaraan ook EZ deelneemt. Deze interdepartementale projectgroep zal een onderzoek doen naar de effecten die de openstelling van de landsgrenzen op de publieke belangen op afvalstoffengebied heeft die gewaarborgd moet worden.

In maart 2002 heeft EZ een studieproject over netwerksectoren afgerond. Dit project heeft een viertal concrete resultaten opgeleverd. Allereerst een grondige studie naar de huidige regulering van netwerksectoren in Nederland. Daarbij zijn per sector ook mogelijke knelpunten aangegeven. Ten tweede een studie waarin de regulering en de economische prestaties van netwerksectoren in Nederland vergeleken zijn met die in het buitenland. Ten derde is in kaart gebracht in welke mate regulering van netwerksectoren het innovatieve vermogen van deze sectoren beïnvloedt. Ten vierde een afwegingskader voor de regulering van netwerksectoren. In dit afwegingskader worden verbanden gelegd tussen fysieke en economische karakteristieken van een netwerksector (is al dan niet sprake van een natuurlijk monopolie bijvoorbeeld), diverse borgingsmechanismen voor publieke belangen (als leveringszekerheid en universele dienstverlening) en diverse opties voor prijsregulering. Gebruikers kunnen het kader per netwerksector schematisch doorlopen met als uiteindelijke resultaat een model voor optimale economische regulering van die sector.

Het in 2002 opgerichte Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken gebruikt het afwegingskader als één van haar instrumenten om zo via workshops over specifieke sectoren te komen tot verdieping van kennis over mogelijke reguleringsvormen voor die sectoren.

Met de oprichting van het Kenniscentrum voor Ordeningsvraagstukken heeft EZ in september 2002 invulling gegeven aan de motie Voûte-Droste (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 17). In de brief aan de Tweede Kamer van 12 november 2002 is geschetst hoe het kenniscentrum zal gaan functioneren en welke thema's in het werkprogramma van 2003 centraal staan (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 675, nr. 1).

Doel van het kenniscentrum is de uitwisseling en verdieping van kennis op het gebied van marktordening te stimuleren. Aansturing van het kenniscentrum vindt plaats door een interdepartementale stuurgroep van de Ministeries van EZ, VROM, V&W, OCW en Financiën. Het secretariaat van het kenniscentrum is ondergebracht bij EZ en coördineert de werkzaamheden die voortvloeien uit het werkprogramma en rapporteert hierover aan de stuurgroep. Het secretariaat onderhoudt contacten met specialisten van buiten de Rijksoverheid (andere overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, wetenschap, internationale organisaties) en betrekt deze bij de uitvoering van het werkprogramma.

Sinds de start in september 2002 heeft het kenniscentrum een reeks zogenaamde «peer reviews» georganiseerd waarin specialisten vanuit diverse sectoren één bepaalde sector hebben doorgelicht aan de hand van het eerder genoemde afwegingskader. Tenslotte heeft in december 2002 een eerste workshop plaatsgevonden over toegangsregulering in netwerksectoren (energie, telecommunicatie, transport).

1.2.2.3 Bevorderen concurrentiemechanismen publieke sector

De regelgeving die van toepassing is op opdrachten die de overheid aanbesteedt, komt voor het grootste gedeelte uit Brussel. In mei 2002 heeft de Raad voor Interne markt, consumenten en toerisme (RMCT) een akkoord bereikt over een herziening van de richtlijn nutssectoren en van de richtlijn overheidsopdrachten voor diensten, leveringen en werken. De tekstvoorstellen houden een vereenvoudiging, verduidelijking, flexibilisering en modernisering ten opzichte van de huidige richtlijnen in. De herziening van deze richtlijnen betekent dat zij opnieuw geïmplementeerd dienen te worden in nationale regelgeving. Met het oog daarop heeft EZ in 2002 geïnventariseerd welke instrumenten een aantal landen hanteert om naleving van regelgeving met betrekking tot overheidsaanbestedingen te bewerkstelligen. Tevens voerde EZ gesprekken met decentrale overheden en publieksrechtelijke instellingen om de knelpunten met betrekking tot de toepassing van de regelgeving voor overheidsaanbestedingen te inventariseren.

In 2002 is de parlementaire enquête Bouwnijverheid gehouden. Deze enquête heeft ook met betrekking tot regelgeving voor overheidsaanbestedingen, waarvoor EZ verantwoordelijk is, de aanbeveling gedaan om tot een eenvoudiger en meer uniform systeem te komen.

Ten slotte heeft EZ in 2002 het Interdepartementaal Overleg Europese Aanbesteding (IOEA) geëvalueerd. De conclusie was dat de doelstelling van het IOEA zeer belangrijk is en dat daarom functieversterking van het IOEA nodig is.

1.2.3 Het versterken van de economische dynamiek door onder meer de operatie MDW en het verminderen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Operationeel doel 1.2.3begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen0,60,3– 0,3– 52%

Achtereenvolgens wordt op de volgende beleidslijnen ingegaan:

1.2.3.1 De operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW)

1.2.3.2 Het verminderen van de administratieve lasten

1.2.3.3 Het verlagen van de toetredingsdrempels.

1.2.3.1 Operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW)

De operatie MDW kent nu totaal 66 projecten. Deze zijn onderverdeeld in MDW I & MDW II, afhankelijk van de kabinetsperiode waarin ze gestart zijn. Doel van de MDW operatie is wegnemen van belemmeringen voor toe- en uittreding van markten (M), vermindering van onnodige belastende regelgeving (D) en verbeteren van transparantie en kwaliteit van regelgeving, dan wel het stellen van kaders (W).

In 2002 is de implementatie van de verschillende projecten in MDW I & II voortgezet.

MDW I

Het streven van het kabinet was alle MDW I projecten (totaal 36) eind 2002 afgerond te hebben. Dat is niet gelukt. In totaal zijn per eind 2002 29 projecten geïmplementeerd (zie tabel 1.2.3.1.a).

Zeven projecten zijn om uiteenlopende redenen nog niet gereed. Het merendeel van de vertragingen is terug te voeren op de langere parlementaire behandeling, mede veroorzaakt door het politieke verloop van 2002. De projecten Concurrentiebeding, Concurrentie en prijsvorming in zorg, Geluidshinder en Markt & Overheid staan op het punt van afronding. Echt forse vertraging is alleen opgetreden bij het project Loodsen. Verwachting is dat de nieuwe Loodsenwet pas in 2007 gereed zal zijn. Ten aanzien van MDW benzinemarkt heeft de eerste veiling van locaties langs het Rijkswegennet plaatsgevonden. Momenteel wordt nog gewerkt aan een toolkit voor het onderliggende wegennet en aan de implementatie van het traject «opheffen functiescheiding». Dit traject is in april 2003 afgerond.

MDW II

In 2002 zijn negen van de dertig MDW II projecten afgerond (zie tabel): Vijf conform de begroting 2002 en vier zijn sneller dan voorzien.

Vijf hebben vertraging opgelopen. Ook hier is de belangrijkste reden de langere parlementaire behandeling. Een aantal van deze vertraagde projecten zal uiterlijk medio 2003 zijn afgerond. Het gaat hierbij om de Faillissementswet, Loonbegrip en PDV/GDV (ie perifere/ geconcentreerde detailhandelsvestigingen).

Er zijn nog 21 projecten niet geïmplementeerd. Daarvan gaan 10 projecten, die zich daar qua aard en thematiek voor lenen, over naar de nieuwe operatie B4 (zie hieronder). De overige 11 projecten worden afgerond binnen de verantwoordelijke departementen of het Kenniscentrum Ordeningsvraagstukken. In het kenniscentrum worden kaderstellende projecten gevolgd, waarbij de implementatie gericht is op het verspreiden van kennis uit die projecten.

Tabel 1.2.3.1a status MDW projecten

MDW I
In 2002 afgerondGereed voorjaar/medio 2003gereed na medio 2003
AccountacyBenzinemarkt (EZ)Kinderopvang (B4)
BeroepspensioenenConcurrentiebeding (EZ)Loodsen (V en W)
BouwregelgevingConcurrentie en prijsvorming (EZ) 
Incasso auteursrechtenin gezondheidszorg 
Intichtingen- en verg.besl.Geluidshinder (VROM) 
Milieubeheer (IVB)Markt en Overheid (EZ) 
Productwetgeving  
Wet verontreiniging  
Oppervlakte wateren (WVO)  
Vergunningenprocedures  
Bedrijfsvestiging  
MDW II
in 2002 afgerondGereed voorjaar/medio 2003gereed na medio 2003
Harmonisatie ond/zelfst. (HOZ)AWBZ (VWS)Benchmark gemeentelijke dienstv. (B4)
Toetsingsinstr. Decentrale regelg. Concessies & aanbestedingen (KCO)Buisleidingconcessies (KCO) 
Vouchers en PGB'sIntensief gebruik bedrijventerreinen (VROM/EZ)Geneesmiddelen (VWS)
KetengarantiestelselsLoonbegrip (Financiën, SZW, EZ)Harmonisatie planproedures (B4)
Voortijdige schoolverlatersFaillissementwet (EZ)Onteigeningswet (B4)
ScholingsmarktPDV/GDV (VROM/EZ)Openbare inrichtingen (B4)
Veilen en andere allocatiemech.Overstapkosten (KCO/B4) 
Verhandelbare rechten Persoonlijke dienstverlening (B4)
Binnenstadsdistributie Service gerichte overheid (B4)Toetreding Medische beroepen (B4)Toezicht op het bedrijfsleven (KCO)Verplegers & verzorgenden in zkh. (B4)Wet op de Kansspelen (Justitie)Woningcorporaties (VROM)Zaai- en plantgoedwet (LNV)

B4 = Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf

KCO = Kenniscentrum Ordeninsvraagstukken

VWS, etc = departementaal

Effecten MDW

De maatschappelijke kosten en baten van het MDW-programma worden langs vier beleidslijnen gerangschikt: verminderen van administratieve lasten, slechten van toetredingsdrempels tot markten, bevorderen van kwaliteit en transparantie van wet- en regelgeving en kaderstallende projecten. Per beleidslijn worden voor een aantal projecten de effecten op het maatschappelijk en economisch verkeer geïnventariseerd en geanalyseerd.

De volgende effecten zijn in 2002 gemeten:

Tabel 1.2.3.1bProjecten in MDW beleidslijnGemeten effectenVoorbeelden van bijbehorende projecten
Verminderen administratieve lasten van wet en regelgevingRuim 450 mln Euro lastenverlichting (AL-evaluatie DOREAC)Loonbegrip, Bouwregelgeving, IVB Wm. Harmonisatie ondernemers-, zelfstandigenbegrip, Preventief toezicht vennootschappen
Bevorderen concurrentie door wegnemen toetredingsdrempels• Openbreken markten met exclusieve marktposities • Versterking concurrentie door introductie nieuwe concurrentiemiddelen • WerkgelegenheidseffectenAdvocatuur, Assurantiebemiddeling, Benzinemarkt
Bevorderen kwaliteit en transparantie wet- en regelgevingModernisering overheid door: • Opschonen verouderde wetten en regels • Betere afstemming wetgevingscomplexenLevensmiddelenwetgeving, HOZ, Loonbegrip, EG-regelgeving, Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Kaderstellende projectenOntwikkeling nieuwe marktconforme, effectieve en efficiënte beleidsinstrumentenAccountancy, Normalisatie en certificatie,

Van MDW naar B4

De MDW-operatie zal afgerond worden en gedeeltelijk opgaan in een nieuwe operatie, Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (B4). Deze nieuwe operatie wordt gecoördineerd door de Ministeries van EZ, BZK en Justitie en kent 3 speerpunten:

– vergroten van keuzevrijheid voor burgers en ondernemers

– het terugdringen van bureaucratie en regelzucht

– het verbeteren van de kwaliteit van overheidsfunctioneren en publieke dienstverlening.

Op 23 december is het plan van aanpak verzonden naar de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 755, nr.1). Begin 2003 is de B4 operatie van start gegaan met de eerste ronde van 12 projecten.

1.2.3.2 Vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Volgens de meest recente cijfers blijkt dat de totale administratieve lasten – dat wil zeggen de kosten van informatieverplichtingen als gevolg van wet- en regelgeving van de overheid – in de periode 1994–2001 met 6,5% zijn verminderd1.

De doelstelling van het kabinet om de administratieve lasten voor bedrijven te reduceren is in lijn met de maatschappelijke discussie verder aangescherpt. Bij het meten van de voortgang van de reductie van administratieve lasten is 1994 tot dusverre steeds het ijkjaar geweest. In november 2002 is de motie Ten Hoopen aangenomen. Deze motie stelt de ambitie op een reductie van 20% in 2006 en verlegt het ijkjaar naar ultimo 2002. Het kabinet heeft in november een Plan van Aanpak naar de Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2002–2003, 24 036, nr. 267). Daarin staat beschreven hoe deze reductiedoelstelling in de periode tot 2006 wordt gerealiseerd. Om de hoge prioriteit van de administratieve lasten te benadrukken heeft EZ met ingang van 1 januari 2003 een projectdirectie Administratieve lasten en voorgenomen regelgeving opgericht.

Het Plan van Aanpak breidt de doelstelling van reductie van de administratieve lasten uit tot subsidies en mede-overheden (gemeenten, provincies en waterschappen), ZBO's en PBO's. De algemene rijksbrede reductiedoelstelling is geoperationaliseerd in concrete doelstellingen per departement. Hierdoor kunnen departementen dus individueel beoordeeld worden op de behaalde reductie van de administratieve lasten. Het Plan van Aanpak behelst, mede op verzoek van de Tweede Kamer, de implementatie van «modelbedrijven». Hierdoor kunnen de effecten op micro-niveau in kaart gebracht worden. Departementen zullen de inbreng van ondernemers organiseren zodat ook de ergernisfactor in beeld komt. Bijna alle departementen hebben inmiddels een nulmeting uitgevoerd.

Het verminderen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven is in 2002 gebeurd via drie actielijnen:

• Jaarlijks te actualiseren departementale actieprogramma's gericht op reductie van de administratieve lasten van bestaande regelgeving.

• Door een onafhankelijk adviescollege voor de toetsing van nieuwe regelgeving op de gevolgen voor de administratieve lasten (Actal). In het genoemde Plan van Aanpak is een belangrijke rol voor de Actal weggelegd. De Actal publiceert haar eigen jaarverslag. De evaluatie van dit adviescollege is rond de jaarwisseling gestart.

• Versterkte inzet van ICT-toepassingen met behulp van een viertal projecten, te weten Overheidsformulieren On-line, Basisbedrijvenregister, Bedrijvenloket en Elektronische Heerendiensten. In 2002 heeft het kabinet in samenwerking met het bedrijfsleven een programma ICT & administratieve lasten ontwikkeld (Kamerstukken II, 2002–2003, 24 036, nr. 275), waar onder andere genoemde projecten onderdeel van zijn.

EZ heeft een coördinerende rol. Deze coördinerende rol van EZ bestaat onder meer uit het organiseren van een maandelijks overleg met de departementale coördinatoren administratieve lasten om de voortgang van de reductie te bespreken en om opgekomen knelpunten te helpen oplossen. In mei 2002 heeft EZ, zoals was aangekondigd, de monitor administratieve lasten aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2001–2002, 24 036, nr. 255). Gelijktijdig met deze voortgangsrapportage zijn de departementale jaarverslagen aan de Tweede Kamer verstuurd. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen reductie.

Tabel 1.2.3.2.b: Prestatiegegevens departementale actieprogramma's
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
Monitor administratieve lastenJaarlijkse publicatie gelijktijdig met departementale jaarverslagen.In mei 2002
Departementale actieprogramma'sJaarlijks opgesteld door elk departement.In mei 2002

Reductie administratieve lasten EZ

Naast de coördinerende rol heeft EZ, net als elk ander ministerie, ook de verplichting om de eigen veroorzaakte administratieve lasten te beperken. Hiervoor heeft EZ een departementaal actieprogramma opgesteld. Uit de nulmeting voor het jaar 2000 bleek dat EZ € 55,5 mln aan administratieve lasten voortbrengt. In 2002 is het Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat overgeplaatst naar EZ. Het Wetgevingsdomein Telecommunicatie en Post veroorzaakt € 51,7 mln aan administratieve lasten. De administratieve lasten van EZ stijgen door deze organisatorische overplaatsing tot € 107,2 mln. De onderstaande tabel geeft een samenvatting van de resultaten van de nulmeting en de gerealiseerde acties.

Voor de bereikte resultaten over 2002 zie bijgaande tabel.

WetgevingsdomeinUitkomst nulmetingReeds voorgenomen acties in actieprogramma 2002
Mijnwetgeving1,3 mlnSinds 1 januari 2003 is de nieuwe Mijnbouwwet van kracht. Deze wet behelst € 0,264 mln aan lasten. Dit is een reductie bij EZ van € 0,360 mln. Daarnaast vindt een verschuiving van lasten plaats naar Ministerie van SZW.
Wet Consumentenkrediet0,8 mlnOvergedragen aan het Ministerie van Financiën
Handelsregisterwet24,5 mlnOp Europees niveau wordt gewerkt aan nieuwe richtlijn, die kan leiden tot vermindering van de administratieve lasten
Vestigingswet0,05 mlnIntrekking uiterlijk 2006
Waarborgwet4,8 mlnWetsvoorstel aanvaard door Eerste Kamer, administratieve lasten-effecten gering. Onderhandelingen ten aanzien van nieuwe Europese richtlijn
IJkwet1,4 mlnOnderhandelingen gaande over Europese richtlijn Metrologie
Wet voorraadvorming aardolieproducten 20010,05 mlnBereikte AL-reductie ongeveer € 0,014 mln
MededingingswetPm*Geen verandering wetgeving met gevolgen voor administratieve lasten
Gaswet5,4 mln**Geen verandering wetgeving met gevolgen voor administratieve lasten
Elektriciteitswet10,3 mln**Geen verandering wetgeving met gevolgen voor administratieve lasten
In- en uitvoerwet6,9 mlnVermindering aantal categorieën van controlelijst. Kwantificering reductie administratieve lasten vooralsnog niet beschikbaar.
Telecommunicatie en Post51,7 mlnVoorbereiding nieuwe Telecomwet

* Geaggregeerd cijfer (eenduidige aggregatie niet mogelijk)

** Voorlopige berekening

ICT-projecten

Het elektronisch aanbieden van overheidsformulieren is gekoppeld aan de rijksproductencatalogus die door het Ministerie van BZK wordt ontwikkeld. Deze bestrijkt een breder aanbod van diensten dan alleen departementen. Formulieren zijn beschikbaar voor zover de uitvoerende instantie zelf daarin voorziet. De rijksproductencatalogus wordt ontsloten via www.overheid.nl en zal vanaf maart 2003 te raadplegen zijn.

Het Basisbedrijvenregister bestaat uit een centraal deel (database) en een decentraal deel. Het decentrale deel betreft de aansluiting van systemen van participerende instanties op de centrale database. Op beide onderdelen is in 2002 vertraging opgelopen. De beslissing om een andere technische standaard te kiezen (XML in plaats van Edifact) dan eerder voorzien, is een belangrijke vertragende factor voor het centrale deel. Daarnaast blijkt de aansluiting van de diverse systemen in de back-offices van de participerende instanties gecompliceerder en tijdrovender dan was voorzien.

In oktober 2002 werkten drie regio's met een Bedrijvenloket. Uit de evaluatie van dit project is gebleken dat het concept meerwaarde heeft voor zowel de participerende overheidsinstanties als de ondernemer. Daarom heeft EZ voor de implementatiefase gekozen voor een landelijk elektronisch loket waarop landelijke en regionale organisaties met hun dienstenaanbod kunnen aanhaken.

In overleg met marktpartijen is besloten dat doorontwikkeling van het concept Elektronische Heerendiensten (EHD) plaatsvindt binnen de kaders van het programma ICT & administratieve lasten. EHD wordt verrijkt met onderdelen van het Idea-concept en aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in de markt en bij de overheid (de zogenaamde Overheidstransactiepoort).

Tabel 1.2.3.2.a: Prestatiegegevens ICT-projecten
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
Overheidsformulieren onlineCentrale site met elektronisch invulbare formulieren departementen.Testversie gereed, operationeel maart 2003.
BasisbedrijvenregisterStartversie (identificerend register voor deelnemende taakregisters) gereed.Operationeel eind 2003.
Bedrijvenloket3 regio's werken volgens BL concept; toolkit gereed; go/no-go uitrol fase 3.Per oktober 2002.
Electronische HeerendienstenSpecificaties aan markt ter beschikking gesteld.Tevens sprake van doorontwikkeling.

Steunpunt voorgenomen regelgeving

Naast de aanpak van administratieve lasten krijgt regelgeving aandacht door het Steunpunt Voorgenomen Regelgeving van EZ. Dit Steunpunt ondersteunt Ministeries bij het in kaart brengen van de gevolgen voor het bedrijfsleven (en in samenwerking met het Ministerie van VROM de gevolgen voor het milieu) van ontwerpregelgeving ten behoeve van een meer afgewogen besluitvorming door Ministerraad en parlement. In de bedrijfseffectentoets is onder andere aandacht voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het steunpunt heeft in 2002 46 dossiers beoordeeld. Bovendien heeft het Steunpunt bij diverse ministeries presentaties verzorgd om het Steunpunt en de verschillende toetsen te promoten.

Op basis van evaluaties van de bedrijfseffectentoets en de milieutoets heeft de Ministerraad in 2002 een nieuwe toetsingsstructuur ingesteld, die vanaf 1 maart 2003 wordt ingevoerd. Deze structuur komt erop neer dat een Ministerie elk voornemen tot regelgeving éérst moet beargumenteren: is regelgeving écht de enige manier om doel te bereiken? Het Steunpunt beoordeelt deze argumentatie. Daarnaast blijft de verplichting voor Ministeries bestaan om bij belastende regelgeving onder andere de eerder beschreven bedrijfseffecten helder in kaart te brengen. Ook dit laatste dient ter beoordeling aan het Steunpunt te worden voorgelegd. De Ministerraad ziet in een wetgevingsrapport steeds het resultaat van die toetsing.

Europese aanpak

Ook op Europees niveau groeit de aandacht voor de administratieve lasten. In Brussel heeft de Europese Commissie in juni 2002 een actieplan gepresenteerd dat gericht is op het verbeteren van de kwaliteit van regelgeving. Een belangrijk onderdeel van dat actieplan is de verlaging van administratieve lasten. De Europese aanpak zal bestaan uit enerzijds een effectbeoordeling van voorgenomen regelgeving, en anderzijds een vereenvoudigingsprogramma van bestaande regelgeving. Ten aanzien van dat laatste koerst de Europese Commissie aan op een reductie van 25%.

1.2.3.3 Het verlagen van de toetredingsdrempels

EZ beoogt het wegnemen van belemmeringen voor ondernemerschap en concurrentie en, waar publiek belang en/of Europese regelgeving om regels vragen, deze regels tot een minimum te beperken. Als vanwege een algemeen of publieke belang sectorale marktordening gewenst is, streeft EZ een zodanige vorm van ordening na, dat zoveel mogelijk prestatieprikkels aanwezig zijn voor aanbieders van producten of diensten. Veelal is hier sprake van interventies richting andere ministeries of Brussel, bijvoorbeeld op het gebied van notarissen.

Evaluatie Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken

EZ heeft in 2002, net als in voorgaande jaren, toezicht gehouden op de Kamers van Koophandel. Hieronder valt onder meer het goedkeuren van de heffingsverordeningen. In maart 2002 heeft EZ haar conclusies naar de Tweede Kamer gestuurd die zij verbindt aan de resultaten van de evaluatie van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken (Niet-dossierstuk, ez02000215, 2001–2002, Tweede Kamer). Hoofdlijn is dat naast een aantal knelpunten sprake is van een behoorlijke verbetering in het functioneren van Kamers van Koophandel en dat de wet (en de voorziene evaluatie) voor een belangrijk deel heeft bijgedragen aan deze verbeteringen. Inmiddels heeft EZ met de Kamers overlegd over oplossing van de geconstateerde knelpunten. In december 2002 is met de Tweede Kamer overlegd, die instemde met de conclusies en de wijze van aanpak van de knelpunten.

Notariaat

De Commissie monitoring notariaat – bestaande uit vertegenwoordigers van EZ en het ministerie van Justitie onder voorzitterschap van een oud-President van het Hof in Den Haag – heeft op 12 februari 2003 haar eindrapport aan de Ministers van EZ en Justitie aangeboden. De commissie komt na ruim drie jaar monitoren tot de conclusie dat de overgang van vaste naar vrije tarieven probleemloos is verlopen. Er zijn geen aanwijzingen dat de wet negatieve gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van de notariële dienstverlening, de bedrijfsvoering, de continuïteit en de toegankelijkheid van het notariaat.

Product- en Bedrijfsschappen

Ook in 2002 heeft EZ heffingsverordeningen en benoemingen van voorzitters van Producten Bedrijfsschappen goedgekeurd. Daarnaast is EZ lid van een commissie die een extern onderzoek begeleidt naar het functioneren van deze Product- en Bedrijfsschappen.

Accountantswetgeving

EZ heeft het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie van de accountantswetgeving in november 2001 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 090, nr. 1). De financiële schandalen in de Verenigde Staten hebben de aandacht voor accountants versterkt. Ter voorbereiding van het wetsvoorstel voor aanpassing van de accountantswet werkt EZ samen met de Ministeries van Financiën en Justitie aan een voortgangsbrief welke in februari 2003 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Daartoe is in 2002 intensief contact geweest met betrokken Ministeries, de beroepsorganisaties NIVRA en NOvAA en de beoogde externe onafhankelijke toezichthouder. In 2003 draagt EZ deze wet over aan het Ministerie van Financiën.

Tabel 1.2.3.3: Prestatiegegevens toetredingsdrempels
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
VestigingswetIntrekken uiterlijk 2006In voorbereiding
AccountantswetgevingAanpassing n.a.v. evaluatie 2002/2003Evaluatie in 2002, aanpassing in 2003

1.2.4 Het bevorderen van transparante en eerlijke handel tussen zowel de ondernemer en consument als tussen ondernemers onderling door onder andere aandacht voor de positie van de consument en instrumenten als normalisatie/certificatie en accreditatie

Operationeel doel 1.2.4begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen18,219,31,27%

Transparante en eerlijke handel is bevorderd door: aandacht voor de positie van de consument, door het bieden van instrumenten als normalisatie, certificatie en accreditatie en door toezicht op de naleving van de IJkwet en de Wet op de Kansspelen.

a) Aandacht voor de positie van de consument: EZ streeft naar een stevige positie van de consument op product- en dienstenmarkten. Ter implementatie van de nota «Versterking van de positie van de consument» is in 2002 onder andere een Consumentenmarkttoets (CMT) gedaan. De CMT is een instrument waarmee EZ vanuit het perspectief van de consument mogelijke knelpunten op markten kan opsporen en markten kan monitoren. In december 2002 heeft EZ de onderzoeksresultaten aan de Tweede Kamer gestuurd (Niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000 667, Tweede Kamer).

Op de onderzochte markten bleken consumenten in het algemeen tevreden. Op onderdelen zijn consumenten in sommige gevallen minder tevreden, maar het reeds ingezette beleid ter versterking van de positie van de consument, op onder andere de markten voor verpleeghuizen en financiële diensten, lijkt hier voldoende op in te spelen.

Uit onderzoek bleek dat consumenten nauwelijks op de hoogte waren van hun rechten en plichten. De (basis) rechten en plichten van consumenten zijn inmiddels op een internetportaal toegankelijk gemaakt. Op 20 januari 2003 is het portaal geopend:www.staiksterk.nl. Dit is een maand later dan oorspronkelijk beoogd omdat het ontwikkelen en bouwen van het portaal complexer bleek dan eerder was ingeschat. Voor het maken van het portaal is samengewerkt met onder meer de Consumentenbond en Stichting de Ombudsman. Op het internetportaal staan tevens doorverwijzingen naar de verschillende consumentenorganisaties of andere instanties die hulp kunnen bieden. De positie van de consument is met deze kennis over hun rechten en plichten verbeterd.

Tijdens het ontwikkelen van het portaal is in 2002 tevens een voorlichtingsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek was er op gericht te kijken met welke instrumenten je de kennis van rechten en plichten onder de meer kwetsbare groepen consumenten kunt vergroten. Niet voor iedereen is een internetportaal immers toegankelijk. Uit het onderzoek bleek dat respondenten zelf huis-aan-huis verspreide brochures en internetpagina's relatief vaak noemen als mogelijke informatiemiddelen over rechten en plichten.

In 2002 heeft EZ onderzocht wanneer en op welke wijze de transparantie voor consumenten op markten vergroot kan worden en welke rol de overheid daarbij heeft. In het bijzonder is daarbij gekeken naar de positieve (o.a. betere prijs-kwaliteit verhouding) én negatieve effecten (verhoogde kans op collusie, toename administratieve lasten) die zich kunnen voordoen wanneer meer transparantie op een bepaalde markt wordt nagestreefd. De bevindingen zijn vastgelegd in een afwegingskader.

Ten slotte heeft EZ in april 2002 een conferentie georganiseerd met als titel «De consument centraal». Samen met (organisaties van) consumenten, bedrijven, andere overheden, toezichthouders en wetenschappers is gediscussieerd over mogelijke modernisering van het consumentenbeleid. In het bijzonder is stilgestaan bij de rol van toezichthouders, mogelijkheden van vraagsturing en de toerusting van de consument.

Tabel 1.2.4.a: Prestatiegegevens consumentenbeleid2
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
Implementatie ConsumentenbriefConsumentenmarkttoets (CMT, analyse van 2 tot 4 markten)Analyse van 7 markten
 Consumentenportaal op internetGeopend op 20 januari 2003
 VoorlichtingsonderzoekMedio 2002

b) Instrumenten als normalisatie, certificatie en accreditatie: Technische normen zijn nodig om veiligheid, gezondheid en bijvoorbeeld milieuvriendelijkheid van producten en processen te garanderen. Door de jaren heen heeft ieder land zijn eigen technische specificaties ontwikkeld met als gevolg segmentering van markten en ondoorzichtige informatie over producten en diensten. Europese en internationale normen spelen op dit terrein een belangrijke rol. Het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) is een stichting met als doel om – in het belang van gezondheid, veiligheid en doelmatigheid – in het maatschappelijk verkeer normen (technische afspraken) tot stand te brengen.

Vanuit EZ is sprake van een projectgerichte financiering aan het NEN. Deze projectgerichte financiering heeft een initiërend karakter voor onderwerpen op het gebied van normalisatie die door bedrijven, instellingen en anderen niet worden opgepakt. In 2002 heeft het NEN elf projecten uitgevoerd, waarvan er acht in 2003 zonder overheidssteun door private partijen worden voortgezet.

In december 2001 heeft EZ aangekondigd dat een kabinetsstandpunt Accreditatie en Certificatie ontwikkeld zou worden (Niet-dossierstuk 2001–2002, ez00000714, Tweede Kamer). Naar verwachting zal dat kabinetsstandpunt in de zomer van 2003 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

In juni 2002 heeft EZ zoals aangekondigd de resultaten van het keurmerkenonderzoek aan de Tweede Kamer gestuurd (Niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000335, Tweede Kamer). Uit dit onderzoek blijkt dat afnemers, individuele consumenten en ook ondernemers, bij aankoop wel degelijk letten op keurmerken, erkenningsregelingen en certificaten, maar dat het beeld over wat keurmerken betekenen veelal verkeerd is. Op grond van deze bevindingen heeft EZ overlegd met marktpartijen hoe de situatie te verbeteren. Inmiddels heeft dat geleid tot een verkenning door het NEN naar de haalbaarheid van het formuleren van een breed gedragen set van minimale eisen aan keurmerken, erkenningsregelingen en certificaten. Instrumenten die aan zulke eisen voldoen, zouden meer dan nu moeten bijdragen aan transparantie in de markt.

Tabel 1.2.4.b: Prestatiegegevens Nederlands Normalisatie Instituut
Instrument/activiteitPrestatie-indicatorRealisatie
Projectgerichte financiering NEN50% van de afgelopen projecten krijgen vervolg73%
Verhogen transparantie van keurmerkenKeurmerkenonderzoekIn juni 2002

c) IJkwet en Wet op de Kansspelen: De IJkwet houdt toezicht op het correct meten en wegen met goede apparatuur. De Wet op de kansspelen houdt onder andere toezicht op speelautomaten. Het Nederlands Meetinstituut B.V. (NMi) en haar dochters dragen hieraan bij door:

– het beheren van standaarden;

– het houden van toezicht op de naleving van de IJkwet;

– het houden van toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen;

– het verlenen van metrologische en technische ondersteuning aan EZ bij het opstellen van wetgeving en vertegenwoordiging in internationale gremia.

EZ heeft in juli 2002 het eindrapport «Evaluatie van het begrotingsartikel Bijdragen Nederlands Meetinstituut» aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 67). Uit deze evaluatie blijkt dat de uitvoering van de aan het NMi opgedragen taken over het algemeen effectief is en bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen zoals verwoord in de IJkwet en de Wet op de kansspelen. Daarnaast blijkt dat de sturing vanuit EZ van voldoende niveau is, terwijl er op het gebied van sturing en toezicht wel enkele duidelijke verbeterpunten zijn. Om deze reden heeft EZ in het najaar van 2002 een start gemaakt met de opzet van een nieuwe sturingsrelatie tussen EZ en NMi, die onder andere tot uitdrukking komt in vierjaarlijkse strategische meerjarenplannen en de introductie van prestatie-indicatoren. In verband met grondige voorbereiding hierop sluit EZ medio 2003, en niet in 2002 zoals is aangekondigd, contracten met het NMi over deze plannen en indicatoren.

Op 26 november 2002 heeft de Europese Commissie een voortgangsverslag over het richtlijnvoorstel betreffende meetinstrumenten aan de Raad voor het Concurrentievermogen aangeboden. De implementatie van deze richtlijn in nationaal recht heeft consequenties voor onder andere de IJkwet.

Per 1 januari 2002 gelden er nieuwe (strengere) regels voor kansspelautomaten in horeca-gelegenheden waarmee een betere preventie van gokverslaving wordt beoogd. In 2002 is door de NMi-dochter Verispect BV (belast met het toezicht op de speelautomatensector) intensief gecontroleerd op het verdwijnen van de oude automaten. Daarnaast is het overleg onder leiding van het Ministerie van Justitie met andere handhavende instellingen op het gebied van de Wet op de kansspelen geïntensiveerd. De opkomst van bijvoorbeeld de illegale«internetgokzuilen» in 2002 heeft de noodzaak van nauwere samenwerking tussen de verschillende partijen duidelijk aangetoond. Ook EZ zet zich hiervoor in.

In maart 2002 heeft EZ een tweede waarborginstelling aangewezen (te weten Edelmetaal Waarborg Nederland te Joure) waarmee ook concurrentie is geïntroduceerd op de keuringsmarkt voor edelmetalen werken. Daarnaast is december 2002 een wetswijziging gepubliceerd (Staatsblad 2002, nr. 659) waarmee de zogenaamde negatieve gehaltespeling is afgeschaft. Deze wetswijziging treedt in werking op 1 maart 2003. Producten mogen vanaf deze datum geen lager gehalte aan edelmetaal bevatten dan is aangegeven. Dit vereenvoudigt de export naar landen die producten met een dergelijke negatieve gehaltespeling niet erkennen. De exportpositie van de Nederlandse ondernemer is hierdoor versterkt. Bovendien heeft de consument nu meer zekerheid omtrent de exacte hoeveelheid edelmetaal in een werk.

2 BEVORDEREN VAN INNOVATIEKRACHT

Onderdelen toelichting
2.0Formatie en budget
2.1Algemene doelstelling
2.2Operationele doelstellingen
 2.2.1 Infrastructuur voor innovatie
 2.2.2 Innovatie in de markt
 2.2.3 Excellente ICT-basis
2.3Groeiparagraaf

2.0 Formatie en budget

Relatief aandeel Innovatie in realisatie 2002

in verplichtingen kst-28880-28-7.gif

in verplichtingen per onderdeelkst-28880-28-8.gif

in formatieplaatsenkst-28880-28-9.gif

2.1 Algemene beleidsdoelstelling

Doelstelling is het versterken van de innovatiekracht van de Nederlandse economie op het gebied van kennis, technologie, arbeid en innovatief ondernemerschap. Daarbij worden onderscheiden de kennisinfrastructuur, de intermediaire organisaties en de marktsector. De uitdaging van het innovatiebeleid is om de innovatiekracht op de middellange termijn tenminste te brengen op het niveau van het EU-gemiddelde en op de lange termijn op het niveau van de kopgroep van EU-landen.

Belang van innovatie

Innovatie is een sleutelfactor voor het realiseren van een duurzame economische groei. Het economisch groeivermogen wordt immers in sterke mate bepaald door het vermogen om op basis van nieuwe kennis voortdurend nieuwe en kwalitatief betere producten, processen en diensten met succes op de markt te brengen. Demografische trends als ontgroening en vergrijzing en de toegenomen internationale concurrentie versterken de noodzaak van innovatie. De huidige economische situatie is van invloed op onze innovatieprestaties. Indien de trage economische ontwikkeling voortduurt, kan dit, onder gelijkblijvende overige omstandigheden, consequenties hebben voor de doelstellingen en daaraan gekoppeld streefwaarden van het innovatiebeleid.

Dynamisch innovatiesysteem

In het innovatiebeleid wordt uitgegaan van het dynamisch innovatiesysteem. De essentie daarvan is dat innovatie wordt gezien als het resultaat van een complex en intensief samenspel tussen bedrijven, kennisleveranciers, intermediairs, eindgebruikers, infrastructurele voorzieningen (o.a. octrooibureaus, beschikbaarheid van kapitaal en standaarden & normering) en randvoorwaarden (o.a. fiscaal klimaat, een goed opgeleide beroepsbevolking en ondernemerschap). De systeemgedachte betekent voor het innovatiebeleid een integrale aanpak: belemmeringen die bedrijven hinderen om te innoveren moeten in samenhang worden bezien met het functioneren van het hele innovatiesysteem. Belemmeringen voor innovatie kunnen verschillen afhankelijk van het type markt, de soort technologie, het karakter van het netwerk en de aard van het innovatieproces. Voor het innovatiebeleid komt het er dus op aan met een evenwichtige mix van beleidsinstrumenten adequaat te reageren op mogelijk belemmerende factoren.

De prestatie-indicatoren

Innovatiekracht kan niet met één indicator worden gemeten. Daarom is er voor gekozen op het niveau van de algemene doelstelling vier prestatie-indicatoren te hanteren die een indruk geven van de innovatiekracht.

Prestatie-indicatorStreefwaarden (gelijk voor alle indicatoren)Realisatie
• R&D-uitgaven van bedrijven als % bruto binnenlands product• Aandeel innovatieve bedrijven als % totaal aantal bedrijven• 2005: EU gemiddelde• 2010: kopgroep van EU15-landen• NL: 1,09 (2001); 1,13 (2000); 1,14 (1999) EU: 1,21 (2000)
• A. Aandeel innovatieve bedrijven in de industrie • A. NL: 58 (2000); 61 (1998); 62 (1996)A. EU: 51 (1996)
• B. Aandeel innovatieve bedrijven in de diensten. • B. NL: 35 (2000); 36 (1998); 36 (1996)B. EU: 40 (1996)
• Aandeel innovatieve bedrijven met samenwerkingsverbanden als % totaal aantal innovatieve bedrijven • NL: 24 (2000); 27 (1998); 28 (1996)EU: 25 (1996)
• Omzetaandeel met nieuwe of verbeterde producten in de industrie als % totale omzet industrie • NL: 20 (2000); 25 (1998); 25 (1996)EU: 32 (1996)

R&D-indicator: NL-cijfer uit CBS (2002), Kleine groei R&D-uitgaven, Persbericht PB02–265, Voorburg en EU-cijfer uit OECD, Main Science and Technology Indicators 2002/2, Parijs; Overige indicatoren: NL-cijfer gegevens verstrekt door CBS (januari 2003) en EU-cijfers uit Eurostat (2000), Survey on innovation in EU enterprises, Second Community Innovation Survey, CD-rom, Luxemburg en CBS (2000), Kennis en economie 2000, Elsevier Bedrijfsinformatie, Den Haag.

Grafiek: Innovatieprofiel EU-landen(telatieve afwijkingen van EU-gemiddelde)kst-28880-28-10.gif

Zie voor de bronnen voetnoot 1. – R&D-uitgaven van bedrijven: het cijfer voor Nederland is een voorlopig cijfer van het CBS voor 2001, de cijfers voor Duitsland en Frankrijk betreffen 2001, voor VK en het EU-gemiddelde 2000 en voor Denemarken en Zweden 1999. – Overige indicatoren: de cijfers voor Nederland hebben betrekking op 2000, de cijfers voor de andere landen op 1996.

Vertraging in de indicatoren

In de tabel zijn realisatiegegevens voor 2000 opgenomen. Dit zijn de meest recente gegevens van het CBS uit de laatste innovatie-enquête.1 Internationaal vergelijkbare gegevens voor 2000 zijn nog niet beschikbaar, maar worden in de loop van 2003 verwacht. Indien deze cijfers voor de parlementaire behandeling van het Jaarverslag beschikbaar komen, zullen deze per brief worden nagestuurd. In de groeiparagraaf wordt verder op de beschikbaarheid van cijfers ingegaan.

Doelbereik

De relatie tussen indicatoren en het innovatiebeleid is niet rechtstreeks te leggen. Het beleid is één van de factoren die de scores op deze indicatoren bepalen. Het gaat uiteindelijk om de beslissingen en de prestaties van bedrijven en hierop zijn tal van factoren van invloed. Het innovatiebeleid is er voor om goede randvoorwaarden en de juiste prikkels voor innovatie te creëren door het wegnemen van markt- en systeemimperfecties. Bedrijven nemen echter de beslissingen over de hoogte en richting van hun investeringen in innovatie. Daarnaast is innovatiebeleid bij uitstek lange termijn beleid. De realisatiecijfers van de indicatoren geven de situatie voor 2000 weer, waarvoor het beleid gevoerd in de jaren er voor relevant is. In dit Jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over de beleidsacties die in 2002 zijn genomen en over wat we weten over de effectiviteit van dat beleid.

Achtergronden bij de verslechtering van de innovatiekracht

De indicatoren laten voor Nederland ten opzichte van 1996 en 1998 een verslechtering van de innovatiekracht over de gehele linie zien. Dit beeld wordt ondersteund door andere publicaties.1 De verslechtering laat zich lastig verklaren.2 Kijkend naar de R&D-indicator dan is een lichte daling te zien. Dit is opvallend daar Nederland in 2000 een hoogconjunctuur doormaakte. Bedrijven hebben toen klaarblijkelijk niet gekozen om de financiële ruimte te benutten voor investeringen in R&D. Een verklaring voor de verslechtering in het aandeel innovatieve bedrijven en het omzetaandeel is wellicht dat in een periode van hoogconjunctuur de markt meer ruimte biedt voor de afzet van niet-innovatieve producten. De ontwikkeling in de cijfers is desalniettemin zorgelijk. Zeker als deze wordt afgezet tegen de ambities die het kabinet naar aanleiding van de Europese Raden van Lissabon en Barcelona heeft geformuleerd. Als we de genoemde prestatie-indicatoren in een breder perspectief plaatsen en andere indicatoren, w.o. publieke R&D-uitgaven en octrooiaanvragen, mee laten wegen, staat Nederland nog altijd als vijfde meest innovatieve EU-land genoteerd3. Dit komt door de sterke scores op indicatoren als publieke R&D-uitgaven, octrooiaanvragen en internetaansluitingen. Nederland slaagt er blijkbaar onvoldoende in om deze positie om te zetten in concrete innovatie in de markt. Daarbij is het dus met name zorgelijk -zeker gelet op de verslechterende economische omstandighedendat Nederland juist op cruciale terreinen als investeringen in private R&D verslechtert.

Noodzaak tot verbeteren prestaties

Afgezet tegen de ambities die Nederland heeft om in 2010 qua innovatiekracht tot de koplopers van Europa te behoren, ligt er een forse beleidsuitdaging. Zoals gezegd kan dit zeker niet alleen door de overheid worden gerealiseerd. De overheid kan de randvoorwaarden om te innoveren op orde brengen en bedrijven stimuleren, maar bedrijfsleven en kennisinstellingen hebben uiteindelijk hun eigen verantwoordelijkheid om te komen tot succesvolle innovaties en nieuwe innovatieve bedrijvigheid. Een en ander laat echter onverlet dat het innovatiebeleid verder kan worden verbeterd. In 2002 is dan ook gewerkt aan modernisering van het innovatiebeleid. Dit zal in 2003 uitmonden in de door het kabinet uit te brengen Innovatienota. Op hoofdlijnen komt het er op neer dat het beleid effectiever kan worden vormgegeven en beter kan inspelen op de knelpunten in het Nederlandse innovatiesysteem. De innovatienota zal ingaan op:

• het zorgen voor een goed innovatieklimaat en goede randvoorwaarden voor innovatie waaronder het aanpakken van de tekorten aan kenniswerkers;

• mogelijkheden om de wisselwerking tussen publieke kennisinstellingen en bedrijven te verbeteren;

• het versterken van de private investeringen in R&D en de rol van een aantal doorbraaktechnologieën;

• het stimuleren van meer innovatieve bedrijvigheid (via bijvoorbeeld het stimuleren van innovatieve starters vanuit kennisinstellingen);

• het inspelen op de internationale uitdaging van de totstandkoming van een Europese Onderzoeks- en Innovatieruimte;

• stroomlijning en een effectievere vormgeving van het innovatie-instrumentarium in zes blokken met ieder één of enkele financiële instrumenten.

Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Technologiebeleid

In 2002 is het IBO Technologiebeleid afgerond en aangeboden aan de Tweede Kamer. Ook verscheen de kabinetsreactie op dit onderzoek (Kamerstuk 2002–2003, 28 626, 1 en Niet-dossierstuk 2001–2002 ez02000311). Belangrijke conclusies en aanbevelingen om de effectiviteit van het innovatiebeleid te verbeteren zijn:

• stroomlijning van het aantal regelingen om de transparantie voor gebruikers te verbeteren;

• vermindering van de departementale verkokering van beleid door betere interdepartementale coördinatie;

• verschuiving in de richting van een meer generieke vormgeving van de instrumenten, daarnaast bestaat wel een legitimatie om (tijdelijk) middelen in te zetten op bepaalde sleuteltechnologieën (zoals ICT);

• verlegging van het accent in de beleidsmix naar instrumenten die zich richten op de verbetering van de oriëntatie en benutting van de publieke R&D;

• verbetering van de kwaliteit van de informatie over de effectiviteit van het instrumentarium door het formuleren van scherpere doelstellingen en betere evaluatiemethoden (zie ook de groeiparagraaf).

Het IBO Technologiebeleid was in 2002 mede aanleiding te starten met het verkennen van de mogelijkheden om regelingen te bundelen en te stroomlijnen (zie hiervoor). Ook kan het instrumentarium meer dan nu gericht worden op het bevorderen van samenwerking tussen bedrijfsleven en publieke kennisinstellingen. Dit laatste dient overigens in samenhang te gebeuren met het verbeteren van de werking van allocatiemechanismen in het wetenschappelijk onderzoek. Een verdere uitwerking van de gestroomlijnde instrumenten zal onderdeel zijn van de Innovatienota.

2.2 Operationele doelstellingen

EZ geeft invulling aan de hierboven geformuleerde algemene doelstelling via een drietal beleidsthema's:

2.2.1 Een internationaal toonaangevende infrastructuur voor innovatie

2.2.2 Ontwikkeling van innovatie in de markt

2.2.3 Een excellente ICT-basis

2.2.1 Een internationaal toonaangevende infrastructuur voor innovatie

Operationeel doel 2.2.1begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen145,418337,626%
Reden afwijkingDe afwijking wordt grotendeels verklaard door de kennisimpuls. Hier voor is een bedrag van € 33,1 mln uit de komende jaren versneld naar 2002. 

Het beleid richt zich op de voortdurende verbetering van de innovatieve infrastructuur met als doel zich in alle opzichten aan het internationale niveau te kunnen meten. Binnen deze operationele doelstelling zijn de activiteiten primair gericht op:

A) het verbeteren van de aansluiting tussen de publieke kennisontwikkeling en de kennisvraag van bedrijven;

B) het verbeteren van de balans tussen kennisbescherming en kennisverspreiding;

C) het versterken van de bijdrage van het menselijk kapitaal aan innovatie;

D) het stimuleren van innovatief ondernemerschap.

A) het verbeteren van de aansluiting tussen de publieke kennisontwikkeling en de kennisvraag van bedrijven.

Tabel 2.2.1.A: Prestatiegegevens kennisontwikkeling en kennisvraag
Prestatie-indicatorStreefwaardeHuidige situatie/Realisatie
Aandeel innovatieve bedrijven dat innoveert in samenwerking met universiteiten en researchinstellingen als % van het totaal aantal innovatieve bedrijven2005: EU 15 gemiddelde2010: Kopgroep EU 15 voor zowel samenwerking met universiteiten als samenwerking met researchinstellingen.Samenwerking met universiteiten:• NL: 6% (2000); 7% (1998); 7% (1996)EU: 8% (1996)Samenwerking met researchinstellingen:• NL: 7% (2000); 8% (1998); 7% (1996)EU: 8% (1996)

Gegevens verstrekt door CBS (2003); Eurostat (2000), Survey on innovation in EU enterprises, Second Community Innovation Survey, CD-rom, Luxemburg.

Een goede wisselwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen is essentieel voor innovatie en een belangrijk aandachtspunt in het beleid. De cijfers voor de prestatie-indicatoren laten voor de samenwerking tussen bedrijven en kennisinfrastructuur een geringe verslechtering zien ten opzichte van 1998. De geringe verslechtering past wel in het algemene beeld van verslechtering (zie ook algemene doelstelling). Immers er is ook een lichte verslechtering te zien in de prestatie-indicator aandeel innovatieve bedrijven met samenwerkingsverbanden als percentage van het totaal aantal innovatieve bedrijven.

In maart 2002 heeft het toenmalige kabinet zes prioritaire kennisthema's voor ICES/KIS3 vastgesteld met € 805 mln als beschikbaar budget (bron: Kamerstuk 2001–2002, 25 017, 41, Tweede Kamer). In de zomer van 2002 zijn de consultatietrajecten van de AMvB bij de Raad van State en de Europese Commissie met succes afgerond. Het kabinet heeft op 29 november 2002 de AMvB vastgesteld. Daarbij is tevens besloten om in de bijbehorende ministeriële regeling een bedrag op te nemen van € 802 mln als beschikbaar budget. Publicatie in de Staatscourant heeft plaatsgevonden in december 20021. Tot eind februari 2003 konden consortia van bedrijven en kennisinstellingen projectvoorstellen indienen. Door 67 consortia zijn projectvoorstellen voor een totaal bedrag van € 1170 mln ingediend. Het volgende kabinet zal op basis van de kwaliteit van de ingediende projectvoorstellen besluiten over het definitief beschikbare budget voor ICES/KIS3 en de verdeling van dit budget over de projectvoorstellen, de kennisthema's, de beleidszwaartepunten en de perioden 2003–2006 en 2007–2010.

In samenwerking met OCW heeft EZ het rapport «It takes two to Tango»1 geschreven, waarin gemeenschappelijke uitgangspunten voor versterking van de wisselwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven zijn opgenomen. Daarbij gaat het onder andere over het algemene principe van universitaire onderzoeksbekostiging op basis van kwaliteit, en voor innovatierelevante onderzoeksvelden het betrekken van de toepasbaarheid van onderzoek bij de beoordeling en de bekostiging.

Overige producten 2002Omschrijving
Tussenevaluatie TTI'sDe tussenevaluatie van de Technologische Topinstituten (TTI's) is positief en daarom is besloten de subsidie voort te zetten met verlenging van het perspectief tot en met 2007 bron: niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000099, Tweede Kamer). Belangrijk is dat de TTI's open blijven voor nieuwe partijen en dat veel aandacht wordt besteed aan het verspreiden van kennis naar het bedrijfsleven en kennisinstellingen.
Intensivering onderzoeksgebiedenIn 2002 is vanuit het instrumentarium op enkele onderzoeksgebieden fors geïnvesteerd in het versterken van de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven. Kenmerkend daarbij is de programmatische aanpak gericht op het duurzaam opbouwen, c.q. uitbouwen van de kennisbasis op die gebieden. Voorbeelden hiervan zijn de investeringen in NanoNed, FreebandImpuls en de opstart van een nieuw IOP voor Generieke Communicatie in de gebruikersomgeving (Breedband-telecommunicatie).
  
Evaluatie STWDe evaluatie van STW wijst uit dat het Open Technologie Programma een effectief instrument is en dat de STW dit op een goede manier uitvoert (bron: niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000 352 , Tweede Kamer). De subsidie van de STW wordt dan ook voortgezet voor de periode 2002–2006.

B) Het verbeteren van de balans tussen kennisbescherming en kennisverspreiding.

Tabel 2.2.1.B: Prestatiegegevens kennisbescherming en kennisverspreiding
Prestatie-indicatorStreefwaardeHuidige situatie/Realisatie
Aandeel van Nederlandse octrooiaanvragen in totaal octrooi-aanvragen in kader Europees Octrooi Verdrag (EOV)Handhaven positie in top5 EOV-lidstaten• NL: 10,0% (2001; 3e plaats); 8,9% (2000; 3e plaats) • Top5 EOV-lidstaten:Dui: 39,7% (2001); 40,4% (2000)Fra:12,7% (2001); 13,6%1 (2000)NL: 10,0% (2001); 8,9% (2000)VK: 9,0% (2001); 8,8% (2000)Zwi: 7,1% (2001); 7,2% (2000)

1 In de begroting 2003 is foutief 13,7% voor Frankrijk in het jaar 2000 opgenomen.

EZ wil het gebruik van octrooi-informatie door het bedrijfsleven stimuleren. Raadpleging van octrooipublicaties zorgt ervoor dat niet steeds opnieuw het wiel wordt uitgevonden. Ook kunnen bedrijven voortbouwen op de octrooipublicaties en zo werken aan nieuwe innovaties. Het aantal octrooi-aanvragen is een indicatie van het bewustzijn van de Nederlandse aanvragers van de mogelijke waarde van hun kennis. Het percentage octrooi-aanvragen vanuit Nederland op het totaal van Europese aanvragen geeft daarbij een relatief beeld van de Nederlandse situatie. De laatst bekende cijfers (over 2001) in tabel 2.2.1.B laten zien dat Nederland met 10,0 procent de derde plek inneemt, na Duitsland (39,7 procent) en Frankrijk (12,7 procent) maar nog vóór bijvoorbeeld het VK (9,0 procent).

Los van het octrooi-instrument op zich blijft het van belang dat zo'n instrument ook verder optimaal gebruikt wordt, bijvoorbeeld door publieke kennisinstellingen (zoals universiteiten). Samen met het Ministerie van OC&W zijn concrete acties voor het universitair octrooibeleid aangekondigd, zoals het maken van een Kennisexploitatiekaart, de vorming van een netwerk van Technology Transfer officers, en het onderzoeken van de mogelijkheid van een octrooifonds.

Begin 2002 zijn management- en raamafspraken tussen EZ en het Bureau voor Industriële Eigendom (BIE) ondertekend waarmee het BIE nu de agentschapstatus heeft.

Een afspraak tussen EZ en het BIE is dat een strategisch programma voor de vergroting van de bekendheid van het octrooisysteem bij doelgroepen (zoals het MKB) tot stand wordt gebracht.

C) het versterken van de bijdrage van het menselijk kapitaal aan innovatie

Tabel 2.2.1.C: Prestatiegegevens Menselijk kapitaal
Prestatie-indicatorStreefwaardeHuidige situatie/Realisatie
Aandeel 25 tot 64-jarigen dat gedurende de weken voorafgaand aan de enquête participeerde in enige vorm van scholing en trainingMiddellange termijn: handhaven positie boven EU-gemiddelde Lange termijn: kopgroep van EU15-landenNL: 16,3% (2001); 15,6% (2000)Top 5: 19,3% (2001); 19,7% (2000)EU-15: 8,4% (2001); 8,4% (2000)

De prestatie-indicator laat een verbetering zien ten opzichte van het voorgaande jaar. Nederland staat in de top 5 van EU-landen.

Het interdepartementale EZ-project Vraagsturing in Onderwijs heeft het rapport «De lerende centraal» opgeleverd. Hierin is een transitietraject naar differentiatie van collegegelden, vraagfinanciering, academicibelasting (equity participation) en een open bestel uitgewerkt. De SER heeft het advies «Het nieuwe leren»1 uitgebracht. EZ heeft het voortouw genomen in het schrijven en afstemmen van de kabinetsreactie op dit advies.

De beslissing om al dan niet een Persoonlijke Ontwikkelingsrekening (POR) te introduceren, wordt, gezien de discussies rondom de levensloopregeling en het spaarloon, overgelaten aan het volgende kabinet. Bezien moet worden of het wenselijk is om naast een levensloopregeling de POR in het leven te roepen.

Overige producten 2002Omschrijving
16 aanvragen Scholingsimpuls gehonoreerdIn 2002 zijn 35 aanvragen ingediend waarvan er 16 zijn gehonoreerd. De meeste aanvragen komen uit de hoek van de industrie en de techniek. De communicatie rondom de Scholingsimpuls is o.a. verlopen via de projectendag en de publicatie «Scholingsimpuls in beeld».
Vijf arbeidsradarsIn 2002 zijn vijf Arbeidsradars afgerond. De rapporten zijn verschenen in de publicatiereeks Knelpunten op de Arbeidsmarkt1. Het instrument is inmiddels breed bekend en wordt meer en meer door de markt zelf opgepakt.
  
Verlenging financiële relatie met AXISDe financiële relatie met AXIS is een jaar verlengd tot 2004. In 2003 zal bezien worden hoe de ervaringen met AXIS in het beleid vertaald kunnen worden.

1 Bron: www.ez.nl/publicaties. De vijfde afgeronde arbeidsradar is Bio-life sciences, aan de publicatie wordt gewerkt.

D) het stimuleren van innovatief ondernemerschap

Tabel 2.2.1.D: Prestatiegegevens Innovatief ondernemerschap
Prestatie-indicatorStreefwaardeHuidige situatie/Realisatie
• Aantal technostarters als % totaal aantal starters• Toename aantal technostarters met 50% in 2003 t.o.v. 1999• 1999: 1100 technostarters
• Aandeel snelle groeiers als % van het aantal middelgrote bedrijven1• Op lange termijn op gemiddelde van benchmarklanden (VS, VK, Denemarken, België, Duitsland)• 1995–1998: Nl. 10%;• 1995–1998: gemiddelde benchmarklanden: 17%2

1 Bron: Snelle groeiers: internationale benchmark ondernemerschap 2001, EIM, juli 2001.

2 In de EZ-begroting 2002 is foutief 19% opgenomen. In de begroting 2003 is reeds het goede cijfer opgenomen.

Er zijn geen nieuwe cijfers beschikbaar voor de huidige situatie. De tijdshorizon van de streefwaarde voor de technostartersindicator is inmiddels aangepast van 2003 naar 2004. Planning is om het technostartersonderzoek eind 2004/begin 2005 te herhalen. De cijfers voor het aandeel snelle groeiers komen in het najaar 2003 beschikbaar.

In april 2002 is de eerste tender van de subsidieregeling infrastructuur technostarters (SIT) geopend. De eerste ervaringen met de SIT zijn reden geweest om het project zero-base technostarters op te starten om het technostartersbeleid te herijken.

Gelet op de verschillende initiatieven voor innovatieve (pre)starters is in 2002 tevens besloten om het aanbod van deze initiatieven goed in kaart te brengen. Bekeken is of de onderlinge samenwerking en aansluiting beter kan. Op basis van die inventarisatie zijn stroomlijningsmogelijkheden geïdentificeerd. De uitwerking van deze voorstellen wordt geïntegreerd met de herziening van het technostartersbeleid. De implementatie is voorzien vanaf medio 2003.

Overige producten 2002Omschrijving
Lijst met snelle groeiersIn 2002 is een lijst met de 100 snelst groeiende ondernemingen in Nederland opgesteld1. Het doel was om inzicht te krijgen in kenmerken als grootte, werkgelegenheidsgroei, sector, leeftijd en regio. In 2002 stonden op de lijst met de 500 snelst groeiende ondernemingen in Europa (EU, IJsland, Noorwegen en Zwitserland) 25 Nederlandse bedrijven vermeld (t.o.v. 20 in 2000)2.
Einde O&O-regelingHet jaar 2002 was het laatste jaar voor de O&O regeling. Samen met het ministerie van OCW is een plan van aanpak opgesteld om de met de subsidieregeling gestimuleerde projecten in het onderwijs te verankeren te beginnen met het HBO en de BVE sector. De met de O&O regeling gefinancierde projecten zijn via de website www.lerenondernemen.nl toegankelijk.

1 Bron: Kenmerken van de top 100 snelst groeiende bedrijven in Nederland, EIM, 2002.

2 Bron: www.growthplus.nl.

2.2.2 Ontwikkeling van innovatie in de markt

Om de innovatiekracht van het bedrijfsleven te versterken, stimuleert EZ het bedrijfsleven voortdurend tot het vernieuwen van productieprocessen en producten.

Operationeel doel 2.2.2begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen286,6294,47,83%
Reden afwijkingEen verlaging van het budget voor de TOP-regeling en de kennisoverdrachtinstrumenten. Een verhoging van het budget voor technologische samenwerkingsprojecten en nationale ruimtevaart. 

Deze doelstelling is in 2002 uitgesplitst in drie hoofdlijnen van activiteiten:

A) Het vergroten van investeringen in kennisontwikkeling door individuele bedrijven en in samenwerkingsverbanden;

B) Het vergroten van de verspreiding van kennis naar bedrijven, met name het MKB;

C) Het stimuleren van kennisontwikkeling en -benutting op strategische gebieden.

A) Het vergroten van investeringen in kennisontwikkeling door individuele bedrijven en in samenwerkingsverbanden

In aansluiting op en ter ondersteuning van het IBO Technologiebeleid (bron: niet-dossierstuk 2001–2002, ez0 200 311, Tweede Kamer) zijn diverse marktgerichte innovatie-instrumenten in 2002 geëvalueerd, namelijk:

• Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) (bron: niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000 328, Tweede Kamer);

• Subsidieregeling Economie, Ecologie en Technologie (EET)1;

• Subsidieregeling Referentieprojecten Milieutechnologie (SRM)2;

• Programma Schoner Produceren (SP)1.

De resultaten van het IBO Technologiebeleid en bovenstaande evaluaties leiden tezamen tot een stroomlijning van het innovatie-instrumentarium zoals verwoord in het Kabinetsstandpunt IBO technologiebeleid (Kamerstuk 2002–2003, 28 626, 1, Tweede Kamer) en de EZ begroting 2003. De stroomlijning leidt tot afschaffing van de regelingen Technologische Ontwikkelingsprojecten (TOP), SRM en SP. De regelingen EET en Technologische Samenwerking (TS) zullen beide opgaan in het nieuwe instrument voor het stimuleren van projectmatige samenwerking gericht op innovatie (Kamerstuk 2002–2003, 28 600 XIII, 1 en 8, Tweede Kamer). De WBSO resteert om R&D bij individuele bedrijven te stimuleren.

RegelingResultaten 2002
Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO)Voor de WBSO zijn 17 900 aanvragen ingediend waarvan er 3 500 zijn afgewezen. Vooralsnog genereren de 14 400 gehonoreerde aanvragen een vermindering van loonbelasting van € 469 mln. Het MKB krijgt ongeveer 69% van deze vermindering. De ervaring leert dat ongeveer 78% van de aanvragen daadwerkelijk op de belasting in mindering wordt gebracht.
Technologische Ontwikkelings-projecten (TOP)Voor de TOP zijn 168 projectaanvragen ingediend voor een totaal bedrag van € 84,6 mln. Uiteindelijk zijn 60 aanvragen gehonoreerd voor een totaalbedrag van € 35,4 mln. Voor 10 hiervan (€ 9,2 mln.) wordt de afhandeling afgerond in 2003.
Economie, Ecologie en Technologie (EET)Voor de EET zijn in de kwalificatieronde 21 subsidieaanvragen ingediend (€ 40 mln.) en 26 kiemvragen (€ 2,6 mln.). Ten opzichte van de adviesronde waren toen al 10 aanvragen afgevallen. Uiteindelijk zijn 19 EET-projecten gehonoreerd (€ 32 mln.) evenals 11 kiemprojecten (€ 1,1 mln.). Ongeveer 11% van het budget komt bij het MKB terecht.
Technologische Samenwerking (TS)Voor de TS zijn 292 projectaanvragen ingediend voor een totaal bedrag van € 209 mln. Van deze aanvragen voldeden er 223 aan de criteria van de TS, voor een totaalbedrag van € 170 mln. Uiteindelijk zijn 116 aanvragen gehonoreerd voor een totaalbedrag van € 89 mln. Ongeveer 75% van het budget komt bij het MKB terecht.

Bron: Senter

B) Het vergroten van de verspreiding van kennis naar bedrijven, met name het MKB

In april 2002 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de First Mover Faciliteit (Kamerstuk 2001–2002, 28 347, 1, Tweede Kamer). Het gaat hierbij om het opzetten van een Onderlinge Verzekeringsmaatschappij om risico's bij de marktintroductie van nieuwe milieutechnologieën af te dekken. De haalbaarheid van dit concept is nog niet zeker. Dit komt onder andere door strengere Europese eisen aan de solvabiliteitsmarge voor verzekeringsmaatschappijen.

RegelingResultaten 2002
Kennisoverdracht ondernemers MKB (SKO)Voor de SKO zijn 708 aanvragen ingediend voor een totaal bedrag van € 7,3 mln. Van deze aanvragen voldeden er 550 aan de criteria van de SKO, voor een totaalbedrag van € 4,9 mln. Deze zijn alle gehonoreerd en betreffen enkel MKB'ers.
Branchegerichte Kennisoverdracht (SKB)Voor de SKB zijn 29 aanvragen ingediend voor een totaal bedrag van € 3,1 mln. Van deze aanvragen voldeden er 24 aan de criteria van de SKB, voor een totaalbedrag van € 2,9 mln. Deze zijn alle gehonoreerd.

Bron: Senter

Overige producten 2002Omschrijving
Subsidieshop gelanceerd(www.subsidieshop.nl)Subsidieshop is een elektronisch zoeksysteem dat een overzicht geeft van alle voor ondernemers relevante subsidieregelingen van zowel de Europese, rijks- als provinciale overheid.
  
Pilot InnovatienetMKB'ers kunnen met Innovatienet hun innoverend vermogen vergroten door kennis op te doen en hun netwerk uit te breiden. De uitvoerder is, in samenwerking met Syntens, gestart met voorbereidingen van een pilot.
  
Vernieuwde aansturing Syntens(www.syntens.nl)Na nulmeting in 2000, in 2002 bij Syntens een éénmeting uitgevoerd (bron: niet-dossierstuk 2002–2003, ez03 004 600, Tweede Kamer). Het innovatievermogen van het MKB en de tevredenheid van klanten Syntens is licht verbeterd. De aansturing van Syntens door EZ is vernieuwd en prestatie-indicatoren zijn ingevoerd.

C) Het stimuleren van kennisontwikkeling en -benutting op strategische gebieden

EZ besteedt specifieke aandacht aan technologiegebieden met grote potentiële baten voor de Nederlandse economie. Systematisch verkent EZ nieuwe kennisthema's om potentiële doorbraaktechnologieën te identificeren. Duurzaamheid en samenwerken in innovatieve clusters spelen daarbij een grote rol.

• Nieuwe sleuteltechnologieën:

In 2002 zijn verkenningen gestart op de technologiegebieden: Functionele materialen, Scheidingstechnologie, Microsysteemtechnologie en Robotica. Bij verkenningen wordt gekeken naar de omvang van de industriële basis en de kennisbasis in Nederland, de omvang van de potentiële toegevoegde waarde en de wenselijkheid van een stimulerende rol vanuit EZ. De resultaten worden voorjaar 2003 verwacht.

• Life Sciences:

De hoofdlijnen van het Actieplan Life Sciences betreffen het technostarters-programma BioPartner en de EZ-deelname in het onderzoeksprogramma Genomics.

– In januari 2002 is de Biopartner-rapportage 2001 verschenen (niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000001, Tweede Kamer). Het programma ligt goed op schema. Onder invloed van de economische ontwikkelingen is de groei van het aantal Life Sciences starters in 2002, net als in het buitenland, echter gedaald ten opzichte van voorgaande jaren.

– Het Kabinetsstandpunt aangaande Genomics is in augustus vastgesteld en naar de Tweede Kamer gestuurd (niet-dossierstuk 2001–2002, OCW0200648, Tweede Kamer). Tegelijkertijd is het Strategisch Plan van het Nationaal Regieorgaan Genomics goedgekeurd. Het Regieorgaan is begonnen met de uitvoering van het onderzoeksprogramma.

Overige producten 2002Omschrijving
Duurzame technologie– IOP EMVT Elektromagnetische Vermogens TechniekInnovatiegericht Onderzoeksprogramma EMVT gestart. Investeringsplan voor onderzoeksapparatuur overeen gekomen. EZ draagt € 1,7 mln bij naast investeringen door betrokken universiteiten (bron: Kamerstuk 2001–2002, 28 380, 29, Tweede Kamer).
  
Duurzame technologie– Evaluatie WL Delft HydraulicsEvaluatie van (beperkte) EZ-bijdrage aan WL geeft aanleiding tot aanpassing sturingsfilosofie. Stimuleren van samenwerking met bedrijven en cofinanciering door bedrijven komen meer centraal te staan.1
  
Lucht- en ruimtevaart:– RuimtevaartbeleidVoortgangsrapportage ruimtevaartbeleid naar Kamer gestuurd in december 2002 (bron: Kamerstuk 2002–2003, 24 446, 17, Tweede Kamer). In die brief is de tweede ruimtevlucht van een Nederlandse astronaut aangekondigd.
  
Lucht- en ruimtevaart:– Evaluatie NIVR(www.NIVR.nl)Evaluatie NIVR is vertraagd door moeizame afstemming over probleemstelling en scope. Afronding evaluatie NIVR nu in zomer 2003.

1 Bron: Evaluatie (subsidie)relatie Ministerie van Economische Zaken – WL Delft Hydraulics, Twijnstra Gudde), november 2002.

2.2.3 Een excellente ICT-basis

Operationeel doel 2.2.3begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen93,0106,813,815%
Reden afwijkingHet artikelonderdeel overig ICT-beleid is in de loop van 2002 ontstaan. 

EZ stelt zich als doel om internationaal voorop te lopen in de creatie van nieuwe economische activiteiten en toepassingen van ICT in bestaande economische activiteiten. De aandacht ging in 2002 uit naar:

A) Het bevorderen van samenhang en integratie van het overheidsbrede ICT-beleid

B) Het ontwikkelen van een ICT-kennispositie van een hoog gehalte

C) Het stimuleren van de toepassing van internet en e-commerce door het MKB

D) Het verbeteren van de randvoorwaarden voor de informatiemaatschappij.

EZ heeft in samenwerking met de departementen die betrokken zijn bij de Digitale Delta (www.dedigitaledelta.nl) in november 2002 de tweejaarlijkse ICT-toets uitgebracht en aan de Tweede Kamer aangeboden (niet-dossierstuk 2002–2003, ez02000584, Tweede Kamer). De ICT Toets 2002 laat zien dat Nederland op koers ligt. De uitkomsten van de ICT-toets zullen mede input zijn voor de in 2003 te verschijnen nieuwe ICT-beleidsagenda van het Kabinet.

Het Kabinet heeft in 2002, naar aanleiding van de nota «Voorbereiding ICT-agenda 2002 en verder», acties ondernomen op vier terreinen breedband, ICT in het Onderwijs, de elektronische overheid en ICT-onderzoek en -innovatie (bron: Kamerstuk 2001–2002, 26 643, 32, Tweede Kamer).

A) Het bevorderen van samenhang en integratie van het overheidsbrede ICT-beleid

EZ is sinds 2002 het coördinerend ministerie voor het kabinetsbrede ICT-beleid. EZ kan voor het bedrijfsleven, de burgers en andere organisaties een krachtig en effectief beleid voeren als het gaat om het realiseren van een betrouwbare en veilige internetinfrastructuur en innovaties in de telecommunicatie-infrastructuur enapplicaties. Door de overkomst van DGTP in 2002 beschikt EZ over de middelen om ook op het terrein van de ICT-infrastructuur slagvaardigheid te tonen.

Overige producten 2002Omschrijving
MesotoetsenIn 2002 is EZ gestart met de uitvoering van vier internationaal vergelijkende studies (de zogenaamde mesotoetsen) waarin wordt gekeken naar de toepassing en invloed van ICT in verschillende sectoren, w.o. de agroketen en de onderwijssector. De resultaten komen begin 2003 beschikbaar.
  
eEurope actieplanDe Europese Raad heeft in 2002 het eEurope Actieplan 2005 goedgekeurd dat input zal geven voor de nieuwe ICT-beleidsagenda.

B) Het ontwikkelen van een ICT-kennispositie van een hoog gehalte

Tabel 2.2.3 B: Prestatiegegevens voor het ontwikkelen van een ICT-kennispositie van een hoog gehalte
Prestatie-indicatorStreefwaardeHuidige situatie/Realisatie
R&D op het gebied van ICT (zowel de aanbod- als gebruikerskant) door bedrijven en researchinstellingen gemeten in arbeidsjaren en uitgavenEen hogere groei van de ICT-R&D door bedrijven en researchinstellingen in manjaren en uitgaven dan de groei van de R&D op andere technologiegebiedenIn 1999 bedroeg de ICT-R&D 21 341 manjaren en in uitgaven € 2008 mln. De R&D op andere technologiegebieden bedroeg 30 185 manjaren en in uitgaven € 2766 mln.

Voor deze indicator zijn nog geen nieuwe cijfers beschikbaar. Eens in de twee jaar wordt de R&D uitgesplitst naar technologiegebieden door het CBS uitgevraagd. Nieuwe gegevens worden in mei 2003 verwacht. De mate van realisatie van de streefwaarde kan dan ook pas vastgesteld worden. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.

Met het actieplan «Concurreren met ICT Competenties» is de basis gelegd voor het kabinetsbeleid op het gebied van ICT, kennis en innovatie. In navolging van de Bouwstenennotitie ICT en kennis en innovatie (2001) (Kamerstuk 2001–2002, 26 643, 32, Tweede Kamer) is EZ in 2002 doorgegaan op het pad van versnelde innovatie door ICT-doorbraakprojecten, versterking en transparantie van het ICT-onderzoek en voldoende kennisdragers en een optimale inzet daarvan.

Om de slagkracht, dynamiek en strategische positie van ICT-onderzoek in Nederland te verbeteren heeft EZ, in samenwerking met OCenW het ICT-Forum ingesteld (2002–2005). In het Forum, de opvolger van de Taksforce ICT Kennis, stellen gezaghebbende personen uit publieke kennisinstellingen en bedrijfsleven jaarlijks een richtinggevende visie op over ICT-onderzoek en -innovatie in Nederland.

Overige producten 2002Omschrijving
Gigaport– SURFnet 5 opgeleverd– Voorstel Gigaport Next GenerationMet GigaPort/SURFnet 5 beschikt Nederland over het meest geavanceerde netwerk van Europa. In 2002 is een consortium geformeerd dat werkt aan de opvolger, Gigaport Next Generation, die zal meedingen in ICES-KIS 3/BSIK.
  
ICT doorbraakprojecten– 13 projecten gehonoreerd TS regelingDe doorbraakprojecten richten zich op o.m:(mobiel) breedband, de Bouw, spoor en trein, de Zorg, rampenbestrijding & veiligheid, software engineering en open source software voor MKB.
  
Micro-elektronicaonderzoek– Impuls ITEA/ MEDEA+Call for proposal ITEACall for proposal MEDEA+EZ geeft extra impulsen aan het micro-elektronicaonderzoek in het kader van EurekaEr zijn in 2002 vier additionele ITEA-projecten gestart met Nederlandse deelname.In MEDEA+ zijn in 2002 8 «project outlines» met Nederlandse participatie ingediend.
  
ICT KenniscongresIn september 2002 vond de tweede editie plaats van het grootschalige Nederlands ICT-Kenniscongres, met als centrale doelstelling het bevorderen van de wisselwerking tussen en de transparantie van publiek en privaat ICT-onderzoek.
  
JAQUARDOp initiatief van EZ, NWO, het bedrijfsleven en kennisinstellingen is een zesjarig onderzoeksprogramma gestart JACQUARD (Joint Academic and Commercial Research & Development), gericht op versterking van de Nederlandse kennispositie op het onderzoeksterrein software engineering beoogd.
  
PROGRESSHet programma PROGRESS dat zich richt op embedded software staat model voor deze aanpak. De tweede fase van PROGRESS is in voorbereiding. De technology roadmap is afgerond in mei 2002 en de start van PROGRESS 2 staat gepland voor begin 2003.
  
Beleidzwaartepunten ICT in ICES-KIS 3In samenwerking met het R&D bedrijfsleven enkennisinstellingen zijn vijf beleidszwaartepunten vastgesteld voor ICES-KIS 3: multimedia (een «smoel» voor ICT), embedded systems (intelligente producten en systemen), breedbandtechnologie (mensen en producten communiceren altijd en overal) en ICT-netwerken (2e generatie internet). Eind 2002 heeft het veld hiervoor plannen ingediend, waarover het kabinet begin 2003 een besluit zal nemen.
  
NanotechnologieEind 2002 heeft EZ een impuls gegeven aan een nationaal nanotechnologie programma met een omvang ca. € 45 mln (waarvan EZ circa € 23 mln) (bron: Kamerstuk 2002–2003: 28 600 XIII, 47, Tweede Kamer) .
  
FreebandMet de Freeband Kennisimpuls is eveneens een ambitieus tweejarig IOP gestart dat onderzoek verricht naar de derde (UMTS) en vierde generatie mobiel internet (geïntegreerde vaste en mobiele draadloze netwerken).
  
InformeNaar aanleiding van de evaluatie heeft EZ besloten om de activiteiten van het informatieloket Informe per 2003 onder te brengen bij Senter.
  
TwinningTwinning zal in ieder geval tot eind 2003 als stand alone operatie doorgaan en self supporting moeten worden door verdergaande samenwerking met marktpartijen. Twinning heeft van de Tweede Kamer tot eind 2003 de ruimte gekregen om op eigen benen te kunnen staan.

C) Het stimuleren van de toepassing van internet en e-commerce door het MKB

Tabel 2.2.3 C: Prestatiegegevens voor het stimuleren van de toepassing van internet en e-commerce door het MKB
Prestatie-indicatorStreefwaardeHuidige situatie/Realisatie
Percentage MKB-bedrijven dat zakelijke transacties via internet verrichtIn 2005 verricht tweederde van het MKB zakelijke transacties via internet (i.e. doet op elektronische wijze zaken met afnemers, toeleveranciers of andere zakelijke relaties)2001 4e kwartaal: 59%2001 1e kwartaal: 36%1999 4e kwartaal: 18%

Voor deze indicator zijn nog geen nieuwe cijfers beschikbaar. Begin 2003 komt een nieuwe NIPO-meting beschikbaar. De percentages in de bovenstaande tabel tonen een zeer forse groei. Hierbij moet opgemerkt worden dat het in een groot aantal gevallen uitsluitend gaat om telebankieren. Het is de bedoeling dat dit zich in kwalitatieve zin gaat bewegen naar andere vormen van zakelijke transacties (zoals in- en verkoop via internet). EZ is gestart met de uitvoering van het plan «Het MKB in De Digitale Delta». De doelstelling van dit plan sluit aan bij de bovengenoemde streefwaarde.

D) Het verbeteren van de randvoorwaarden voor de informatiemaatschappij.

Binnen de EZ-subsidieregeling Breedbandpilots worden in acht gemeenten pilots uitgevoerd. Kennisdiffusie vindt plaats via www.breedbandproeven.nl.

In opdracht van EZ en BZK heeft ICTU eind 2002 een programmavoorstel opgesteld, looptijd 3 jaar, dat overheden zal ondersteunen bij het gebruik van Open Standaarden en Open Source Software (programma OSOSS). Het programma gaat in het eerste kwartaal van 2003 officieel van start gaan en richt zich op de hele overheid.

EZ heeft in 2002 bijgedragen aan de volgende wet- en regelgeving met betrekking tot e-commerce:

– wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn elektronische handel;

– wetsvoorstel dat het auteursrecht aanpast aan de informatiemaatschappij, en;

– concept-wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn elektronische handtekening gereed voor mondelinge behandeling in de Eerste Kamer.

Overige producten 2002Omschrijving
Publicatie De Digitale EconomieIn 2002 is de tweede CBS publicatie van De Digitale Economie verschenen.
  
Publicatie Nederland gaat digitaalPublicatie «Nederland gaat digitaal, netjes volgens het boekje, spelregels voor elektronisch zakendoen»1.
  
Contactpunt E-commerce richtlijnIn 2002 heeft EZ in samenwerking met Justitie het Nederlandse Contactpunt «EU e-commerce richtlijn» voor het bedrijfsleven ingericht.
  
Accreditatie en certificatieschema voor TTP'sIn 2002 is het accreditatie- en certificatieschema voor Trusted Third Parties gereedgekomen. De eerste TTP is eind 2002 inmiddels volgens dit schema gecertificeerd.
  
Publicatie Rechtmatige toegang: gelijkheden ontcijferdIn december 2002 heeft EZ de notitie «Rechtmatige Toegang: mogelijkheden ontcijferd» aan de Tweede Kamer aangeboden (bron: Kamerstuk 2002–2003, 26 581, 2, Tweede Kamer).
  
actualisering Wetgeving voor de elektronische snelwegIn het kader van de actualisering van de nota «Wetgeving voor de elektronische snelweg» heeft EZ relevante ontwikkelingen op het gebied van ICT- en internet in kaart gebracht.

1 Bron: www.nederlandgaatdigitaal.nl/regels.

2.3 Groeiparagraaf

Op de volgende punten wil EZ de verantwoording over het artikel 2 verder verbeteren:

Verbeteren beschikbaarheid en actualiteit van gegevens: De gegevens voor de indicatoren zijn voor het merendeel afkomstig uit de Community Innovation Survey die door Eurostat wordt gecoördineerd. De Community Innovation Survey wordt vooralsnog eenmaal in de vier jaar gehouden. Bovendien is de verwerkingstijd lang. De internationale gegevens zijn daarom weinig actueel. Dit komt omdat het meten van innovatie nog relatief «in de kinderschoenen staat». Gezien het belang dat de Europese raden van Lissabon en Barcelona aan innovatie toekennen, kan het naar Nederlandse optiek niet anders zijn dan dat de frequentie van de Community Innovation Survey wordt opgevoerd naar 1 keer in de twee jaar. Dit is de frequentie waarop het CBS nu voor Nederland de innovatie-enquête uitvoert. Nederland heeft via het CBS dit standpunt uitgedragen in de internationale statistische gremia. Ook de Commissie en enkele andere Europese landen zijn deze mening toegedaan. In 2003 wordt besluitvorming verwacht over een legal base1 voor de Community Innovation Survey met daarin het voorstel om 1 keer in de vier jaar een uitgebreide innovatie-enquête uit te voeren en 1 keer in de twee jaar een verkorte innovatie-enquête. De discussie gaat nu met name over de op te nemen indicatoren in de verkorte innovatie-enquête. Nederland (CBS en EZ) zet in op de indicatoren uit de algemene doelstelling van artikel 2. Daarnaast is EZ met het CBS in gesprek om te komen tot een snellere doorlooptijd van innovatiegegevens. Besluitvorming over een legal base voor de Community Innovation Survey zal mogelijk ook leiden tot snellere verwerking van de internationale gegevens.

Verbeteren monitoren en evalueren van innovatie: Monitoring en evaluatie: Onder het motto «Monitoren + Evalueren = Leren + Verantwoorden» zal EZ in 2003 in lijn met de RPE en de evaluatierichtlijn van EZ het kader verder uitwerken waarbinnen instrumenten gericht op innovatie en R&D worden geëvalueerd en gemonitord. Doel is conform de aanbeveling van het IBO Technologiebeleid een monitoring- en evaluatiesysteem te ontwerpen, met daarin o.a. aandacht voor de volgende zaken:

• de ex-ante evaluatie; «Hoe groot is het effect dat we mogen verwachten, en wat is daarvoor nodig?»

• de nulmeting; «Wat is de uitgangssituatie op basis waarvan we later het effect zullen kunnen vaststellen?»

• het monitoren; «Zijn we op de goede weg, of is aanpassing van het instrument nodig?»

• de ex-post evaluatie; «Heeft het instrument opgeleverd wat we verwachtten?»

Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen met en kennis van effectiviteitmeting in andere landen.

Los van de nieuw te ontwikkelen methodiek is in 2002 al veel aandacht besteed aan het proces van monitoring en evaluatie bij o.a. de evaluatie van de WBSO en het EET programma.

3 BEVORDEREN ONDERNEMINGSKLIMAAT

Onderdelen toelichting
3.0Formatie en budget
3.1Algemene doelstelling
 3.1.1 Doelbereik en rol EZ
 3.1.2 Effectindicator
3.2Operationele doelstellingen
 3.2.1 Fysieke ruimte
 3.2.2 Productiefactoren
 3.2.3 EZ als partner
3.3Groeiparagraaf

3.0 Formatie en budget

Relatief aandeel Ondernemingsklimaat in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-11.gif

in verplichtingen per onderdeelkst-28880-28-12.gif

in formatieplaatsenkst-28880-28-13.gif

3.1 Algemene beleidsdoelstelling

Op nationaal en regionaal niveau voorwaarden scheppen voor een internationaal concurrerend ondernemingsklimaat in Nederland.

Het ondernemingsklimaat kan het beste worden omschreven als een samenhangend geheel van condities die bepalend zijn voor het ondernemen van duurzame economische activiteiten. De kwaliteit van deze condities – de randvoorwaarden – bepaalt in sterke mate het welvaartscheppende vermogen van de Nederlandse economie. Uiteindelijk zijn het de bedrijven die voor welvaarts- en werkgelegenheidsgroei moeten zorgen. Maar zij kunnen dat niet zonder een overheidsbeleid dat de juiste voorwaarden schept voor de beschikbaarheid en optimale inzet van deze (productie)factoren.

Hiermee is het vertrekpunt van EZ – en de uitdaging waarvoor EZ staat – gedefinieerd. Vertrekpunt, omdat het ondernemingsklimaat een breed begrip is waar vele aspecten van het overheidsbeleid onder vallen. Dit geldt zowel qua niveau – lokaal, regionaal, nationaal en internationaal beleid – als qua aard. Naast het economische beleid is immers ook bijvoorbeeld het onderwijs- en integratiebeleid en de veiligheid van winkelgebieden en bedrijventerreinen van invloed op het vestigings- en investeringsklimaat. Een aantal belangrijke onderdelen van het beleid dat de kwaliteit van het ondernemingsklimaat bepaalt, is bij EZ belegd. In artikel 3 betreft het beleid dat zich richt op de kernelementen:

1. Ruimte, bereikbaarheid en regionaal economische ontwikkeling;

2. Productiefactoren met als verbindende factor ondernemerschap;

3. EZ als partner voor andere overheden en het bedrijfsleven.

3.1.2 Algemene effectindicator

Een indicator die een graadmeter is voor de kwaliteit van het ondernemingsklimaat in Nederland, vormt de ontwikkeling van de bedrijfsinvesteringen in Nederland. De bedrijfsinvesteringsquote kan worden gezien als indicator voor de bereidheid van ondernemers risico's te nemen en te anticiperen op toekomstige productie en afzet. Investeringen zijn in de praktijk de motor achter het realiseren van welvaart- en werkgelegenheidsgroei en nodig om de productiviteit van werknemers op peil te houden en te vergroten.

Het op orde zijn van de randvoorwaarden is noodzakelijk voor een gezonde structurele ontwikkeling van de bedrijfsinvesteringen. Het is echter niet voldoende. De omvang van de bedrijfsinvesteringen hangt in belangrijke mate tevens af van de mondiale conjuncturele ontwikkeling. De investeringsquote is gebruikt als indicator voor de EZ-inspanningen bij het verbeteren van het ondernemingsklimaat. Gekozen is voor deze indicator, omdat ten eerste EZ niet de enige partij is die de kwaliteit van het ondernemingsklimaat beïnvloedt. Ook veel andere spelers doen dat. Ten tweede speelt, zoals hierboven is vermeld, de groei van de wereldhandel een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de bedrijfsinvesteringen.kst-28880-28-14.gif

Bij het opstellen van de EZ-begroting 2002 werd reeds verwacht dat de wereldwijde economische groei duidelijk zou vertragen. Tegen die achtergrond was al voorzien dat de investeringsquote zou dalen. Na het opstellen van de begroting 2002 is de conjuncturele ontwikkeling verder verslechterd, wat zich in een forse negatieve impuls op de omvang van de bedrijfsinvesteringen heeft vertaald. Volgens CPB-cijfers bedroeg de investeringsquote in het afgelopen jaar 17,8%, terwijl eerder een quote van ruim 18% werd verwacht1. Vooral de lagere dan eerder verwachte economische groei lijkt aan de neerwaartse bijstelling debet te zijn.

Tabel 3.1.2: Effectindicator Investeringsquote
EffectindicatorStreefwaardeRealisatie
Investeringsquote van bedrijvenaRelatieve toename van de investeringsquote ten opzichte van de afgelopen jaren. Het voorlopige dal van 1994 (ruim 16%) en de voorlopige piek van 2000 (ruim 19%) zijn hierbij ijkpunt.17,8% in 2002

a Investeringen in vaste activa (excl. woningen) als percentage van de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten (excl. verhuur van en handel in onroerend goed).

Bij dit weinig florissante beeld kan wel een positieve notie worden geplaatst. Het niveau van de bedrijfsinvesteringen ligt vooralsnog hoger dan tijdens de laatste twee periodes van economische teruggang, begin jaren tachtig en begin jaren negentig. Het is aannemelijk dat dit in belangrijke mate kan worden verklaard door de economische structuur. Deze is in vergelijking met beide voorgaande periodes van conjuncturele teruggang op een aantal terreinen duidelijk verbeterd1.

Dit laat echter onverlet dat Nederland momenteel voor een belangrijke beleidsopgave staat, die een aantal significante zwakke punten in de economische structuur betreft. Het voorwaardenscheppende overheidsbeleid is ook een dynamisch proces. Met andere woorden, de randvoorwaarden van het ondernemingsklimaat hebben continu onderhoud nodig om het welvaartscheppende vermogen van het in Nederland gevestigde bedrijfsleven op peil te houden.

3.2 Operationele doelstellingen

De algemene beleidsdoelstelling van artikel 3 heeft drie operationele doelstellingen:

3.2.1 Fysieke ruimte: Tijdige beschikbaarheid en bereikbaarheid van kwantitatief en kwalitatief voldoende ruimte voor een naar internationale maatstaven concurrerende bedrijfsomgeving en evenwichtige nationale en regionale groei.

3.2.2 Productiefactoren: Creëren en bewaken door de overheid van de randvoorwaarden die een optimale inzet van productiefactoren mogelijk maakt.

3.2.3 EZ als partner voor andere overheden en het bedrijfsleven: EZ signaleert knelpunten in het ondernemingsklimaat en reageert daarop en treedt op als zakelijke klant en partner in projecten, zowel richting andere overheden als richting het bedrijfsleven.

3.2.1 Fysieke ruimte: Tijdige beschikbaarheid en bereikbaarheid van kwantitatief en kwalitatief voldoende ruimte voor een naar internationale maatstaven concurrerende bedrijfsomgeving en evenwichtige nationale en regionale groei.

Operationeel doel 3.2.1begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen151,3217,566,144%
Reden afwijkingBelangrijkste oorzaak is vanuit 2001 naar 2002 doorgeschoven middelen van de TIPP. 

De verbetering van de fysieke ruimte om te ondernemen, werd door EZ in 2002 langs drie beleidslijnen nagestreefd:

A) Goede aansluiting tussen vraag en aanbod van ruimte voor bedrijventerreinen op nationaal en regionaal niveau.

B) Bereikbaarheid: goede bereikbaarheid van de economische centra, waaronder luchten zeehavens.

C) Regionaal economisch beleid: evenwichtige ontwikkeling economisch vitale steden en regio's.

Ad. A) Goede aansluiting tussen vraag en aanbod van ruimte voor bedrijventerreinen op nationaal en regionaal niveau.

Tabel 3.2.1.A: Prestatiegegevens bedrijventerreinen
EffectindicatorStreefwaardeRealisatie
Tijdige realisatie door andere overheden van kwalitatief en kwantitatief voldoende ruimte voor economische activiteiten op de juiste plek.• Inhaalslag herstructurering verouderde bedrijventerreinen in 2010 verricht.• Nieuwe omvangrijke herstructureringsopgave wordt voorkomen.• TIPP (Tender Investeringsprogramma's Provincies) heeft in 2002 bijgedragen aan het in gang zetten van 719 hectares nieuw (totaal vanaf start in 2001: 1 119 hectaren) en herstructurering van 1707 hectaren verouderd terrein (totaal vanaf start 2001: 2 587 hectaren).

Door de TIPP-regeling is bijgedragen aan de herstructurering van 2 587 ha.. Tevens zijn 1 119 ha. in ontwikkeling voor nieuwe bedrijventerreinen genomen. EZ heeft via het Grote Steden Beleid inspanningen geleverd op het gebied van herstructurering in de dertig grootste steden. Verder is via de Structuurfondsen een inspanning geleverd voor herstructurering van bedrijventerreinen in de economisch zwakkere regio's.

Er blijkt veel behoefte te zijn aan het DBT-programma, dat het duurzaam ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen en het duurzaam uitbreiden of herstructureren van bestaande terreinen stimuleert. De projectinitiatieven die het DBT-programma ondersteunt, vinden op een aanzienlijk deel van alle bedrijventerreinen plaats. Deze ondersteuning omvat raadgeving en het verstrekken van subsidie, de ontwikkeling en overdracht van kennis (studies, projectresultaten en ervaringen) en informatieverstrekking via website en helpdesk. Tot en met 2002 zijn 171 subsidie-aanvragen gehonoreerd.

Het uitvoeren van de verouderingsmonitor heeft een geactualiseerd beeld van de omvang van de herstructureringsopgave (te herstructureren oppervlakte) opgeleverd. Deze opgave wordt momenteel geanalyseerd. In het Actieplan Bedrijventerreinen, dat in het voorjaar van 2003 naar de Tweede Kamer wordt gezonden, worden de nieuwe cijfers verwerkt. Tevens worden deze meegenomen in de begroting 2004.

Ad. B) Bereikbaarheid: goede bereikbaarheid van de economische centra, waaronder lucht- en zeehavens.

Goed bereikbare economische centra zijn een belangrijk onderdeel van een internationaal concurrerend ondernemingsklimaat. EZ heeft in 2002 actief geparticipeerd in een aantal dossiers op dit gebied, zoals de totstandkoming van de wet Luchtvaart. Deze wet, die in 2002 door het parlement is aangenomen, zorgt er onder meer voor dat de vijfde baan van Schiphol in 2003 in gebruik kan worden genomen. Deze nieuwe start- en landingsbaan geeft Schiphol de mogelijkheid om binnen de milieurandvoorwaarden door te groeien.

Verder heeft EZ werk verricht op het gebied van de Zuiderzeelijn, het NVVP en de mainport Rotterdam. In 2002 heeft EZ tezamen met enkele andere nauw betrokken departementen een Memorandum van Overeenstemming over de ontwikkeling van de mainport Rotterdam gesloten met de gemeente Rotterdam, de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam. In dit Memorandum worden de rollen en verantwoordelijkheden verdeeld inzake de realisatie van de landaanwinning voor de Tweede Maasvlakte, de aanleg van natuuren recreatiegebieden en de intensiveringsprojecten in bestaand Rotterdams gebied. Daarnaast zijn financieringsarrangementen ontwikkeld. Met de ondertekening van het Memorandum is een belangrijke stap gezet in de verdere ontwikkeling van de Rotterdamse mainport.

In het eerste kwartaal van 2002 heeft de ICES (Interdepartementale Commissie Economische Structuur), in het kader van een eventuele investeringsimpuls 2002, op basis van grote nota's en ingediende projectvoorstellen een inventarisatie gemaakt van beleid dat noodzakelijk is om de economische structuur verder te versterken. Fysieke bereikbaarheid is een belangrijk thema binnen deze inventarisatie.

Doordat de budgettaire omstandigheden binnen het Fes – de belangrijke voedingsbron van investeringsimpulsen – geen ruimte boden, is besloten geen voorstel voor beleidspakketten te formuleren maar het verrichte werk in de vorm van een «Bouwstenenbrief» aan het Parlement aan te bieden.

De tweede helft van 2002 heeft de ICES een traject van heroriëntatie doorlopen, en op basis van opgedane ervaringen en de veranderende omgeving zijn nieuwe uitgangspunten geformuleerd. Fysieke bereikbaarheid blijft een centrale plaats binnen het ICES-domein innemen.

Ad. C) Regionaal economisch beleid: evenwichtige ontwikkeling economisch vitale steden en regio's.

Tabel 3.2.1.C: Prestatiegegevens Regionaal economisch beleid
EffectindicatorStreefwaardeRealisatie
Steden  
1. Oppervlakte gerevitaliseerde bedrijfsruimte in grote steden.1. Ontwikkeling conform individuele streefcijfers 2004 aangegeven in stedelijke ontwikkelingsplannen.1. Aan het einde van de convenantsperiode (2004) moeten steden laten zien wat zij hebben bereikt. De voortgang is beperkt.
   
2. Ontwikkeling werkgelegenheid individuele steden t.o.v. landelijk gemiddelde.2. Stijging middelgrote steden (G 21) hoger dan landelijk gemiddelde, grootste 4 dicht bij landelijk gemiddelde.2. De gem. groei van de G4 (2,7% per jaar) ligt in de periode 1994–2001 beneden het Ned. gemiddelde (2,85% per jaar). Tussen 2000 en 2001 was echter de banengroei in G4 hoger dan landelijk (2,8% per jaar). De gem. groei van de G21 ligt met 3,1% per jaar in de periode 1994–2001 iets boven het Nederlandse gemiddelde1
   
3. Verbetering gemeentelijk ondernemingsklimaat volgens benchmark.3a Hogere scores in herhalingsmeting eind 2001 op aangegeven verbeterpunten. 3b Voor grootste 25 collectief: verhoging van gemiddelde ondernemerswaardering voor gemeentelijke dienstverlening t.o.v. rapportcijfer 5,7 van eind 1999 en afname t.o.v. 1999-scores van gemiddelde behandelingsduur van vergunningen voor ondernemers: bouw (11,5 weken), milieu (20,5), parkeer (2,75).3a. In de herhalingsmeting van de benchmark (2002) scoren vrijwel alle steden op bijna alle onderdelen van het ondernemingsklimaat beter dan in 1999. 3b. Net als twee jaar geleden ligt oordeel net onder een zes. G4 gemiddeld 5,7 en totaal G25 5,9.Gemiddelde behandelingsduur vergunningen 2002:bouw: 10,6 weken;milieu: 21,2 weken;parkeer: 6,3 weken.
   
Noord Nederland  
1. Ontwikkeling werkgelegenheid t.o.v. landelijk gemiddelde.1. Snellere ontwikkeling werkgelegenheid om achterstand in te halen.Netto verwachte groei werkgelegenheid als gevolg van de uitvoering van Kompas tot en met 2002 bedraagt 4500 fte's.
2. Ontwikkeling in beschikbare bedrijventerreinen en kantoorruimte.2a Nieuwe terreinen: 1 000 ha in periode 2000–2007. 2b Revitalisatie: 1 100 ha bruto in periode 2000–2007. 2c Stationsgebieden:– 200 000 m2 nieuwe ruimte– 200 000 m2 gerevitaliseerde ruimte 2d Herbestemming en herontwikkeling 20 ha. niet goed gesitueerd terrein, waarvan 200 000 m2 tot kantoorruimte2a Tot en met 2002 : 130 ha. 2b Tot en met 2002: 222 ha. 2c. 275 000 m2 (t.m. 2002)5 800 m2 (t.m. 2002) 2d Nog niet bekend
   
Toerisme:  
1. Groei omzet toerisme1. Van € 25,9 mrd in 2000 tot € 34 mrd in 20052001: € 27,9 mrd
2. Groei bestedingen inkomend toerisme2a Groei bestedingen en marktaandeel inkomend toerisme.+ 9,3% tot € 8,2 mrd, marktaandeel nog niet beschikbaar
 2b Reële bestedingsgroei van het inkomend toerisme boven het NW-Europese gemiddelde+ 3% toeristen t.o.v. + 1,8% voor West Europa
3. Marktaandeel congressector3. Herovering plek bij eerste 6 landen op wereldranglijst van internationale congressen (2000: 7e)2001: 9e plaats
4. Verhoging multiplier t.o.v. 2001.4. Verhoging multiplier promotie-effectiviteit.van 38,6 in 2001 naar 42,1 in 2002

1 Bron: concept-jaarboek GSB 2003.

Grote stedenbeleid/stadseconomie

De werkgelegenheidsontwikkeling in de G30 was in de periode 1995–2000 positief; de groei in de G30 lag hoger dan het Nederlands gemiddelde. De groei in de G4 lag beneden het landelijke gemiddelde, die in de andere GSB-steden was bovengemiddeld. Dit resultaat is conform de streefwaarde. Sinds 2001 is echter sprake van een kentering. Deze omslag is vooral het gevolg van de algehele conjuncturele teruggang.

Eind 2002 heeft EZ een midterm-review gehouden, waarbij gesprekken met de steden over de voortgang en knelpunten zijn gevoerd. De herstructurering van bedrijventerreinen kwam hierbij als grootste knelpunt naar voren. Een deel van de steden geeft aan dat de doelstelling op dit terrein niet kan worden gehaald. Als voornaamste redenen hiervan worden de hoge kosten, de moeizame processen met veel betrokken partijen en de vertragende procedures genoemd. Dertien steden geven aan dat zij in totaal 1 243 ha. in de periode tot 2005 herstructureren. De andere steden hebben circa 40 projecten op dit terrein, waarbij geen opgaaf van het aantal hectares wordt gegeven.

In de herhalingsmeting van de Benchmark gemeentelijk ondernemingsklimaat (2002) scoren vrijwel alle steden op bijna alle onderdelen van het ondernemingsklimaat beter dan in 1999. Hierbij moet wel uitdrukkelijk worden vermeld dat het om bescheiden stijgingen gaat. Overigens is de afhandeltermijn van milieu- en parkeervergunningen aanzienlijk toegenomen.

Het daadwerkelijk halen van de prestatie-afspraken voor de huidige convenantperiode zal nog een flinke inspanning vergen. EZ wil de relatie met de steden verstevigen en gaat nadrukkelijker met de afzonderlijke steden in gesprek over de door hen te leveren prestaties en de stand van zaken in de uitvoering daarvan.

Het kabinet heeft in 2002 besloten dat stadseconomie in de volgende convenantsperiode een eigen pijler krijgt binnen het GSB-stelsel. Op dit moment is economie verdeeld over twee pijlers. De wijziging biedt mogelijkheden om economische structuur van steden integraler, en daarmee effectiever, te versterken. In die nieuwe situatie wordt EZ ook primair verantwoordelijk voor de economische prestatieafspraken met de steden.

Kompas voor het Noorden

EZ-Kompas is dat deel van het brede Kompasprogramma, waarop de bijdrage van EZ en de EU wordt ingezet. Het gaat dan voornamelijk om het deelprogramma Markt. Kompasbreed is de werkgelegenheidsdoelstelling eind 2006 18 000 netto fte; EZ-Kompasdoelstelling voor eind 2006 is 13 600 netto fte.

Eind 2002 is zo'n 43% van de Kompasperiode verstreken. Van het totale budget van EZ-Kompas was ultimo 2002 44% uitgeput, zodat het in financiële zin keurig op koers ligt.

In drie jaar is voor € 1,2 miljard aan projecten goedgekeurd, waarvan € 515 mln. afkomstig is van de publieke sector (EU, rijk, regio en lokale overheden) en € 680 mln van het bedrijfsleven.

Het verwachte werkgelegenheidseffect van de uitvoering van EZ-Kompas tot nu toe bedraagt netto 4500 fte's. Hierin ligt Kompas achter op de verwachting over de eerste drie jaar. Een voorwaarde voor het realiseren van deze verwachte effecten is dat goedgekeurde projecten volgens plan worden uitgevoerd. Voor een belangrijk deel zullen de effecten van het Kompasprogramma na 2006 worden gerealiseerd.

Dat EZ-Kompas globaal op koers ligt, neemt niet weg dat bijsturing op onderdelen nodig kan zijn, mede ingegeven door de conjuncturele ontwikkeling. Zo lopen de committeringen met betrekking tot bedrijventerreinen duidelijk achter bij de verwachtingen. Omgekeerd is voor kantoorruimte (uitgezonderd revitalisering) de doelstelling voor 2006 al ruimschoots gehaald.

Eventuele koerswijziging vindt plaats op basis van de resultaten van de lopende evaluatie van de Mid Term Review van Kompas/EPD-N-Nl, waarmee Ecorys-NEI al in 2002 begonnen is. De rapportage van deze externe evaluator komt in de loop van maart dit jaar beschikbaar.

Over het algemeen lopen de bedrijfsgerichte maatregelen boven verwachting.

Het budget van de IPR-Centraal is volledig belegd. De decentrale IPR-vestiging loopt minder dan verwacht door de economische tegenwind; de decentrale IPR-uitbreiding daarentegen loopt harder dan verwacht.

Op basis van het cijfermateriaal (CBS-statistieken t/m 2001) dat ingaat op de ontwikkeling van de economische structuur van Noord-Nederland kan geconstateerd worden dat eind negentiger jaren en 2000 t/m 2001 op de meeste deelindicatoren Noord-Nederland is ingelopen op de rest van Nederland. Daarmee is dus een bijdrage geleverd aan het wegwerken van het «faseverschil». De Mid Term Review zal ingaan op de verwachtingenvan de werkgelegenheidseffecten van Kompas aan het eind van de programmaperiode in 2006. Een zeer belangrijke factor is hoe lang de economische tegenwind zal aanhouden.

Overig regionaal beleid

Er was in 2002 veel vraag naar IPR-subsidies gericht op uitbreidings- en vestigingsinvesteringen in de door de Europese Commissie aangewezen gebieden (aantal gemeenten in Noord-Nederland, Twente en Zuid-Limburg). Het budget ad € 40 mln is aan 14 bedrijven gecommitteerd waarvan 12 betrekking hadden op vestiging in Noord-Nederland (8) en Zuid-Limburg (4) van een nieuwe onderneming. De overige 2 hadden betrekking op uitbreidingsinvesteringen, waar de betrokken ondernemingen een alternatieve investeringslocatie in een andere lidstaat van de EU met overheidssteun ter beschikking stond. Mede dankzij de IPR-subsidie werd door de concernleiding uiteindelijk besloten tot realisatie van de uitbreidingsinvesteringen bij hun bestaande vestiging in Noord-Nederland.

De investeringsprojecten waren afkomstig uit de Noordelijke landbouwverwerkende industrie (o.a. kaasproductie, weiverwerking, kauwgumproductie), toeristische sector (dierenpark), industrie (bioweefsel, betonmattenfabricage, fineerfabricage, industriële recycling van laagwaardige afval, luier- en verbandfabricage) en diensten (transportbedrijf, distributie van medische apparatuur, grootschalig evenementencomplex). De totale investeringsomvang bedroeg € 420 mln met een werkgelegenheidscreatie van ruim 1450 directe arbeidsplaatsen.

In het verslagjaar 2002 is de nieuwe aansturingsvorm inzake de subsidierelatie van de Regionale Ontwikkelings Maatschappijen (ROM's) met de overheid (EZ en de betrokken provincies) uitgewerkt. De subsidierelatie betreft de apparaatskostenondersteuning, die de ROM's jaarlijks ontvangen voor uitvoering van hun publieke kerntaken op het terrein van investeringsbevordering, ontwikkelingen innovatie, alsmede bedrijventerreinen. Hierdoor hebben EZ en de provincies de mogelijkheden gecreëerd van (bij)sturing over de te verrichten activiteiten door de ROM's. Tegelijkertijd is voortgang bereikt over het vaststellen van afrekenbare doelen per individuele ROM. Tot slot is in het kader van de apparaatskostenondersteuning voor de drie kleine ROM's (OOM, GOM en BOM) overeenstemming met de betrokken provincies bereikt om de financiële ondersteuning te verhogen. Die verhoging was noodzakelijk om een sluitende apparaatskostenfinanciering te krijgen van hun kerntaken.

In de afgelopen tijd heeft EZ samen met de provincies Gelderland en Overijssel een voorstel tot fusie tussen de GOM en de OOM besproken. De besluitvorming hierover zal in 2003 plaatsvinden. De regionale ontwikkelingsmaatschappijen hebben in 2002 wederom een belangrijke bijdrage geleverd aan het versterken van de economische structuur in de regio's. In haar regisserende rol met betrekking tot bedrijventerreinen is met name bij het vlot trekken van herstructureringsprojecten een belangrijke rol gespeeld. Bij de ontwikkelingstaak heeft men zich door actieve programma's en projecten gericht op het versterken van de innovatiekracht in de regio, vooral op het vergroten van de toepassing van ICT, Life Science en meer samenwerking in ketens en met kennisinstituten. Bijzonder is het omvangrijke programma dat in Limburg en Noord-Brabant is ontwikkeld voor de industrie.

Toerisme

Na de dramatische gebeurtenissen in 2001, de aanslagen in de VS en de MKZ-crisis, laat het inkomend toerisme in 2002 weer een opgaande lijn zien. De omzet voor de totale toerisme-sector voor 2002 is nog niet beschikbaar. Een nieuwe berekening over 2001 geeft een bedrag van€ 27,9 mrd.

De bestedingen uit het inkomend reisverkeer zijn in 2002 gestegen tot € 8,2 mrd, een stijging van 9,3% ten opzichte van 2001. Op basis van berekeningen over de eerste drie kwartalen van 2002 is het aantal buitenlandse gasten ten opzichte van 2001 toegenomen met 3% tot 9,8 mln, het aantal overnachtingen zelfs met 5% tot 26,8 mln. Het aantal Duitse gasten steeg met 5% tot 2,8 mln, waarmee bijna het niveau van 2000 weer is bereikt. Ook kwamen beduidend meer Belgen (+14%) en Fransen (+20%), m.n. vanwege de Van Gogh/Gaugain tentoonstelling. Bij de stijging van het aantal Aziatische gasten (+13%, m.n. Japanners) speelde de Floriade een belangrijke rol. Daarentegen is het inkomende toerisme vanuit Amerika zoals verwacht afgenomen (– 9% tot 1,1 mln), waar een naijleffect van 11 september 2001 aan ten grondslag ligt.

In relatie tot de ontwikkelingen in de omringende landen is de ontwikkeling in Nederland beduidend beter geweest. De gemiddelde stijging van het aantal gasten bedroeg volgens berekeningen van de WTO in West Europa 1,8%, tegen 3% groei in Nederland. De groei van het aantal overnachtingen met 5% lag ook beduidend hoger dan in de omringende landen Duitsland (– 1%), België (+1,8%) en Engeland (+2%). Bestedingscijfers zijn nog niet voor handen.

In 2001 nam Nederland op de ranglijst van internationale congresbestemmingen een 9e plaats in. Voor 2002 is de ranglijst nog niet beschikbaar.

De multiplier voor de promotie-effectiviteit geeft weer hoeveel extra buitenlandse bestedingen in Nederland het gevolg zijn van promotie-activiteiten, aangegeven als het directe bestedingsbedrag per geïnvesteerde promotie-euro. Deze multiplier is gestegen van 38,6 in 2001 naar 42,1 in 2002. Hiermee heeft promotie een duidelijke bijdrage geleverd aan de verhoging van de toeristische omzet.

Daarentegen is het inkomende toerisme van buiten Europa nog niet hersteld van de schok die de aanslagen in de VS hebben veroorzaakt. Ondanks een recente stijging ligt de omvang nog onder het niveau van 2000. Wel nam het aantal binnenlandse vakanties in 2002 toe.

3.2.2 Productiefactoren: creëren en bewaken door de overheid van de randvoorwaarden die een optimale inzet van productiefactoren mogelijk maakt.

Operationeel doel 3.2.2begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen390,4363,3– 27,1– 7%
Reden afwijkingBelangrijkste oorzaak betreft minder garantstellingen BBMKB vanwege tegenvallende conjunctuurontwikkeling. 

Deze operationele doelstelling wordt langs twee beleidslijnen ingevuld:

A) Bevorderen van ondernemerschap door optimale inzet van productiefactoren.

B) Bevorderen van duurzaamheid, o.a. door verbetering van de synergie tussen milieu en economie en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Ad. A) Bevorderen van ondernemerschap door een optimale inzet van productiefactoren.

Tabel 3.2.2.A: Prestatiegegevens Bevorderen ondernemerschap
EffectindicatorStreefwaardeRealisatie
Gebruik van de BBMKB regeling€ 0,45 mrd garanties in 4 000 kredieten, waarvan 60% starters.€ 0,36 mrd garanties in 2 779 borgstellingskredieten, waarvan 37% starters
Dynamiek van de markt: saldo van starters en stoppers in het MKB-segment.Hoger dan Europese concurrenten (Dld, B, UK, F).Saldo starters-stoppers over 2002 is 2% (meer starters). Daling mate van ondernemerschap minder sterk dan in andere EU-landen.

Gebruik van de BBMKB regeling

Het teruglopend aantal borgstellingskredieten was aanleiding om in de 2e suppletore begroting 2002 de streefwaarde bij te stellen tot 3 500 kredieten. De streefwaarde van € 450 mln bleef gehandhaafd. Het beleid is niet zozeer gericht op aantallen verstrekte borgstellingen als wel op het zo goed mogelijk benutten van het jaarlijks beschikbare garantiebudget, teneinde de toegang tot de kapitaalmarkt voor het MKB te optimaliseren.

Begin 2002 is de BBMKB gewijzigd, waardoor meer ondernemers in aanmerking komen voor de gunstige startersfaciliteit. Het starterscriterium is onder meer uitgebreid tot BV's, met een directeur-grootaandeelhouder. Ook is de startersfaciliteit zelf vereenvoudigd. Door de provisie voor een borgstellingskrediet afhankelijk te maken van de looptijd, ontstond een meer marktconforme provisiestructuur (van 2,0% tot 3,6%).

In de loop van 2002 bleek dat de uitbreiding van het startersbegrip met BV's niet voldoende op de praktijk was toegesneden. Daarom is de regeling per 1 januari 2003 aangepast, zodat thans ook directeur-grootaandeelhouders met meerdere BV's voor een starterskrediet in aanmerking kunnen komen.

Sinds begin 1999 is het Europees Investeringsfonds (EIF) partner bij de Borgstellingsregeling. Het contract is in 2002 verlengd tot ultimo 2003. Dankzij de financiële betrokkenheid van het EIF kan het jaarlijks beschikbare bedrag voor borgstellingskredieten met € 68 miljoen worden verhoogd tot € 454 miljoen.

De belangrijkste oorzaak van de afname van het aantal borgstellingen blijkt, volgens de deelnemende banken, de conjuncturele neergang te zijn. Hierdoor is de investeringsbereidheid bij het midden- en kleinbedrijf afgenomen, waardoor een geringer beroep op de borgstellingsregeling wordt gedaan.

Daarnaast is al jarenlang sprake van een trendmatige daling van het aantal borgstellingskredieten. Dit geldt met name bij de kleinere kredieten. De invloed van deze daling wordt overigens grotendeels gecompenseerd door een stijging van de gemiddelde omvang per borgstellingskrediet.

Tenslotte kon door de conjuncturele omslag niet ten volle worden geprofiteerd van de verhoging van het jaarlijkse budget aan borgstellingskredieten (op grond van de overeenkomst met het EIF). Een wat grotere onderuitputting sindsdien is daarvan het gevolg.

Van de ondernemers maakte 37% gebruik van de faciliteit voor starters. Onder de overige 63% bevinden zich waarschijnlijk ook starters die daaraan geen behoefte hadden. Er wordt nagegaan wat de omvang hiervan is.

Ondernemerschap

In de begroting 2002 is als indicator voor het ondernemerschapsbeleid gekozen voor het verschil tussen startende en stoppende bedrijven. Dit verschil bedroeg in 2002 2%. Dit betekent dat het aantal ondernemingen per saldo met 2% is gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor. Eind 2002 telde Nederland daarmee 757 000 bedrijven. Het aantal starters bedroeg in geheel 2002 45 000.

Een andere belangrijke meetwaarde voor ondernemerschap is de turbulentie. Deze meet de veranderingen in het totale ondernemingenbestand in Nederland als de optelsom van toeen uittreding. In 2002 bedroeg de turbulentie 14,7%.

Om het bovenstaande te relateren aan internationale omstandigheden zij verwezen naar de gegevens omtrent de Total Entrepreneurial Activity (TEA): het percentage van de beroepsbevolking dat bezig is met het opzetten van een eigen bedrijf of eigenaar is van een jong bedrijf (max. 42 maanden oud). Dit is niet exact gelijk aan het saldo starters-stoppers, maar geeft wel de best mogelijke indicatie vanuit een internationale bron. Globaal genomen daalde in Nederland de index voor de mate van ondernemerschap van 6.4 in 2001 naar 4.6 in 2002, een daling met 29%. Deze daling is minder sterk dan de daling in de tien overige EU-landen die in deze monitor zijn opgenomen (gemiddelde daling bedraagt 37%).

De daling in de index voor ondernemerschap wordt voornamelijk veroorzaakt door de sterke vertraging van de economische groei. Daarentegen is de rangschikking van de landen tamelijk stabiel. Deze wordt met name bepaald door cultuur en nationale instituties. Nederland heeft zich de laatste jaren daarin iets verbeterd (TEA1 ) en is daarmee gestegen in de ranglijst.

Intensivering van het ondernemerschapsbeleid

In de loop van 2002 is het ondernemerschapsbeleid van EZ geïntensiveerd. Kern hiervan is een meer geïntegreerde beleidsaanpak, zodat meer aandacht kan worden geschonken aan de samenhang tussen de verschillende aspecten van ondernemerschap. Hierdoor is het tevens mogelijk om de beleidseffecten beter in kaart te brengen.

Vanuit een consultatie onder 600 ondernemers is in 2002 een aantal speerpunten geïdentificeerd:

1. Verminderen van tegenstrijdige regelgeving;

2. Versnellen van het starten van een onderneming (verzamelbegrip voor verscheidene activiteiten die zijn gericht op het vergemakkelijken van het opstartproces. Voorbeeld: het aanvragen van een BTW-nummer);

3. Incubators/stroomlijning startersinitiatieven (stimuleren van de uitwisseling van kennis tussen kennisinstellingen en universiteiten en startende ondernemingen. Voorbeeld: actieplan facility sharing);

4. Aanpassen van de Faillissementswet (vergemakkelijken van het maken van een doorstart voor ondernemers die dreigen failliet te gaan).

In 2003 ontvangt de Tweede Kamer een verdere uitwerking van de beleidsagenda in een «Beleidsbrief Ondernemerschap».

Daarnaast heeft EZ de beleidsacties, zoals beschreven in de «Voortgangsrapportage De Ondernemende Samenleving» (kamerstuk: Voortgangsrapportage DOS, dec. 2001, EZ 01–708), voortgezet. Een kleine greep uit deze acties:

• Bedrijvenloket: er is een toolkit samengesteld met behulp waarvan overheidsinstanties in Nederland kunnen overgaan tot integratie van hun informatie-uitwisseling, zoals dat nu gebeurt in het Bedrijvenloket van de stad Groningen, de provincie Drenthe en de regio Noordwest Holland.

• MVO: oprichting van het kenniscentrum (zie verder onder onderdeel MVO).

• MKBalans: verdere aanscherping van dit instrument waarmee ondernemers hun immateriële activa in kaart kunnen brengen.

Ad. B) Bevorderen van duurzaamheid, o.a. door verbetering van de synergie tussen milieu en economie en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Duurzaamheid

In 2002 is het Energiecentrum in Houten operationeel geworden. Deze stichting is opgericht met als doel het faciliteren van brancheorganisaties en intermediairs bij het communiceren naar en ondersteunen van ondernemers om te komen tot energiebesparing, toepassing van duurzame energie en energiekostenreductie. De subsidie is toegezegd voor een periode van vier jaar (2002 tot en met 2005), waarna de stichting zelfvoorzienend moet zijn door middel van contributies e.d.

EZ heeft geparticipeerd in het World Summit on Sustainable Development (WSSD, september 2002 te Johannesburg). EZ heeft daarbij met name ingezet op een bredere definitie van «duurzaam» dan alleen het ecologische aspect: ook de economische en sociale component dienen erbij te worden betrokken.

Als follow up van de WSSD is onder leiding van de Staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking het nationale actieprogramma «Duurzame Daadkracht» ontwikkeld. Hierin is aangegeven hoe Nederland de afspraken uit «Johannesburg» in de praktijk wil brengen. EZ heeft daarbij met name de uitwerking van de afspraken ten aanzien van handel, investeringen en maatschappelijk verantwoord ondernemen op zich genomen.

Milieubeleid

Ter beantwoording van een motie van de Tweede Kamer bij de behandeling van het NMP 4 (kamerstuk: Vierde Nationaal Milieubeleidsplan, dossiernummer 27 801) is de mogelijkheid van internalisering van milieukosten nader bestudeerd. De conclusies gaven aan dat het internaliseren in de praktijk al in enige mate wordt gedaan. Deze conclusies zijn meegenomen bij de Uitvoeringsnotitie Milieubeleid van het Ministerie van VROM (kamerstuk: Milieubeleid 2002–2006, dossiernr 28 663).

De overheid verwacht met de NOx-emissiehandel de uitstoot van NOx verder terug te kunnen dringen. Tevens kan het handelssysteem voor het bedrijfsleven goedkoper zijn dan de huidige maatregelen.

De Milieuraad heeft op 10 december 2002 een richtlijn inzake een systeem voor handel in emissierechten van CO2 aangenomen. Hieraan heeft EZ, samen met het Ministerie van VROM en het Nederlandse bedrijfsleven, een grote inhoudelijke bijdrage geleverd door mee te denken met de Commissie en in te zetten op een effectief en duidelijk systeem. Dit systeem zal in 2005 in gebruik worden genomen. De komende periode wordt benut voor de voorbereiding van de implementatie van het handelssysteem, waaronder het vaststellen en toedelen van emissierechten per (soort) onderneming.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)

Tabel 3.2.2.B: Prestatiegegevens Maatschappelijk verantwoord ondernemen
EffectindicatorStreefwaardeRealisatie
Operationeel worden van kenniscentrum MVOKenniscentrum operationeel in 2002.Wordt operationeel in 2003.
Jaarverslagen met rapportage over MVO2% stijging per jaar.Geen stijging.

Operationeel worden van Kenniscentrum MVO

Het oprichten van de Stichting Kenniscentrum MVO verloopt volgens de procedure van de Comptabiliteitswet. Dit betekent onder meer dat begin 2003 de stukken ter oprichting zijn voorgelegd aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Jaarverslagen met rapportage over MVO

In de ondernemerschapsmonitor, editie winter 2002/2003, is een meting over MVO onder bedrijven opgenomen. Onderdeel hiervan is de vraag of bedrijven in een jaarverslag rapporteren over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De wintereditie 2002 van de Ondernemerschapsmonitor bevestigt het beeld dat de bewustwording over de maatschappelijke rol van bedrijven is toegenomen. Het percentage bedrijven dat aangeeft maatschappelijk verantwoord te ondernemen is met 20% gestegen ten opzichte van de voorgaande meting in 2001 en komt daarmee op 72%.

Het percentage bedrijven dat verantwoording aflegt, gerelateerd aan de bedrijven die naar eigen idee maatschappelijk verantwoord ondernemen, daalt echter. De bewustwording is dus wel toegenomen, maar de activiteiten lijken vooral op ad hoc basis plaats te vinden. Bedrijven stellen zichzelf nog geen doelen op gebieden van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, en leggen daarom ook geen verantwoording af over gestelde doelen.

Opvallend is dat bij de bedrijven met meer dan 100 werknemers het percentage bedrijven dat zegt verantwoording af te leggen over de gestelde doelen, bijvoorbeeld door middel van het uitbrengen van een jaarverslag, is gestegen van 35 naar 44%. Blijkbaar is het grootbedrijf al verder en stelt men zich veel vaker doelen en legt men daar ook verantwoording over af.

De maatschappelijke jaarverslaggeving staat, in relatie tot financiële jaarverslaggeving, nog in de kinderschoenen. Inzet van het beleid is daarom vooralsnog gericht op de kwalitatieve ontwikkeling van maatschappelijke jaarverslaggeving. Medio 2002 is hierover, op verzoek van het kabinet, een concept-richtlijn van de Raad voor de Jaarverslaggeving verschenen. Het Global Reporting Initiative (GRI), een aan de VN gelieerde organisatie, biedt bedrijven op dit terrein houvast door het publiceren van internationale richtlijnen voor maatschappelijke jaarverslaggeving. GRI heeft zich in 2002 in Nederland gevestigd. GRI zal zich inspannen om, samen met andere belanghebbende partijen bij maatschappelijke jaarverslaggeving, Nederlandse bedrijven vertrouwd te maken met haar richtlijnen. De Raad voor de Jaarverslaggeving zal medio 2003, in vervolg op bovengenoemde richtlijn, met een meer uitgebreid advies komen over maatschappelijke jaarverslaggeving. Uit onderzoek is gebleken (Statusrapport MVO, december 2002) dat er een opwaartse trend waarneembaar is in het aantal grote, veelal beursgenoteerde, ondernemingen met een maatschappelijk of duurzaamheidsverslag. Aan de verbetering van de jaarverslaggeving MVO gaat EZ bijdragen door het laten verstrekken van richtlijnen voor MVO in de jaarverslaggeving door de Raad van Jaarverslaggeving, het promoten van deze richtlijnen, het uitreiken van een jaarlijkse MVO-prijs en door het steunen van een project waarbij een toolkit wordt gemaakt voor MVO-verslaggeving.

3.2.3 EZ als partner voor andere overheden en het bedrijfsleven: EZ signaleert knelpunten in het ondernemingsklimaat en reageert daarop en treedt op als zakelijke klant en partner in projecten, zowel richting andere overheden als richting het bedrijfsleven.

Operationeel doel 3.2.3begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen29,714,8– 14,9– 50%
Reden afwijkingBetreft verschuiving compensatiemiddelen CV-regeling naar 2003–2004. 

Relatie EZ bedrijfsleven

In 2002 heeft EZ energie gestoken in het versterken van een gestructureerd netwerk met het bedrijfsleven. Op basis van de contacten met en kennis van het bedrijfsleven over ontwikkelingen in het ondernemingsklimaat, wordt het bedrijfsleven gewezen op specifieke kansen en beleidsontwikkelingen. Tegelijkertijd worden signalen en trends voor de beleidsontwikkeling ontsloten. Als voorbeeld kan worden gedacht aan de samenwerking tussen EZ, Justitie, BZK en de detailhandel voor een gezamenlijke aanpak van de bestrijding van criminaliteit.

In 2002 is een stageprogramma voor EZ-medewerkers opgezet. EZ-ers kunnen stagelopen bij ondernemingen, waardoor hun zicht op de dagelijkse praktijk in bedrijven wordt vergroot.

Ten behoeve van intern EZ-gebruik is het zogenaamde Bedrijfscontactensysteem verder uitgebouwd. Dit is een systeem waarin alle EZ-medewerkers kunnen aangeven welke contacten zij met welke onderneming hebben. Dit biedt ondersteuning bij de kennisopbouw over het bedrijfsleven.

Aan de operationele doelstelling wordt invulling gegeven langs drie beleidslijnen:

A) Bevorderen level playing field bedrijfsleven.

B) Stimulering van buitenlandse investeringen in Nederland.

C) De overheid stelt zich op als zakelijke klant en partner.

Ad. A) Bevorderen level playing field bedrijfsleven

Tabel 3.2.3.A: Prestatiegegevens Level playing field bedrijven
EffectindicatorStreefwaardeRealisatie
Zeescheepsnieuwbouw:Internationaal draagvlak voor een level playing field voor de scheepsbouwsector.Blijvend verbod EU op ordersteun.EU heeft eind 2002 besloten om tijdelijke ordersteun mogelijk te maken in verband met steunmaatregelen van de Zuid-Koreaanse overheid aan scheepsbouwers.
   
Inschakeling defensiegerelateerde bedrijven:  
• Aandeel Nederlandse bedrijven in Nederlandse defensie-aanschaffingen. • Continueren op niveau van 70%.Nog niet beschikbaar bij Ministerie van Defensie.
• Gerealiseerde invulling compensatieverplichtingen.• Gemiddeld € 350 mln per jaar.Daadwerkelijke realisatie in 2002: € 547 mln

Scheepsbouw

Naar aanleiding van marktverstorende maatregelen door Zuid-Korea heeft de EU besloten om opnieuw tijdelijk ordersteun voor een beperkt aantal scheepstypen toe te staan. Nederland heeft zich daar tegen verzet. Evenwel kon Nederland op te weinig medestanders rekenen. Daarop heeft EZ in 2002 voor de Nederlandse scheepsbouw een steunregeling opgesteld. Deze regeling, die eind 2002 aan de Europese Commissie ter goedkeuring is voorgelegd, is tot 1 april 2004 van kracht en heeft een omvang van € 60 mln.

Compensatiebeleid

De gerealiseerde invulling van de compensatieverplichtingen ligt hoger dan de gemiddelde jaarlijkse invulling. De streefwaarde is gemiddeld € 350 miljoen per jaar. Dit gemiddelde over meerdere jaren is nodig om de afgesproken compensatieverplichtingen binnen de overeengekomen termijn in te vullen. De gerealiseerde bedragen in een individueel jaar fluctueren omdat deze afhankelijk zijn van diverse operationele factoren. Een belangrijke is de omvang van de individuele opdrachten of projecten die in een jaar door de buitenlandse bedrijven kunnen worden verwezenlijkt. Aan de overschrijding van de streefwaarde in 2002 mogen dan ook niet te veel conclusies worden verbonden. Het gemiddelde over de jaren 1998 t/m 2002 is nu € 367 miljoen. In het tweede kwartaal van 2003 zal de Jaarrapportage Compensatiebeleid 2002 naar het parlement worden gezonden. Daarin worden de resultaten over 2002 nader toegelicht.

De Joint Strike Fighter (JSF) betreft een specifiek project ten aanzien van de inschakeling defensiegerelateerde bedrijven. In 2002 heeft het kabinet besloten tot deelname aan de ontwikkelfase van de JSF. Daartoe is in juni 2002 een Memorandum of Understanding tussen de Nederlandse en Amerikaanse overheid gesloten (Kamerstukken II 2001–2002, 26 488, 8). Tegelijkertijd is een medefinancieringsovereenkomst tussen de Nederlandse overheid en het Nederlandse bedrijfsleven ondertekend.

De tweede helft van 2002 is met name benut voor de monitoring van en ondersteuning bij de inschakeling van de Nederlandse industrie en instituten in het JSF-ontwikkelprogramma. Naar verwachting zullen begin2003 besluiten over de eerste concrete contracten tussen het Nederlandse bedrijfsleven en de Amerikaanse aannemers en toeleveranciers worden genomen.

In het tweede kwartaal van 2003 zal een uitgebreide rapportage over het JSF-project naar het parlement worden gezonden.

IBO Verwerving defensiematerieel

In 2002 is een interdepartementaal beleidsonderzoek naar de verwerving van defensiematerieel verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn in de zomer van 2002 naar de Tweede Kamer gezonden.

Kosten-batenanalyse Nederlands compensatiebeleid In 2002 is in

opdracht van EZ en het Ministerie van Defensie een analyse gemaakt van de kosten en baten van het Nederlandse compensatiebeleid. Deze analyse is eind 2002 naar de Tweede Kamer gezonden (EZ-02-562).

Naar verwachting zal het kabinet in de eerste helft van 2003 een kabinetsstandpunt uitbrengen ten opzichte van het interdepartementale onderzoek en de kosten-batenanalyse.

Ad. B) Stimulering van buitenlandse investeringen in Nederland.

Tabel 3.2.3.B: Prestatiegegevens Buitenlandse investeringen in Nederland
EffectindicatorStreefwaardeRealisatie
Omvang van de aangetrokken investeringen€ 450 mln in 80 projecten€ 137 mln in 71 projecten.
Hiermee gemoeide werkgelegenheid4 500 arbeidsplaatsen1904 arbeidsplaatsen
Percentage investeringen in high tech sectorenCirca 50%41%

De realisatiecijfers over 2002 blijven (op onderdelen) sterk achter bij de streefwaarden. Dit hangt nauw samen met een aantal ontwikkelingen die zich sinds het najaar van 2001 hebben voorgedaan. Deze ontwikkelingen hebben de acquisitie van buitenlandse investeringsprojecten zeer nadelig beïnvloed. Hoewel dergelijke veranderingen zich vaker voordoen, waren de intensiteit en mate van cumulatie hiervan in 2002 ongeëvenaard. De belangrijkste oorzaken voor het achterblijven van het acquisitieresultaat betreffen:

• De economische neergang in de belangrijkste wervingsgebieden;

• De – vooral als gevolg daarvan – inzakkende investeringsstromen;

• De teruglopende en in karakter veranderende acquisitieprojecten;

• Verbreding van de concurrentie;

• De relatieve verslechtering van het Nederlandse vestigingsklimaat.

De ontwikkelingen werden in de loop van 2002 al goed merkbaar, zodat bij 2e suppletore begroting is besloten de streefwaarden voor 2002 neerwaarts bij te stellen naar € 350 mln en 3 500 arbeidsplaatsen.

De belangrijkste wervingsgebieden, en dan met name de VS, verkeerden in economisch zwaar weer, terwijl de conjuncturele ontwikkeling juist een van de belangrijkste determinanten is voor het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten. Vooral de ICT-sector, die de laatste jaren een belangrijke bron van nieuwe high tech investeringsprojecten vormde, ondervond een sterke teruggang in 2002. De toestroom van buitenlandse investeringen naar Europa nam mede als gevolg hiervan sterk af.

De gemiddelde omvang van de aangetrokken investeringsprojecten daalde in 2002, voor het vierde achtereenvolgende jaar, fors. Dit gold met name qua aantal arbeidsplaatsen en geïnvesteerde bedrag.

Het karakter van de investeringsprojecten is ook in andere opzichten veranderd. Herstructureringen, uitbestedingen en het stimuleren samenwerkingsverbanden (waarin kennisuitwisseling een belangrijke rol vervult) winnen steeds meer terrein op traditionele «footloose» investeringen.

Noordwest-Europa en dus ook Nederland werd daarnaast geconfronteerd met een verbreding van de concurrentie om «footloose» investeringsprojecten. Voorheen minder kansrijke landen, zoals Hongarije, Tsjechië en Polen, werden succesvol bij het werven van potentiële buitenlandse investeerders.

Tevens was in 2002 sprake van een verdere verslechtering van de relatieve positie van het Nederlandse vestigingsklimaat. Ondanks positieve verhalen in The Economist en aanhoudend redelijk hoge posities op internationale concurrentieranglijsten (zoals de EIU en IMD), was (wederom) sprake van onder meer oplopende arbeidskosten per eenheid product, gebrek aan bepaalde categorieën hoogopgeleid personeel, relatieve verslechtering van het fiscale klimaat, tekort aan ruimte, knellende regelgeving (milieu, sociale zekerheid, arbeidsrecht) en toenemende onveiligheid. Deze knelpunten worden actief en stelselmatig onder de aandacht gebracht van beleidsmakers binnen en buiten EZ.

In het licht van bovenstaande ontwikkelingen heeft een heroriëntatie op de acquisitiestrategie plaatsgevonden. De voornaamste conclusie van deze heroriëntatie luidt dat EZ zich meer gaat richten op de werving van technologisch georiënteerde activiteiten van buitenlandse bedrijven en op het stimuleren van grensoverschrijdende technologische samenwerking. Deze accentverschuiving noopt wel tot een heroriëntatie op de wijze van resultaatmeting. De verdere concretisering hiervan wordt verwerkt in de EZ-begroting 2004.

Zoals in de begroting 2002 opgemerkt, is het belangrijkste instrument voor het aantrekken van buitenlandse investeringsprojecten het netwerk van buitenlandse EZ-kantoren in de economische centra van de wereld, waar zich het grootste potentieel aan op Europa gerichte buitenlandse investeringen bevindt. Conform planning is eind 2002 een nieuw kantoor in de Duitse stad Stuttgart geopend. Naar verwachting zal dit kantoor in 2003 de eerste resultaten opleveren.

Ad. C) De overheid stelt zich op als klant en zakelijke partner.

Tabel 3.2.3.C: Prestatiegegevens Overheid als klant en zakelijke partner
EffectindicatorStreefwaardeRealisatie
Operationeel worden PPS-keuzemodelOperationeel in 2002.Is vervallen, gemeld via 2e suppletore begroting 2002.
Ontwikkelen best-practice toets Europees aanbestedenIn 2002 operationeel.Uitgevoerd d.m.v. handreiking inkoop en aanbestedingsbeleid.
Opzetten helpdeskfunctie voor Europees aanbestedenIn 2002 operationeel.Nog niet gerealiseerd in 2002.

Interdepartementaal project Inkopen en Aanbesteden (PIA)

Visie «Meer waarde met PIA»

In het Actieplan PIA staat het streven om het inkoop- en aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid te professionaliseren centraal. Dit streven is vertaald in een visie op professioneel inkopen en aanbesteden. De visie wordt gedeeld door de aanbestedende diensten van de Rijksoverheid. Medio 2002 is deze visie door alle plaatsvervangend Secretarissen-Generaal van de departementen ondertekend.

Efficiencyslag inkoop

In de zomer van 2002 is in samenwerking met de coördinerend directeuren inkoop een voorstel gemaakt dat inzicht geeft in de besparingspotentie op inkoopgebied per departement. Dit is inclusief de buitendiensten en een totaaloverzicht van besparingspotentie bij de Rijksoverheid. In het voorstel zijn zo concreet mogelijke efficiencyverbeteringen genoemd, die tot concrete besparingen leiden. Het sluit zoveel mogelijk aan bij de Agenda voor de Rijksdienst die het Beraad van de Secretarissen-Generaal in juli 2002 heeft uitgebracht. In het najaar van 2002 hebben de SG's dit onderschreven.

Hulpfunctie decentrale overheden

In opdracht van de projectdirectie PIA heeft de VNG een handreiking inkoop- en aanbestedingsbeleid opgesteld voor decentrale overheden. Met de handreiking worden decentrale overheden geïnformeerd over het belang van een professioneel inkoop- en aanbestedingsbeleid. Verder wordt praktische informatie aangereikt voor het vormgeven en implementeren van dit inkoop- en aanbestedingsbeleid.

De coördinerend directeuren inkoop van de departementen hebben in het voorjaar 2002 aangegeven geen prioriteit te geven aan een helpdesk. Uit het behoeftenonderzoek, uitgevoerd onder leiding van de VNG, is gebleken dat de lokale overheden hieraan wel behoefte hebben. De projectdirectie PIA beziet op dit moment in samenwerking met IPO, VNG en UvW welke vervolgstappen kunnen worden genomen.

3.3 Groeiparagraaf

Zoals aangegeven in de begroting 2003 zal de algemene effect-indicator van dit artikel in 2004 vervangen worden. De investeringsquote wordt dan uitgebreid tot een ondernemingsklimaat-barometer.

4 DOELMATIGE EN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING

Onderdelen toelichting
4.0Formatie en budget
4.1Algemene doelstelling
 4.1.1 Strategie, monitoring en evaluatie
 4.1.2 Regelingenportfolio
4.2Operationele doelstellingen
 4.2.1 Energie-efficiency
 4.2.2 Duurzame energie
 4.2.3 CO2-reductie
 4.2.4 Internationaal beleid
4.3Groeiparagraaf

4.0 Formatie en budget

Relatief aandeel Energievoorziening in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-15.gif

in verplichtingen per onderdeelkst-28880-28-16.gif

in formatieplaatsenkst-28880-28-17.gif

4.1 Algemene beleidsdoelstelling

Bevorderen van een doelmatige en duurzame energievoorziening

In de liberaliserende energiemarkt heeft EZ een aantal krachtige stappen naar een doelmatige en duurzame energievoorziening gezet. De nieuwe context vraagt om nieuwe oplossingen om een betrouwbare, betaalbare en emissie-arme energievoorziening te realiseren.

Om een doelmatige en duurzame energievoorziening te creëren, heeft EZ heldere doelstellingen voor energiebesparing, duurzame energie en broeikasgasemissies. Deze doelstellingen zijn ingebed in nationale en internationale verplichtingen en afspraken. Het beleid om de doelen te bereiken berust in hoofdzaak op marktconforme, vraaggestuurde stimuleringsinstrumenten, regulering en afspraken. Door transitiemanagement wordt een brug geslagen tussen de voor de korte en middellange termijn gestelde doelen en de lange termijn oriëntatie.

In het Energierapport 2002 («Investeren in energie, keuzes voor de toekomst»; Kamerstukken II, 2001–2002, 28 241, 2) beschrijft EZ de veranderende omgeving, maar tevens de nieuwe oplossingrichtingen en het voorgenomen beleid. Het Energierapport 2002 indiceert dat de huidige, gerealiseerde en voorziene energiebesparing voldoende lijkt te zijn om de Kyoto-doelstelling te halen. Het besparingsbeleid zal daarom in de huidige omvang worden gehandhaafd.

Met betrekking tot de stimulering van duurzame energie kondigt het Energierapport de herziening van het duurzame energie instrumentarium aan. Het resultaat is de introductie van het wetsvoorstel Milieukwaliteit ElektriciteitsProductie MEP, die de investeringszekerheid voor producenten in duurzame energie doet toenemen. Het wetsvoorstel is in december 2002 door de Tweede Kamer aangenomen en verwacht wordt dat de MEP medio 2003 in werking zal treden.

EZ is in 2002 krachtig doorgegaan om CO2-reductie te realiseren met behulp van binnenlandse en buitenlandse maatregelen. Nederland is en blijft een voorloper in de wereld bij de realisatie van CO2-reducties in het buitenland door middel van Joint Implementation projecten. Daarnaast is in december 2002 het politieke besluit genomen over de introductie van een Europees emissiehandelssysteem. Aan de vormgeving van dit systeem heeft EZ een actieve bijdrage geleverd. In het Energierapport benadrukt EZ dat het noodzakelijk is om de samenhang tussen de instrumenten onderling en met het Europese beleid scherp in het oog te houden.

4.1.1 Ontwikkelingen t.a.v. strategie, monitoring en evaluatie in 2002

Het streven naar een doelmatige en duurzame energievoorziening vertaalt zich in een zoveel mogelijk marktconform en vraaggestuurd beleid met bijbehorende instrumenten.

Gezien de veranderende situatie in de energiemarkt, is het besparings- en duurzame energiebeleid op een aantal terreinen onder de loep genomen. Op basis van de ontwikkeling van strategische visies op deze terreinen is dit beleid verder aangepast. Belangrijke pijlers zijn de uitwerking van de lange termijnvisie op de energietransitie en de inspanning op het gebied van energieonderzoek en de rol hiervan bij technologische en maatschappelijke ontwikkeling.

Energietransitie

Transities zijn structurele, samenhangende veranderingen in meerdere domeinen van de samenleving. EZ is de trekker van de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Kernpunt van transitiemanagement is het sluiten van nieuwe coalities, zowel binnen de traditionele energiesector als daarbuiten. De overheid speelt daarbij de rol van regisseur vanuit haar eigen verantwoordelijkheid, maar met oog voor de verantwoordelijkheden, belangen en risico's die marktpartijen op weg naar een duurzame energiehuishouding zien. In 2001 is uit gesprekken met maatschappelijke actoren gebleken dat zij vier deelterreinen kansrijk achtten voor een transitie aanpak. Deze terreinen zijn Duurzaam Rijnmond, Biomassa Internationaal, Modernisering Energieketens en Nieuw Gas. In 2002 heeft EZ onderzocht of er actoren op deze vier concrete deelterreinen zijn die extra stappen willen zetten in de richting van een duurzame energiehuishouding en zich daaraan willen committeren. Het bleek dat op alle vier de terreinen voldoende interesse bij maatschappelijke actoren was om extra inspanningen te leveren, onder een aantal randvoorwaarden. In 2003 wordt dit onderwerp verder geconcretiseerd via het uitwerken van lange termijn visies, de definitie van experimenten en het concreet invullen van de randvoorwaarden.

In april 2002 is de Tweede kamer in het voortgangsbericht transities geïnformeerd over de voortgang van onder andere de energietransitie (Niet-dossierstuk 2001–2002, vrom020 562, Tweede Kamer).

Energieonderzoek

In de overgang naar een duurzame energiehuishouding is en blijft technologische en maatschappelijke ontwikkeling essentieel. De Tweede Kamer heeft in december 2001 de EnergieOnderzoekStrategie (EOS) (Kamersstukken II, 2001–2002, 28 108, nr. 1) goedgekeurd.

In 2002 is de implementatie van de EnergieOnderzoekStrategie (EOS) gestart. Belangrijk onderdeel van de implementatie is het opstellen van de energie R&D portfolio. Deze portfolio bepaalt waaraan de publieke middelen voor het lange termijn energieonderzoek in de toekomst wél, niet of minder besteed gaan worden.

Op basis van de resultaten van een consultatie van het veld, heeft EZ beleidsconclusies getrokken en een energie Research & Development-portfolio opgesteld. Deze portfolio heeft 17 speerpunten. EZ heeft deze 17 speerpunten verdeeld in de volgende vijf aandachtsgebieden:

– industriële efficiency verbetering;

– nieuw gas/schoon fossiel;

– biomassa;

– gebouwde omgeving;

– opwekking en netten.

Het creëren van het maatschappelijke draagvlak is hierbij noodzakelijk.

Het lange termijn energieonderzoek zal zich op de speerpunten binnen deze gebieden gaan richten. Iedere vier jaar zal de overheid de energie R&D portfolio bijstellen. Dit onderwerp wordt nauw afgestemd met de activiteiten onder «energietransitie».

Implementatie van de strategie leidt tot aanpassingen in het instrumentarium en de organisatie van het energieonderzoek. In 2002 zijn de gewenste aanpassingen bepaald en de noodzakelijke acties voor 2003 gepland.

4.2 Operationele beleidsdoelstellingen

De algemene beleidsdoelstelling wordt uitgewerkt in vier operationele doelstellingen, te weten:

4.2.1 Een verbetering van de energie-efficiëntie met 2% per jaar

4.2.2 Verhoging van het aandeel duurzame energie in de energievoorziening naar 10% in 2020 en 9% duurzame elektriciteit in 2010

4.2.3 Via CO2 reductiestimuleringsregelingen op een kosteneffectieve wijze bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van het klimaatbeleid

4.2.4 Bevorderen van realisatie van Nederlandse wensen op energiegebied in internationaal verband en van internationaal draagvlak voor Nederlandse aanpak.

4.2.1 Een verbetering van de energie-efficiëntie met 2% per jaar

Operationeel doel 4.2.1begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen81,762,9– 18,8– 23%
Reden afwijkingOp programma's energie-efficiency € 17, 7 mln lagere verplichtingen, grotendeels a.g.v. de omvorming van Novem BV tot agentschap. 

Energiebesparing is van belang voor de voorzieningszekerheid. Maar de hoogste prioriteit heeft op dit moment de ontwikkeling van de CO2-emissie en de geldende reductiedoelstellingen. De uitdaging voor het energiebesparingsbeleid is om, binnen de randvoorwaarden van een geliberaliseerde energiemarkt, deze doelstellingen te halen.

De voortgang van de energie-efficiëntie doelstelling wordt gemonitord en de over de ontwikkeling van de verbetering van de energie-efficiëntie is gerapporteerd in het Energierapport 2002.

Het besparingstempo in 2001 bedroeg 1,1%. Het besparingstempo over 2002 zal pas eind 2003 bekend zijn. In het Energierapport 2002 is aangegeven dat een besparingstempo van 1,3% per jaar voldoende is om de Kyoto doelstelling te halen. De doelstelling is dan ook per 2003 bijgesteld naar 1,3%, aangezien de intensiteit van het besparingsbeleid met name wordt bepaald door de bijdrage die dit levert aan het halen van de klimaatdoelstellingen.

Vanuit de coördinerende rol voor het besparingsbeleid heeft EZ in 2002 regelmatig het initiatief genomen om strategische zaken met betrekking tot de uitvoering van het specifieke en generieke energiebesparingsbeleid met de Ministeries van VROM, V&W en LNV te bespreken. Daarnaast bewaakt EZ de voortgang van de uitvoering van het energiebesparingsbeleid door de betrokken departementen. De Tweede Kamer wordt in de tweede helft van 2003 geïnformeerd over de resultaten van het in 2001 gevoerde besparingsbeleid.

De kern van het instrumentarium bestaat uit:

A) Afspraken met marktpartijen

B) Regulerende Energiebelasting

C) Fiscale en financiële instrumenten

D) Regelgeving.

A. Afspraken met marktpartijen

Tabel 4.2.1.A: Prestatie-indicatoren «Afspraken met marktpartijen»
InstrumentIndicatorStreefwaardeRealisatie
Convenant Benchmarking energie-efficiencyAantal energie-efficiencyplannen 2001–2004 ingediend200Ligt ruim op schema: Er zijn 213 aanvragen ingediend.
MJA2Aantal energiebesparingsplannen 2001–2004 geaccordeerd.800Ligt op schema (43)
Doorlopende MJA's (zakelijke dienstverlening).Uitvoering energiebesparingsplannen op schema.  
67%Ligt op schema.  

Convenant Benchmarking energie-efficiency

Het aantal energie-efficiency plannen (EEP's) dat tot eind 2002 is ingediend, bedraagt 213. Daarmee ligt dit onderdeel van het Convenant ruim voor op schema. Oorzaak hiervan is de gerichte communicatie om bedrijven erop te attenderen dat zij ook daadwerkelijk een plan moeten indienen. Een deel van die plannen is al beoordeeld en goedgekeurd. Begin vorig jaar is een tussenrapportage gepresenteerd. Daarin werd geconcludeerd dat de industrie de door haar gemaakte afspraken goed nakomt. Een en ander levert meer aan bezuinigingen van CO2 uitstoot op dan oorspronkelijk werd verwacht. In het derde kwartaal van 2003 zal een uitgebreide jaarrapportage inzake het Benchmarkconvenant en de Meerjarenafspraken (MJA's) naar de Tweede Kamer worden gezonden.

Meerjarenafspraken 2

Onder aansturing van EZ is Novem verantwoordelijk voor de uitvoering en organisatie van de Meerjarenafspraken 2 (MJA2). Een en ander ligt redelijk op schema: 19 branches zijn reeds toegetreden met in totaal 558 bedrijven. Eind 2002 waren er 208 energie besparingsplannen ingediend, waarvan 43 goedgekeurd. In de praktijk blijkt echter dat het opstellen van de energiebesparingsplannen en de Meerjarenplannen langer duurt dan gepland. Ook is de toetreding van het aantal gemeenten lager dan gewenst: op dit moment zijn er 15 gemeenten toegetreden. Er is een actieplan opgesteld om de gemeenten tot toetreding aan te sporen.

In 2002 kwam EZ twee keer bij elkaar met vertegenwoordigers van een specifieke branche en Novem om de praktische knelpunten in de zogenaamde «Overleggroep» te bespreken. Tevens organiseerde EZ het afgelopen jaar twee keer een MJA-Platform, waar alle toegetreden branches met de overheid de voortgang van het totaal aan MJA's bespraken.

Verbreding energie-efficiency

In het verslagjaar is het bedrijfsleven gestimuleerd om de mogelijkheden voor energiebesparing en -efficiency breder te zien dan alleen in het productieproces. Benadrukt is om de totale productieketen te bekijken, dus ook bijvoorbeeld het transport. Dit wordt onder andere bereikt doordat een inventarisatie naar de mogelijkheden tot verbreding verplicht in een MJA moet worden opgenomen.

Daarnaast is in 2002 binnen het project «Transitie naar een duurzame energiehuishouding» het deelproject «Modernisering Energie-efficiency in Ketens» (MEK) gestart. Dit project, waarbij ook deelnemende bedrijven van het Benchmarkconvenant zijn betrokken, heeft in het verslagjaar een onderzoek verricht naar de mogelijkheden om met systeeminnovaties en doorbraaktechnologieën de huidige stapsgewijze benadering te verrijken. Doel is gezamenlijk te komen tot een meer duurzame productiewijze die het innovatievermogen en kennisniveau van het Nederlandse bedrijfsleven versterkt. Na deze eerste verkenning wordt de aandacht de komende periode gericht op het ontwikkelen van een duidelijk organisatie- en beleidskader op hoog niveau met heldere doelstellingen, op het selecteren van enkele ketens en tegelijkertijd op het opzetten van concrete experimenten.

B Regulerende Energiebelasting

Conform het Regeerakkoord 1998–2002 is de Regulerende Energiebelasting (REB) in drie tranches fors verhoogd. De REB maakte in 2002 een substantieel deel uit van de prijs van gas en elektriciteit voor consumenten. Als gevolg van de degressieve tarieven is de hoogte van de belasting afhankelijk van het verbruik. In 2002 zijn de REB tarieven, afgezien van indexatie, niet verder verhoogd.

C Fiscale en financiële instrumenten

In 2002 zijn belangrijke stappen gezet in het efficiënter maken van het energiebesparinginstrumentarium. Voor de financiële en fiscale regelingen wordt als indicator de bij de doelgroepen gestimuleerde uitgaven voor energiebesparing gebruikt.

Tabel 4.2.1.C: Prestatie-indicatoren financiële en fiscale instrumenten (in € mln)
InstrumentStreefwaardenRealisatie
 R,D&D en marktintroInvesteringen 
Subsidie 2002   
BSE79 67
EINP 159154,9
Fiscaal 2002   
EIA 907,5Nog niet beschikbaar

R,D&D: Research, Development en Demonstration

Het realisatiecijfer voor bij doelgroepen gestimuleerde uitgaven voor energiebesparing komt uit op zo'n € 67 mln. Het programma Energiebesparing door Innovatie heeft hier in belangrijke mate aan bijgedragen. Dit programma heeft tot doel het realiseren van energiebesparing in de Nederlandse industrie en bij dienstverlenende bedrijven en instellingen. Hiervoor stimuleert het projecten die zich richten op de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën of de nieuwe toepassing van bestaande technologieën met energiebesparing als resultaat.

Daarnaast heeft het programma NEO (Nieuw energieonderzoek)1 aan de resultaten bijgedragen. NEO stimuleert nieuw energieonderzoek en helpt goede, concrete ideeën vooruit met advies en subsidie.

De realisatie van bij doelgroepen gestimuleerde uitgaven voor energiebesparing wijkt af van de streefwaarde aangezien het beleidsbudget voor energiebesparing behalve voor subsidies ook is ingezet voor opdrachten, studies, monitoring, ondersteuning van convenanten e.d. Daarnaast zijn middelen ingezet in het kader van de internalisering van het besparingsbeleid2 en zal een deel van het budget worden ingezet in 2003.

1) Energievoorzieningen in de non-profit en bijzondere sectoren (EINP)

Volgens cijfers van Senter is in 2002 met de EINP € 173 mln aan investeringen gecommitteerd. Hiervan werd € 18,3 mln geïnvesteerd in duurzame energie en € 154,9 mln in energiebesparende maatregelen. Hiermee is de streefwaarde nagenoeg gerealiseerd (€ 159 mln aan bij doelgroepen gestimuleerde uitgaven voor energiebesparing).

2) Energie Investeringsaftrekregeling (EIA)

De definitieve realisatiecijfers van 2002 zijn nog niet beschikbaar, omdat een deel van de ontvangen investeringsmeldingen nog in behandeling is of nog beoordeeld moet worden. De definitieve cijfers zullen in juni beschikbaar zijn. Het is gezien de opzet van de EIA niet mogelijk dit te vervroegen.

Op basis van de marktanalyses en de evaluatie is de EIA in 2002 aangepast. De aanpassingen impliceren een verscherping van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. Desalniettemin dreigde er een overschrijding van het geraamde fiscale beslag waarop de EIA per 26 september 2002 tot 1 januari 2003 tijdelijk buiten werking werd gesteld. Per 1 januari 2003 komen alleen projecten in het bezit van een bouwvergunning in aanmerking.

3) Warmtekrachtkoppeling (WKK)

In het Belastingplan 2002 worden de concrete maatregelen voor 2002 aangegeven.

Zo wordt aangegeven dat in veel gevallen de concurrentiepositie van WKK installaties niet gunstig is en wordt melding gemaakt van het, al dan niet tijdelijk, stilleggen van productie. Omdat een brede toepassing van WKK van groot belang is voor de Nederlandse klimaatdoelstelling, is toegezegd de afdrachtskorting per aan het net geleverde kWh in de REB van € 0,002 naar € 0,0057 te verhogen. Deze verhoging is, zoals toegezegd, na goedkeuring van de Europese Commissie met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 in werking getreden.

In 2002 is het instrument CO2-index voor WKK verder ontwikkeld, waarmee de meest efficiënte installaties meer gestimuleerd worden dan degene die onder het gemiddelde zitten. Invoering in het kader van de MEP is voorzien in 2003.

4) Energiepremieregeling (EPR)

In 2002 is de EPR geëvalueerd. Uit de evaluatie is gebleken dat de regeling veel free-riders heeft en relatief hoge uitvoeringskosten kent. Op basis van deze evaluatie is de regeling heroverwogen. Dit heeft geleid tot defiscalisering van deze regeling. Per 1 januari 2003 is EPR een subsidieregeling geworden die onder de verantwoordelijkheid van VROM valt. EZ blijft inhoudelijk verantwoordelijk voor het onderdeel huishoudelijke apparaten en duurzame energie «Achter de meter».

D Regelgeving

Ook in 2002 is de Wet Energiebesparing Toestellen ingezet om EU richtlijnen, betreffende de energie-etikettering en de minimum efficiencynormering van toestellen, te implementeren. Zo is etikettering voor airconditioning en ovens verplicht gesteld per 1 januari 2003 met een overgangsperiode tot 1 juli 2003. Voor CV-ketels en warmwatertoestellen zijn energie-etiketten nog steeds in voorbereiding. Ook zijn voor koel- en vriesapparatuur en wasmachines de energielabels aangescherpt.

4.2.2 Verhoging van het aandeel duurzame energie in het energieverbruik naar 10% in 2020 en 9% duurzame elektriciteit in 2010

Operationeel doel 4.2.2begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen51,249,7– 1,5– 3%
Reden afwijkingBijna geen afwijking door een saldo van lagere verplichtingen duurzame energie en hogere verplichtingen EINP-wind. 

De overheid heeft zich ten doel gesteld het aandeel van duurzame energie in de energievoorziening te vergroten tot 10% in 2020 en als tussendoelstelling 5% in 2010. Ten aanzien van duurzame elektriciteit gelden als doelstellingen 9% in 2010 en 6% duurzame elektriciteit in 2005. Voor de ontwikkeling van het aandeel duurzame energie en duurzame elektriciteit over het jaar 2001 wordt verwezen naar de realisatiecijfers duurzame energie zoals die op 28 november naar de Tweede Kamer (niet-dossierstuk 2002–2003, ez02000630, Tweede Kamer) zijn gestuurd. Ook in het Energierapport 2002 wordt hier op ingegaan.

In februari 2002 is dit Energierapport 2002 «Investeren in energie, keuzes voor de toekomst» naar de Tweede Kamer gestuurd. In het rapport is aangekondigd dat beleid op het gebied van duurzame energie de komende jaren in het teken zal staan van de stimulering en ontwikkeling van het aanbod van duurzame energie in Nederland, met name van de opties wind op zee en biomassa. Er wordt niet gekozen voor een verplicht aandeel duurzaam in het energieverbruik. Een dergelijke verplichting is er primair op gericht om de vraag naar duurzame elektriciteit te vergroten en niet het aanbod. Het huidige instrumentarium heeft inmiddels gezorgd voor een sterke groei in het verbruik van duurzame elektriciteit. Wat op dit moment vooral speelt, is dat de productiecapaciteit achterblijft bij deze groeiende vraag. Belangrijkste oorzaken zijn enerzijds problemen in de sfeer van de ruimtelijke ordening met betrekking tot windenergie en anderzijds een onvoldoende stabiel investeringsklimaat. In het Energierapport is een aantal acties aangekondigd en is een begin gemaakt met deze acties.

Ruimtelijke ordening en windenergie

Voor wind op zee wordt in 2003 een concessiestelsel ontworpen op grond van de Wet Beheer Rijkswaterstaatwerken (Wbr). Een concept van het wetsvoorstel is gereed gekomen in 2002. Op basis van dit concept is een bijeenkomst georganiseerd met marktpartijen die de verdere uitwerking van het voorstel mede zal bepalen. Ruimtelijke inpassing en de juridische verankering van een concessiestelsel dragen bij aan het benodigde gunstige investeringsklimaat voor offshore wind.

Inmiddels is een MDW-verkenning afgerond met daarin een globale analyse van de bestuurlijk-juridische knelpunten rond de huidige procedures en regelgeving die aan de orde is bij het realiseren van windenergieprojecten op land. De analyse bevat voorstellen voor oplossingsrichtingen met het oog op het wegnemen van onnodige belemmeringen, de gewenste substantiële verkorting van de doorlooptijd, verbetering van de kwaliteit van wetgeving en stroomlijning. Een groot deel van deze oplossingen wordt in het kader van de voorgenomen B4-operatie (Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf) nader uitgewerkt en op haalbaarheid beoordeeld. Doelstelling is om te komen tot stroomlijning, integratie en zo mogelijk bekorting van procedures. Deze operatie zal naar verwachting eind 2003 worden afgerond.

In 2002 zijn beleidsregels voor het plaatsen van windturbines langs spoor-, snel-, en vaarwegen gepubliceerd (V&W). Daarnaast is een helpdesk ingericht om de verschillende overheden te faciliteren bij hun inspanningen locaties voor windenergie vast te leggen in hun ruimtelijke plannen.

Biomassa

In het Belastingplan 2002 wordt gesproken over een tegemoetkoming voor inzet van biomassa in Kolencentrales (artikel 36u). Deze tegemoetkoming is gekoppeld aan het sluiten van een convenant en de goedkeuring door de Europese Commissie. Het convenant is op 24 april 2002 gesloten, maar goedkeuring door de Europese Commissie is nog niet verleend. Ondertussen is besloten (in het Belastingplan van 2003) om deze maatregel te defiscaliseren en stimulering van elektriciteitsopwekking uit biomassa onder te brengen in de MEP (Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie).

Investeringszekerheid

Een belangrijk element van een goed investeringsklimaat is de mate van zekerheid voor investeerders. Tot op heden is deze zekerheid beperkt, omdat de belangrijkste stimuleringsmaatregelen fiscale maatregelen zijn. Deze maatregelen kunnen jaarlijks worden aangepast. Met de introductie van het wetsvoorstel MEP (Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie) zal de investeringszekerheid toenemen, daar producenten gegarandeerd een vaste subsidie per kWh krijgen gedurende een periode van maximaal tien jaar. Het wetsvoorstel beoogt een krachtige en kosteneffectieve stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie. Via de MEP moet het nationale productiepotentieel beter benut worden. Op 18 december 2002 is het wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer en verwacht wordt dat de MEP medio 2003 in werking treedt. De precieze datum hangt af van de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer en het uiteindelijke oordeel van Brussel.

4.2.2.2 Aanpak en instrumenten

A Groene Markt

Op de groene markt wordt bij artikel 1 paragraaf 1.2.2.1.A.c ingegaan

B Afspraken

Tabel 4.2.2.2.B: Prestatie-indicatoren «Afspraken»
IndicatorStreefwaardeRealisatie
BLOW aantal provinciale plannen van aanpak gereed tbv 1500 MW wind op land in 20101211
AVI convenant op schemaJaJa
Convenanten «achter de meter» op schemaJaNee

Convenant Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW)

Inmiddels hebben 11 van de 12 provincies de plannen van aanpak ingediend en is grotendeels met de uitvoering ervan gestart. De provincie Friesland heeft in verband met het uitstel/afstel van IPWA uitstel gekregen tot 1 maart 2003. Eén van de provincies (Flevoland) heeft dit jaar haar taakstelling in het kader van BLOW reeds gerealiseerd.

Convenant Energie uit afval (AVI)

Dit convenant is volgens plan afgerond per 1 augustus 2002. De resultaten van het convenant zijn in principe gehaald, maar de resultaten zijn voor een deel afhankelijk van projecten waarvan al wel besloten is dat ze gerealiseerd zullen worden, maar waarvan daadwerkelijke realisatie nog niet heeft plaatsgevonden. Kema heeft een evaluatierapport opgesteld.

Convenanten achter de meter (gebouwgebonden duurzame energie)

In maart 2002 is een brief naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 49) waarin EZ heeft toegelicht waarom zogenaamde gebouwgebonden duurzame energieopties, of DEAM-opties (duurzame energie achter de meter), in de toekomst niet meer via specifieke programma's en convenanten zullen worden ondersteund. De reden is met name gelegen in het feit dat deze opties pas op langere termijn (na 2020) een substantiële bijdrage aan de duurzame energiedoelstelling zullen kunnen leveren. Bovendien werd geconstateerd dat convenanten op het gebied van gebouwgebonden duurzame energieopties een geringe effectiviteit in termen van mensen/middelen hebben. Ondersteuning van deze opties zal voortaan vooral via lange termijn R&D-programma's of generieke instrumenten (bijv. EPR) lopen. Er zal gekozen worden voor een meer integrale benadering (niet optiespecifiek) en er zal ingezet worden op aansluiting bij relevante beslissingen in de gebouwde omgeving (vraagzijde markt). Lopende convenanten voor deze opties zullen worden afgebouwd.

Het convenant warmtepompen, dat tot en met december 2003 loopt, ligt op schema en naar verwachting zullen de doelstellingen voor 2003 worden gehaald. Het zonneboilerconvenant is op 31 december 2002 beëindigd. De beoogde doelstellingen van dit convenant zijn niet gehaald. De overheid heeft voor voldoende (financiële) faciliteiten gezorgd, maar daarvan is niet optimaal gebruik gemaakt. De daling van de woningbouw, de EPN (Energie Prestatie Norm) van 1.0 (waarbij andere duurzame optieskosteneffectiever bleken) en de suboptimale afstemming tussen energiebedrijven enerzijds en producenten en installateurs anderzijds zijn als oorzaken aan te merken.

De partijen die betrokken zijn bij het zonne-energieproject «Stad van de Zon» in de gemeente Heerhugowaard hebben eind 2002 bij private financiers garantstelling voor het project gevonden, zodat de aan EZ gevraagde financiële zekerheidstelling niet meer nodig is.

C Fiscale en financiële instrumenten

De generieke fiscale en financiële instrumenten waarmee energiebesparing wordt gestimuleerd, zijn grotendeels ook van toepassing op duurzame energie. Voor de financiële en fiscale regelingen wordt als indicator gebruikt de bij doelgroepen gestimuleerde uitgaven voor duurzame energie. De hoogte van deze indicator is gebaseerd op ervaringscijfers uit de afgelopen jaren. De faciliteiten in de REB staan hierin niet genoemd omdat deze niet aangrijpen op de investeringen maar op de exploitatie of de aankoop van duurzame energie.

Tabel 4.2.2.2.C : Prestatie-indicatoren Fiscaal en financiële instrumenten (in € mln)
InstrumentStreefwaardenRealisatie
 R,D&D en marktintroInvesteringen 
Subsidie 2002   
BSE125 80,3 (verwacht)
EINP 1918,3
Fiscaal 2002   
EIA 118Nog niet beschikbaar

Besluit Subsidies Energieprogramma's (BSE)

Definitieve realisatiecijfers zijn nog niet beschikbaar. Een indicatie van de bij de doelgroepen gestimuleerde uitgaven voor duurzame energie komt nu uit op zo'n € 80 mln. Dit wijkt af van de streefwaarde (€ 125 mln) aangezien het beleidsbudget behalve voor subsidies ook is ingezet voor opdrachten, monitoring, ondersteuning van convenanten e.d. Voor duurzame energie ziet het er naar uit dat uiteindelijk ongeveer € 24 mln subsidie wordt toegekend. Bezien wordt of de definitieve realisatiecijfers over 2003 wel tijdig beschikbaar kunnen worden gesteld.

Energievoorzieningen in de non-profit en bijzondere sectoren (EINP)

In 2002 is middels de EINP voor € 18,3 mln aan duurzame investeringen uitgelokt. Hiervoor is € 3,4 mln subsidie verleend. De streefwaarde is dus vrijwel gehaald. Daarnaast is via de speciale EINP-voorziening voor investeringen in een windturbine door natuurlijke personen, voor ongeveer € 17 mln aan duurzame investeringen uitgelokt. Hiervoor is eveneens € 3,4 mln subsidie verleend.

Energie Investeringsaftrekregeling (EIA)

De definitieve realisatiecijfers van 2002 zijn nog niet beschikbaar, omdat een deel van de ontvangen investeringsmeldingen nog in behandeling is of nog beoordeeld moet worden. De definitieve cijfers zullen in juni beschikbaar zijn. Het is gezien de opzet van de EIA niet mogelijk dit te vervroegen.

Op basis van de marktanalyses en de evaluatie is de EIA in 2002 aangepast. De aanpassingen impliceren een verscherping van de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. Desalniettemin dreigde er een overschrijding van het geraamde fiscale beslag waarop de EIA per 26 september 2002 tot 1 januari 2003 tijdelijk buiten werking werd gesteld. Per 1 januari 2003 komen alleen projecten in het bezit van een bouwvergunning in aanmerking.

D Voorlichting

In de begroting is een evaluatie aangekondigd van het Projectbureau Duurzame Energie (PDE) en het Informatiecentrum Duurzame Energie (IDE) in 2002. Deze evaluatie is vertraagd en zal in de eerste helft van 2003 worden afgerond.

4.2.3 Via CO2-reductiestimuleringsregelingen op een kosteneffectieve wijze bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van het klimaatbeleid

Operationeel doel 4.2.3begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen53,1105,852,799%
Reden afwijkingVoor het CO2-reductieplan wordt gedurende het jaar, afhankelijk van de budgettaire behoefte geld opgevraagd van de aanvullende post. 

In het protocol van Kyoto heeft Nederland een reductie van broeikasgasemissie van 6% voor de budgetperiode 2008–2012 op zich genomen. Dit betekent een reductie van 50 Mton CO2-equivalent per jaar in de periode 2008–2012, waarvan de helft nationaal en de helft in het buitenland wordt gerealiseerd.

In de Evaluatienota klimaatbeleid 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 240, nr. 1) is uiteengezet dat vanwege nieuwe inzichten en veranderde omstandigheden een reductie van 40 Mton per jaar voldoende is.

Voor de buitenlandse maatregelen betekent dit dat er per jaar 20 Mton aan buitenlandse credits mogen worden aangeschaft. De instrumenten die EZ hiervoor gebruikt zijn de zogenaamde «flexibele instrumenten» en bestaan uit de tenders in het kader van Joint Implementation, de deelname aan het Prototype Carbon Fund van de Wereld Bank en emissiehandel.

Daarnaast levert EZ ook het leeuwendeel van de nationale maatregelen via het CO2-reductieplan en via maatregelen genoemd bij de operationele doelstellingen energiebesparing en duurzaam energiebeleid.

Tabel 4.2.3: Prestatie-indicatoren CO2-reductie
InstrumentIndicatorStreefwaardeRealisatie
Besluit subsidies CO2-reductieplan, vierde tenderHoeveelheid broeikasgasreducties1 Mton CO2 per jaar[2008–2012]3
ERUPT, eerste tenderHoeveelheid aangekochte claims op CO2-credits0,8 Mton CO2 per jaar[2008–2012]0,8
ERUPT, tweede tenderHoeveelheid aangekochte claims op CO2-credits1,2 Mton CO2 per jaar (*)[2008–2012]0,78
Prototype Carbon FundHoeveelheid aangekochte CO2-credits0,2 Mton CO2 per jaar[2008–2012]0,2

Het CO2-reductieplan subsidieert projecten die een bijdrage leveren aan het terugdringen van de CO2-reductieplan in Nederland. Bij het uitvoeren van het CO2-reductieplan krijgen de projecten met de beste kosteneffectiviteit, dat wil zeggen met de meeste CO2-reductie per subsidie-euro, voorrang.

Het CO2-reductieplan bestaat uit een aantal subsidieregelingen. EZ is verantwoordelijk voor de EZ regeling «Besluit subsidies CO2-reductieplan» en een aantal losse projecten dat niet op basis van een dergelijke regeling is geselecteerd. Onder de laatste categorie valt bijvoorbeeld het Wind Near Shore project.

Wind Near Shore (WNS)

De Planologische Kernbeslissing (pkb) procedure voor de locatiebepaling van het WNS (een locatie voor de kust bij Egmond aan Zee) is nagenoeg afgerond. Begin 2003 zal de Raad van State uitspraak doen in een tweetal beroepen dat is ingesteld naar aanleiding van pkb deel 4.

Via een selectieprocedure is in april 2002 een consortium van Shell/Nuon (Noordzeewind) verkozen als bouwer van het project. Volledige exploitatie van het project wordt voorzien in 2005.

Voor de realisatie van het WNS heeft Noordzeewind een beroep gedaan op het maximale subsidiebedrag (€ 27,23 mln) dat in het kader van het CO2-reductieplan is gereserveerd. Een beschikking over de toewijzing van subsidie aan Noordzeewind is thans te verwachten in 2003.

Besluit subsidies CO2-reductieplan

Voorjaar 2002 is de vierde tender (€ 68,07 mln) van de EZ-regeling van het Besluit subsidies CO2-reductieplan gesloten. In de vierde tender is voor 3 Megaton aan CO2-reductie gecommitteerd. Hiermee is de streefwaarde ruimschoots gehaald en in één klap 8% van de totale binnenlandse doelstelling gerealiseerd.

Ook is in het najaar van 2002 een vijfde tender (met een budget van € 35 miljoen) geopend. Deze sloot december 2002. Over de resultaten van de tender kan op dit moment nog weinig gezegd worden, omdat de beoordeling van de aanvragen nog dient plaats te vinden.

In een reactie van EZ op de evaluatie van de EZ-regeling (Kamerstukken II, 2002–2003, 25 026, 13) is aangekondigd dat de EZ-regeling zal worden aangepast. Hiertoe wordt voortaan de kosteneffectiviteit berekend op basis van de optelsom van alle voor het project beschikbare overheidssubsidies en fiscale faciliteiten. Dit wordt de «overheidskosteneffectiviteit» genoemd. Door de overheidskosteneffectiviteit als criterium te nemen wordt het effect van de bijdrage vanuit de overheid als geheel genomen, waardoor de concurrentie tussen subsidieaanvragers eerlijker wordt.

Flexibele mechanismen

Hoofdargument voor Nederland om internationaal een voortrekkersrol te vervullen op het gebied van Joint Implementation (JI), het Clean Development mechanism (CDM) en CO2-emissiehandel, is het geven van een prijs aan CO2. Als klimaatbeleid werkelijk moet leiden tot een kostenefficiënte vermindering van broeikasgassen in de atmosfeer, is het essentieel dat enerzijds het uitstoten van CO2 geld gaat kosten, en anderzijds het terugbrengen van die uitstoot een aantrekkelijke zaak wordt waarmee zelfs geld valt te verdienen. Om de markt voor CO2 verder tot ontwikkeling te brengen en tegelijk de Nederlandse klimaatdoelstelling te dienen, heeft EZ in 2002 nieuwe instrumenten ontwikkeld om CO2 aan te kopen, die in 2003 zullen worden ingezet.

Joint Implementation

De contracten hebben betrekking op aangekochte claims op CO2-credits voor de periode 2008–2012, uiteraard onder de voorwaarde dat de gecontracteerde projecten daadwerkelijk worden gerealiseerd. De tweede tender van ERUPT heeft geleid tot de ondertekening van drie contracten voor de aankoop van in totaal 3,9 Mton CO2-reductie (0,78 Mton per jaar). Hiervoor zijn drie contracten ondertekend (waarvan de laatste op 17 januari 2003). De verwachting is dat in het voorjaar van 2003 een vierde contract wordt ondertekend. Dat brengt het totale resultaat van de tweede tender van ERUPT op 5,2 Mton CO2 (1,04 Mton per jaar) tegen een gemiddelde prijs van € 4,80 per ton CO2-eq.

In het najaar van 2002 is ERUPT voor de derde maal opengesteld. Dit zal leiden tot gunning van projecten en aankoop van CO2-reductie in 2003.

Het Prototype Carbon Fund (PCF) van de Wereld Bank heeft samen met Nederland een leidende rol op JI en CDM terrein. Er zijn, conform plan, contracten getekend voor 15 projecten voor ruim 10 Mton. Nederland krijgt hiervan ruim 0,2 Mton. Omdat PCF goed loopt, heeft EZ besloten voor nog eens $5 mln extra deel te nemen in dit fonds. De totale bijdrage komt daarmee op $15 mln.

Om extra zekerheid in te bouwen dat de reducties via het JI-mechanisme kunnen worden gerealiseerd, zijn door EZ in 2002 aanvullende instrumenten ontwikkeld, namelijk samenwerking met multilaterale financiële instellingen, en een openbare aanbesteding om via private banken en fondsen CO2 aan te kopen. Het is de bedoeling om begin 2003 een tender voor hen te openen.

Emissiehandel

In de Milieuraad van december 2002 is een politiek akkoord bereikt over een richtlijn die de invoering van een systeem van CO2-emissiehandel regelt, vanaf 2005, voor een groep van 4000 à 5000 energie-intensieve Europese bedrijven. Nederland is een groot voorstander van een dergelijk systeem. EZ heeft samen met andere departementen en bedrijven een proef allocatieplan gemaakt, waarin de (on)mogelijkheden en de gevolgen van verschillende methoden van allocatie van emissierechten zijn onderzocht. Deze proef vormt het uitgangspunt voor implementatie van de richtlijn.

4.2.4 Het bevorderen van realisatie van de Nederlandse wensen op energiegebied in internationaal verband en van internationaal draagvlak voor de Nederlandse aanpak

Operationeel doel 4.2.4begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen0000%

EZ hanteert de volgende twee instrumenten voor het invullen van deze doelstelling:

• coördinatie EU/ECT/IEA/IEEA

• bilaterale relaties (China, Zuid-Afrika,Indonesië)

a) Coördinatie EU/ECT/IEA/IEEA:

Eind 2002 is in de EU raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie overeenstemming bereikt over de nieuwe richtlijnen voor de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt. Hieraan is uitvoerig overleg vooraf gegaan zowel in EU-verband als bilateraal. Mede hierdoor kon een gunstig compromis bereikt worden. De specifieke Nederlandse belangen t.a.v. gasopslag en stroometikettering werden gerealiseerd.

Het bilaterale overleg met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk over het Energierapport 2002 en de Duitse en Engelse energienota's welke omstreeks dezelfde tijd verschenen, heeft voor ons een versterkte internationale inbedding van het energierapport tot gevolg gehad.

b) Bilaterale relaties (Indonesië, China, Zuid-Afrika):

Indonesië: Voor de jaarlijkse bijeenkomst van de energiewerkgroep, die dit keer in Nederland heeft plaatsgevonden, was de belangstelling van overheid en energiebedrijfsleven uit Indonesië groter dan ooit. Samenwerking vindt onder meer plaats op het gebied van energiebeleidsontwikkeling in Indonesië en technische regelgeving voor de elektriciteitssector. Stimulering van de samenwerking wordt nu minder nodig. Het ligt in de bedoeling om eind 2004 de samenwerking met Indonesië te beëindigen.

China: het programma met China kenmerkte zich door het inzetten van de afbouw van een jarenlange samenwerking, sinds 1995, waarbij vele energieonderwerpen aan de orde zijn geweest. Op verzoek van China is aandacht besteed aan «duurzaam bouwen». Eind 2004 zal de samenwerking met China worden beëindigd, aangezien het dan aan zijn doel heeft beantwoord.

Zuid-Afrika: de samenwerking met Zuid-Afrika zal met ingang van 2003 formeel afgesloten worden.

4.3 Groeiparagraaf

Voor artikel 4 van het jaarverslag worden geen verbeteringen voorgesteld.

5 BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN

Onderdelen toelichting
5.0Formatie en budget
5.1Algemene doelstelling
5.2Operationele doelstellingen
 5.2.1 Europese interne markt
 5.2.2 Multilaterale handels- en investeringssysteem
 5.2.3 Nederlandse participatie en presentie
5.3Groeiparagraaf

5.0 Formatie en budget

Relatief aandeel Buitenlandse Economische Betrekkingen in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-18.gif

in verplichtingen per onderdeelkst-28880-28-19.gif

in formatieplaatsenkst-28880-28-20.gif

5.1 Algemene beleidsdoelstelling

Nederland heeft economisch belang bij wereldwijd open markten voor handel en investeringen. EZ ijvert ervoor dat de internationale economische rechtsorde én marktwerking worden versterkt. Voorts bevordert EZ dat Nederlandse bedrijven op gelijke voet kunnen concurreren met buitenlandse ondernemingen en faciliteert EZ, via bilaterale en multilaterale diplomatie en de inzet van handels- en investerings-bevorderende instrumenten, Nederlandse ondernemingen die buiten de grenzen actief zijn of willen zijn. Het gaat daarbij om exporteren, investeren en andere vormen van internationale economische samenwerking en kennisoverdracht.

Alle activiteiten die EZ in 2002 heeft ontplooid, stonden in het teken van de hierboven geformuleerde algemene beleidsdoelstelling. Vastgesteld kan worden dat de algemene beleidsdoelstelling in 2002 niets aan actualiteitswaarde heeft ingeboet. Integendeel, door de kwakkelende wereldeconomie is het belang van de doelstelling alleen maar groter geworden.

Nederland had en heeft nog steeds groot belang bij: het slechten van zoveel mogelijk handels- en investeringsbarrières, het vervolmaken van de binnen afzienbare tijd vergrote Europese interne markt, het creëren van een international level playing field voor ondernemingen en het verlagen van de transactiekosten waarmee ondernemingen bij het internationaal zakendoen te maken hebben.

5.2 Operationele doelstellingen

Om invulling te geven aan de hierboven geformuleerde algemene doelstelling onderscheidt EZ de onderstaande drie operationele doelstellingen:

5.2.1 Het vervolmaken en uitbreiden van de Europese interne markt;

5.2.2 Het verder uitbreiden en versterken van het open multilaterale handels- en investeringssysteem;

5.2.3 Het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en presentie van Nederlandse bedrijven en producten op buitenlandse markten, nabije zowel als veraf gelegen.

5.2.1 Vervolmaking en uitbreiding van de Europese interne markt

Operationeel doel 5.2.1begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen2,92,8– 0,1– 3%

Deze doelstelling bestaat uit de volgende elementen:

A) Vervolmaking van de Europese interne markt

B) Uitbreiding van de Europese interne markt

A) Vervolmaking van de Europese interne markt

De volgende onderwerpen dragen rechtstreeks bij aan deze (sub)doelstelling:

Raad voor Concurrentievermogen

Mede door toedoen van EZ is medio 2002 in Sevilla de Raad voor Concurrentievermogen in het leven geroepen. EZ heeft een actieve lobby ingezet bij betrokkenen in Nederland en in andere lidstaten en gepleit voor het instellen van deze Raad. Nederland heeft zich actief opgesteld om tot een daadwerkelijke integratie van de drie Raden (waar deze Raad uit voortkomt: interne markt, industrie en onderzoek) tot stand te brengen.

In december 2002 is een ambtelijke High Level Group voor Concurrentievermogen en Groei opgericht om strategisch zogenaamde horizontale onderwerpen op te pakken en tevens de Voorjaarstop voor te bereiden.

Staatssteun

In 2002 heeft een evaluatie plaatsgevonden van het interdepartementale steunoverleg (ISO) en de naleving van de formele en materiële steunregels. Op basis hiervan is een standaard aanmeldingsprocedure opgesteld waarin rijksbrede afspraken voor de meldingsprocedure zijn vastgelegd. Hierin zijn o.a. afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheid van de lidstaten en de decentrale overheden bij de melding en de doorgeleiding van steunmeldingen, de betrokkenheid van meerdere ministeries bij steunmeldingen en de rol van het ISO. De afspraken zijn binnen ISO-kader vastgesteld en worden momenteel al toegepast. Om binnen EZ de consistentie te vergroten en meldingen te stroomlijnen is in 2002 het Kenniscentrum staatssteun opgericht. Er is een interne standaardprocedure met betrekking tot de melding van steunmaatregelen opgesteld. Het kenniscentrum heeft een adviserende rol en zorgt voor consistentie van meldingen van de diverse onderdelen.

Cardiff1

In het kader van de Cardiff procedure is in 2002 het Nederlandse landenrapport2 uitgebracht. In dit rapport wordt aangegeven hoe de stand van zaken is met betrekking tot de structurele hervormingen in Nederland. Dit rapport zal belangrijke input zijn bij de voorbereiding van de Europese voorjaarstop in 2003 en wordt gebruikt bij het opstellen van de Globale Richtsnoeren voor het Economisch Beleid.

Klachtenloket

In 2002 heeft EZ via het Klachtenloket Europese Markt diverse bedrijven kunnen helpen bij het oplossen van problemen die zij ondervonden bij het zakendoen (lees: handelsbelemmerende overheidsmaatregelen) binnen de interne markt. Andere lidstaten kennen vergelijkbare contactpunten voor het bedrijfsleven. Om de coördinatie tussen de nationale contactpunten te verbeteren, heeft de Europese Commissie een nieuw systeem voor effectieve probleemoplossing opgezet (SOLVIT1 ). SOLVIT is een on line netwerk waarop de contactpunten in alle lidstaten zijn aangesloten dat problemen van burgers en bedrijven binnen 10 weken probeert op te lossen. SOLVIT is sinds juli 2002 operationeel. De klachten in SOLVIT gaan met name over wederzijdse erkenning van diploma's, sociale zekerheid, markttoegang van producten en belastingen. Om de bekendheid van het klachtenloket te vergroten zijn in 2002 artikelen in verschillende media geplaatst. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat het aantal en de aard van de ingediende klachten geen goed aangrijpingspunt vormen voor de ontwikkeling van een effectindicator.

Interne Markt

De interne markt index (IM-index), opgesteld door de Commissie, geeft aan of en in welke mate vorderingen zijn gemaakt met het verbeteren van de werking van de interne markt. Deze index is opgenomen in het Scorebord van de Interne Markt (november 2002). De IM-index geeft aan dat de sedert 1992 geboekte vooruitgang voor de EU als geheel circa 40% bedraagt. Daarnaast zijn ook IM-indexen voor de afzonderlijke lidstaten berekend. De IM-indexen van Nederland, België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk blijken in de periode 1992–2002 ongeveer even snel gestegen als die van de EU als geheel. Op zichzelf bezien is dat vrij logisch omdat deze landen van meet af aan deel uitmaken van de EU en al veel interne marktregels hadden doorgevoerd vóór 1992. De stijging van de IM-indexen van Portugal, Griekenland, Denemarken het Verenigd Koninkrijk en Ierland blijkt aanzienlijker langzamer te zijn verlopen dan die van de EU als geheel, terwijl de indexen van Finland, Spanje, Italië, Zweden en Oostenrijk aanzienlijk meer gestegen zijn dan die van de EU als geheel. Geconcludeerd kan worden dat het Nederlandse interne marktbeleid in de breedst mogelijke zin effect heeft gesorteerd. Sedert 1992 is er constant vooruitgang geboekt in de richting van de door het interne marktbeleid nagestreefde doelen.

B) Uitbreiding van de Europese interne markt

EZ heeft zich in 2002 i.s.m. andere departementen actief bezig gehouden met de totstandkoming van de Nederlandse standpuntbepaling inzake de EU-uitbreiding. EZ heeft er met name op toegezien dat de hand is gehouden aan de vereisten in hoofdstukken als mededinging /staatssteun en vrij verkeer van kapitaal en aan de economische criteria waaraan de 10 verst gevorderde kandidaat-lidstaten moeten voldoen alvorens zij kunnen toetreden tot de EU. Tijdens de Europese Raad te Kopenhagen (12–13 december 2002) is besloten dat deze 10 in 2004 kunnen toetreden. Voor Roemenië en Bulgarije is een geactualiseerde Road Map voor de onderhandelingen vastgesteld.

5.2.2 Het verder uitbreiden en versterken van het open multilaterale handelsen investeringssysteem

Operationeel doel 5.2.2begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen6,05,3– 0,6– 11%

Deze doelstelling bestaat uit de volgende elementen:

A) Handhaving, uitbreiding en versterking van het multilaterale handelsstelsel en bevordering van een doorzichtig, stabiel en vrij investeringsklimaat

B) Bevordering van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen over de grenzen

A) Handhaving, uitbreiding en versterking van het multilaterale handelsstelsel en bevordering van een doorzichtig, stabiel en vrij investeringsklimaat

Ten aanzien van het multilaterale handelssysteem is ook in 2002 ingezet op het bijdragen aan de WTO-onderhandelingen, met name wekelijks in EU-kader.

Voor goede input in de onderhandelingen is het van belang goed geïnformeerd te zijn over de belangen van de diverse (Nederlandse) spelers en hen op hun beurt goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in WTO-kader. Hiertoe wordt o.a. interdepartementaal vooroverleg voor de onderhandelingen georganiseerd. Verder worden Tweede Kamer, bedrijven en NGO's op structurele basis geïnformeerd om bij te dragen aan de kennis bij maatschappelijke groeperingen over de WTO-onderhandelingen en over de achtergronden van het beleid van de regering. Regulier overleg met Kamer, bedrijven en NGO's verschaft EZ tevens meer inzicht in de visie op /zorgen over de onderhandelingen van deze groeperingen.

Dit heeft tot de volgende resultaten geleid:

– In maart 2002 is in samenwerking met VNO-NCW een seminar voor het bedrijfsleven gehouden om het bedrijfsleven op de hoogte te stellen van mogelijke kansen /bedreigingen als gevolg van de lopende WTO-onderhandelingen.

– In samenwerking met VNO-NCW en ICC/Nederland werd een elektronisch netwerk ontwikkeld voor snelle communicatie met het bedrijfsleven over handelspolitieke aangelegenheden.

– EZ heeft in 2002 een studie laten doen naar de voordelen van de lopende WTO-ronde voor de Nederlandse economie. Daaruit blijkt dat Nederland relatief veel van de vruchten plukt, nl. ter grootte van 2% van het BBP (Nederland heeft een aandeel in de wereldeconomie van 1,2%). Het rapport is in december 2002 aan de Kamer verzonden. De studie, waarvan de methodologie vergelijkbaar is met studies van de Wereldbank, IMF en OESO, heeft inmiddels ook internationaal de aandacht getrokken van de OESO en WTO.

– In het staalconflict met de VS is geprobeerd om de direct door de Nederlandse staalindustrie geleden schade (als gevolg van extra heffingen) zoveel mogelijk te beperken. Er is gepleit voor zo veel mogelijk uitsluitingen van de Amerikaanse maatregel (deze lobby is ten dele geslaagd). Verder is in december 2002 een stap gezet op weg naar wereldwijde afspraken over het afschaffen van marktverstorende subsidies in de staalsector.

Ter bevordering van een doorzichtig, vrij en stabiel investeringsklimaat zijn de volgende resultaten behaald.

– In 2002 zijn zeven Investerings Beschermings Overeenkomsten (IBO's) ondertekend (Belize, Gambia, Joegoslavië, Kazachstan, Libanon, Namibië, Tadzjikistan) en negen IBO's uitonderhandeld (Armenië, Burundi, Dominicaanse Republiek, Guinea-Bissau, Laos, Macau, Mali, Namibië, Zambia).

– Tevens heeft EZ zich ingezet voor het afronden en publiceren van de OESO studie «FDI for Development» welke een goede ondersteuning biedt voor de (internationale) discussie over investeringsbeleid.

Ten aanzien van de bijdrage aan lastenvermindering bij handel, heldere procedures voor het bedrijfsleven in het kader van exportcontrole, het aanscherpen van het doorvoerregime en informatieverstrekking over het wapenexportbeleid zijn de volgende resultaten behaald.

– De procedures rond de vergunningverlening zijn voor de uitvoer van strategische goederen nog eens gescreend en waar mogelijk en verantwoord van onnodige ballast ontdaan (voor het terugdringen van administratieve lasten). Tevens zijn in het kader van het Wassenaar Arrangement voorstellen gedaan en aanvaard om bepaalde minder gevoelige maar wel veel verhandelde goederen, zoals computers en geheugenchips, van de multilaterale controlelijsten af te halen.

– In 2002 zijn specifieke schriftelijke instructies opgesteld voor de implementatie van de nieuwe doorvoerwetgeving en in verband met de toegenomen sensitiviteit van militair eindgebruik van conventionele dual use goederen. Met de FIOD-ECD zijn handhavingsmodellen op het terrein van het anti-dumping instrumentarium, precursoren en strategische goederen opgesteld. In nauwe samenwerking met de AIVD is in 2002 bijzondere aandacht besteed aan het voorkomen en beletten van verwervingsactiviteiten ten behoeve van rakettenprogramma's in Pakistan en Iran.

– Het jaarrapport 2001 over het wapenexportbeleid en de uitwerking daarvan op de vergunningafgifte is op 3 juli 2002 aan de TK aangeboden en de cijfermatige rapportage over de eerste helft van 2002 op 4 oktober 2002. Bij bespreking in de Kamer van de rapportages is veel aandacht uitgegaan naar de gespannen situatie in het Midden-Oosten en naar de rol van Nederlandse lucht- en zeehavens bij de doorvoer van militaire goederen naar Israël.

B) Bevordering van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen over de grenzen

De Nederlandse regering stelt de OESO-richtlijnen als kader voor het gedrag van ondernemingen. EZ voert het voorzitterschap van het Nationaal Contactpunt (NCP) dat een belangrijke rol speelt in het bekendmaken van de richtlijnen en als platform dient voor dialoog over MVO. In 2002 heeft het NCP viermaal overlegd met sociale partners en NGO's over de ontwikkelingen t.a.v. de OESO-richtlijnen /het NCP en de inbreng hierover voor het overleg in Parijs (OESO).

Het NCP heeft in 2002 de volgende resultaten bereikt:

– het NCP heeft in het kader van de OESO-richtlijnen tien vraagstukken in behandeling genomen waarvan vier zijn afgerond en zes nog lopend zijn.

In het kader van MVO buitenland algemeen heeft EZ:

– verschillende internationale NGO's (o.a. Latijns-Amerika, India ) geïnformeerd over de ervaring van Nederland op het gebied van MVO-beleid.

– via consultaties een uitgangspunt geformuleerd ten aanzien van het Groenboek MVO van de Europese Commissie. EZ draagt hiermee bij aan een «level-playing-field» binnen Europa voor het Nederlands bedrijfsleven. Tevens kan EZ de ervaring met MVO-beleid in Europa delen.

5.2.3 Het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en aanwezigheid van Nederlandse bedrijven en producten op buitenlandse markten, zowel veraf als dichtbij

Operationeel doel 5.2.3begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen182,2211,729,515%
Reden afwijkingCombinatie van lagere verplichtingen vanwege een laag aantal aanvragen voor de ROF en hogere verplichtingen door verhoging herverzekeringsplafond voor GOM. 

Algemene inzet

In de begroting 2002 is aangegeven dat specifieke marktimperfecties of marktverstoringen op buitenlandse markten door de overheid aangepakt moeten worden. Het gaat daarbij om belemmeringen inzake:

– kennis, informatie en contacten;

– rendement en risico t.w. financiële knelpunten en oneerlijke concurrentieverhoudingen.

Daarbij is een overzicht verschaft van de instrumenten die daarvoor worden ingezet. Afgelopen jaar zijn de volgende verbeteringen i.c. resultaten geboekt in het bestrijden van belemmeringen voor het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven.

Indicatoren

Van belang voor deze doelstelling zijn onderstaande indicatoren.

Prestatie-indicator
Toename buitenlandse handel en investeringen1
Toename participatie (méér internationaal actieve) bedrijven2
Succesratio3 missies
Succesratio4/export-investeringsmultiplier5 m.b.t. financieel instrumentarium

1 Vergelijking groei (voor NL gecorrigeerde/relevante) wereldhandel met groei NL handel in volume termen en groeicijfers per regio (EU, ontwikkelde landen buiten EU en regionaal) vergelijken met die van voorgaande jaren, evt. ook met groeicijfers van concurrerende landen.

2 M.n. participatie van het MKB.

3 Succes bepalen door expliciteren doelstellingen (handels) missies, bijv. aantal en type bedrijven dat meegaat, aantal bedrijven dat contract afsluit.

4 Het aandeel van de projecten dat leidt tot een daadwerkelijke exportorder of investering.

5 De mate waarin een project resulteert in (vervolg)opdrachten in termen van export of investeringen.

In de begroting 2003 is de indicator «Toename buitenlandse handel en investeringen» enigszins aangepast; de eerder gebruikte invulling in termen van groei bleek bij nader inzien voor deze exercitie slechts een beperkte gebruikswaarde te hebben. De wereldwijde Nederlandse positie geeft een bruikbaarder inzicht, vandaar dat daarvoor is gekozen. In dit jaarverslag zijn de prestatiegegevens conform de nieuwe invulling opgenomen.

1. Toename buitenlandse handel en investeringen

Plaats van Nederland in de wereldhandel (in 2001)

• Nederland handhaafde zich als exporteur van goederen en diensten in de mondiale toptien.

• Nederland bekleedde de negende plek op de lijst van goederenexporterende landen (met een totale waarde van $ 229,5 mld steeg het aandeel in de wereldexport van goederen van 3,3% naar 3,7%);

• Verder nam Nederland een achtste plek in op de lijst van exporteurs van commerciële diensten (waarde $ 51,7 mld, aandeel daalde van 3,6% naar 3,5%);

(Bron: International Trade Statistics 2002 van de WTO1 )

Plaats van Nederland bij de directe buitenlandse investeringen (in 2001)

• Ook hier handhaafde Nederland zich in de mondiale toptien.

• Als we kijken naar de omvang per ultimo 2001, dan staat Nederland met $ 328 mrd op een zevende plek.

(Bron: UNCTAD's World Investment Report 2002)

2. Toename participatie (méér internationaal actieve) bedrijven

Eind 2001 waren er 614 074 bedrijven in Nederland, waarvan 14% exporteerde. Het aandeel MKB-bedrijven daarin bedroeg 608 000, waarvan 13% exporteerde.

(Bron: EVD)

3. Succesratio missies

In 2002 heeft een nulmeting plaatsgevonden van de indicatoren voor het succes van de handelsmissies. Het betreft hier handelsmissies, zowel met als zonder aanwezigheid van EZ-bewindspersonen, naar het buitenland.

Voor de succesratio is in 2002 gemeten op bereik, klanttevredenheid en bijdrage aan internationalisatie (conform begroting 2003). De resultaten zijn achtereenvolgens:

Bereik

In 2002 werden 36 missies gerealiseerd met in totaal 816 deelnemers waarvan 69% MKB-deelnemers.

Aan de deelnemers van de missies is gevraagd naar hun tevredenheid en naar de mate waarin de missie bijdraagt aan «de internationalisatie» van het betreffende bedrijf. De resultaten zijn hieronder grafisch weergegeven:

Klanttevredenheid Missies: klanttevredenheidkst-28880-28-21.gif

Bijdrage aan internationalisatie Missies: bijdrage aan internationalisatiekst-28880-28-22.gif

4. Succesratio/export-investeringsmultiplier m.b.t. financieel instrumentarium

Het financieel buitenlandinstrumentarium is op belangrijke onderdelen gemoderniseerd, respectievelijk waar nodig gestroomlijnd.

• Door de opgedane ervaringen met het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) en door de snel wijzigende ontwikkelingen in de Oost-Europese landen heeft het programma enige veranderingen ondergaan. De belangrijkste wijziging is de splitsing van het programma in een puur Business to Business PSO en een Programmatisch PSO Bij het Business to Business PSO is geen beperking (meer) in sectoren, waardoor de keuze bij het bedrijfsleven wordt gelegd. Voor het programmatisch PSO wordt juist (door de overheden) voor een sector gekozen in een bepaald land.

• De evaluaties van de instrumenten PSB en PUM zijn in 2002 afgerond en op basis daarvan zijn duidelijke verbeteringen doorgevoerd.

De belangrijkste conclusie voor het Programma Starters Buitenlandse markten (PSB) was dat het in een behoefte voorziet, maar dat de effectiviteit en doelmatigheid zouden kunnen worden vergroot door een aanpassing van de subsidieregeling.

Bij de evaluatie van het Programma Uitzending Managers is rekening gehouden met zowel aspecten van duurzame ontwikkeling als armoedebestrijding. De conclusie van de externe evaluator was dat het PUM daaraan een belangrijke bijdrage levert. De aanbevelingen betreffen met name een verdere professionalisering ter vergroting van de effectiviteit en efficiency waaronder een duidelijke monitoring van effecten.

• De Consultancy Trust Fund-overeenkomst met de Wereld Bank is, o.g.v. een eerdere evaluatie, opgezegd.

• De vernieuwde Rente-Overbruggings-Faciliteit (ROF) is in werking getreden.

De transparantie van het buitenlandinstrumentarium is versterkt. In 2002 werd de MVO-operatie afgerond (MVO-toets bij alle instrumenten) en is een belangrijke slag gemaakt met de implementatie van prestatie-indicatoren.

Het jaar 2002 stond op VBTB-terrein met name in het teken van de ontwikkeling van indicatoren voor een reeks instrumenten1. Op grond hiervan worden in 2003 nulmetingen over het jaar 2002 uitgevoerd; daarna zal worden bezien of de indicatoren bruikbaar blijken te zijn respectievelijk streefwaarden vastgesteld kunnen worden.

Verder worden indicatoren ontwikkeld voor het resterende instrumentarium en zullen de eerste nulmetingen worden uitgevoerd2 (de indicator voor transitie naar een markteconomie, relevant voor PSO en Trust Funds, zal dan ook zijn gedefinieerd). Vervolgens het gebruikelijke stramien: nulmetingen over 2003, testen van de bruikbaarheidswaarde waarna vaststelling van streefwaardes volgt.

De resultaten voor de onderzochte instrumenten zijn als volgt:

Programma Starters Buitenlandse markten (PSB)

In 2002 zijn 388 projecten ingediend. Hiervan werden er 371 goedgekeurd. De overige strategieën zijn afgekeurd of ingetrokken. Over de mate waarin de strategieën worden uitgevoerd en de mate waarin dat tot exportresultaat leidt, zijn nog geen gegevens beschikbaar: bedrijven hebben 24 maanden de tijd om hun strategie uit te voeren. Uit ervaringsgegevens blijkt dat ca. 70% van de goedgekeurde projecten daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Van de projecten die worden uitgevoerd meldt ca. 50% nieuwe export. Het totaal van de gemelde nieuwe export over de periode 1999 -2002 bedraagt ca. € 70 mln.

Met het oog op de inwerkingtreding van de gewijzigde regeling is de PSB in de tweede helft van 2002 niet opengesteld voor nieuwe aanvragen. Dit verklaart ook het lagere aantal aanvragen ten opzichte van het voorgaande jaar.

Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP)

De PESP-studies leveren goede resultaten: één euro ondersteuning voor een (haalbaarheids)studie levert gemiddeld 29 euro export of investeringen op, zo blijkt uit een enquête onder de deelnemende bedrijven begin 2002.

Deze vermenigvuldigingsfactor (of: multiplier) is bovendien nog een ondergrens: er zijn ook niet-meetbare effecten en er kunnen later nog meer orders komen. Zo verwacht bijna de helft van de deelnemende bedrijven in het komend jaar nog meer resultaten te zullen boeken, hoewel ze de omvang er van nog niet kunnen geven.

De hit-rate geeft het aantal projecten aan, dat een succes wordt. Bij de toewijzing van projecten geldt als eis, dat de omvang van de beoogde export ten minste tien maal zo groot is als de PESP-bijdrage. Daarom zijn voor het bepalen van de hit-rate de projecten geteld met een gerealiseerde export of investering, minstens tien maal zo groot als de PESP-bijdrage voor de haalbaarheidsstudie. Dit levert een hit-rate van 36%.

5.3 Groeiparagraaf

Een deel van de prestatiegegevens gaat (nog) niet over het verantwoordingsjaar 2002. Voor de prestatie indicator «Toename buitenlandse handel en investeringen» geldt bijvoorbeeld dat gebruik wordt gemaakt van algemene statistieken. EZ heeft geen invloed op het tijdstip waarop deze gegevens beschikbaar komen. De prestatiegegevens die door de uitvoerders worden geleverd, zijn beter te sturen. Met deze uitvoerders zullen dan ook (verdere) afspraken worden gemaakt over de tijdige aanlevering van de gegevens voor het Jaarverslag.

In het volgende Jaarverslag zal ook over twee nieuwe indicatoren1 worden gerapporteerd. De ervaringen met het verzamelen van de prestatiegegevens voor dit jaarverslag zullen daarbij van pas komen.

6 VITALE BELANGEN TEN TIJDE VAN CRISIS

Onderdelen toelichting
6.0Budget
6.1Algemene doelstelling
6.2Operationele doelstellingen
 6.2.1 Algemene crisisbeheersing
 6.2.2 Oliecrisisbeleid

6.0 Budget

Relatief aandeel Vitale belangen ten tijde van crises in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-23.gif

in verplichtingen per onderdeelkst-28880-28-24.gif

6.1 Algemene beleidsdoelstelling

In geval van een omvangrijke en/of langdurige crisis waarbij één of meerdere vitale belangen in het geding komen, kan het sociaal en maatschappelijk leven ontwricht raken. De veiligheid omvat in het kader van het crisisbeheersingsbeleid vier vitale belangen, te weten: de nationale rechtsorde, de internationale rechtsorde, de openbare en de economische veiligheid. Dit laatste belang betreft de bescherming van de economie, de allocatie van schaarse middelen ten behoeve van de vitale belangen. De algemene beleidsdoelstelling van EZ inzake het crisisbeheersingsbeleid luidt:

Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van de ontwrichting van het sociaal en maatschappelijk leven door het scheppen van voorwaarden die de economische veiligheid waarborgen.

6.2 Operationele doelstellingen

EZ geeft langs twee beleidslijnen inhoud aan crisisbeheersing:

6.2.1 Algemene crisisbeheersing: Het scheppen van voorwaarden voor het instandhouden van de vitale functies van het economisch proces tijdens crises.

6.2.2 Oliecrisisbeleid: Het zodanig voorbereid zijn op een onderbreking in de olieaanvoer dat de nadelige gevolgen daarvan kunnen worden voorkomen of tenminste zoveel mogelijk beperkt.

6.2.1 Algemene crisisbeheersing: Het scheppen van voorwaarden voor het instandhouden van de vitale functies van het economisch proces tijdens crises.

Operationeel doel 6.2.1begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen0,090,560,47522%

In het kader van de algemene crisisbeheersing heeft EZ ten aanzien van de in de begroting opgenomen prestatie-indicatoren, het volgende bereikt.

Prestatie-indicatoren en streefwaardenRealisatie 2002
• Departementale oefening in 2002• Er zijn 2 depertementale oefeningen uitgegvoerd.
• Deelname EZ aan interdepartementale oefeningen• Er is deelgenomen aan 2 interdepartementale oefeningen.
• Herziening Handboek Crisisbeheersing eind 2002 gereed• Het handboek Crisisbeheersing is herzien en verspreid.
• Instrueren en oefenen van gemeenten op het gebied van distributie gedurende 2002• Het uitleveren van de distributie-module aan de gemeente is vertraagd naar februari 2003.
• Oefening voor Economisch en Branchecommissarissen in 2002• De oefening voor Economische Commissarissen heeft in 2002 niet plaatsgehad.
• Op peil houden van crisiscentrum incl. telecomvoorzieningen• Het crisiscentrum incl. telecomvoorzieningen is in 2002 op peil gehouden.

Toelichting:

• Er is geen oefening voor Economische Commissarissen geweest in 2002. Deze staat gepland voor april 2003. Branche-commissarissen worden niet meer als zodanig benoemd.

• Het instrueren en oefenen van gemeentes op het gebied van distributie is vertraagd door een latere uitlevering van de distributiemodule. De uitlevering van de distributiemodule aan de gemeentes vindt in februari 2003 plaats. Met deze uitlevering en de in 2002 plaatsgevonden oefeningen is EZ paraat voor tijden van crisis.

6.2.2 Oliecrisisbeleid: Het zodanig voorbereid zijn op een onderbreking in de olie-aanvoer dat de nadelige gevolgen daarvan kunnen worden voorkomen of tenminste zoveel mogelijk beperkt.

Operationeel doel 6.2.2begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen8284,92,94%
Tabel 6.2.2: Prestatiegegevens Oliecrisisbeleid
Prestatie-indicatoren en streefwaardenRealisatie
• Algemene maatregelen 
– Aanpassingen van de nationale oliecrisisorganisatie eind 2002 gereedVoorbereiding nationale Crisisorganisatie gereed; afronding in 2003
– Energie-informatiesysteem volledig operationeel in 2002Energie-informatiesysteem is operationeel
  
• Aanbodzijde 
– Op elk moment van het jaar voldoen aan de voorraadverplichtingen zoals geregeld in de Wva 2001Voorraadverplichting voldoet. Wordt jaarlijks aangepast aan netto import (in 2002 ophoging met 130 000 ton olie)
  
• Vraagzijde 
– Pakket maatregelen zoals aangekondigd in brief TK 99/00, 23 531 in 2002 gereed voor implementatie ten tijde van een crisisBelangrijkste maatregelen zijn gereed. In 2003 bekijken in hoeverre aanvullende maatregelen nodig zijn

Een ongestoorde energievoorziening is essentieel voor een goed functioneren van de Nederlandse economie. Ongeveer eenderde van de Nederlandse energiebehoefte wordt gedekt door olieproducten. De Nederlandse oliesector vervult een essentiële rol in de olievoorziening van Noordwest-Europa.

• De oliemarkt was in 2002 onrustig. In april kondigde Irak een exportstop af. Dit leidde tot oplopende prijzen. Een prijsverhogend effect had ook de toenemende politieke spanning rond Irak in de tweede helft van het jaar. De marktontwikkelingen leidden tot beleidsdiscussies over de vraag hoe daar mee om te gaan. Dankzij een succesvolle dialoog tussen olieproducerende en olieconsumerende landen bleven de spanningen op de oliemarkt beheersbaar.

• Binnen het verband van het Internationaal Energiebureau (IEA) zijn diverse testen gedaan en crisisoefeningen gehouden. Verder zijn studies verricht naar onder meer «fuel switching», minimum olievoorraadbehoeften, vraagbeperkende maatregelen in de transportsector en mogelijkheden tot voorraadinzet.

• Een uitbreiding van de Europese Unie staat voor de deur. De nieuwe lidstaten moeten ook olievoorraden gaan aanhouden. Als voorbereiding hierop is aan een aantal landen technische bijstand verleend. Ook zijn voorbereidingen ter hand genomen en besprekingen begonnen over de nieuwe Richtlijnvoorstellen van de Commissie over voorzieningszekerheid.

• De betrokken internationale organisaties en landen boekten in 2002 flinke voortgang met het Oil Data Transparency Initiative (voorheen de Joint Oil Data Exercise). Dit initiatief moet tot een snelle beschikbaarheid van kwalitatief betere oliemarktgegevens leiden. Zo kan meer markt- en prijstransparantie worden verkregen.

• In 2002 is het overleg voortgezet met Zweden en het Verenigd Koninkrijk over bilaterale erkenningsovereenkomsten voor het grensoverschrijdend aanhouden van verplichte olievoorraden. Deze overeenkomsten worden in 2003 aan het Parlement ter goedkeuring voorgelegd.

• Het Energie-informatiesysteem is in 2002 opgeleverd en in gebruik genomen.

• De oliecrisisorganisatie wordt herzien. De werkzaamheden om te komen tot volledige afstemming met de betrokken bedrijven en organisaties over de opzet en invulling hiervan zijn in 2002 voorbereid. In de loop van 2003 worden ze afgerond.

• Bedrijven die meer dan 100 000 ton olieproducten op de Nederlandse markt brengen zijn volgens de Wet Voorraadvorming aardolieproducten 2001 voorraadplichtig. Ze kunnen zelf fysiek olievoorraden aanhouden of hun verplichting (deels) afdekken met een reserveringsovereenkomst met een ander bedrijf. Dat houdt daartoe fysieke voorraad aan. Over de ervaringen met deze zogenaamde tickets ontvangt de TK jaarlijks een rapportage. In de rapportage 2002 (Niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000 310, Tweede Kamer) kon als gevolg van het gebruik van tickets een kostenbesparing van € 4,5 mln worden gemeld.

• In artikel 8, lid c WVA 2001 is bepaald dat EZ bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels stelt waarmee speculatie of het achterhouden van voorraden bij een oliecrisis of dreigende oliecrisis kan worden voorkomen. Op 11 juni 2002 (niet-dossierstuk 2001–2002, ez02000 310, Tweede Kamer) is de TK per brief gemeld dat het opstellen van de AmvB zou worden uitgesteld. Dit in afwachting van Europese voorstellen op dit punt. De Europese Commissie presenteerde 11 september 2002 voorstellen over de voorzieningszekerheid van olie en gas. Deze voorstellen zijn thans in bespreking in de Raadswerkgroep voor energie. Besluitvorming hierover is in de loop van 2003 te verwachten.

7 BEHEER BODEMSCHATTEN

Onderdelen toelichting 
7.0Formatie en budget 
7.1Algemene doelstelling 
7.2Operationele doelstellingen 
 7.2.1 Staatsbaten 
 7.2.2 Mijnbouwklimaat 
 7.2.3 Veiligheid, gezondheid en milieu 
 7.2.4 Beheer ondergrond 
7.3Groeiparagraaf 

7.0 Formatie en budget

Relatief aandeel Beheer bodemschatten in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-25.gif

in verplichtingen per onderdeelkst-28880-28-26.gif

in formatieplaatsenkst-28880-28-27.gif

7.1 Algemene doelstelling

Het duurzaam en verantwoord beheer van de nationale bodemschatten (olie, gas, zout) met optimale opbrengsten voor de samenleving.

7.2 Operationele doelstellingen

De algemene doelstelling valt uiteen in de volgende operationele doelstellingen:

7.2.1 Het ten behoeve van een optimale opbrengst voor de samenleving uitvoering geven aan de publiek- en privaatrechtelijke bepalingen omtrent de aan de Staat toekomende baten (niet-belastingmiddelen) uit de winning van koolwaterstoffen en zout.

7.2.2 Het zorgdragen voor een goed mijnbouwklimaat.

7.2.3 Het tegengaan van nadelige gevolgen van de exploratie en exploitatie van bodemschatten voor veiligheid, gezondheid en milieu.

7.2.4 Het zorgdragen voor een zorgvuldig beheer van de ondergrond.

7.2.1 Het ten behoeve van een optimale opbrengst voor de samenleving uitvoering geven aan de publiek- en privaatrechtelijke bepalingen omtrent de aan de Staat toekomende baten (niet-belastingmiddelen) uit de winning van koolwaterstoffen en zout.

Operationeel doel 7.2.1begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen68,522,0– 46,5– 68%
Reden afwijkingOmdat de staat certificaten EBN heeft overgenomen van DSM, hoeft geen dividend aan DSM meer te worden doorgesluisd. 

Bij de winning van koolwaterstoffen gaat het in het bijzonder om de winning van aardgas. De belangrijkste (maar niet de enige) manier waarop de samenleving profiteert van de nationale bodemschatten is het meedelen in de opbrengst van de winning. Kerngedachte is dat de Staat niet bereid is haar soevereiniteit over de bodemschatten over te dragen aan derden met het oog op winning zonder daarvoor een optimale vergoeding te verkrijgen.

De Staat voert met Shell en ExxonMobil besprekingen over de herstructurering van het Gasgebouw. Op 19 november 2001, 8 april 2002 en 17 december 2002 zijn brieven aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 28 109, nrs. 1, 2 en 3) waarin de regering haar voornemens en visie op de herstructurering van het gasgebouw kenbaar heeft gemaakt (onder meer op de splitsing van handel en transport). De oorspronkelijk voorziene datum voor een akkoord (eind 2002) bleek niet haalbaar vanwege de demissionaire status van het kabinet en het feit dat de besprekingen moeizamer verliepen dan aanvankelijk verwacht.

Eind 2001 heeft de Staat alle certificaten EBN B.V. (Energie Beheer Nederland) van DSM N.V. gekocht (zie Kamerstukken II, 2001–2002, 28 109, nr. 1). De Staat heeft daarmee het recht verkregen op alle dividenduitkeringen van EBN. Alhoewel deze uitkeringen onderdeel uitmaken van de reguliere gasbatenraming, zullen zij niet als basis dienen voor de voeding van het Fes uit 41,5% van de totale gasbaten. Alvorens de voeding van het Fes uit gasbaten te bepalen, zullen de uitkeringen in mindering worden gebracht op de berekeningsbasis. De wettelijke basis hiervoor is in de eerste suppletore begroting 2002 van het Fes geregeld.

De aardgasbaten (niet-belastingmiddelen) bedroegen in 2002 € 3,97 mld (raming was € 3,95 mld). Hiervan komt € 1,63 mld (raming was € 1,64 mld, 41,5% van de jaarlijkse gasbaten) ten goede van het Fes. De ontvangsten uit zoutwinning bedroegen € 1,77 mln (raming was € 1,4 mln).

Kengetallen aardgasramingBegroting 20021e supp2e supplRealisatie
Prijsgegevens    
Euro/Dollarkoers0,900,900,940,94
Olieprijs in dollar per vat23,021,024,725,0
Hoeveelheidgegevens (mln m3)    
Productie mrd m370737372

7.2.2 Het zorgdragen voor een goed mijnbouwklimaat

De Staat schept met wet- en regelgeving de kaders waarbinnen exploratie en exploitatie van onze nationale bodemschatten doelmatig, zorgvuldig en verantwoord kan plaatsvinden. Die regelgeving moet een bijdrage leveren aan een goed mijnbouwklimaat. Kerngedachte daarbij is dat de waarde van de bodemschatten voor de samenleving pas tot uitdrukking kan komen als mijnbouwondernemingen daadwerkelijk tot opsporing en winning overgaan. In 2002 is de nieuwe Mijnbouwwet door het parlement behandeld en aangenomen, en deze is per 1-1-2003 van kracht. Ook het mijnbouwbesluit en de mijnbouwregeling zijn per die datum in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Mijnbouwwet zijn de uitvoeringsactiviteiten met betrekking tot de vaststelling en invordering van op grond van de Mijnbouwwet verschuldigde afdrachten (cijns, oppervlakterecht, winstaandeel) overgegaan naar de Rijksbelastingdienst. Daarmee zijn al eerder ingevoerde verbeteringen in het afdrachtenstelsel wettelijk vastgelegd (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 219, nr. 11) en is de beoogde vereenvoudiging van het afdrachtenstelsel doorgevoerd. Samen met het gelijktrekken van de grondslagen voor de vennootschapsbelasting en het winstaandeel betekent dit een administratieve lastenverlichting voor zowel overheid als bedrijfsleven. De verantwoordelijkheid voor het beleid en de ontvangsten ter zake blijft rusten bij de Minister van EZ.

In het kader van het kleineveldenbeleid is het productieplafond van 80 mld m3 (Groningenveld plus kleine velden) gehandhaafd (zie Energierapport 2002). Met dit niveau kunnen de kleine velden optimaal worden benut en kan het Groningenveld zo lang mogelijk in productie worden gehouden.

In het belastingplan 2003 is besloten tot afschaffing per 1 januari 2003 van de fiscale faciliteit om investeringen in de mijnbouw op het continentaal plat willekeurig af te schrijven ). De effecten van de afschaffing op het mijnbouwklimaat in Nederland worden de komende twee jaar geëvalueerd.

Als onderdeel van de monitoring van het mijnbouwklimaat en de mijnbouwactiviteiten is in 2002 het Jaarboek Olie en gas in Nederland uitgebracht alsmede de rapportage Aardgasstromen in Nederland, prognose voor de periode 2002 tot 2011. Beide zijn samengesteld door het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO, in opdracht van EZ.

7.2.3 Het tegengaan van nadelige gevolgen van de exploratie en exploitatie van bodemschatten voor veiligheid, gezondheid en milieu

Bij de uitoefening van mijnbouwactiviteiten zetten zowel de overheid als mijnbouwondernemingen zich ervoor in om onveilige situaties bij mijnbouwactiviteiten en schade aan het milieu te voorkomen. Naast het stellen van regels en het maken van afspraken vindt er toezicht op de naleving plaats.

Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op de naleving van wettelijke regelingen die van toepassing zijn op het opsporen en het winnen van delfstoffen. SodM heeft in februari 2002 zijn meerjarenstrategie uitgebracht onder de titel Strategisch beleid 2002–2007 (Niet-dossierstuk, 2001–2002, ez02000 108, Tweede Kamer).

7.2.4 Het zorgdragen voor een zorgvuldig beheer van de ondergrond

Operationeel doel 7.2.4begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen2,65,42,8109%
Reden afwijkingMeer opdrachten en onderzoek bodembeheer. 

De overheid wil situaties waarbij ondoelmatig wordt gewonnen of anderszins het belang van een planmatig beheer van de ondergrond wordt geschaad, zo veel mogelijk beperken. Dit geldt ook voor het ontstaan en de gevolgen van schade door bodembewegingen als gevolg van delfstoffenwinning. Bij het nemen van beslissingen laat zij zich bijstaan, informeren en adviseren door onafhankelijke deskundigen.

In het kader van de nieuwe mijnbouwwet is een waarborgfonds mijnbouwschade in het leven geroepen. Iemand die aantoonbaar schade heeft ondervonden door mijnbouwactiviteiten kan in twee gevallen een beroep doen op dit fonds, namelijk wanneer de veroorzaker in staat van faillissement verkeert en bij wijze van voorschot op een definitieve schadevergoeding. Het fonds wordt gevoed door een, door de Minister van Economische Zaken op te leggen, jaarlijkse bijdrage van de verschillende mijnbouwondernemers. De Minister van EZ is belast met het beheer van het waarborgfonds.

In het verslagjaar heeft de Mijnraad in het kader van de vergunningverlening 18 adviezen uitgebracht. In 11 gevallen betrof het de overdracht van vergunningen, waarbij 8 opsporingsvergunningen en 7 winningsvergunningen betrokken waren. In 6 zaken betrof het een aanvraag om een vergunning, waarbij 4 opsporingsvergunningen en 6 winningsvergunningen betrokken waren. En 1 advies betrof de samenvoeging van 4 opsporingsvergunningen tot 1 opsporingsvergunning en de verlening van 5 winningsvergunningen. In alle gevallen luidde het advies van de Mijnraad positief.

De onafhankelijke Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) geeft onder andere de Minister van EZ advies over de nadelige gevolgen van bodembewegingen als gevolg van delfstoffenwinning. De commissie rapporteert over haar activiteiten via haar jaarverslag (www.tcbb.nl).

Voor de advisering van EZ inzake mijnwettelijke taken wordt door TNO-NITG in een opdrachtnemer-opdrachtgever relatie jaarlijks een groot aantal projecten uitgevoerd.

7.3 Groeiparagraaf

In de begroting 2002 is aangekondigd dat bezien zou worden of prestatieindicatoren ontwikkeld zouden kunnen worden voor het mijnbouwklimaat. Zoals ook in de begroting 2003 staat vermeld zullen deze indicatoren vanaf 2004 worden opgenomen in de begroting.

Daarnaast heeft SodM in haar strategisch beleid 2002–2007 (niet-dossierstuk, 2001–2002, ez02000108, Tweede Kamer) een aantal kritische succesfactoren voor het functioneren van SodM weergegeven, voorzien van prestatienormen en streefcijfers. SodM zal de waarde van de prestatienormen en de eventuele afwijking ten opzichte van het bijbehorende streefcijfer jaarlijks aan de Kamer rapporteren.

8. ECONOMISCHE ANALYSES EN PROGNOSES

8.0 Budget

Relatief aandeel CPB in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-28.gif

8.1 Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling van het CPB is het bevorderen van een samenhangend economisch beleid van het kabinet door het maken van onafhankelijke analyses en prognoses.

8.2 Operationele doelstellingen

Deze doelstelling wordt door het CPB als volgt geoperationaliseerd: «Het maken van onafhankelijke economische analyses en prognoses die wetenschappelijk verantwoord en up-to-date zijn en die relevant zijn voor het beleid van de regering, het parlement en andere maatschappelijke organisaties, zoals politieke partijen en bedrijfsleven.»

Onderstaand overzicht geeft een vertaling in doelstellingen, prestatie-indicatoren en normen, met daarbij opgenomen de realisatie over 2002. Meer informatie omtrent de activiteiten van het CPB kunt u vinden op www.cpb.nl.

Tabel 8.2a: Overzicht prestatiegegevens
DoelstellingPrestatie-indicatorNormRealisatie 2002
1. Een goede beoordeling van de kwaliteit van het CPB1.a Evaluatie kwalitatief functioneren CPB door een visitatiecommissieElke 5 à 6 jaar onderzoek door (internationale) visitatiecommissie. De eerstkomende visitatie vindt plaats in 2002/2003Zelfstudie gestart in 2002, evaluatie gepland in 2003
 1.b Evaluatie kwalitatief functioneren CPB door een toetsgroep van beleidsmakersElke 5 à 6 jaar onderzoek door toetsgroep van beleidsmakers. De eerstkomende visitatie vindt plaats in 2001/2002Oordeel: het CPB speelt goed in op de ontwikkeling-en in het beleidsveld.
2. Een goede beoordeling CPB-producten2.Projectevaluatie van elk project > 3 maandenOordeel goed, evenwicht tussen inzet en resultaatGerealiseerd
3. Een voldoende aantal wetenschappelijke publicaties3a. Aantallen publicaties die aan wetenschappelijke standaarden voldoen18 Discussion papers en 9 artikelen in wetenschappelijke publicaties13 Discussion papers en 13 arikelen in wetenschappelijke publicaties
4. Zowel specifieke klanten als het brede publiek bedienen met voor hen relevante ramingen en analyses4a. Mate van tevredenheid van CPC en CEC1 over het CPB-werkplan tijdens vergaderingenGoedkeuring werkplan op hoofdlijnen, waardering voor ambitieniveau en beleidsrelevantieGerealiseerd
 4b. Percentage persberichten bij CPB-publicatiesPersberichten bij 90% van de CPB-publicatiesGerealiseerd
 4c. Aandacht in de landelijke pers n.a.v. CPB-persberichtenArtikelen in tenminste twee landelijke dagbladen bij tenminste 75% van de CPB-persberichtenGerealiseerd
 4d. Aandacht in de landelijke persTenminste 1x per maand expertrol van CPB terugzien in publiciteitGerealiseerd
 4e. Leesbaarheid van publicaties en persberichten voor klanten d.m.v. onderzoek onder journalistenOordeel goedNiet onderzocht
 3f. Jaarlijkse groei aantal bezoekers internetsiteMinimaal gelijk aan jaarlijkse groei internetgebruik in Nederland99% groei

1 Centrale Plancommissie en Centraal Economische Commissie.

• Het aantal CPB Discussion Papers ligt lager dan de norm. Voortschrijdend inzicht omtrent het ambitieniveau heeft ertoe geleid dat deze norm naar beneden is bijgesteld van 18 naar 10 Discussion Papers. Het geplande onderzoek onder journalisten naar de leesbaarheid van CPB-publicaties heeft niet plaatsgevonden als gevolg van onderbezetting bij het Directiesecretariaat. Echter, de tekst van CPB-persberichten wordt vaak letterlijk overgenomen door dagbladen en tijdschriften, hetgeen een indicatie is van de leesbaarheid. In 2003 is het CPB voornemens enkele journalisten uit te nodigen om feedback te geven op publicaties en persberichten.

• Voor de groei van het internetgebruik is nog geen bruikbaar benchmark-cijfer gevonden. De groei van het bezoek aan de CPB-site ten opzichte van het bezoek in het voorgaande jaar is wel goed te meten, en dit wordt in de tabel vermeld.

Tabel 8.2b: Overzicht activiteiten(apparaatskosten in € 1000)Raming 2002Realisatie 2002
Activiteiten  
1. Centraal Economisch Plan (aantal)11
– apparaatskosten7441 009
– aantal FTE's9,511,9
2. Macro Economische verkenning (aantal)11
– apparaatskosten424641
– aantal FTE's5,47,5
3. CPB Report (aantal)44
– apparaatskosten195315
– aantal FTE's2,53,7
4. Onderzoeksprojecten (=4 arbeidsmaanden) (aantal)3035
– apparaatskosten3 1334 099
– aantal FTE's40,049,9
5. Aanvullende projecten (aantal)1220
– apparaatskosten1 4571 580
– aantal FTE's17,017,0
6. Notities beleidsondersteuning (voorheen externe notities)5080
– apparaatskosten706991
– aantal FTE's9,011,7
7. Overige publicaties  
* CPB documenten (aantal)1511
* Discussion papers (aantal)1813
* Bijzondere publicaties (aantal)512
* Wetenschappelijke artikelen (aantal)9n.t.b.
– apparaatskosten5 6544 561
– aantal FTE's72,253,7
   
Totaal  
– apparaatskosten12 31313 196
– aantal FTE's155,6*155,4

* incl. personeel t.l.v. aanvullende projecten

De kengetallen die volgens de CPB-indeling onder lopend werk vallen (nummer 1, 2, 3 en 6) hebben meer tijd in beslag genomen dan voorzien. Bij Notities beleidsondersteuning wordt dit vooral veroorzaakt door het grote aantal politieke partijen dat hun verkiezingsprogramma liet analyseren en de werkzaamheden rondom het regeerakkoord. De extra bestede tijd heeft hier geresulteerd in een aanzienlijk hogere realisatie dan verwacht.

Het aantal onderzoeksprojecten (nummer 4) is hoger uitgevallen dan verwacht. Het betreft hier alleen projecten met een looptijd van 4 maanden of langer. In 2002 zijn ook veel kleinere projecten opgepakt. In totaal heeft het CPB in 2002 aan 125 onderzoeksprojecten gewerkt. Het aantal aanvullende projecten (nummer 5) ligt hoger dan verwacht. Het CPB heeft in de loop van 2002 een aantal aanvullende projecten uitgevoerd die ten tijde van het opstellen van de begroting nog niet bekend waren. Het aantal CPB Documenten (nummer 7) ligt lager dan de doelstelling. Het aantal CPB Discussion Papers en Bijzondere Publicties (beide tezamen genomen) komt daarentegen hoger uit dan gepland. De doelstelling om onderzoeksresultaten bij de doelgroepen onder de aandacht te brengen, is daarmee gerealiseerd.

9. VOORZIEN IN MAATSCHAPPELIJKE BEHOEFTE AAN STATISTIEKEN

9.0 Budget

Relatief aandeel CBS in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-29.gif

9.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is verantwoordelijk voor de statistische beschrijving van relevante maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland. De taak van het CBS is vastgelegd als «het verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken» (CBS/CCS-wet, art. 3).

In 2002 is aan de Tweede Kamer een wetsvoorstel aangeboden waarmee het CBS wordt omgevormd tot een ZBO. De bestuurlijke verhoudingen tussen de Directeur-Generaal, de Centrale Commissie voor de Statistiek en de Minister van Economische Zaken zullen daarmee veranderen. De Minister zal ook beheersmatig op grotere afstand van het CBS komen te staan. De DG krijgt een grotere managementverantwoordelijkheid, in het bijzonder ook voor het personeelsbeleid. De rechtspositie van het personeel zal door de verzelfstandiging materieel echter niet veranderen.

9.2 Operationele doelstellingen

Voor de middellange termijn heeft het CBS de ambitie om zijn rol als nationaal statistisch bureau te versterken door beter in te spelen op de vraag naar statistische informatie. Vanwege het toenemende belang van internationaal vergelijkbare statistieken wil het CBS ook zijn internationale positie versterken. Om deze ambities te verwezenlijken, is een aantal concrete doelen geformuleerd. Deze doelen zijn opgenomen in de strategienota «Statistieken die tellen». Het gaat om de volgende doelen:

A. Op het gebied van Statistiekproductie

a.1. Verbetering kwaliteit statistische processen;

a.2. Verbetering gebruik statistische informatie output;

a.3. Vermindering enquêtedruk.

B. Op het gebied van Informatie ontwikkeling:

b.1. Verbetering servicegraad departementen, ondermeer door centrum beleidsstatistieken

C. Op het gebied van ICT en methodologie

c.1. Verbetering van positionering

D. Op het gebied van Bedrijfsvoering en HRM

d.1. Verbetering van Bedrijfsvoering en HRM

De doelen zijn in de aansluitende tabel geoperationaliseerd, waarbij naast de streefwaarden de resultaten in 2002 worden gepresenteerd.

Meer informatie over de activiteiten van het CBS kunt u vinden op www.cbs.nl.

Ten einde de omvang van deze verantwoording beperkt te houden, wordt voor een gedetailleerde verantwoording van inhoudelijke vorderingen verwezen naar de in het voorjaar door het CBS aan de Kamer aan te bieden verslagen van de Directeur-generaal van de Statistiek en de Centrale Commissie voor de Statistiek. Daarin zal ook worden ingegaan op ontwikkelingen in EU-verband en op de vorderingen van het CBS bij het vergroten van effectiviteit en efficiëntie bij het nastreven van de bovengenoemde algemene beleidsdoelstelling.

 DoelstellingIndicatorStreefwaardeResultaat 2002
a.1Verbetering kwaliteit statistische processen 
a.1.1Ontwikkeling databestanden als SSB en ESB1Toename statistische dataStel SSB 2001=100ESB (microlab)2001= 100GroeiSSB: 125ESB: 115
a.1.2Borging en verbetering kwaliteitVoldoen aan VIR-eisenVoor sept. 2002Augustus 2002
a.1.3Borging en verbetering kwaliteit% processen, niet zijnde herontwerpen, klaar voor externe certificing.100% in sept 2002Procesbeschrijvingen gereed in augustus 2002
a.1.4Gegevensbeveiliging en privacybeschermingOordeel College Bescherming PersoonsgegevensGeen negatieve uitsprakenGeen negatieve uitspraken
a.2Verbetering gebruik statistische informatie output 
a.2.1Uitvoering EU statistiek wetgevingOordeel Europese CommissieGeen ingebrekestellingGeen ingebrekestelling
a.2.2Alle gepubliceerde reguliere CBS-gegevens op InternetVulling StatLine database op InternetIeder jaar 100%98%
a.2.3Groeiend gebruik CBS informatie op InternetGebruik StatLine database op Internet20% groei per jaar21%
a.2.4.Maximaal gebruik CBS persberichtenLandelijke overname persberichten>= 75% dekking81%
a.2.5.Effectief wetenschappelijk gebruik microdataOordeel NWO evaluatiecommissieVoldoendeVoldoende
a.2.6.Conjunctuur informatie volgens IMF normenHandhaving normen IMF Bulletin board100%100%
a.3Vermindering enquêtedruk 
a.3.1Groei gebruik informatie uit registraties bij statistiekproductie% statistieken gebaseerd op registraties. 2001 = 25%Groei28%
a.3.2Beperking enquêtedruk bedrijfslevenCBS Enquêtedrukmeter<= 60% nivo 199346%
b.1.Verbetering servicegraad departementen, w.o. door centrum beleidsstatistieken 
b.1.1Verbeteren van servicegraad departementenInrichten van organisatie (centrum voor beleidsstatistiek)Operationeel medio 2002juni 2002
c.1.Verbetering van positionering 
c.1.1Versterken van positie als kennisinstituutVolledig uitvoeren van strategisch onderzoek en samenwerking met andere wetenschappelijke en kennisinstellingenUitvoering programmaProgramma uitgevoerd
d.1Verbetering van Bedrijfsvoering en HRM 
d.1.1Goed financieel beheerOordeel financieel beheer ADPositief oordeel2002 oordeel positief

1 Sociaal Statistisch Bestand (SSB) en Economisch Statistisch Bestand (ESB).

a.1.1. Ontwikkeling databestanden

De ontwikkeling van het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) ligt op schema.

Het aantal in het Economisch Statistisch Bestand (ESB) opgenomen statistieken neemt jaarlijks toe.

a.1.2 Borging en verbetering kwaliteit

Het CBS heeft in 2002 de eerste fase van het VIR-proces, zijnde de beschrijvingen afgerond. De Auditdienst (AD) heeft hiernaar een onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat over het geheel genomen het beoogde niveau is bereikt.

a.2.2. Alle gepubliceerde reguliere CBS-gegevens op Internet

In 2002 is de publicatie op internet van reguliere gegevens verder verbeterd. Ten opzichte van 2001 zijn 8% meer reguliere gegevens op het internet geplaatst, in 2002 stond 98% van de reguliere gegevens op internet.

a.2.3. Groeiend gebruik CBS informatie op Internet

Het gebruik van de CBS-site neemt nog altijd toe. Zo is het aantal hits gestegen van 2,78 miljoen in 2001 tot 3,35 miljoen in 2002.

a.2.4. Maximaal gebruik CBS persberichten

Reeds in voorgaande jaren heeft het CBS de gewenste dekking in de landelijke dagbladen van 75% bereikt. In 2002 is sprake van een toename met 1 procentpunt tot 81% (2001: 80%).

a.2.5. Effectief wetenschappelijk gebruik microdata

Een door de NWO ingestelde evaluatiecommissie beoordeelt eens in de vier jaar het gebruik van microdata van het CBS. De laatste beoordeling over 1998 tot en met 2001 heeft plaatsgevonden in 2001 en het oordeel was positief.

a.3.2. Beperking enquêtedruk bedrijfsleven

Het CBS heeft zichzelf voor 2002 ten doel gesteld de enquêtedruk terug te brengen tot 60% van het niveau van 1993. Deze doelstelling is ruimschoots gehaald. De enquêtedruk bedraagt 46% van het niveau van 1993.

b.1.1. Centrum voor beleidsstatistiek

In de loop van 2002 is het Centrum voor beleidsstatistiek opgericht en geleidelijk gegroeid. Het met het Ministerie van Sociale Zaken en Wetenschappen uitgevoerde pilotproject werd door dit Ministerie als positief ervaren. In deze pilot zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd en bestanden beschikbaar gemaakt voor Remote Execution en On Site werken. De positieve evaluatie geeft aanleiding tot uitbreiding van de «shared services» tot meerdere departementen.

d.1.1 Goed financieel beheer

Het CBS heeft in 2002 het plan van aanpak verbetering financieel beheer opgesteld en uitgevoerd. De AD heeft een audit uitgevoerd op de voortgang en de inhoudelijke kwaliteit van de opgeleverde producten. De AD is positief over de kwaliteitsslag die is gemaakt, maar vraagt wel aandacht voor de blijvende werking van de genomen maatregelen in de organisatie.

Groeiparagraaf

Uitvoering van het werkprogramma:

Het primaire productieproces is vooralsnog niet in de operationele doelstellingen opgenomen. In het kader van de overgang naar een baten-lastenstelsel heeft een heroriëntatie plaatsgevonden op de voor verschillende besturingsniveaus geëigende aansturingsgrootheden en kengetallen die daarmee samenhangen. Dit is in 2002 uitgewerkt in het besturingsmodel. In dit besturingsmodel is een aantal sturingsvariabelen gedefinieerd, zowel op het niveau van het CBS als geheel als op het niveau van de divisies binnen het CBS. In het kader van het proefdraaien voor het baten-lastenstelsel zullen de sturingsvariabelen in 2003 verder worden uitgewerkt.

10 EFFECTIEVE TELECOMMUNICATIE- EN POSTMARKT

10.0Formatie en budget
10.1Algemene doelstelling
10.2Operationele doelstellingen
 10.2.1 Infrastructuur en diensten
 10.2.2 Waarborgen publieke belangen
 10.2.3 Optimale marktcondities
10.3Beleidsinstrumenten
10.4Groeiparagraaf

10.0 Formatie en budget

Relatief aandeel Effectieve Telecommunicatie en Postmarkt in realisatie 2002

in verplichtingenkst-28880-28-30.gif

in verplichtingen per onderdeelkst-28880-28-31.gif

10.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het zorgdragen voor hoogwaardige en maatschappelijk verantwoorde voorzieningen op het terrein van informatie- en communicatietechnologie en post in een concurrerende omgeving.

De economie verandert onder invloed van de informate- en communicatietechnologie (ICT) in hoog tempo in een kennis- of netwerkeconomie, waardoor de vraag naar hoogwaardige ICT infrastructuurvoorzieningen zal toenemen. De beleidsinspanningen waren er in 2002 op gericht om evenwicht te creëren tussen vraag en aanbod in de telecommunicatie- en postmarkt.

De aanbieders van ICT- en postvoorzieningen zijn primair verantwoordelijk voor investeringen en aanleg van de nodige infrastructuur. Bevordering van concurrentie en innovatie leidt tot een tijdig aanbod van voldoende hoogwaardige voorzieningen.

De veronderstellingen over het doelbereik waren in de begroting van 2002 gericht op de algemene beleidsdoelstelling. Zij hadden betrekking op de algemene wisselwerking tussen beleid, het gedrag van marktpartijen en consumenten en de ontwikkeling van de economie. Opvallend is de neergaande ontwikkeling van de conjunctuur en de negatieve effecten daarvan op het tempo van innovatie in met name de telecommunicatiemarkt. In andere landen zien we hetzelfde, zodat de relatieve positie ten opzichte van andere landen doorgaans niet is verslechterd.

10.2 Operationele doelstellingen

Om nader invulling te geven aan de hierboven geformuleerde algemene beleidsdoelstelling onderscheidt EZ drie operationele doelstellingen:

10.2.1 Infrastructuur en diensten: Het zorgdragen voor zodanige randvoorwaarden dat een aanbod van eersteklas infrastructuur en diensten op het gebied van telecommunicatie, telematica en post tot stand komt.

10.2.2 Waarborgen publieke belangen: het zorgdragen voor zodanige randvoorwaarden dat publieke belangen bij toegang tot, het gebruik van en inpassing van telecommunicatie-, telematica- en postvoorzieningen gewaarborgd zijn.

10.2.3 Zorg voor optimale marktcondities in de sector telecommunicatie en post: Het zorgdragen voor optimale nationale marktcondities en voor zodanige randvoorwaarden dat optimale marktcondities in een zo groot mogelijk aantal landen ontstaan.

10.2.1 Infrastructuur en diensten: het zorgdragen voor zodanige randvoorwaarden dat een aanbod van eersteklas infrastructuur en diensten op het gebied van telecommunicatie, telematica en post tot stand komt.

Operationeel doel 10.2.1begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen9,335,125,8277%
Reden afwijkingVerplichtingenruimte voor kenniswijk is uit de jaren 2003–2006 versneld naar 2002. 

Middels deze doelstelling geeft EZ aan dat zij zorg draagt voor een efficiënte en effectieve postsector en data-infrastructuur. Deze data-infrastructuur omvat zowel draadloze datacommunicatie als vaste infrastructuren. Via het scheppen van randvoorwaarden wil EZ bereiken dat het aanbod van voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, telematica en post blijvend tegemoet komt aan de vraag van burgers, bedrijven en overheden. De randvoorwaarden betreffen een goed beheer van de frequentieruimte en het stimuleren van vernieuwende infrastructuren en toepassingen die onze concurrentiepositie internationaal bestendigen.

Voor het jaar 2002 werd gestreefd naar het behouden en zo mogelijk verbeteren van de huidige positie wereldwijd qua aanbod, kwaliteit, prijs en innovativiteit. In het jaar 2002 was een duidelijke trend waar te nemen van een toenemend aanbod en gebruik van hoogwaardige communicatie-infrastructuur.

De beoogde efficiëntere ordening van de AM- en FM-omroepfrequenties heeft door moeizame politieke besluitvorming niet meer in 2002 plaatsgevonden. Het beschikbaar stellen van frequenties voor Wireless Local Loop (WLL) heeft eveneens vertraging ondergaan.

De aanwezigheid van infrastructuur met innovatiepotentie werd in 2002 gestimuleerd. Infrastructuur met innovatiepotentie is infrastructuur die gebruikt wordt om de mogelijkheden van nieuwe technologieën t.b.v. nieuwe generaties diensten en nieuwe vormen van infrastructuurgebruik in een precommerciële fase te onderzoeken. Na een aarzelende start heeft de introductie van Asymmetric Digital Subscriber Loop (ADSL) in de loop van 2002 een flinke ontwikkeling doorgemaakt. Dit geeft aan dat er onder consumenten serieuze vraag is naar een hoogwaardige infrastructuur voor dataverkeer.

In 2002 vond de start plaats van de operationele fase van Kenniswijk (www.kenniswijk.nl), een ICT-experimenteeromgeving in de regio Eindhoven/Helmond. Er is in Kenniswijk begonnen met de uitrol van een glasvezelnetwerk en een aantal experimentele diensten. Door de ongunstige economische situatie is de ontwikkeling van Kenniswijk langzamer op gang gekomen dan aanvankelijk voorzien.

Tabel 10.2.1: Prestatie-indicator Infrastructuur en diensten
Prestatie-indicatorStreefwaardenRealisatie
Aantal alternatieve infrastructuren en de ontwikkeling daarvanGeen streefwaarde in de begrotingPenetratie Public Switched Telephony Network (PSTN) (dit zijn klassieke telefoonlijnen), neemt langzaam af. Integrated Services Digital Network (ISDN) blijft stabiel. Penetratie overige alternatieven is toegenomen. (Zie onderstaande tabel voor extra informatie.)
   
Positie t.o.v. Benchmarklanden: particulier gebruikers van PC en InternetHuidige positie behouden en eventueel verbeterenGebruik in Nederland is toegenomen. Nederland blijft samen met Zweden een van de voorlopers.
   
Betrouwbaarheid van de infrastructuur t.o.v. benchmarklanden 1: aantal storingen bij telefonielijnen van hoofdleveranciersHuidige positie behouden en eventueel verbeterenIn Nederland is het aantal storingen gedaald van 27 (1997) naar 5 per 1000 lijnen (1999). Nederland blijft daarin koploper.Na 1999 is het meten gestaakt omdat dit verwaarloosbare kleine aantal stabiel bleef.
   
Betrouwbaarheid van de infrastructuur t.o.v. benchmarklanden 2: misbruik van creditcardgegevens en virusaanvallenHuidige positie behouden en eventueel verbeterenVirusproblemen zijn sterk toegenomen, Nederland heeft het hoogst aantal virusproblemen. Creditcardmisbruik blijft onveranderd laag bij alle benchmarklanden.
   
Aantal vaste telefoonaansluitingen per 100 inwonersHuidige positie behouden en eventueel verbeterenHet aantal vaste aansluitingen (PSTN en ISDN) is in Nederland en de overige benchmarklanden nagenoeg hetzelfde gebleven.
   
Aantal mobiele telefonieaansluitingen per 100 inwonersHuidige positie behouden en eventueel verbeterenHet aantal mobiele telefoonaansluitingen is in Nederland nauwelijks gegroeid. Verzadiging van de markt is goed merkbaar. Het relatieve aantal aansluitingen is het hoogst in Zweden, Nederland en het VK (in die volgorde).

Penetratie alternatieve infrastructuren

Penetratie infrastructuur en randapparatuur, afgerond, x 1000)
 Q4 1999Q4 2000Q4 2001Q3 2002
Totaal PSTN7 3306 9156 5696 377
Totaal ISDN2 2802 9643 4343 664
ADSL 10–15145202–212
212    
Mobiele telefoons6 90010 00011 86012 033
Kabelaansluitingen (radio en televisie)6 1206 2006 1596 194
PC (particulier en zakelijk)6 6977 2236 900 
Sattelietontvangers320330418535

Bron: TNO-STB

10.2.2 Waarborgen publieke belangen: het zorgdragen voor zodanige randvoorwaarden dat publieke belangen bij toegang tot, het gebruik van en inpassing van telecommunicatie-, telematica- en postvoorzieningen gewaarborgd zijn.

Operationeel doel 10.2.2begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen00,580,58

Deze operationele doelstelling duidt op de beleidsvoornemens die erop gericht zijn dat burgers en bedrijven vertrouwen hebben in de veiligheid, privacy, consumentenbescherming en goede inpassing van infrastructuur en dat ze kunnen rekenen op goede toegankelijkheid, betaalbaarheid (universele dienst) en betrouwbaarheid van de voorzieningen. Ten behoeve van deze doelstelling heeft EZ verschillende beleidsinstrumenten ingezet, zoals passende regelgeving, overleg met andere overheden en maatschappelijke organisaties, kennisdiffusie en vergroting van de bewustwording ten aanzien van onveiligheid en experimenten gericht op de burger.

In de begroting 2002 werden breedbandexperimenten aangekondigd. Deze experimenten moesten tijdig inzicht verschaffen in voorkeuren van burgers op een aantal maatschappelijk gevoelige thema's. Door de hiervoor genoemde vertraging bij de start van een experimenteeromgeving (Kenniswijk) is eveneens sprake van vertraging in experimenten en onderzoek.

Veel aandacht is besteed aan de ontwikkeling van telefoon- en internettarieven. Mede door het toezicht van de OPTA is de ontwikkeling van de verhouding prijs/kwaliteit en van transparantie in de markt voor de consument gunstig geweest. De OPTA heeft gewerkt aan vergroting van transparantie in de markt door verplichtingen aan marktpartijen op te leggen en door publicaties. Tarieven voor mobiele telefoniediensten (particulieren) zijn in Nederland, mede door toedoen OPTA, gemiddeld meer dan 10% gedaald in de periode 2000–2002.

Voor wat betreft de tariefontwikkelingen van de postsector is besloten tot het tijdelijk bevriezen van de postzegelprijs.

Tenslotte is toegang en gebruik van een betrouwbare infrastructuur gestimuleerd via onder andere de campagne Surf op safe (www.surfopsafe.nl) en het opzetten van de Computer Emergency Response Team-Rijksoverheid (CERT-RO) Waarschuwingsdienst (www.waarschuwingsdienst.nl). De indicatoren voor een betrouwbare infrastructuur zijn opgenomen onder de eerste operationele doelstelling.

Tabel 10.2.2: Prestatie-indicator Waarborgen publieke belangen
Prestatie-indicatorRealisatie
Tariefontwikkeling 1: benchmark-positie mbt tarieven particulieren vaste telefonieTelefoontarieven in Nederland zijn stabiel. Nederland kent na Zweden nog steeds de laagste tarieven voor vaste telefonie.
  
Tariefontwikkeling 2: benchmark-positie mbt tarieven particulieren mobiele telefonieNederland kende een daling van de tarieven. Doordat de daling in Duitsland sterker was neemt Nederland nu een gemiddelde positie in, na Zweden en Duitsland.
  
Tariefontwikkeling 3: benchmark-positie mbt internettarieven consumentenmarktDe internettarieven blijven voor zowel piek- als daluren dalen. Met name de piek-tarieven zijn echter in het buitenland sterker gedaald. Dit komt met name omdat er rekening is gehouden met vaste maandbedragen.
  
Tariefontwikkeling 4: benchmark-positie mbt tarieven zakelijke vaste telefonieDe tarieven voor zakelijke vaste telefonie in Nederland zijn stabiel en liggen op een laag niveau. Alleen in Zweden zijn de tarieven lager.
  
Tariefontwikkeling 5: benchmark-positie mbt tarieven huurlijnenIn Nederland en de vier benchmarklanden zijn de tarieven de afgelopen vier jaar gedaald. De tarieven in Nederland liggen op een gemiddeld niveau en zijn sinds 2001 stabiel.

10.2.3 Zorg voor optimale marktcondities in de sector telecommunicatie en post: Het zorgdragen voor optimale nationale marktcondities en voor zodanige randvoorwaarden dat optimale marktcondities in een zo groot mogelijk aantal landen ontstaan.

Operationeel doel 10.2.3begrotingrealisatieafwijking 
 in mlnin mlnin mlnin %
Programma-uitgaven in verplichtingen1,410,69,2657%
Reden afwijkingOPTA heeft geen vergoedingen vanwege aanmerkelijke marktmacht kunnen innen in 2002 a.g.v. een rechtelijke uitspraak. Dit tekort is tijdelijk door EZ opgevangen. 

EZ wil bereiken dat de markt voor informatieen communicatienetwerkvoorzieningen zich zo ontwikkelt dat consumenten en bedrijven een zo groot mogelijke keuzevrijheid hebben ten aanzien van aanbieders, alsmede dat er een veelzijdig aanbod is tegen een redelijke prijs-kwaliteitverhouding. Om dit te bereiken heeft EZ in 2002 regelgeving en de controle door de onafhankelijke OPTA ingezet, maar ook overleg gevoerd met de marktpartijen.

In 2002 is er naar gestreefd om, in samenwerking met de toezichthouder, bij te dragen tot een volwassen en dus transparante ICT- en Postsector rond het jaar 2005. Dit betekent dat er een voldoende mate van level playing field moet zijn in het licht van algemene mededingingsbepalingen.

Hiertoe is in 2002 besloten het postmonopolie te verlagen naar 100 gram en zijn voorbereidingen gestart voor de fusie van de OPTA met de NMa.

Tabel 10.2.3: Prestatie-indicator Optimale marktcondities
Prestatie-indicatorRealisatie
Aantal aanbieders van ICT-infrastructuur en diensten. Lichte stijging in 2001 van aantal aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en -netwerken alsmede van huurlijnen. Sterke daling van aantal aanbieders van omroepnetwerken en systemen voor voorwaardelijke toegang, wat te wijten is aan verzadiging in en consolidatie van de markt enerzijds en slechte economische conjunctuur anderzijds.
  
Marktaandelen mobiele telefonieEr vindt een stabilisering plaats van de marktaandelen van de vijf aanbieders. Het aandeel van KPN en in mindere mate dat van Vodafone (Libertel) zijn afgenomen met de groei van Orange (Dutchtone), O2 (Telfort) en T-Mobile (Ben). Zie onderstaande grafiek voor extra informatie.
  
Marktaandelen vaste telefoniedienstenKPN blijft in 2001 veruit de grootste aanbieder. Grootste concurrent is Tele2 met een marktaandeel van ongeveer 10%. Zie onderstaande grafiek voor extra informatie.
  
Marktaandelen InternettoegangHoewel er voldoende concurrentie is, blijft KPN veruit de grootste Internet Service Provider doordat veel ISP's van het KPN-netwerk gebruik maken en doordat KPN relatief veel internet-abonnees (= actieve internetgebruikers) kent.
  
Marktaandelen KPNMarktaandelen van KPN op deelmarkten blijft gestaag dalen in 2001. KPN blijft echter nagenoeg de gehele markt voor lokaal bellen in handen houden.

Marktaandelen mobiele telefonie op basis van abonnee aantallenkst-28880-28-32.gif

Bron: TNO-STB

Marktaandelen vaste telefonie: drie grootste concurrenten van KPN (data via vraagzijde)kst-28880-28-33.gif

Bron: Nationale Telecom Monitor

10.3 Beleidsinstrumenten

Om genoemde randvoorwaarden en condities te realiseren werd een aantal instrumenten ingezet in 2002. Het betrof beleidsvoorbereiding en -ontwikkeling, demonstraties en pilots, lobby en voorlichting, financiële stimulering, wet- en regelgeving, convenanten en afspraken. Er wordt hier niet op alle instrumenten afzonderlijk ingegaan, maar alleen als er zich belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan ten opzichte van de voornemens in de begroting. Dit betreft voornamelijk de inzet van instrumenten ten aanzien van Breedband en de ordening van de AMen FM-omroepfrequenties.

Naast de in de begroting genoemde breedband pilots zijn er ook inspanningen verricht om de introductie van breedband integraal te stimuleren. De instelling van een Expertgroep breedband heeft geleid tot een waardevol en deskundig advies over de ontwikkeling van breedband in Nederland en de bijdrage daaraan van de overheid en de markt. Het kabinet heeft in 2002 daarop nog een standpunt ingenomen. Voor 2003 wordt een programma uitgewerkt.

Niet alle verrichte inspanningen hebben tot resultaten geleid. De keuze van de wijze van verdeling van de beschikbare omroepfrequenties voor AM en FM is in 2002 onderwerp van aanhoudende politieke discussie geweest, zonder dat dit tot daadwerkelijke verdeling heeft geleid. De beslissing is doorgeschoven naar 2003.

10.4 Groeiparagraaf

Drie prestatie-indicatoren van de begroting 2002 worden gecontinueerd in de begroting 2003. Dit betreft de indicatoren penetratie alternatieve infrastructuren, marktaandelen mobiele telefonie en marktaandelen vaste telefonie. Van deze drie indicatoren zijn in dit jaarverslag grafieken/tabellen opgenomen om de ontwikkelingen over een langere tijdspanne inzichtelijker te maken. Aanleiding voor het niet meer continueren van de overige indicatoren is onder andere de moeilijke meetbaarheid, de verminderde relevantie en de beschikbaarheid van andere en betere indicatoren.

De belangrijkste wijzigingen betreffende de volgende indicatoren:

• Realisatiecijfers die via TNO aan de OPTA worden ontvangen, zijn pas in april/mei beschikbaar. Dit probleem zal zich vanaf 2003 niet meer voordoen, omdat de betreffende prestatie-indicatoren dan niet meer terugkomen. Dit ligt in het gegeven dat de genoemde verhoudingen in de markt naar verwachting verder stabiliseren en dat daardoor de indicator geen relevante ontwikkelingen zal aanduiden.

• De prestatie-indicator storingen op de vaste telefonielijnen wordt in de toekomst niet meer opgenomen, omdat het aantal storingen verwaarloosbaar klein is geworden en naar verwachting nog nauwelijks aan verandering onderhevig zal zijn.

• Ook zullen de virusaanvallen en misbruik van creditcardgegevens vanaf 2003 geen prestatie-indicator meer zijn. De prestatiegegevens zijn dermate laat beschikbaar dat deze een onvoldoende resultaat weergeven van de inspanningen. Daarnaast is vanaf 2003 de Internet Waarschuwingsdienst van start gegaan, die vermindering van de overlast beoogt. In relatie tot deze nieuwe dienst wordt een geschikte prestatie-indicator gezocht.

6. NIET-BELEIDSARTIKELEN

21 ALGEMEEN

Budget

in verplichtingenkst-28880-28-34.gif

Dit artikel bevat de apparaatsuitgaven die niet zijn toegerekend aan de beleidsartikelen. Het betreft de personele en materiële uitgaven van de stafdiensten (inclusief algemene leiding), de centrale personeelsuitgaven en de facilitaire overhead van het kernministerie, zoals huisvesting, communicatie en ICT. Naar hun aard hebben deze uitgaven slechts een indirecte relatie met de activiteiten en uitgaven zoals geraamd op de beleidsartikelen.

Voor een toelichting op het verschil tussen raming en realisatie wordt verwezen naar het onderdeel Jaarrekening van dit Jaarverslag.

22 NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Dit niet-beleidsartikel bevatte in de begroting 2002 en gedurende het jaar reserveringen voor de volgende typen uitgaven:

• Loonbijstelling

• Prijsbijstelling

• Onvoorzien

Meestal in het voorjaar worden de reserveringen voor loon- en prijsbijstelling opgehoogd met de middelen die daarvoor door het Ministerie van Financiën worden toegedeeld aan de EZ-begroting. Daarna worden alle middelen gedurende het jaar verdeeld over de andere artikelen van de EZ-begroting. Op dit artikel resteert daarom geen budget meer.

De post onvoorzien wordt aangehouden voor relatief bescheiden onvoorziene uitgaven die niet elders op de EZ-begroting kunnen of mogen worden ingepast. Ook hiervoor geldt dat aan het eind van het jaar geen budget meer beschikbaar is, omdat het is verdeeld over de andere begrotingsartikelen.

23 AFWIKKELING OUDE VERPLICHTINGEN

Op dit niet-beleidsartikel zijn in 2002 € 4,4 mln aan verplichtingen, € 4,8 aan kasuitgaven en € 13,3 mln aan ontvangsten verantwoord voor de afwikkeling van met name in het verleden aangegane verplichtingen betreffende de regeling Bedrijfsbeëindigingshulp, de garantieregeling Particuliere Participatiemaatschappijen en Nedcar. Tevens worden onder dit artikel verantwoord de afwikkeling van de Industriefaciliteit en de bijdrage aan KSG, maar hiervoor hebben in 2002 geen kasuitgaven plaatsgevonden.

NedCar

Na het tekenen van de overeenkomsten tussen Volvo, NedCar en de Staat bestaat de financiële relatie met NedCar nog uit de volgende twee elementen (in de ontvangstenraming):

• Terugbetaling door NedCar van de in het verleden verstrekte renteloze lening.

• Het recht van de Staat op betalingen uit hoofde van de verkoop van onderdelen voor de Volvo-400-serie door Volvo tot en met 2016.

In 2002 is het aflossingsschema van de lening aan Nedcar gewijzigd, zoals bij vertrouwelijke brief van 24 juni 2002 aan de TK is medegedeeld. De resterende drie termijnen, die ultimo 2002, 2003 en 2004 zouden worden afgelost, zullen nu begin 2003 en medio 2004 worden afgelost. De lening wordt hierdoor als geheel eerder afgelost. De termijn 2002 (€ 63,5 mln) is daardoor in 2002 niet ontvangen

7. MEDEDELING OVER DE BEDRIJFSVOERING

Ministerie van Economische ZakenJaar 2002

De implementatie van de mededeling over de bedrijfsvoering vergt een weloverwogen en gedegen uitwerking. Binnen het ministerie van Economische Zaken heeft dit in het afgelopen jaar plaatsgevonden door een daartoe ingerichte werkgroep. Als uitgangspunt is daarbij nadrukkelijk gekozen voor zo veel mogelijk aansluiting op en daarmee inbedding in het reeds bestaande instrumentarium voor sturing en beheersing van de organisatie. Dat wil zeggen dat de bestaande instrumenten, al dan niet na aanpassing, de basis zullen vormen voor het opstellen van mededeling.

Bij het tot stand brengen van een mededeling is sprake van een groeitraject. Het streven is daarbij de reikwijdte, maar ook de transparantie van de totstandkoming in de komende jaren verder te versterken.

De voorliggende mededeling over 2002 strekt zich uit over de baseline financieel en materieel beheer, zoals voorgeschreven, waarbij expliciet wordt ingegaan op Misbruik & Oneigenlijk gebruik (M&O). In aanvulling daarop is tevens de opzet en het bestaan van de werkplancyclus bij EZ in de mededeling betrokken.

Het DG Telecom en Post en het agentschap Telecom zijn buiten beschouwing gelaten. Het financieel en materieel beheer van deze onderdelen is gedurende 2002 nog door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat uitgevoerd. Ook Novem is, gezien zijn status als tijdelijk agentschap per 1 juli 2002, vooralsnog buiten de reikwijdte van deze mededeling gehouden.

De Minister van Economische Zaken verklaart hierbij als volgt:

In het verslagjaar is, uitgaande van ondermeer de baseline financieel en materieelbeheer, op een gestructureerde wijze aandacht besteed aan het financieel beheer, het materieelbeheer en de daartoe bijgehouden administraties bij het ministerie van Economische Zaken.

Een en ander heeft in het verslagjaar geresulteerd in beheerste bedrijfsprocessen. Daarbij is een aantal punten van aandacht naar voren gekomen ten aanzien waarvan verbeteracties zijn of worden uitgevoerd, dan wel in 2003 gestart zullen worden.

Toelichting

De basis voor het opstellen van bovenstaande mededeling over de baseline financieel en materieel beheer is gelegen in de combinatie van:

– De implementatie van de baseline binnen Economische Zaken;

– Het toezicht zoals dat door directie FEZ in gedurende 2002 is uitgevoerd;

– De audits naar de opzet, het bestaan en de werking van de baseline zoals die in 2002 hebben plaatsgevonden door de Auditdienst.

Uit bovenstaande werkzaamheden is een aantal verbeterpunten naar voren gekomen die gedurende 2002 tot verbeteracties hebben geleid of in het komende jaar zullen worden uitgevoerd. Deze doen echter geen afbreuk aan de boven geformuleerde conclusie dat in 2002 sprake is geweest van beheerste bedrijfsprocessen op het gebied van het financieel en materieel beheer.

Implementatie baseline financieel en materieel beheer

In 2002 heeft in opdracht van het Bedrijfsvoeringscollege van het ministerie van Economische Zaken een analyse plaatsgevonden van de matewaarin de elementen van de baseline binnen het departement worden afgedekt door beheersmaatregelen. Uit deze analyse is gebleken dat de elementen van de baseline binnen het ministerie van Economische Zaken in opzet door beheersmaatregelen worden afgedekt.

Toezicht en audits

De werking van de baseline is verankerd in het toezichtsmodel zoals dat binnen het ministerie is ingericht. In 2002 zijn, mede met het oog op de implementatie van de baseline, de toezichtsmodellen voor de beleidsuitgaven en de apparaatsuitgaven herzien. Ten aanzien van de beleidsuitgaven heeft inmiddels ook de implementatie plaatsgevonden. Geconstateerd kon worden dat dit toezicht van de directie FEZ daarmee in belangrijke mate voldoet aan de in de Baseline financieel- en materieelbeheer geformuleerde eisen. Implementatie van het herziene toezicht op de apparaatsuitgaven zal in de komende periode plaatsvinden. Aanvullende assurance ten aanzien van de werking is gegeven door de audits die de Auditdienst gedurende 2002 heeft uitgevoerd.

De belangrijkste bevindingen uit het toezicht en de audits waren:Het verbeterplan financieel beheer van het CBS is gedurende 2002 conform planning uitgevoerd en zijn, op een enkele, met redenen omklede uitzondering na, alle producten volgens planning afgerond. De nog resterende verbeterpunten verdienen voortzetting van de voortvarende aanpak maar vormen geen beletsel voor het traject naar de ZBO-vorming.

Er is goede voortgang bij de verbetering van het financieel beheer bij de directie Personeel Organisatie en Informatiemangement.

De geconstateerde bevindingen rond het financieel beheer op het gebied van de personele processen (waaronder de salarisadministratie), zijn in belangrijke mate opgelost. De verbijzonderde interne controle is geïmplementeerd en de administratieve organisatie (AO) rond decentrale personele processen is geactualiseerd. Voorzover sprake is van nog openstaande punten, zullen deze in de komende periode worden opgelost.

De verbetering van de beheersmaatregelen in en rond het in 2002 aangepaste geautomatiseerde bedrijfsvoeringssysteem is inmiddels grotendeels en daarmee in voldoende mate aangebracht.

Het financieel beheer bij een aantal onderdelen van het departement verdient op onderdelen verbetering. Met name bij de EVD, SodM en de directie Interne Zaken is de werking van de baseline op onderdelen een aandachtspunt. Dit zal in 2003 worden opgepakt.

Bij een aantal onderdelen moet de AO worden geactualiseerd of nog worden vastgesteld c.q. worden aangepast op de kaders van het ministerie van Economische Zaken. Deze achterstanden zijn over het algemeen echter beperkt, zodat het totaal beeld positief is.

In het kader van het door EZ geïnitieerde Sprint-programma (aansturing intermediaire organisaties) is voor elke intermediair een plan van aanpak opgesteld en in uitvoering genomen. Deze planning van deze uitvoering strekt zich uit tot in 2003.

De aanpassing in de verantwoordingsstructuur rond de niet-fysieke stadseconomie heeft nog niet plaatsgevonden. De structuur rond deze specifieke uitkering is ingebed in de gezamenlijke aanpak van het Grotestedenbeleid met BZK en VROM. EZ is in overleg met deze departementen en betrokken gemeenten gestart de eisen aan de verantwoordingsrapportage op te stellen.

De financiële processen overdrachts(beleids)uitgaven en transactie(apparaats)uitgaven worden toereikend beheerst. Hoewel het geheel van de interne controle voldoende effectief heeft gewerkt, verdient de opzet daarvan bij een aantal onderdelen van het departement verdere verbetering. De opzet en de werking van het verplichtingenbeheer is verbeterd.

Misbruik en oneigelijk gebruik

Begin 2002 heeft een aanpassing van het beleid inzake het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van EZ-subsidies (m&o-beleid) plaatsgevonden. Hierbij is de definitie van de te melden onregelmatigheden nader bepaald. In de audit naar het m&o-beleid met deze aanpassing werd geconstateerd dat meer elementen voor het bestrijden van het misbruik en oneigenlijk gebruik in de bedrijfsvoering zijn verankerd dan in het eerder vastgesteld beleidsdocument waren opgenomen. Daarnaast zullen nog enkele aanbevelingen in 2003 worden verwerkt.

Overigens zijn in 2002 geen meldingen van misbruik van EZ-subsidies ontvangen.

Ten aanzien van de Europese geldstromen (EFRO-gelden) is een aantal maatregelen genomen ter verbetering van de controle- en beheersstructuur. Het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik van Europese gelden is hierdoor verder beperkt. Ten aanzien van de onregelmatigheden is in samenwerking met het ministerie van LNV een draaiboek opgesteld, waardoor ook de meldprocedure richting de Europese Commissie is verbeterd.

Opzet en bestaan werkplancyclus

De planning & controlcyclus (binnen EZ «werkplancyclus» genoemd), is een belangrijk instrument in de sturing en beheersing van het departement. Tegen de achtergrond van de nota VBTB en de daaruit voortvloeiende noodzaak tot meer resultaatgerichte sturing, is deze cyclus eind 2001 opnieuw ingericht. De kern van de gewijzigde opzet is dat de (externe) begrotingscyclus en de (interne) planning & controlcyclus nadrukkelijker in elkaars verlengde zijn gebracht. De sturing door de Bestuursraad is versterkt door de beleidsagenda te vertalen in concrete prioriteiten voor het komende en deze mede te hanteren als basis voor de verdeling van beschikbare capaciteit. In de werkplannen worden de prioriteiten verder vertaald in te behalen resultaten, uit te voeren activiteiten en planningen. In de vorm van een halfjaar- en jaarrapportage wordt de realisatie van de prioriteiten, aangevuld met de realisatie van de overige doelstellingen van EZ, gemonitord en vindt, wanneer daartoe aanleiding is, bijsturing plaats.

De planning & controlcyclus 2002 is op dit aangepaste sturingsmodel geënt. In de Bestuursraad heeft een prioriteitstelling plaatsgevonden op basis waarvan de beschikbare capaciteit is vastgesteld. De prioriteiten zijn, tezamen met de overige doelstellingen uitgewerkt in de werkplannen van de onderdelen van EZ en door de SG vastgesteld. Medio 2002 is door alle onderdelen van EZ een halfjaarrapportage opgesteld waarin met name ingegaan werd op de relevante afwijkingen ten opzichte van het werkplan.

De ervaringen zoals opgedaan rond en met het opstellen van de werkplannen in context van de heringerichte planning & controlcyclus zijn in 2002 geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan heeft op onderdelen bijstelling plaatsgevonden. Deze zijn vertaald in de opzet van de werkplannen voor 2003.

C Jaarrekening

8. Verantwoordingsstaten

8.1 De verantwoordingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken Verantwoordingsstaat 2002 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)

Bedragen in € 1000
  (1)(2)(3)=(2)(1)
 OmschrijvingOorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatie*Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
  verplich-tingenuitgavenontvang-stenverplich-tingenuitgavenontvang-stenverplich-tingenuitgavenontvang-sten
Totaal 1 786 4892 850 215 1 706 0042 937 299 – 80 48587 084
           
Beleidsartikelen         
           
1.Werking binnenlandse markten47 72749 11497 09691 50489 262119 59943 77740 14822 503
2.Bevorderen van innovatiekracht594 228580 750154 648651 058525 70091 69056 830– 55 050– 62 958
3.Bevorderen ondernemingsklimaat606 097302 58221 410623 151274 66323 00217 054– 27 9191 592
4.Doelmatige en duurzame energievoorziening248 579228 42620 987290 283141 89437 82041 704– 86 53216 833
5.Buitenlandse economische betrekkingen231 240201 5781 815260 300221 99411 43329 06020 4169 618
6.Vitale belangen ten tijde van crises82 30082 30081 99885 72185 41384 8913 4213 1132 893
7.Beheer bodemschatten75 84475 8442 379 17032 74430 7002 367 723– 43 100– 45 144– 11 447
8.Economische analyses en prognoses10 85610 8564313 19613 0441 3142 3402 1881 271
9.Voorzien in maatschappelijke behoefte aan statistieken153 368153 36810 528172 483172 48311 57919 11519 1151 051
10.Effectieve telecommunicatie- en postmarkt   77 24547 132160 60877 24547 132160 608
Niet-beleidsartikelen
           
21.Algemeen83 82984 2673 647110 12398 92414 38026 29414 65710 733
22.Nominaal en onvoorzien11 47211 472    – 11 472– 11 472 
23.Afwikkeling oude verplichtingen5 2975 93278 8734 4294 79513 260– 868– 1 137– 65 613

* De gerealiseerde uitgaven- en verplichtingenbedragen zijn steeds naar boven afgerond (€ 1000). De gerealiseerde ontvangstenbedragen zijn steeds rekenkundig afgerond (€ 1000).

Mij bekend,

De Minister van Economische Zaken,

8.2. De samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastendiensten Samenvattende verantwoordingsstaat 2002 inzake baten-lastendiensten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)

Bedragen in € 1000
  (1)(2)(3)=(2)(1) 
  Oorspronkelijk vastgestelde begrotingRealisatieVerschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting
Baten-lastendiensttotaaltotaalsaldo batentotaaltotaalsaldo batentotaaltotaalsaldo baten
  batenlastenen lastenbatenlastenen lastenbatenlastenen lasten
Senter41 13541 0676851 51349 3902 12310 3788 3232 055
EVD27 96427 81015425 45024 905545– 2 514– 2 835391
Bureau I.E.17 60717 37123617 54117 267274– 66– 10438
Telecom27 13930 813– 3 67428 17634 339– 6 1631 0373 526– 2 489
Novem21 20020 25095022 21120 2721 9391  01122989
Totaal135 045137 311– 2 266144 891146 173– 1 3529 8468 932914
Baten-lastendienst totaaltotaal totaaltotaal totaaltotaal
   kapitaal-kapitaal- kapitaal-kapitaal- kapitaal-kapitaal-
  uitgavenontvangsten uitgavenontvangsten uitgavenontvangsten
Senter 7 0441 403 5 9253 – 1 119– 1 400
EVD 1 7751 271 251  – 1 524– 1 271
Bureau I.E. 2 3331 361 980  – 1 353– 1 361
Telecom 7 7824 855 6 3643 959 – 1 418– 896
Novem  
Totaal 18 9348 890 13 5203 962 – 5 414– 4 928

Mij bekend,

De Minister van Economische Zaken,

9. Financiële toelichting bij de verantwoordingsstaten

9.1 Toelichting bij de beleidsartikelen

1 WERKING VAN DE BINNENLANDSE MARKTEN

Artikel 1: Werking van de binnenlandse markten (in € 1000)
 Vastgestelde begroting2002Realisatie 2002Verschil 2002
Verplichtingen (totaal)47 72791 50443 777
Programma-uitgaven25 05754 35629 299
Operationeel doel 1.2.2: Bevorderen concurrentiemechanismen 29 50029 500
– Tegemoetkoming Demkolec en stadsverwarmingsprojecten 29 50029 500
Operationeel doel 1.2.3: Versterken economische dynamiek619296– 323
– Bijdrage aan ACTAL619296– 323
Operationeel doel 1.2.4: Bevorderen transparante en eerlijke handel18 15219 3371 185
– Bijdrage aan het Nmi15 33215 963631
– Bijdragen aan diverse instituten2 8203 374554
Algemeen6 2865 223– 1 063
– Opdrachten en onderzoek Marktordening/MDW6 2865 223– 1 063
    
Apparaatsuitgaven22 67037 14814 478
– Personeel Marktordening (DGM&E)5 0665 949883
– Personeel ACTAL48356784
– Apparaatsuitgaven NMa/DTe17 12130 63213 511
    
Uitgaven (totaal)49 11489 26240 148
    
Ontvangsten (totaal)97 096119 59922 503
– Ontvangsten NMa/DTe2 4934 5842 091
– Dividend TenneT   
– Opbrengsten casino's91 210106 58915 379
– Opbrengst uit vergunningen en keuringen speelautomaten1 5887 5135 925
– Ontvangsten Nmi70572318
– Diverse ontvangsten1 100190– 910

Tegemoetkoming Demkolec en stadsverwarmingsprojecten

In de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector (Stb. 2000, 607) is opgenomen dat een tegemoetkoming zal worden verstrekt in de kosten die voortvloeien uit overeenkomsten met betrekking tot stadsverwarming die tussen productiebedrijven en leveranciers zijn gesloten voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989, voor zover de daarbij overeengekomen projecten in uitvoering zijn genomen voor dat tijdstip. Deze tegemoetkoming is bij eerste suppletore begroting voor een bedrag van € 29,5 mln in de ramingen verwerkt.

Apparaatsuitgaven NMa/DTe

De hogere apparaatuitgaven NMa/DTe worden met name veroorzaakt door bij suppletore begrotingen aangebrachte mutaties in verband met:

• het uitvoeren van een onderzoek in de sector bouw naar economische overtredingen van artikel 6 en artikel 24 van de Mededingingswet (€ 3,1 mln);

• het versterken van de opsporings- en onderzoekscapaciteit voor het doen van meer onderzoeken naar economische overtredingen (€ 2,2 mln);

• het kwantitatief en kwalitatief versterken van de DTe (€ 2,5 mln);

• een overheveling van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voor het toezicht in het kader van de Wet personenvervoer 2000 (€ 1,5 mln);

• het op een hoger niveau tillen van met name de externe communicatie (€ 0,9 mln);

• de loon- en prijsbijstelling (€ 0,7 mln).

Ontvangsten NMa/DTe

De hogere ontvangsten worden met name veroorzaakt door een bij suppletore begroting aangebrachte mutatie in verband met de uitbreiding van DTe. Op basis van het Besluit kostenverhaal Elektriciteitswet 1998, waarin is vastgelegd dat netbeheerders en vergunninghouders 60% bijdragen in de apparaatsuitgaven van DTe, zijn ook de ontvangsten verhoogd (€ 1,5 mln).

Holland Casino

De netto-opbrengst van Holland Casino komt toe aan de Staat. De afdrachten van Holland Casino voor het jaar 2002 komen uit de periode 4e kwartaal 2001 tot en met 3e kwartaal 2002. Deze zijn € 15,4 mln hoger dan oorspronkelijk geraamd. Bij Holland Casino zijn de bezoekersaantallen en het bestedingsbedrag per bezoeker beide toegenomen. Dat leidde tot meevallende speelresultaten van tafelspelen en speelautomaten.

Speelautomaten

Om problematisch speelgedrag te voorkomen, worden in het Speelautomatenbesluit 2000 (23 mei 2000; Stb. 223) voorschriften aan speelautomaten voor bijvoorbeeld de horeca gesteld. Om de lasten voor de sector te beperken, heeft EZ de invoering van de nieuwe voorschriften samen laten vallen met de invoering van de euro. Veel exploitanten hebben daarom tot 1 januari 2002 met de aanschaf van nieuwe automaten gewacht. Omdat alle vernieuwde speelautomaten een wettelijk verplicht merkteken moesten hebben, is in 2002 sprake geweest van een hausse in de inkomsten uit vergunningen en keuringen (€ 5,9 mln).

Artikel 1: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000)
 raming 2002realisatie
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
DG M&E personeel86,358,796,363,5
ACTAL personeel9,053,78,867,2
NMa (incl. DTe) – personeel190,054,8300,058,4
NMa (incl. DTe) – materieel190,035,3300,043,7

Toelichting ACTAL

Gezien het politieke belang van het verlagen van de administratieve lastendruk, bestaat de bezetting van ACTAL uit personen met een hoge senioriteit. Naast de gebruikelijke loonsontwikkeling, verklaart dit het verschil met de begrote gemiddelde prijs, die op de gemiddelde loonsom per schaal is gebaseerd.

Toelichting NMa/DTe

De bezetting van de NMa is met name gestegen als gevolg van het onderzoek in de sector bouw (34 fte), het versterken van de opsporings- en onderzoekscapaciteit (24 fte) en het kwantitatief en kwalitatief versterken van de DTe (27 fte). De gemiddelde materiële prijs per fte is gestegen omdat er relatief meer onderzoek is uitgevoerd. De onderzoekskosten drukken relatief zwaar op het materieel budget.

2 BEVORDEREN VAN INNOVATIEKRACHT

Artikel 2: Bevorderen van innovatiekracht (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)594 228651 05856 830
Programma-uitgaven542 799596 11953 320
Operationeel doel 2.2.1: Infrastructuur voor innovatie145 403182 99937 596
– Bijdrage aan STW18 13619 1951 059
– Innovatieve onderzoeksprogramma's (IOP's)14 60310 851– 3 752
– Bijdrage aan TNO27 02629 5102 484
– Bijdrage aan Topinstituten24 47529 5325 057
– Bijdragen aan instituten lucht- en ruimtevaart5 65310 7895 136
– Bijdrage aan diverse instituten3 8824 752870
– Technologische vernieuwing19 97364 34044 367
– Technologie en Samenleving1 5762 328752
– Technostarters30 07911 702– 18 377
Operationeel doel 2.2.2: Innovatie in de markt286 542294 3847 842
– Technologische Ontwikkelingsprojecten36 37926 232– 10 147
– Technologische Samenwerkingsprojecten67 37984 65717 278
– BIT/Opkomende markten4 3113 563– 748
– Kennisoverdrachtinstrumenten24 98511 846– 13 139
– EET – Programma30 63035 2494 619
– First Movers4 187 – 4 187
– Overige regelingen milieutechnologie1 8152 373558
– Bijdrage aan Syntens32 20332 905702
– Internationale ruimtevaartprogramma's76 48585 4278 942
– Nationale ruimtevaartprogramma3 6307 8504 220
– Bevordering civiele luchtvaart4 5384 282– 256
Operationeel doel 2.2.3: Excellente basis voor ICT93 055106 82313 768
– Micro-elektronica stimulering41 74748 0756 328
– Elektronische Snelweg51 30846 478– 4 830
– Overig ICT-beleid 12 27012 270
Algemeen17 79911 913– 5 886
– Opdrachten en onderzoek DG Innovatie17 7997 561– 10 238
– Beleidsexperiment DG Innovatie 4 3524 352
    
Apparaatsuitgaven51 42954 9393 510
– Personeel DG Innovatie10 72911 002273
– Bijdrage DG I aan BLD BIE13 20614 7411 535
– Bijdragen pensioenen EOB9621 298336
– Adviezen door EOB2 4051 875– 530
– Bijdrage DG Innovatie aan BLD Senter21 05423 6452 591
– Uitgaven TWA-netwerk2 3662 135– 231
– Diverse uitgaven (adviesraad en Eureka-secr.)707243– 464
    
Uitgaven (totaal)580 750525 700– 55 050
    
Ontvangsten (totaal)154 64891 690– 62 958
– Terugontvangst Senter 962962
– Ontvangsten uit Rijksoctrooiwet24 95823 546– 1 412
– Diverse ontvangsten BIE   
– Ontvangsten TOP36 30227 153– 9 149
– Ontvangsten uit het Fes64 64138 255– 26 386
– Ontvangsten EET-gelden en Twinning24 232 – 24 232
– Diverse Ontvangsten Innovatiekracht4 5151 774– 2 741

Innovatieve onderzoeksprogramma's

De mutatie wordt met name veroorzaakt doordat in 2002 voor slechts drie kleinere IOP's een projecttender is uitgeschreven, een projecttender voor magnesiumonderzoek werd uitgesteld naar 2003 en een voorgenomen bijdrage aan een NWO-onderzoeksprogramma in 2002 geen doorgang kon vinden.

Bijdrage aan topinstituten

Het verschil wordt grotendeels verklaard door een verhoging van het verplichtingenbudget met € 3 mln. Reden hiervoor is dat met ingang van 2002 voor de TTI's geen BTW-aftrek meer mogelijk is. De TTI's hebben hierdoor hogere uitgaven, waardoor zij minder met de EZ-bijdrage kunnen doen. Om dit te voorkomen, zijn extra middelen toegevoegd.

Bijdrage aan instituten lucht- en ruimtevaart

In 2002 heeft EZ, net als Defensie en V&W, voor € 2 mln bijgedragen aan de pensioenproblematiek van het NLR. Voor ruim € 3 mln gaat het om een EZ-bijdrage aan het EU-onderzoeksprogramma 2002 (matchingsubsidie kaderprogramma EU, in feite een verbijzonderde missiebijdrage). Deze bijdrage is vastgesteld aan de hand van voorstellen van het NLR.

Technologische vernieuwing

Het verschil tussen oorspronkelijke raming en realisatie wordt met name veroorzaakt door de volgende mutaties:

Kennisimpuls

Vanuit 2001 is er ten behoeve van de kennisimpuls een bedrag van € 8,4 mln verschoven naar 2002. Ook is een bedrag van € 33,1 mln uit de komende jaren versneld naar 2002. Dit houdt verband met enkele grote commiteringen die in 2002 nog werden aangegaan. De grootste daarvan ligt op het gebied van nanotechnologie ten bedrage van circa € 22,7 mln. Andere commiteringen van enige omvang betroffen «Proces on a chip», Embedded Software en Elektromagnetische Vermogenstechniek.

Subsidieregeling Scholingsimpuls

Er is vanuit 2001 een bedrag bedrag van € 9,8 mln doorgeschoven naar 2002 voor de scholingsimpuls.

Technostarters

De wijziging bestaat uit twee onderdelen:

Subsidieregeling Infrastructuur Technostarters

Een verschuiving van verplichtingenbudget ten bedrage van € 14,2 mln naar 2003, in verband met een lager dan geraamde commitering uit hoofde van de eerste tender. Voor deze tender is voor € 10,9 mln aan subsidie-aanvragen ingediend. De adviescommissie heeft te kennen gegeven slechts 3 tot 4 projecten te zullen honoreren, ten bedrage van circa € 4,5 mln. Gelet op het beschikbare budget in 2002 van € 18,9 mln is daarom een bedrag van € 14,2 mln doorgeschoven naar 2003. Dit bedrag is benodigd voor de tweede en eventueel derde tender teneinde de beleidsdoelstelling te bereiken om in 2004 een stijging van 50% technostarters ten opzichte van 1999 te genereren.

BioPartner

Van het voor de regeling BioPartner beschikbare budget is € 4,4 mln doorgeschoven naar 2003 en 2004, omdat een gedeelte van de verplichtingen voor de twee actielijnen «BioPartner Network» en «First Stage Grant» dan pas wordt aangegaan.

Technologische ontwikkelingsprojecten

Voor de TOP wordt 5,0 mln doorgeschoven naar 2003. Deze mutatie is nodig in het kader van de voorziene afschaffing van de TOP-regeling met ingang van 2003 voortvloeiend uit de ombuigingstaakstelling uit het Strategisch Akkoord. Omdat eind 2002 ingediende aanvragen pas begin 2003 worden afgehandeld, is in 2003 nog een bescheiden budget nodig.

Technologische samenwerkingsprojecten

Het verplichtingenbudget voor de TS is verhoogd met ruim € 17 mln, waarmee het subsidieplafond voor de tweede tender van 2002 is opgehoogd. Het ging hierbij om projecten in de categorieën «internationale technologische samenwerkingsprojecten», «ICT-doorbraakprojecten» en «generieke technologische samenwerkingsprojecten». De verhoging van het plafond heeft tot doel alle kwalitatief goede projecten te kunnen honoreren. Het subsidieplafond voor «maritieme samenwerkingsprojecten» is verlaagd, omdat er minder projecten zijn ingediend dan verwacht.

Kennisoverdrachtinstrumenten

Het beleidsinstrumentarium kennisoverdracht bevat onder meer de Subsidieregeling Kennisoverdracht Ondernemers MKB (SKO) en de Subsidieregeling Kennisoverdracht Branche-organisaties MKB (SKB). Gebleken is dat voor deze regelingen in 2002 in totaal circa € 8,0 mln minder budget nodig was. Hiervan heeft € 5,7 betrekking op de SKO, € 0,8 mln op de SKB en € 1,5 mln op overige kennisoverdrachtinstrumenten. Deze aanzienlijke verlaging was grotendeels te verklaren uit de herziening van het kennisoverdrachtinstrumentarium per 1 mei 2001. Bij deze herziening zijn de criteria van de kennisoverdrachtsregelingen aangescherpt. In 2002 is gebleken dat de gevolgen hiervan voor het gebruik van de regeling groter zijn dan verwacht en er dus minder budget nodig was.

Daarnaast is er sprake van een technische correctie van € 5 mln vanwege de afsplitsing van het onderzoeksbudget naar een apart artikelonderdeel.

First Movers

Vanwege vertraging bij de oprichting van de onderlinge waarborgmaatschappij voor de First Mover Faciliteit zijn hiervoor geen commiteringen aangegaan. Oorzaak van deze vertraging is dat er een oplossing moest worden gevonden voor het feit dat de aanvankelijk beoogde financieringsstructuur het risico met zich bracht dat niet zou worden voldaan aan scherpere solvabiliteitseisen op basis van een bijgestelde Europese richtlijn. Als oplossing hiervoor is gedacht aan oprichting van een herverzekeringsmaatschappij.

Daarnaast is € 4,2 mln overgeheveld naar Technologische samenwerkingsprojecten.

Internationale ruimtevaartprogramma's

Op dit artikelonderdeel worden met name verplichtingen aangegaan voor internationale ruimtevaartprojecten (ESA). Deze verplichtingen bestaan vooral uit deelnames van Nederland aan projecten die door ESA worden uitgevoerd. De voortgang van deze projecten is lastig te voorspellen. De verplichtingen voor deze projecten zijn in 2002 hoger uitgevallen.

Nationale ruimtevaartprogramma's

De verplichtingen zijn in 2002 hoger uitgevallen vanwege speciale projecten (bijvoorbeeld het bevestigen van fotocamera's op satellieten). Daarom is € 4,2 mln van de internationale ruimtevaartprogramma's overgeheveld naar de nationale ruimtevaartprogramma's.

Micro-elektronica stimulering

In 2002 zijn middelen aan dit artikelonderdeel toegevoegd omdat meer aanvragen positief zijn beoordeeld dan geraamd. Hierdoor zijn de beste van de projectvoorstellen die in eerste instantie niet gehonoreerd werden, alsnog gehonoreerd.

Overig ICT-beleid

Het artikel onderdeel «overig ICT-beleid» is in het lopende jaar ontstaan. Hier zijn gedurende 2002 bedragen naar overgeheveld.

Opdrachten en onderzoek DG Innovatie

Van dit onderzoeksbudget is € 15,9 mln overgeheveld naar «Beleidsexperimenten DG Innovatie en overig ICT beleid». Daarnaast heeft een verschuiving van middelen plaatsgevonden van 2002 naar 2002.

Beleidsexperimenten DG Innovatie

Het artikel onderdeel «Beleidsexperimenten DG Innovatie» is in het lopende jaar ontstaan. Hier zijn gedurende 2002 bedragen naar overgeheveld.

Ontvangsten TOP

De raming van de ontvangsten in het kader van de regeling Technologische ontwikkelingsprojecten is neerwaarts bijgesteld in de loop van het jaar.

Ontvangsten uit het Fes

Omdat de uitgaven voor enkele (mede) uit het Fes gefinancierde EZ-projecten lager uitvallen, worden minder middelen uit het Fes opgevraagd. Het betreft de projecten Experimentele faciliteiten, EET, Gigaport, en de Kennis- en innovatieimpuls. De middelen blijven binnen het Fes beschikbaar voor deze projecten in latere jaren.

Ontvangsten EET-gelden en Twinning

Voor een bedrag van € 8,4 mln betreft het lagere ontvangsten van OCenW voor de EET-regeling. De EET-regeling wordt uitgevoerd door Novem. Novem is per 1 juli 2002 een tijdelijk agentschap van EZ geworden. In het verleden verstrekte voorschotten zijn eerst door Novem besteed, waardoor Novem in de tweede helft van 2002 lagere declaraties bij EZ heeft ingediend, ook voor de EET. Omdat OCenW conform afspraak aan de EET bijdraagt, is dit jaar geen sprake van een OCenW-bijdrage.

Voor een bedrag van € 15,9 mln betreft het middelen die eerder aan Twinning zijn verstrekt en die bij verkoop van Twinning weer beschikbaar komen. De middelen zijn aan Twinning verstrekt ten behoeve van activiteiten gerelateerd aan de bedrijfsvoering en positionering. Verkoop wordt pas op een later moment voorzien, daarom is de ontvangst doorgeschoven naar 2004.

Artikel 2: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000)
 raming 2002realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
DG Innovatie personeel185,657,8180,960,8
TWA's personeel8,0243,99,0151,3

Toelichting TWA's

Bij de TWA's heeft in 2002 een verjonging van de bezetting plaatsgevonden, hetgeen tot lagere loonkosten leidt. Daarnaast zijn enkele functies in 2002 vacant geweest en zijn kosten die in de begrote gemiddelde personeelskosten opgenomen waren, gerealiseerd uit het materële budget.

3 BEVORDEREN ONDERNEMINGSKLIMAAT

Artikel 3: Bevorderen ondernemingsklimaat (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)606 097623 15117 054
Programma-uitgaven591 543604 20512 662
Operationeel doel 3.2.1: Fysieke ruimte151 335217 46766 132
– Bedrijventerreinen (waaronder TIPP)25 06081 68056 620
– REON – Kompas voor het Noorden59 77560 032257
– Centraal deel IPR20 92930 93910 010
– Suppletie-instrument Infra- & Kennisbasis17 5329 032– 8 500
– Cofinanciering EZ in EFRO-projecten 2 3192 319
– Bijdrage aan TRN22 38426 2663 882
– Bijdrage aan World Tourism Organisation (WTO)208204– 4
– Bijdragen aan apparaat ROM's5 4476 9951 548
– Bijdragen aan financiering ROM's   
– Stadseconomie (Fysiek)   
– Stadseconomie (Niet fysiek)   
– Regio- en infrastructuurprogramma's   
Operationeel doel 3.2.2: Productiefactoren390 383363 330– 27 053
– Borgstellingen MKB (jaarlijks garantieplafond)385 736356 189– 29 547
– Bijdragen aan diverse instituten4 3754 641266
– Bijdragen aan bedrijven bij calamiteiten272 – 272
– Duurzaamheid 2 5002 500
Operationeel doel 3.2.3: Partner voor overheden en bedrijf29 73214 818– 14 914
– Uitgaven CBIN-netwerk6 7726 735– 37
– Bijdrage scheepsbouwindustrie15 8822 444– 13 438
– Bijdrage aan NESEC   
– Codema-regeling7 0785 639– 1 439
– Bijdragen ontwikkeling JSF   
Algemeen20 0938 590– 11 503
– Opdrachten & onderzoek Ondernemingsklimaat12 8672 698– 10 169
– Vernieuwingsprogramma's4 0384 198160
– Bijdragen aan PIA3 1881 694– 1 494
    
Apparaatsuitgaven14 55418 9464 392
– Personeel DG Ondernemingsklimaat14 06615 176622
– Personeel PIA4881 7661 766
– Bijdrage DG Ondernemingsklimaat aan BLD Senter 20042004
    
Uitgaven (totaal)302 582274 663– 27 919
    
Ontvangsten (totaal)21 41023 0021 592
– terugontvangsten Senter 7777
– Ontvangsten ruimtelijk economisch beleid908202– 706
– Ontvangsten ROM's   
– Ontvangsten BBMKB12 45615 9013 445
– Ontvangsten Fes7 1136 300– 813
– Diverse ontvangsten Ondernemingsklimaat933522– 411

Bedrijventerreinen, w.o. TIPP

De in 2002 beschikbare ruimte voor de TIPP is ruim € 58 mln vergroot door het doorschuiven van de middelen die in eerdere jaren voor de TIPP-tenders beschikbaar waren (waaronder de € 45,3 mln uit het Amendement Hindriks, Kamerstukken II 2000–2001, 27 400 XIII, nr. 22).

Centraal deel IPR

Van de uit 2001 naar 2002 overgehevelde verplichtingenruimte (€ 15,3 mln) is € 8,5 mln overgeheveld naar de Bijdragen ROM's. Daarnaast is voor een iets hoger bedrag aan projecten gecommitteerd dan geraamd.

Suppletie-instrument Infra- & Kennisbasis

EZ heeft een bijdrage verstrekt aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van investeringen in de Zeeuwse havenstructuur. De middelen zijn ter beschikking gesteld voor het deelproject railontsluiting Sloegebied vanwege het sterke publiek-private karakter en de economische en maatschappelijke «spinoff».

Cofinanciering in EFRO-projecten

Ten behoeve van de realisatie van het project Geomatica Business Park is aan de provincie Flevoland een extra bijdrage toegekend ter cofinanciering van het EFRO-programma 2000–2006.

Toerisme

Voor een toeristische campagne naar aanleiding van de MKZ-crisis en de gebeurtenissen op 11 september 2001 is € 2,3 mln toegezegd aan TRN. Daarnaast is € 1 mln toegezegd aan TRN als bijdrage in de reorganisatiekosten.

Borgstellingen BBMKB

Bij najaarsnota 2002 is een bijdrage van het European Investment Fund ter grootte van € 68 mln toegevoegd aan de BBMKB. Als gevolg van de neergaande conjunctuur is in 2002 uiteindelijk € 98 mln niet benut door de banken voor garantstellingen.

Duurzaamheid

De realisatie betreft de committering voor het jaar 2003 aan de stichting Energiecentrum MKB, dat de MKB-bedrijven zal ondersteunen bij het realiseren van energiebesparingen.

Bijdrage Scheepsbouwindustrie

De middelen ter compensatie van de afschaffing van de CV-regeling voor schepen (€ 16 mln) zijn ingezet ter dekking van de tijdelijke scheepsbouwregeling in de jaren 2003 en 2004. De realisatie betreft twee zogenaamde «decembercontracten» die eind 2001 niet meer konden worden gecommiteerd.

Opdrachten en onderzoek Ondernemingsklimaat

Het verschil tussen raming en realisatie wordt verklaard doordat middelen vanuit dit instrument zijn overgeboekt naar andere instrumenten (waaronder € 1,8 mln voor een Codema-project, € 0,9 mln voor opdrachten aan Senter en € 1,6 mln structurele ophoging van de EZ-bijdrage aan de ROM's) en ander ministeries ter medefinanciering van aldaar uitgevoerd opdrachten en onderzoeken.

Bijdragen DG Ondernemingsklimaat aan Senter

Realisatie betreft de opdrachten van DGO aan Senter voor de uitvoering van de TIPP/Stirea, BBMKB en de Filmregeling.

Artikel 3: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000)
 raming 2002realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
DG Ondernemingsklimaat personeel244,057,6223,465,0
PIA personeel7,069,75,2126,8

Toelichting PIA

De hogere gemiddelde loonkosten van PIA vloeien deels voort uit het feit dat fakturering van in 2001 gemaakte kosten eerst in 2002 plaatsvond. Daarnaast is bij PIA, dat- zoals dat in het aktieplan PIA is aangegeven- uit een kleine kern bestaat die naar behoefte met inhuur moet worden aangevuld, gebruik gemaakt van inhuur/IF voor op jaarbasis in totaal 4,8 fte's. Deze inhuur telt niet mee wat betreft de feitelijke vaste bezetting maar wel qua loonkosten.

4 DOELMATIGE EN DUURZAME ENERGIEVOORZIENING

Artikel 4: Doelmatige en duurzame energievoorziening (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)248 579290 28341 704
Programma-uitgaven237 314273 16435 850
Operationeel doel 4.2.1: Verbetering Energie-efficiency81 65162 892– 18 759
– Programma's Energie-efficiëncy48 56430 883– 17 681
– EINP33 08732009– 1 078
Operationeel doel 4.2.2: Duurzame Energie51 17849 693– 1 485
– Programma's Duurzame Energie45 50637 340– 8 166
– EINP – Wind3 40310 4006 997
– Projectbureau Duurzame Energie2 2691 950– 319
– Afwikkeling oude programma's Duurzame Energie 33
Operationeel doel 4.2.3: CO2-reductieregelingen53 092105 79752 705
– CO2-reductieplan 67 93367 933
– Joint Implementation53 09237 864– 15 228
Algemeen51 39354 7823 389
– Opdrachten uitvoering door derden17 07413 028– 4 046
– Bijdrage Algemene Energie Raad94668574
– Bijdrage aan ECN30 85536 2545 399
– Diverse programma uitgaven Energie 22
– Opdrachten en onderzoek Energie3 3704 6871 317
– Bijdrage diverse instituten 143143
    
Apparaatsuitgaven11 26517 1195 854
– Personeel Energie (DG M&E)4 2215 203982
– Bijdrage DG M&E aan BLD Senter7 04411 4814 437
– Bijdrage JI M&E aan BLD Senter 435435
    
Uitgaven (totaal)228 426141 894– 86 532
    
Ontvangsten (totaal)20 98737 82016 833
– terugontvangsten Senter 132132
– Ontvangsten UCN20 42037 64017 220
– Diverse ontvangsten Energie56748– 519

Programma's Energie-efficiency en Duurzame energie

Voor «Programma's energie-efficiency» en «Programma's duurzame energie» is € 25,8 mln minder verplicht dan geraamd. De onderuitputting is voor € 8 mln terug te voeren tot het nieuwe beleidsinstrument transitiemanagement. De hiervoor gereserveerde ruimte is niet in 2002 gecommiteerd en wordt doorgeschoven naar 2003. De nog resterende onderuitputting heeft betrekking op de omvorming van Novem BV tot een tijdelijke baten-lastendienst. Onder het BV-regiem commiteerde EZ in jaar t al programma's voor jaar t+1. Omdat Novem als tijdelijke baten-lastendienst binnen de EZ begroting is gekomen, gebeurt dit niet meer. Novem commiteert nu gewoon zelf in het jaar t +1. Als gevolg van deze verandering van systematiek is bij EZ in 2002 geen Novembeleidsgeld meer gecommiteerd voor 2003 en treedt onderuitputting op het verplichtingenbudget op. Het betreft een eenmalige mutatie.

EINP-Wind

De EINP-Wind is per 1 januari 2003 afgeschaft. In 2002 was nog sprake van een flinke groei in het aantal subsidieaanvragen voor de EINP-Wind. Omdat het opgestelde windvermogen nog ver weg is van de doelstelling van 1500 MW in 2010, is € 7 mln extra budget beschikbaar gesteld.

CO2-reductieplan

De middelen voor het CO2-reductieplan staan op de aanvullende post «Algemeen» van de Rijksbegroting. Afhankelijk van de budgettaire behoefte, worden deze middelen lopende het jaar naar de EZ-begroting overgeheveld. Dit gebeurt bij suppletore begroting. Als gevolg van deze systematiek van ramen ontstaat onvermijdelijk een verschil tussen de kolommen «vastgestelde begroting» en «realisatie».

Joint Implementation

Bij Joint Implementation worden de beleidsintenties langzamer gerealiseerd dan aanvankelijk gedacht. Dit heeft tot een meerjarige bijstelling van te verplichten bedragen geleid. Daarom is de verplichtingenraming 2002 met € 15 mln verlaagd. De onbestede ruimte blijft in latere jaren voor JI beschikbaar.

Bijdrage aan ECN

De realisatie van de verplichtingenruimte op het budget «Bijdrage aan ECN» is € 5,4 mln hoger dan de raming. Het gaat onder meer om de toekenning van loon- en prijsbijstelling en een verhoging voor een onderzoek naar de elektriciteitsinfrastructuur.

Ontvangsten UCN

In 1993 heeft Ultra Centrifuge Nederland NV (UCN) zijn onderneming ingebracht in Urenco Ltd. In ruil daarvoor zijn aandelen Urenco en een shareholders-loan van 39 mln Pond Sterling verkregen. Deze shareholders-loan is door Urenco Ltd aan UCN terugbetaald. Besloten is de lening in de vorm van dividend aan de aandeelhouders door te betalen. De Staat bezit 98,9% van de aandelen UCN en ontvangt dus een naar rato deel. In 2002 is € 17,2 mln ontvangen. In 2003 volgt opnieuw een extra uitkering.

Revolving fund kas-EZ (zie ook saldibalans, geconditioneerde vorderingen)

De kas-EZ wordt gevuld met terugontvangen gelden van leningen die door Novem zijn verstrekt aan derden. Verder wordt rente, berekend over de stand van kas-EZ gedurende het lopende jaar, toegevoegd. Per ultimo 2002 bedroeg het saldo van de kas-EZ € 10 646 467,08.

Artikel 4: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000)
 raming 2002realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
DG M&E personeel71,958,780,363,5

5 BUITENLANDSE ECONOMISCHE BETREKKINGEN

Artikel 5: Buitenlandse economische betrekkingen (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)231 240260 30029 060
Programma-uitgaven192 478220 86228 384
Operationeel doel 5.2.1: Europese interne markt2 8902 801– 89
– Bijdrage aan Benelux2 8902 801– 89
Operationeel doel 5.2.2: Multilaterale handelsinvest.-systeem5 9715 342– 629
– Bijdragen aan diverse organisaties (o.a. WTO)5 9715 342– 629
Operationeel doel 5.2.3: Nederl. presentie op buitenl. markten182 256211 73129 475
– Exportbevordering – Exportfinanciering51 04934 363– 16 686
– Exportbevordering – Herverzekering31 76570 83939 074
– Exportbevordering – PESP11 11810 841– 277
– Exportbevordering – PSB2 7234 6731 950
– Exportbevordering – Voorlichting & promotie2 7862 87690
– Investeringsbevordering – IBTA6 80712 5995 792
– Investeringsbevordering – Financiering4 5385 155617
– Economische samenwerking – PSO63 52957 608– 5 921
– Economische samenwerking – Trustfunds4 53710 2805 743
– Econ. Samenwerking – Managementondersteuning3 4042 497– 907
– Overig BEB   
Algemeen1 361988– 373
– Beleidsondersteuning DG BEB1 361988– 373
    
Apparaatsuitgaven38 76239 438676
– Personeel DG BEB8 6008 731131
– Bijdrage DG BEB aan BLD EVD21 62121 531– 90
– Bijdrage DG BEB aan BLD Senter8 5419 176635
    
Uitgaven (totaal)201 578221 99420 416
    
Ontvangsten (totaal)1 81511 4339 618
– Terugontvangsten uit bijdrage aan BLD Senter 154154
– Ontvangsten EVD   
– Ontvangsten kredieten en garanties6817 7457 064
– Diverse ontvangsten BEB1 1343 5342 400

Exportbevordering – Exportfinanciering

De onderuitputting van verplichtingen op dit artikelonderdeel wordt veroorzaakt door het lage aantal aanvragen voor de Rente OverbruggingsFaciliteit binnen het Besluit Subsidie Exportfinanciering (BSE).

Exportbevordering – Herverzekering

Gegeven de opbouw van de risicoportefeuille is het verantwoord de risicoverhouding van de GOM-faciliteit aan te passen van 1:1 naar 1:2. Bij eerste Nota van Wijziging bij de ontwerpbegroting 2003 is deze verhoging geëffectueerd. Een verhouding van 1:2 betekent dat de risicoportefeuille maximaal twee keer de omvang van de interne reserve mag bedragen. Daardoor was het mogelijk om de herverzekeringsruimte (ofwel het herverzekeringsplafond) voor de GOM voor 2002 op te hogen tot € 300 mln. Deze was voor het begrotingsjaar 2002 oorspronkelijk vastgesteld op € 239 mln (gezien de toen geldende risicoverhouding van 1:1). Hierdoor was het mogelijk om in 2002 meer verplichtingen voor de GOM aan te gaan.

Investeringsbevordering – IBTA

De totstandkoming van de nieuwe subsidieregeling «technische assistentie» in opkomende markten heeft enige vertraging opgelopen waardoor deze pas begin 2002 in werking is getreden. De opdracht voor uitvoering van deze regeling kon dan ook pas in 2002 worden aangegaan i.p.v. in 2001. De hiervoor gereserveerde verplichtingen (€ 4,5 mln) zijn doorgeschoven naar 2002.

Economische samenwerking – PSO

In 2002 heeft een overheveling van verplichtingen plaatsgevonden van PSO naar het Private Enterprise Partnership (artikelonderdeel trustfunds). Vanwege juridische en comptabele redenen is EZ in 2001 genoodzaakt tot een technische correctie inzake de verantwoording van bovengenoemd donorprogramma. Omdat dergelijke programma's voortaan niet meer binnen het PSO verantwoord mogen worden, zijn de middelen overgeheveld naar de trustfunds.

Economische samenwerking – Trustfunds

In 2002 zijn de verplichtingen met € 3,4 mln opgehoogd in verband met de overloop van Private Enterprise Partnership (PEP) projecten. PEP is een meerjarig multi-donorprogramma gericht op de ondersteuning van Nederlandse investeringen in Rusland en Oekraïne. De beleidsmatige basis voor deze nieuwe PEP-commiteringen was gereed, maar het PEP-concept bracht enkele juridische complicaties met zich mee. Pas medio december 2001 werd met de International Finance Company (IFC) overeenstemming bereikt over het PEP-concept. Door dit oponthoud lukte het niet meer om deze projecten in 2001 te commiteren. Daarnaast zijn verplichtingen overgeheveld van het PSO programma ten behoeve van het Private Enterprise Partnership.

Ontvangsten kredieten en garanties

In 2002 zijn de ontvangsten in de vorm van provisies voor de IFOM en remises (provenuen en premies) voor de SENO/GOM verhoogd. Dit is een mutatie met een technisch karakter.

Artikel 5: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in x € 1 000)
 raming 2002realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
DG BEB personeel140,461,3143,660,8

6 VITALE BELANGEN TEN TIJDE VAN CRISES

Artikel 6: Vitale belangen ten tijde van crises (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)82 30085 7213 421
Programma-uitgaven82 08985 4533 364
Operationeel doel 6.2.1: Algemene crisisbeheersing91562471
– Algemene crisisbeheersing91562471
Operationeel doel 6.2.2: Oliecrisisbeheersing81 99884 8912 893
– Oliecrisisbeheersing – doorsluis COVA81 99884 8912 893
– Oliecrisisbeheersing – leningen   
    
Apparaatsuitgaven21126857
– Personeel Energie (DG M&E)21126857
    
Uitgaven (totaal)82 30085 4133 113
    
Ontvangsten (totaal)81 99884 8912 893
– Ontvangsten doorsluis COVA81 99884 8912 893
Artikel 6: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000)
 raming 2002realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
DG M&E personeel3,658,74,063,5

7 BEHEER BODEMSCHATTEN

Artikel 7: Beheer bodemschatten (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)75 84432 744– 43 100
Programma-uitgaven71 09727 382– 43 715
Operationeel doel 7.2.1: Staatsbaten68 52122 002– 46 519
– Dividenduitkering aandelen EBN68 52122002– 46 519
Operationeel doel 7.2.4: Beheer ondergrond2 5765 3802 804
– Beheer mijnschadestichtingen9113– 78
– Opdrachten en onderzoek Bodembeheer2 4855 3672 882
    
Apparaatsuitgaven4 7475 362615
– Personeel Energie (DG M&E)1 0551 341286
– Apparaatsuitgaven SodM3 6924 021329
    
Uitgaven (totaal)75 84430 700– 45 144
    
Ontvangsten (totaal)2 379 1702 367 723– 11 447
– Aardgasbaten3 947 8883 973 74725 859
– Bijdrage aan het Fes– 1 638 600– 1 629 8008 800
– Dividend EBN/Aardgas BV68 52122002– 46 519
– Ontvangsten zoutwinning1 3611 774413

Dividend EBN/Aardgas BV

In het licht van de te verwachten aanpassingen in de structuur van het Gasgebouw zijn de financiële belangen van DSM in het Gasgebouw beëindigd. De Staat heeft voor € 1,24 mld de certificaten Energie Beheer Nederland B.V.van DSM overgenomen. Door de aankoop van de certificaten hoeven dividenden betreffende de boekjaren 2002 en verder niet meer te worden doorgesluisd. Wel heeft DSM nog recht op een aantal dividenduitkeringen 2001. Bij de eerste suppletore begroting is de raming op dit instrumentensub met € 46,5 mln tot het bedrag van die uitkeringen verlaagd.

Artikel 7: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000)
 raming 2002realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
DG M&E personeel1858,720,163,5
SodM personeel46,060,941,468,5
SodM materieel46,019,341,428,7

De hogere realisatie van de gemiddelde materiële kosten wordt verklaard uit een versnelde afschrijving op het inbouwpakket in het pand in Voorburg en door de toegevoegde middelen voor het TCBB-secretariaat, inclusief TCBB-onderzoeken.

8 ECONOMISCHE ANALYSES EN PROGNOSES

Artikel 8: Economische analyses en prognoses (in € 1000)
 (1)vastgestelde begroting(2)realisatie(3)verschil
Verplichtingen (totaal)10 85613 1962 340
Apparaatsuitgaven CPB10 85613 1962 340
    
Uitgaven (totaal)10 85613 0442 188
    
Ontvangsten (totaal)431 3141 271

De stijging in de apparaatsuitgaven wordt veroorzaakt door een desaldering met de ontvangsten voor aanvullende projecten (€ 1,2 mln), een toevoeging voor loonbijstelling (€ 0,6 mln), binnen de EZ-begroting vrijgemaakte middelen voor een verbouwing (€ 0,3 mln) en enkele kleinere mutaties (€ 0,2 mln).

Artikel 8: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1000)
 raming 2002realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
CPB-personeel138,6*62,5155,466,1
CPB-materieel138,6*15,8155,418,8

* Excl. personeel voor aanvullende projecten.

9 VOORZIEN IN MAATSCHAPPELIJKE BEHOEFTE AAN STATISTIEKEN

Artikel 9: Voorzien in maatschappelijke behoefte aan statistieken (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)153 368172 48319 115
– Apparaatsuitgaven CBS153 368172 48319 115
    
Uitgaven (totaal)153 368172 48319 115
    
Ontvangsten (totaal)10 52811 5791 051
Artikel 9: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1000)
 raming 2002realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
CBS-personeel2 279,051,62 402,056,7
CBS-materieel kosten per VTE2 279,014,82 402,015,1

De toename van de apparaatsuitgaven wordt in belangrijke mate verklaard door de bij suppletore wetten goedgekeurde mutaties ten behoeve van versnelling van de uitgaven voor de reorganisatie (€ 7,0 mln) en een vertraging van de daarmee te realiseren besparingen naar eind 2003 (€ 2,0 mln), loon- en prijsbijstelling (€ 8 mln) en enkele andere kleinere niet-beleidsmatige bijstellingen (€ 2,1 mln).

10 EFFECTIEVE TELECOMMUNICATIE- EN POSTMARKT

Artikel 10 : Effectieve telecommunicatie- en postmarkt (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)29 48277 24547 763
Programma-uitgaven14 68561 90947 224
Operationeel doel 10.2.1: Infrastructuur en diensten9 30335 12025 817
– Bijdragen internationale organisaties227154– 73
– Kenniswijk9 07632 90423 828
– bijdrage aan agentschap Telecom 2 0622 062
Operationeel doel 10.2.2: Waarborgen publieke belangen 575575
– Subsidie kerktelefonie 575575
Operationeel doel 10.2.3: Optimale marktcondities1 42910 6359 206
– Bijdrage aan OPTA1 42910 6359 206
Deel HGIS358132– 226
– Bijdragen aan internationale organisaties358132– 226
Algemeen3 59515 44711 852
– Beleidsvoorbereiding en evaluaties3 59515 44711 852
    
Apparaatsuitgaven14 79715 336539
– Personeel DG Telecommunicatie en Post11 11912 4001 281
– Bijdrage DG Telecommunicatie en Post aan agentschap Telecom3 6782 936– 742
    
Uitgaven (totaal)29 48247 13217 650
    
Ontvangsten (totaal)157 571160 6083 037
– Ontvangsten personeel en materieel4061 4071 001
– Ontvangsten agentschap Telecom17613596
– Ontvangsten FES9 0763 719– 5 357
– Ontvangsten OPTA163163
– Ontvangsten KPN en TPG147 909154 7066 797

Overdracht van DGTP van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat naar het Ministerie van Economische Zaken heeft per 22 juli 2002 plaatsgevonden. Omdat begrotingspresentatie en -beheer verschillen tussen VenW en EZ, is er van uitgegaan dat kas gelijk is aan verplichtingen. Dit uitgangspunt is nodig om bovenstaande tabel voor wat betreft de stand vastgestelde begroting te kunnen reconstrueren, inclusief bepaalde personele en materiële uitgaven die bij VenW centraal op de begroting waren opgenomen.

Kenniswijk

De totale kosten van Kenniswijk bedragen € 45,7 mln. Dit bedrag is door het Fes beschikbaar gesteld, verdeeld over de periode 2002 – 2006. In het kader van Kenniswijk is een drietal subsidieregelingen van kracht. De meerjarige uitgaven zijn in 2002 grotendeels als verplichting vastgelegd. Om dit mogelijk te maken is verplichtingenbudget uit de jaren 2003 tot en met 2006 verschoven naar 2002.

Bijdrage aan agentschap Telecom

Onder operationeel doel infrastructuur en diensten worden ook de verplichtingen en kasuitgaven verantwoord die betrekking hebben op de uitgifte van vergunningen voor frequentiegebruik. In 2002 betreft het de eindafrekening met het agentschap Telecom voor de kosten van diverse frequentieverdelingsprojecten. De administratie hiervan is gevoerd door het agentschap Telecom.

Bijdrage aan OPTA

Als gevolg van een rechterlijke uitspraak (december 2001) heeft OPTA in 2002 geen vergoedingen geïnd, die aan partijen met aanmerkelijke marktmacht op de markt voor vaste en mobiele telecommunicatie in rekening worden gebracht. Hierdoor is in 2002 een liquiditeitstekort van € 6 mln ontstaan, dat is opgevangen middels een renteloze lening. Deze renteloze lening van € 6 mln is voor € 2 mln gefinancierd door V&W. De resterende € 4 mln is door EZ gefinancierd. Tevens is in 2002 reeds een voorschot verstrekt voor de liquiditeitsproblematiek 2003.

Beleidsvoorbereiding en evaluaties

Op basis van gemaakte afspraken met de organisaties binnen de publieke omroep worden de kosten voor het omschakelen van de publieke omroep naar de nieuwe Zero Base frequenties door het Rijk vergoed. Daarvoor is € 7 mln toegevoegd. Ook voor het aangaan van verplichtingen voor diverse frequentieverdelingsprojecten zijn middelen (€ 2,070 mln) toegevoegd. Daarnaast zijn iets meer verplichtingen aangegaan dan begroot voor de afwikkeling van oude projecten.

Ontvangsten Fes

Omdat de kasuitgaven voor het uit het Fes gefinancierde Kenniswijk lager zijn dan verwacht, zijn ook de Fes-ontvangsten lager dan geraamd. De kasuitgaven zijn achtergebleven ten opzichte van de raming omdat minder gebruik is gemaakt van een aantal subsidieregelingen.

Ontvangsten KPN en TPG

De hogere ontvangsten worden veroorzaakt door hogere gerealiseerde herzieningsbaten.

Artikel 10: Gegevens inzake formatie en gemiddelde prijs (bedragen in € 1 000)
 raming 2002*realisatie 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
DG TP personeel120,061,6132,593,6**

* De raming 2002 is afkomstig uit de EZ-begroting 2003.

** De realisatie van de gemiddelde prijs is nog niet vergelijkbaar met de raming 2002 en de realisatie van andere dienstonderdelen omdat DGTP in 2002 een andere systematiek hanteerde van P&O-budgettering.

9.2 Toelichting bij de niet-beleidsartikelen

21 ALGEMEEN

Artikel 21: Algemeen (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)83 829110 12326 294
Personeel Algemeen   
– Personeel stafdiensten25 28832 2836 995
– Centraal personeelsbudget9 98712 4442 457
– Personeel Buitenland2 1942 662468
– Wachtgeld2 0151 107– 908
– Post actief personeel2 5843 8861 302
– Personeel adviescolleges13221– 111
– Afwikkeling oude verplichtingen147 – 147
Materieel Algemeen   
– ICT9 46716 2166 749
– Materieel diversen1 6304 0512 421
– Voorlichting3 7473 620– 127
– Materieel kernministerie (incl. huisvesting)24 43833 8319 393
– Huisvesting (t.b.v. investeringen)2 200 – 2 200
– Afwikkeling oude verplichtingen 22
– Parkeerpost   
    
Uitgaven (totaal)84 26798 92414 657
    
Ontvangsten (totaal)3 64714 38010 733
– Diverse ontvangsten algemeen3 64710 7967 149
– Afdracht Senter 3 5843 584

Het totaal van de in 2002 aangegane verplichtingen op het artikel is € 26,4 mln hoger dan geraamd in de oorspronkelijke begroting 2002. Het verschil wordt voornamelijk verklaard door:

Personeel stafdiensten

• toegevoegde loon- en prijsbijstelling (€ 1,7 mln)

• diverse aanpassingen van de formatie (Personeel stafdiensten, € 2,2 mln);

• diverse beleidsmatig minder relevante mutaties (€ 1,2 mln)

Centraal personeelsbudget

• een naheffing inkomstenbelasting (€ 1,0 mln);

• een overheveling van BZK voor onder andere trainees en hoger opgeleiden (€ 1,1 mln);

ICT

• diverse extra ICT-uitgaven (€ 3,8 mln), met name voor de uitbreiding van het netwerk, herinrichting van het SAP-systeem en draadloze communicatie;

• een technische correctie in de verplichtingenstand van het ICT budget vanwege de conversie naar het nieuwe SAP-systeem (€ 5,4 mln);

• diverse beleidsmatig minder relevante mutaties en een lagere uitputting (– € 2,3 mln)

Materieel diversen

• middelen (voorzieningen en exploitatiereserve) voor het per 1 januari 2002 gestarte agentschap Bureau I.E. (€ 2,6 mln);

Materieel Kernministerie/Huisvesting

• een nieuw afgesloten vierjarig contract voor beveiling, dat in 2002 in één keer is verplicht (€ 2,8 mln) en dat in latere jaren tot een verlaging van de raming leidt;

• een overheveling van de RGD voor de aanpassing gebuikersvergoeding en huur (€ 0,8 mln);

Het totaal van de ontvangsten is € 10,7 mln hoger dan geraamd. Dit verschil wordt voornamelijk verklaard door:

• uitkering van het resultaat van Senter in 2000 aan het kerndepartement (€ 3,6 mln).

• ontvangst in het kader van de overdracht van vermogensbestanddelen van het per 1 januari 2002 gestarte agentschap Bureau I.E. (€ 2,3 mln);

• ontvangst van de USZO, onder andere voor de WAO en de ziektewet (€ 2,2 mln);

• verrekening ouderdoms- en nabestaandenpensioen met het CBS (€ 1,0 mln);

• teruggave loonbelasting/premies volksverzekeringen van de Belastingsdienst Apeldoorn (€ 0,7 mln);

Artikel 21: Gegevens inzake bezetting en gemiddelde prijs (bedragen in € 1000)
 raming 2002realisatie 2002 
 formatiegemiddelde prijsbezettinggemiddelde prijs
Stafdiensten – personeel1)559,145,2535,160,3
Kerndepartement – materieel2), 3)1 308,930,01 414,840,9

1)AEP, AD, FEZ, IZ, DC, BSG, WJZ, POI, herijkingsdienst

2)stafdirecties én DG I, M&E, BEB, O en TP (DGTP zit alleen in de realisatie, niet in de raming)

3)betreft materiële uitgaven die betrekking hebben op kerndepartement: ICT, huisvesting, materieel diversen, voorlichting, materieel kerndepartement.

22 NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Artikel 22: Nominaal en onvoorzien (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)11 472 – 11 472
    
– Loonbijstelling8 199 – 8 199
– Prijsbijstelling2 819 – 2 819
– Budget onvoorzien454 – 454
    
Uitgaven (totaal)11 472 – 11 472

De reserveringen voor loon- en prijsbijstelling zijn bij Voorjaarsnota opgehoogd met de door het Ministerie van Financiën uitgedeelde middelen voor loon- en prijsbijstelling en vervolgens bij Najaarsnota verdeeld over de overige artikelen van de EZ-begroting, waar de daadwerkelijke beleids- en apparaatsuitgaven plaatsvinden.

De reservering voor onvoorzien is ingezet binnen het geheel van de EZ-begroting.

23 AFWIKKELING OUDE VERPLICHTINGEN

Artikel 23: Afwikkeling oude verplichtingen (in € 1000)
 Vastgestelde begrotingRealisatieVerschil
 200220022002
Verplichtingen (totaal)5 2974 429– 868
    
– Afwikkeling overeenkomst inzake Nedcar   
– Afwikkeling BBH-regeling5 2974 429– 868
– Afwikkeling bijdrage aan K.S.G   
    
Uitgaven (totaal)5 9324 795– 1 137
    
Ontvangsten (totaal)78 87313 260– 65 613
– Ontvangsten NedCar78 87313 233– 65 640
– Ontvangsten Garantieregeling PPM 2727

Het voornemen om het aflossingsschema van de lening aan Nedcar te wijzigen, zoals bij vertrouwelijke brief van 24 juni 2002 aan de TK is medegedeeld, is gerealiseerd. De resterende drie termijnen, die ultimo 2002, 2003 en 2004 zouden worden afgelost, zullen nu begin 2003 en medio 2004 worden afgelost. De lening wordt hierdoor als geheel eerder afgelost. De termijn 2002 (€ 63,5 mln) is daardoor in 2002 niet ontvangen.

9.3. Toelichting bij de baten-lastendiensten

AGENTSCHAP SENTER

Toelichting bij de jaarrekening van agentschap Senter

Deze toelichting bevat het overzicht van prestatie-indicatoren, de balans per 31 december 2002, de rekening van baten en lasten over 2002, het overzicht van de vermogensontwikkeling en het kasstroomoverzicht 2002 van het agentschap Senter alsmede een toelichting.

1. Doelmatigheid en doeltreffendheid

Tabel 1 Doelmatigheid en doeltreffendheidsindicatoren
BedrijvenStreefwaarde 2002Realisatie 2002
Klanttevredenheid1 Kwalificatie «goed» en hoger: > 85%1 77%
 2 Netto doorlooptijd declaraties: < 45 dagen2 45 dagen
OpdrachtgeversStreefwaarde 2002Realisatie 2002
Realiseren beleidsdoelstellingen1 Effectmeting bij elke regeling1 Effectmeting bij 72% van de regelingen. Bij overige 28% geen opdracht tot meting
Lage uitvoeringskosten1 Herrekende omzet tov 1994/kosten gecorrigeerd voor inflatie is 119,7%1 125,8%
 2 Uitvoeringskosten als % beleidsgeld2
 a Totaal: 3,6%a 3,0%
 b Exclusief WBSO/EIA: 5,6%b 4,9%
Eigenaar (EZ)Streefwaarde 2002Realisatie 2002
Efficiency (kosten)1 Stijging materiële kosten per fte onder inflatie (nulgroei)1 – 0,8% bij een inflatie van 3,5%
Integriteit/kwaliteit1 Financiele foutpercentage: < 0,5%1 0,2%
 2 Formele foutpercentage: < 5,0%2 7,4%
 3 % bezwaarschriften: < 2,0% (WBSO)3 1,6%
 4 Inbreuken integriteitsbeleid: geen4 geen
Interne organisatieStreefwaarde 2002Realisatie 2002
Deskundig en gemotiveerd personeel1 Verhouding Ambtenaar/Inhuur: 61/391 62/38
 2 Opleidingskosten als% loonsom: 2,0%2 1,9%
 3 Ziekteverzuim: < 4,6%3 4,3%

Klanttevredenheid

In 2002 is door Interview/NSS een bekendheid- en klanttevredenheidsonderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat Senter goed scoort op de punten: betrouwbaar, deskundig, rechtvaardig, hulpvaardig, objectief en klantvriendelijk. Senter scoort minder goed op de imago-kenmerken doorzichtig, snel en flexibel handelen. In vergelijking tot het vorige onderzoek (1999) is de waardering voor klantvriendelijkheid gelijk gebleven (77%). Dit ligt onder de streefwaarde (namelijk > 85%). Gezien deze uitkomsten blijft Senter streven naar een continue verbetering van de klanttevredenheid. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in voor 2003 specifiek geformuleerde doelstellingen zoals de verdere verlaging van de doorlooptijden.

Effectmeting

Senter wil de opdrachtgevers een goed inzicht geven in de directe effecten van de verstrekking van financiële tegemoetkomingen (subsidies ed), zodat het (maatschappelijk) nut kan worden afgewogen tegen de kosten. De doelstelling was om bij elke regeling te komen tot effectmeting. Bij 28% van de regelingen was dit in 2002 nog niet het geval omdat Senter daartoe geen opdracht heeft ontvangen van de opdrachtgevers.

Lage uitvoeringskosten (doelmatigheid)

Senter streeft ernaar om de reële uitvoeringskosten trendmatig te verlagen. Daartoe wordt de omzet uitgedrukt in een percentage van de kosten. Voor een goede vergelijking wordt de omzet gecorrigeerd voor de tariefontwikkeling en de kosten met de sterk wisselende mutaties in de voorzieningen en de inflatie. De realisatie over 2002 is hoger dan de streefwaarde, wat duidt op een positieve ontwikkeling van de doelmatigheid. De oorzaak daarvan is dat de groei van de kosten lager is geweest dan de de groei van de omzet. Door het benutten van schaaleffecten kon de kostenontwikkeling worden beheerst.

2. De balans

Tabel 2 Balans per 31 december 2002 (vóór resultaatsbestemming, in € 1 000)
 31-12-200231-12-2001
Activa  
Materiële vaste activa4 9611 684
Onderhanden werk4 1164 380
Debiteuren1 0291 600
Nog te ontvangen en vooruitbetaalde kosten9661 112
Liquide middelen16 03916 078
Totaal Activa27 11124 854
   
Passiva  
Eigen vermogen  
* exploitatiereserve2 2181 994
* onverdeeld resultaat2 1231 948
Egalisatierekening4 1524 152
Voorzieningen3 9264 039
Crediteuren3 5212 322
Overige schulden en nog te betalen kosten11 17110 399
Totaal passiva27 11124 854

Toelichting:

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen verkrijgingprijs onder aftrek van lineaire afschrijvingen dan wel tegen lagere economische bedrijfswaarde. De afschrijvingstermijn is gelijk aan de geschatte economische levensduur van de desbetreffende activa.

Voor automatiseringsgoederen (hardware) is de economische levensduur geschat op drie jaar. Software-uitgaven worden direct ten laste van het resultaat gebracht op het moment van ingebruikname.

Voor de overige materiële vaste activa is de economische levensduur geschat op vijf jaar. In het jaar van investeren wordt met ingang van de maand van ingebruikname afgeschreven. Via out of pocketkosten gefinancierde investeringen worden, gezien hun specifieke opdrachtafhankelijkheid, volledig afgeschreven in het jaar van aanschaf.

Tabel 3 Specificatie van de materiële vaste activa (in € 1 000)
 AutomatiseringMeubilairOverigeTotaal
Aanschafwaarde4 0041 3961 3936 793
Cumulatieve afschrijvingen– 2 774– 1 032– 1 303– 5 109
Boekwaarde 1 januari 20021 230364901 684
     
Investeringen462193 7184 199
Investeringen out-of-pocket22
Aanschafwaarde desinvesteringen– 35– 35
     
Afschrijvingen– 727– 177– 15– 919
Afschrijvingen out-of-pocket– 2– 2
Cum. afschrijvingen desinv.3232
Totaal mutaties– 268– 1583 7033 277
     
Aanschafwaarde4 4331 4155 11110 959
Cumulatieve afschrijvingen3 4711 209– 1 318– 5 998
Boekwaarde 31 december 20029622063 7934 961

In verband met de komende verhuizing van de vestiging Den Haag naar het nieuwe pand CentreCourt zijn in 2002 alleen de noodzakelijke investeringen verricht. De in 2002 verrichte investeringen voor CentreCourt zijn gerubriceerd onder de post overige materiële vaste activa. De afschrijving daarvan vangt aan op het moment van ingebruikname van CentreCourt (1 maart 2003).

Onderhanden werk

De post onderhanden werk wordt gedefinieerd als de waarde van reeds verrichte, maar nog niet gedeclareerde activiteiten. Onderhanden werk uit hoofde van in behandeling zijnde aanvragen en declaraties of in uitvoering zijnde overige opdrachten, wordt gewaardeerd op de contractuele opbrengstwaarde, in evenredigheid met de geleverde productie en de bestede uren. Met mogelijke verliezen wordt rekening gehouden door het treffen van een voorziening.

Debiteuren

De post debiteuren is gewaardeerd tegen nominale waarde. Voor de debiteuren is een voorziening voor mogelijke oninbaarheid getroffen voor vorderingen ouder dan zes maanden. De post debiteuren betreft voornamelijk openstaande vorderingen op opdrachtgevers.

Nog te ontvangen en vooruitbetaalde kosten

De nog te ontvangen en vooruitbetaalde kosten zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Deze post bestaat met name uit voorbetaalde huur inzake het eerste kwartaal 2003 en vooruitbetaalde kosten uit hoofde van softwarelicenties en onderhoudsovereenkomsten.

Liquide middelen

Voor de ontwikkeling van de liquide middelen wordt verwezen naar het kasstroomoverzicht.

Eigen vermogen

Het agentschapsvermogen bestaat uit een exploitatiereserve en een onverdeeld resultaat. De exploitatiereserve is bedoeld voor het opvangen van algemene bedrijfsrisico's die voortvloeien uit de normale bedrijfsvoering van Senter. Overeenkomstig de regeling Vermogensvoorschriften Agentschappen van het Ministerie van Financiën is de exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat gemaximeerd tot 5 procent van de gemiddelde totale omzet berekend over de afgelopen drie jaar.

Het nog onverdeelde resultaat over 2002 bedraagt € 2,1 mln. Senter heeft bij de secretaris-generaal (SG) van EZ het volgende voorstel tot resultaatbestemming ingediend:

Voorstel 2002
Resultaatuitkering aan de eigenaar1 837
Toevoeging aan exploitatiereserve286
Totaal2 123

De toevoeging aan de exploitatiereserve is als volgt berekend:

 Omzet exclusiefout-of-pocket kostenOut-of-pocket kostenOmzet inclusiefout-of-pocket kosten
200251 1155 67256 787
200145 4644 71650 180
200039 6013 64943 250
    
Gemiddelde afgelopen 3 jaar45 3934 67950 072
Maximering tot 5%  2 504
Exploitatiereserve per 31-12-02  2 218
Toevoeging aan exploitatiereserve  286

Egalisatierekening

Vanuit de egalisatierekening worden de komende jaren de afschrijvingskosten gefinancierd van een deel van de investeringen voor de inrichting van CentreCourt.

Voorzieningen

Voor specifieke risico's die zijn verbonden aan bepaalde activa of passiva of die verband houden met activiteiten van Senter worden voorzieningen getroffen voor zover deze risico's op balansdatum bekend zijn en voortvloeien uit gebeurtenissen in het verslagjaar of de voorgaande verslagjaren. De voorzieningen zijn opgenomen voor het geschatte nominale bedrag.

De samenstelling en het verloop van de voorzieningen waren in 2002 als volgt:

Tabel 4 Samenstelling en verloop voorzieningen (in € 1 000)
 voorziening 1 jan 2002dotatieonttrekkingvrijvalvoorziening 31 dec 2002
Personeel6901 012– 258– 211 423
Assurantie eigen risico38767454
Huisvesting2 903745– 1 7821 866
Informatisering59329– 205183
Totaal4 0392 153– 2 245– 213 926

Personeel

De voorziening personeel dient ter dekking van in de toekomst ten laste van Senter komende kosten bij schaalverschillen, langdurige ziekte, wachtgeld, alsmede de kosten van de detachering van medewerkers bij de Europese Unie en het ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van de daarover gemaakte afspraken (concordaat).

De dotatie in 2002 heeft betrekking op schaalverschillen en de kosten van het detacheren van een aantal medewerkers in het buitenland.

De onttrekking betreft loonkosten van langdurig zieken, kosten verband houdend met schaalverschillen, wachtgelden, langdurig zieken en concordaat.

Assurantie eigen risico

Senter kan aansprakelijk worden gesteld indien Senter tijdens de uitvoering van een opdracht verwijtbaar gedrag heeft vertoond of in ernstige mate nalatig is geweest. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van het moederdepartement. Bij de andere opdrachtgevers is de aansprakelijkheid contractueel beperkt tot de opdrachtsom van het onderhavige jaar. De aansprakelijkheid van Senter geldt ook voor de niet-EZ opdrachten die tezamen met Novem worden uitgevoerd. Ter dekking van dit risico is een voorziening assurantie eigen risico gevormd. De jaarlijkse dotatie aan de voorziening bedraagt 1 procent van de omzet overige departementen (10 449). Aangezien de voorziening is gemaximeerd tot een omvang van 454, is de dotatie in 2002 beperkt tot 67.

Huisvesting

In maart 2003 verhuizen de medewerkers van de Haagse vestiging naar CentreCourt. De uitgaven hebben onder andere betrekking op de dubbele huur die Senter moet voldoen vanaf het moment van bouwkundige oplevering tot het moment van afloop van het huurcontract van het huidige pand. Op basis van de afgesloten contracten voor CentreCourt en de contractuele bepalingen inzake de afkoop van de huur van het huidige gebouw is in de voorziening rekening gehouden met een bedrag voor dubbele huur gedurende 8 maanden.

Informatisering

De voorziening informatisering is bestemd voor afronding en implementatie van de nieuwe informatiehuishouding van Senter. In 2002 is een dotatie verricht ten behoeve van de afsluiting van het project inzake de migratie van het platform Informix naar het standaard platform BAS (in verband met aansluiting op de huidige IT-infrastructuur en mogelijke risico's van duurzame beschikbaarheid).

Crediteuren

De crediteuren zijn gewaardeerd tegen nominale waarde en bestaan uit handelscrediteuren, crediteuren inzake de uitvoering van opdrachten en openstaande facturen in verband met de kosten van CentreCourt. Deze laatste verklaren tevens de stijging van het crediteurensaldo per 31 december 2002 ten opzichte van voorgaand jaar.

Overige schulden en nog te betalen kosten

De overige schulden en nog te betalen kosten zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Deze post bestaat onder andere uit de te verrekenen bedragen met opdrachtgevers, de te betalen kosten CentreCourt en de rekening courant Infomil en CO2.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Hieronder volgt een opsomming van de verplichtingen die op grond van de daarop van toepassing zijnde voorschriften niet als schuld of voorziening in de balans kunnen worden opgenomen. Deze verplichtingen zijn, vanwege aard en/of omvang, wel van belang om tot een juist oordeel te komen over de vermogenspositie van Senter.

Belangrijke financiële verplichtingen

• Senter huurt de benodigde kantoorruimten in Den Haag en Zwolle. De huurcontracten voor de twee gebouwen van de Zwolse vestiging lopen tot 1 juli 2004. De gebruikersvergoeding, inclusief servicekosten voor de nevenvestiging, bedraagt per 1 januari 2003 op jaarbasis circa € 730. Het huurcontract voor het nieuwe Haagse pand CentreCourt loopt tot 1 oktober 2012. De jaarhuur, inclusief servicekosten en BTW component, bedraagt per 1 januari 2003 circa € 2 500.

• Verplichtingen met betrekking tot de inrichting van Centre Court in Den Haag zijn voor circa € 3 500 betaald in het jaar 2002. In het eerste halfjaar van 2003 zal het restant betaald worden met betrekking tot deze herhuisvesting, hiervoor is circa € 4 000 gereserveerd.

• Senter heeft voor het niet-ambtelijk personeel een detacheringsovereenkomst gesloten met een extern bureau met een opzegtermijn van zes maanden. Over de door dit bureau te hanteren tarieven worden jaarlijks afspraken gemaakt. De inleenkosten bij dit bureau bedragen per 1 januari 2003 op jaarbasis circa € 12000.

• Senter heeft voor vestiging Zwolle een contract afgesloten voor cateringactiviteiten voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van zes maanden. De kantineruimte in Zwolle is in eigen beheer. In Den Haag wordt de centrale kantineruimte gezamenlijk gebruikt met andere huurders van CentreCourt. Voor het gebruik van de centrale kantine wordt een bedrag in rekening gebracht van circa € 200. De totale cateringkosten voor Den Haag en Zwolle bedragen circa € 300 op jaarbasis.

Voorwaardelijke verplichtingen

• Senter voert in samenwerking met Novem een viertal opdrachten uit, te weten: Infomil, CO2-reductieplan, Economie, Ecologie en Technologie (EET) en het programmabureau voor mobiliteit MOVE. Senter en Novem hebben samenwerkingsovereenkomsten gesloten, waarin staat dat beide organisaties deze opdrachten voor gemeenschappelijke rekening en verantwoording uitvoeren in een 50/50-verhouding. Jegens opdrachtgevers en eventuele derden geldt voor partijen echter een hoofdelijke aansprakelijkheid.

3. Overzicht van baten en lasten

Tabel 5 Overzicht baten en lasten (in € 1000)
 (1)Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) (1)Verschil realisatie begroting
Baten   
Omzet moederdepartement*32 89939 8536 954
Omzet overige departementen*7 53310 4492 916
Omzet derden*499813314
Rentebaten204345141
Buitengewone baten5353
Exploitatiebijdrage   
Totaal baten41 13551 51310 378
    
Lasten   
Apparaatskosten   
* personele kosten32 71738 3415 624
* materiële kosten7 8968 327431
Rentelasten
Afschrijvingskosten   
* materieel1 180919– 261
* immaterieel
Mutaties voorzieningen452 1562 111
Dekking interne projecten– 771– 353418
Buitengewone lasten
Totaal lasten41 06749 3908 323
    
Saldo van baten en lasten682 1232 055

* Omzet is exclusief out-of-pocket kosten

Toelichting:

Baten

Algemeen

Ten tijde van de opstelling van de begroting (medio 2001) waren veel opdrachten òf nog niet bekend òf nog onzeker waardoor de realisatie hoger is dan de raming. De gerealiseerde omzet is met 24,9% gestegen ten opzichte van de raming.

De in de rekening van baten en lasten opgenomen omzet is exclusief de doorberekende out of pocket kosten. Deze externe opdrachtgebonden kosten (drukwerk, kosten adviescolleges e.d.) worden doorbelast aan de opdrachtgevers.

Omzet moederdepartement

De in 2002 bij EZ gerealiseerde omzet is met € 7,0 mln (21,1%) gestegen ten opzichte van de raming. De omzetgroei is met name gerealiseerd bij het DG Ondernemingsklimaat en is het gevolg van de toename van de omzet bij de Borgstellingskredietregeling. In absolute zin is de grootste groei gerealiseerd bij DG Innovatie en is met name het gevolg van uitbreiding van bestaande opdrachten.

Omzet overige departementen

De omzet van de overige departementen is in 2002 gestegen met € 2,9 mln (38,7%) ten opzichte van de raming. Verantwoordelijk voor deze stijging is de groei van de opdrachten van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Verkeer & Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.

Omzet derden

De omzet van derden is gestegen met € 0,3 mln ten opzichte van de raming. Oorzaak van deze hogere realisatie is de minder snelle afname van het aandeel van de diverse overige opdrachtgevers dan verwacht.

Rentebaten

De rentebaten betreffen de over 2002 ontvangen rente over het tegoed op de rekening courant en de rentevergoeding op de deposito's.

Lasten

Personele kosten

De hogere realisatie ten opzichte van de raming is hoofdzakelijk het gevolg van de toename van het volume van de omzet. De personele kosten zijn daarbij niet recht evenredig gestegen (17,2%) met de omzet (24,9%), doordat de duurdere inleenkosten zijn gereduceerd.

Senter stelt nieuw personeel meestal aan door tussenkomst van een detacheringsbureau. Dit heeft tot gevolg dat bij een omzetgroei veelal een «verslechtering» optreedt van de verhouding tussen ambtenaren en relatief duurdere inleenkrachten. De omzetgroei in 2002 is echter gepaard gegaan met een verbetering van de gemiddelde verhouding Ambtenaar/Inhuur. De verbetering van deze verhouding is met name bereikt door het effect van de diverse omzettingsronden die in de tweede helft van 2001 hebben plaatsgevonden waarbij inhuur medewerkers een ambtelijke status kregen aangeboden.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn ten opzichte van de raming gestegen met 5,5% en zijn derhalve niet recht evenredig gestegen met de omzet. Een relatief grote toename deed zich voor bij de automatiseringskosten door met name hogere kosten voor onderhoud en licenties. Tevens zijn de out of pocket kosten van interne projecten gestegen door de uitvoering van diverse projecten op het gebied van automatisering.

De afschrijvingskosten zijn lager dan de raming. Dit wordt met name veroorzaakt doordat in de afgelopen jaren investeringen zijn uitgesteld in verband met de verhuizing naar CentreCourt. Daarnaast is sprake van een correctie op de inhaalafschrijvingen in voorgaande jaren, vanwege het verschuiven van de verhuisdatum naar maart 2003.

Mutaties voorzieningen

De dotaties aan en de vrijval van voorzieningen in 2002 zijn als volgt te specificeren:

Tabel 6 Mutaties en vrijval voorzieningen (in € 1 000)
 Realisatie 2002
Dotaties 
Voorziening personeel1 012
Voorziening assurantie eigen risico67
Voorziening huisvesting745
Voorziening informatisering329
 2 153
  
Voorziening debiteuren34
Totaal dotatie2 187
  
Vrijval 
Voorziening personeel– 21
 – 21
  
Voorziening onderhanden werk– 10
Totaal vrijval– 31
  
Ten laste van de exploitatie2 156

Dekking uren interne projecten

Tabel 7 Dekking uren interne projecten (in € 1 000)
 Realisatie 2002
I2BAS205
BAS SAP interface92
HRM module31
Euro25
Ten gunste van de exploitatie353

De post dekking uren interne projecten maakt zichtbaar dat loonkosten voor specifieke interne projecten zijn gefinancierd door voorzieningen uit het verleden respectievelijk bijdragen van derden. De kosten van extern ingehuurde medewerkers ten behoeve van het interne project I2BAS en eigen medewerkers van de projecten BAS-SAP interface, HRM module en Euro zijn in het overzicht van baten en lasten ten laste van de post loonkosten verantwoord. De kosten van het project I2BAS zijn tevens aan de voorziening informatisering onttrokken en ten gunste van de post dekking uren interne projecten in de rekening van baten en lasten verantwoord. De kosten van de projecten BAS-SAP interface, HRM module en Euro zijn door EZ vergoed.

4. Vermogensontwikkeling

Onderstaande tabel geeft inzicht in de meerjarige vermogensontwikkeling.

Tabel 8 Overzicht vermogensontwikkeling (in € 1000)
 1998199920002001begroting2002realisatie2002
Eigen vermogen per 1 januari *2 3195 9244 8103 8542 6753 942
       
Saldo van baten en lasten3 7843 0092 0531 948682 123
       
3a uitkering aan moederdepartement– 1 850– 990– 1 860– 537– 1 724
3b exploitatiebijdrage moederdepartement      
3c overige mutaties– 179– 2 273– 2 019
3. Directe mutaties in het eigen vermogen:– 179– 4 123– 3 009– 1 860– 537– 1 724
       
Eigen vermogen per 31 december*5 9244 8103 8543 9422 2064 341

* inclusief onverdeeld resultaat

Senter stelt de jaarrekening op vòòr resultaatbestemming. In het jaar daarna wordt het resultaat verdeeld conform de door de SG van EZ goedgekeurde resultaatbestemming.

Het eigen vermogen per 1 januari bevat het onverdeelde resultaat van het voorafgaande boekjaar. Het eigen vermogen per 31 december bevat het onverdeelde resultaat van het huidige boekjaar.

5. Kasstroomoverzicht

Onderstaand overzicht geeft een analyse van de liquiditeitsontwikkeling.

Tabel 9 Kasstroomoverzicht (in € 1000)
   (1)Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil realisatie begroting
1. Rekening courant RIC en overige liquide middelen per 1 januari 200210 39516 0785 683
      
2. Totaal operationele kasstroom1 6065 8834 277
      
3a.-/-totaal investeringen– 6 508– 4 2012 307
3b.+totaal boekwaarde desinvesteringen33
3. Totaal investeringskasstroom– 6 508– 4 1982 310
      
4a.-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement– 537– 1 724– 1 187
4b.+eenmalige storting door moederdepartement
4c.-/-aflossing op leningen
4d.+beroep op leenfaciliteit1 404– 1 404
4. Totaal financieringskasstroom867– 1 724– 2 591
      
5. Rekening courant RIC enoverige liquide middelen per 31 december 20026 36016 0399 679

De gerealiseerde operationele kasstroom in 2002 is € 4,3 mln hoger dan verwacht. Ten opzichte van de verwachting in de begroting is sprake van een hoger resultaat, een afname van de kortlopende vorderingen en een toename van de kortlopende schulden.

De gerealiseerde investeringskasstroom is € 2,3 mln lager door de latere verhuizing naar CentreCourt waardoor er minder investeringen zijn gepleegd dan geraamd.

De gerealiseerde financieringskasstroom wijkt af van de begroting. Dit wordt veroorzaakt door de hogere eenmalige uitkering aan EZ en het geen beroep doen op de leenfaciliteit voor de gepleegde investeringen.

Het saldo liquide middelen ultimo 2002 bestaat uit het bij RIC aangehouden rekeningcourantsaldo. De hieraan gekoppelde bankrekeningen hebben zowel in 2002 als in 2001 per ultimo boekjaar een saldo van nihil.

6. Financiële kengetallen

Tabel 10 Financiële kengetallen (in € 1000)
 begroting2002realisatie2002realisatie2001Realisatie2000
Omzet per FTE71,773,371,169,2
Personele kosten per FTE57,255,053,952,0
Materiële kosten per FTE*15,913,313,312,1
Toegevoegde waarde per FTE*55,860,157,857,1

* exclusief mutaties voorzieningen en dekking interne projecten

Toelichting:

Omzet per fte

De omzet per fte is in 2002 hoger uitgekomen dan in 2001 (+3,1%) en hoger dan de begroting (+2,3%). Naast een gemiddelde stijging van de tarieven met 2,6% wordt deze stijging verklaard door een hogere productiviteit van de medewerkers.

Personele kosten per fte

De personele kosten per fte zijn in 2002 2,1% hoger dan 2001. In vergelijking met de begroting zijn de personele kosten per fte 3,8% lager. De lagere personele kosten per fte wordt met name veroorzaakt door de lagere kosten per fte voor ingeleend personeel. In 2002 zijn relatief minder duurdere inhuur medewerkers ingezet. Naast de afname van de inleenkosten worden de lagere kosten ook verklaard door een verbetering van de verhouding Ambtenaar/Inhuur.

Materiële kosten per fte

Waar het kengetal omzet per fte vooral de doelmatigheidsontwikkeling in personele zin weergeeft, geeft het kengetal materiële kosten per fte vooral de doelmatigheidsontwikkeling in de materiële kosten weer. Voor een betere vergelijking is hierbij geabstraheerd voor de jaarlijks wisselende mutaties in de voorzieningen en de post dekking uren interne projecten.

De materiële kosten per fte voor 2002 zijn gelijk aan het niveau van 2001 maar liggen ruim onder het niveau van de begroting. De lagere realisatie wordt met name veroorzaakt doordat de materiële kosten niet recht evenredig zijn toegenomen met het aantal fte's.

Toegevoegde waarde per fte

De toegevoegde waarde wordt berekend door de omzet te verminderen met de materiële kosten, waarbij geabstraheerd wordt van de mutaties in de voorzieningen en de post dekking uren interne projecten. De toegevoegde waarde is het bedrag dat beschikbaar is voor belanghebbenden bij de organisatie. Daarbij gaat het om het belonen van medewerkers voor verrichte arbeid en van de eigenaar voor het verstrekte vermogen. Het geeft inzicht in de waarde die het personeel door de uitvoering van de activiteiten toevoegt aan de organisatie. De toegevoegde waarde per fte geeft een eerste indicatie van de doelmatigheid van Senter (voor inflatiecorrectie en nog zonder meeweging van de ontwikkeling in de personele kosten).

De toegevoegde waarde per fte over 2002 valt nominaal 4,0% hoger uit dan 2001. Dit wordt veroorzaakt door een hogere omzet per fte.

AGENTSCHAP EVD

Toelichting bij de jaarrekening van agentschap EVD

Deze toelichting bevat het overzicht van prestatie-indicatoren, de balans per 31 december 2002, de rekening van baten en lasten over 2002, het overzicht van de vermogensontwikkeling en het kasstroomoverzicht 2002 van het agentschap EVD alsmede een toelichting.

1. Doelmatigheid en doeltreffendheid

Tabel 1 Doelstellingen
DoelstellingNiveau2000 Niveau2001 Streefcijfer2002Niveau2002
Vergroting van spontane bekendheid12%13%17%13%
Vergroten van de geholpen bekendheid45%44%55%44%
Groter bereik van de doelgroep12%13%17%14%
Vergroten aantal klantcontacten1 000 000933 299800 0001 407 321
Vergroting percentage effectieve klantcontacten (tevredenheid)74%81%80%90%
Vergroting aantal effectieve klantcontacten740 000755 972640 0001 266 589

De meting van de spontane bekendheid en de geholpen bekendheid wordt gebaseerd op een NIPO-enquête. In de jaarrekening 2001 zijn de gegevens opgenomen uit de enquête waarvan de resultaten in februari 2002 beschikbaar waren. De gegevens van de eerstvolgende enquête komen pas beschikbaar na het afronden van de jaarrekening. Om die reden zijn de gegevens van de vorige enquête wederom opgenomen en kunnen geen nieuwe inzichten worden gemeld.

Het bereik van de doelgroep werd tot nu toe gelijk gesteld aan de uitkomst van de spontane bekendheid. Inmiddels is het nieuwe klanten registratie systeem (CRM) van de EVD operationeel en daarmee is een betere meetmethode beschikbaar. Op basis van het CRM is het mogelijk een berekening van het bereik te maken op basis van het aantal in 2002 geregistreerde klanten (18 150). Hierin zitten overigens niet de anonieme klanten van de internetsite en ook niet de klanten die via andere distributiekanalen (bijvoorbeeld via de Kamers van Koophandel) EVD-producten ontvangen. Dus het werkelijke bereik ligt hoger.

Het aantal klanten wordt gerelateerd aan de doelgroep. De doelgroep is volgens de NIPO-enquête inmiddels gegroeid van 110 000 naar 130 000 bedrijven (80 000 exporterende en 50 000 potentieel exporterende bedrijven). Indien het aantal klanten gerelateerd wordt aan deze doelgroep dan resulteert een bereik van 14%. Het niet behalen van de streefwaarde heeft derhalve te maken met het niet kunnen identificeren van een deel van de klanten (met name internetklanten) en de groei van de doelgroep. De groei van het aantal klanten ligt wel in lijn met het streven. Het aantal klantcontacten overstijgt de streefwaarde met meer dan 0,6 mln (75%). Naast de constatering dat het aantal klanten van de EVD is gestegen (het bereik) is de intensiteit waarmee de klant gebruikt maakt van de diensten van de EVD ook gestegen. De stijging van het aantal klantcontacten komt volledig voor rekening van de digitale producten (zoals de internetsite en de elektronische berichtenservice). Bij de papieren producten is sprake van een daling. Deze uitkomst past volledig in het streven van de EVD meer diensten elektronisch aan te bieden en zo ook beter te kunnen inspelen op de wensen van de klant.

De klanttevredenheid is gemeten aan de hand van een telefonische enquête onder ruim 1 000 klanten van de EVD. In de enquête wordt de klant gevraagd naar de tevredenheid over de betrouwbaarheid, de actualiteit en de praktische bruikbaarheid van de EVD-dienstverlening in het kader van de informatietaak. In de samengestelde score geeft 69% het oordeel «goed» en 21% een «voldoende». Hiermee wordt de streefwaarde van 80% (geeft een voldoende of beter) ruim gehaald.

Indien het aantal klanten, de intensiteit van het contact met de klant en de klanttevredenheid in samenhang wordt bezien dan is er duidelijk sprake van een positieve ontwikkeling.

2. De balans

Tabel 2 Balans per 31 december 2002 (vóór resultaatsbestemming, in € 1 000)
 31-12-200231-12-2001
Activa  
Materiële vaste activa534757
Onderhanden werk00
Debiteuren94126
Nog te ontvangen4 3261 043
Liquide middelen3 7697 013
Totaal Activa8 7238 939
   
Passiva  
Eigen vermogen  
* exploitatiereserve708535
* onverdeeld resultaat545173
Voorzieningen1 4661 466
Lening Min. van Fin. 93243 
Crediteuren1 4501 909
Nog te betalen4 4614 613
Totaal passiva8 7238 939

Activa

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen historische aanschafprijs onder aftrek van lineaire afschrijvingen. De afschrijvingstermijnen bedragen voor aanpassingen aan het gebouw is tien jaar, voor de inventaris vijf jaar en voor de hard- en software drie jaar.

In onderstaand overzicht wordt per categorie het verloop van de materiële vaste activa weergegeven:

Tabel 3 Verloop materiële vaste activa (in € 1 000)
 InventarisHard- en softwareTotaal
Aanschaffingsprijs3678931 260
Cumulatieve afschrijvingen101402503
Boekwaarde 1/1266491757
    
Mutaties boekjaar:   
Investeringen1982101
Boekwaarde verkopen000
Afschrijvingen67257324
Totaal mutaties– 48– 175– 223
    
Aanschaffingsprijs3869751 361
Cumulatieve afschrijvingen168659827
Boekwaarde 31/12218316534

Onderhanden werk

Projecten die in het boekjaar zijn gestart en begrepen zijn in de opdracht voor het volgende boekjaar worden gewaardeerd op basis van de bestede uren maal het uurtarief op basis van nacalculatie en de gemaakte kosten van derden.

Debiteuren

Vorderingen op debiteuren worden gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van een per vordering bepaalde voorziening voor mogelijke oninbaarheid. Ultimo 2002 is de voorziening voor oninbare debiteuren nihil.

Het debiteurensaldo betreft de aan derden gefactureerde bedragen voor de verkoop van publicaties en dergelijke en bijdragen aan missies, bijeenkomsten en dergelijke.

Nog te ontvangen

De post «nog te ontvangen» bestaat uit vorderingen op het moederdepartement, te vorderen rente rekening courant Rijksinformatiecentrum (RIC), vorderingen op derden, verrekenstukken en vooruitbetaalde kosten.

Tabel 4 Nog te ontvangen (in € 1 000)
 31-12-200231-12-2001
Af te rekenen opdracht DG BEB3 145393
Af te rekenen opdracht Senter20330
Af te rekenen opdracht DG ME60
Vorderingen op EZ272417
Vooruitbetaalde kosten335115
Te vorderen rente rekening courant5756
Verrekenstukken7228
Van derden te vorderen2364
Totaal4 3261 043

Liquide middelen

Het saldo liquide middelen ultimo 2002 bestaat uit het aangehouden rekening-courantsaldo bij het RIC van € 0,8 mln, een deposito van € 3,0 mln en kasgeld.

Passiva

Agentschapvermogen

Het vermogen bestaat uit een exploitatiereserve, welke wordt aangehouden ter bestrijding van alle in het risicobeleid genoemde risico's en een onverdeeld resultaat en is volgens de regeling vermogensvoorschriften gemaximeerd op 5% van de gemiddelde omzet over drie realisatiejaren.

Het saldo van het vorige boekjaar wordt toegevoegd aan de exploitatiereserve met inachtneming van de maximale omvang van deze reserve. Als de exploitatiereserve en een onverdeeld resultaat hoger worden dan 5% wordt het meerdere als kortlopende schuld aan het moederdepartement opgenomen.

De exploitatiereserve bedraagt ultimo 2002 € 0,7 mln.

Het resultaat over het boekjaar 2002 bedraagt € 0,5 mln. Op basis van het risicobeleid streeft de EVD naar het opbouwen van de maximale exploitatiereserve van 5%. De EVD zal in zijn resultaatsbestemmingsvoorstel aan de secretaris-generaal derhalve voorstellen het resultaat over het boekjaar 2002 toe te voegen aan de exploitatiereserve.

Voorzieningen

Voor specifieke risico's die verband houden met activiteiten van de EVD worden voorzieningen gevormd voor zover deze risico's op balansdatum bekend zijn en voortvloeien uit gebeurtenissen in het boekjaar of voorgaande boekjaren. Voorzieningen die verband houden met onderhanden werk of vorderingen worden rechtstreeks daarop in mindering gebracht.

In het risicobeleid is bepaald welke risico's afgedekt worden door voorzieningen. Onder de post voorzieningen is een voorziening personeel opgenomen voor een bedrag van € 1,5 mln. Dit bedrag is bedoeld voor de opvang van personele risico's, zoals wachtgeld. In de begroting is uitgegaan van een vast percentage van de loonsom voor een dotatie aan de voorzieningen. In de realisatie is gedoteerd op basis van een inschatting van reëel te verwachten uitgaven.

Tabel 5 Voorzieningen (in € 1 000)
 31-12-200231-12-2001
Stand 1/11 4661 134
Bij: toevoegingen98699
Af: vrijval0286
Af: onttrekkingen9881
Stand 31/121 4661 466

Lening Ministerie van Financiën

De EVD heeft de overname van de activa bij de start van het agentschap gefinancierd met een lening, gebruik makend van de regeling leen- en depositofaciliteit. De aflossing loopt gelijk met de periode waarin de resterende afschrijvingstermijnen vervallen.

Tabel 6 Lening Ministerie van Financiën (in € 1 000)
 hard- en softwareinventarisTotaal
Hoofdsom40445449
Schuldrest771693
Waarvan in volgend boekjaar af te lossen77784
Rentepercentage5,19%5,27% 
Looptijd3 jaar5 jaar 

Nog te betalen

De kosten van derden voor projecten, die in 2002 nog niet tot betaling zijn gekomen, zijn onder de nog te betalen kosten opgenomen. Niet geraamd zijn de kosten van uren van medewerkers die reeds aan de betreffende projecten hebben gewerkt. Verder is het verwachte bedrag voor instrumentele uitgaven waarvan de besteding nog niet is verantwoord (door bijvoorbeeld de posten in het buitenland) in deze post opgenomen.

De nog te betalen kosten personeel betreft de opgebouwde vakantierechten van medewerkers en de afrekening van de loonkosten over december 2002. De afrekening opdrachten 2002 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) betreft het verschil tussen de van BZ ontvangen voorschotten en de werkelijke kosten voor deze opdrachten.

In de overige schulden aan derden is € 0,4 mln opgenomen in verband met mogelijke fiscale verplichtingen.

Tabel 7 Nog te betalen (in € 1 000)
 31-12-200231-12-2001
Nog te betalen kosten projecten2 7853 521
Nog te betalen kosten personeel353344
Nog te betalen kosten materieel525518
Af te dragen BTW620
Afrekening opdrachten BZ280229
Overige schulden aan derden4561
Totaal4 4614 613

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Hieronder volgt een opsomming van de verplichtingen die niet in de balans zijn opgenomen, maar die vanwege aard en/of omvang wel vermelding behoeven om tot een juist oordeel te kunnen komen over de vermogenspositie van de EVD.

Huur van kantoorruimteDe jaarhuur bedraagt € 0,5 mln. Het contract heeft een looptijd van 5 jaar tot en met 2005.

Tijdelijk personeel

De EVD heeft via een detacheringbureau zogenaamd «flexibel personeel» in dienst. De opzeggingstermijn van de daartoe afgesloten contracten varieert van één tot zes maanden. De kosten van inhuur bij dit bureau bedragen thans € 1,0 mln op jaarbasis.

3. Overzicht van baten en lasten

Tabel 8 Overzicht baten en lasten (in € 1000)
 (1)Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil realisatie begroting
Baten   
Opbrengst moederdepartement22 93321 261– 1 672
Opbrengst overige departementen3 6363 083– 553
Opbrengst derden1 361943– 418
Rentebaten34163129
Buitengewone baten000
Exploitatiebijdrage000
Totaal baten27 96425 450– 2 514
    
Lasten   
Apparaatskosten   
* personele kosten8 5719 064493
* materiële kosten18 48815 426– 3 062
Rentelasten4413– 31
Afschrijvingskosten   
* materieel450304– 146
* immaterieel000
Mutaties voorzieningen25798– 159
Dekking interne projecten000
Buitengewone lasten000
Totaal lasten27 81024 905– 2 905
    
Saldo van baten en lasten154545391

Baten

De omzet en opbrengsten worden gewaardeerd tegen opbrengstwaarde en worden als gerealiseerd beschouwd in de periode waarin de diensten zijn verricht en/of producten zijn geleverd.

Opbrengst moederdepartement

De baten en lasten toegerekend naar de verschillende deelprogramma's geven het onderstaande beeld. De cijfers zijn geactualiseerd naar aanleiding van de door het DG BEB verstrekte opdracht. Dit heeft tot gevolg dat de totale kosten, kostprijzen per product en/of klantcontact voor 2002 bij sommige deelprogramma's afwijken van de ontwerpbegroting 2002.

Tabel 9 Deelprogramma Informatie
 200220022002
 OntwerpbegrotingOpdrachtRealisatie
Totale kosten (in € 1 000)11 97112 13911 888
Ontvangsten van klanten (in € 1 000)414310161
Kostprijs per product (in €)144 39396 178106 606
Kostprijs per klantcontact (in €)15,410,18,3

De in de afgelopen jaren ingezette lijn van meer digitale producten en minder papier is ook in 2002 doorgezet. Het totale aantal internet-klanten is bijvoorbeeld ten opzichte van de opdracht anderhalf keer hoger uitgevallen. Ook is de vraag naar de elektronische nieuwsbrief fors gestegen. Over het jaar 2002 kon voor het eerst een inschatting gemaakt worden van het aandeel zakelijke internetgebruikers (bedrijven). Deze aantallen zijn dan ook gebruikt voor de berekening van de kostprijs per klantcontact over 2002 omdat deze meetmethode beter aansluit bij de doelgroep van de EVD (het internationaal georiënteerde bedrijfsleven). Het totale bereik conform deze definitie is met 20% gestegen ten opzichte van de opdracht 2002. De kostprijs per klantcontact is (zelfs met de inperking tot de zakelijke internetklanten) verder afgenomen.

Tabel 10 Deelprogramma Holland Promotie
 200220022002
 OntwerpbegrotingOpdrachtRealisatie
Totale kosten (in € 1 000)1 3521 4561 776
Ontvangsten van klanten (in € 1 000)018244
Kostprijs per product (in €)225 347182 000247 403
Kostprijs per klantcontact (in €)0,40,40,3

In 2002 zijn met name de kosten van de Holland Economic Tribune gestegen als gevolg van internationale prijsstijgingen van postdiensten en een grotere verspreiding. Het bereik van dit deelprogramma is hierdoor wel gestegen waardoor de kostprijs per klantcontact iets lager uitkwam dan gepland.

Tabel 11 Deelprogramma Collectieve Marktbewerking
 200220022002
 OntwerpbegrotingOpdrachtRealisatie
Totale kosten (in € 1 000)8 1397 5386 199
Ontvangsten van klanten (in € 1 000)663971696
Kostprijs per product (in €)57 53969 12656 731
Kostprijs per klantcontact (in €)5 7635 8373 599

In 2002 hebben minder zakenmissies naar het buitenland onder leiding van een bewindspersoon of hoge ambtenaar plaatsgevonden dan voorzien. Dit leidde tot beduidend lagere kosten en een kleiner aantal klantcontacten. De kosten voor collectieve beursinzendingen zijn lager uitgevallen dan gepland. Dit houdt verband met het feit dat 2002 het eerste jaar is waarin de EVD de organisatie van deze evenementen meer uitbesteedt.

Het bedrijfsleven had in 2002 een grotere belangstelling voor de matchmaking missies volgens programma en de inkomende missies. Hierin ligt de belangrijkste oorzaak van het stijgen van het aantal klantcontacten, waarmee het kleinere aantal klantcontacten bij de zakenmissies naar het buitenland meer dan gecompenseerd wordt. De kostprijs per klantcontact daalde dan ook met 38%.

Tabel 12 Deelprogramma Starters op buitenlandse markten
 200220022002
 OntwerpbegrotingOpdrachtRealisatie
Totale kosten (in € 1 000)380290269
Kostprijs per product/klantcontact (in €)447414737

De subsidieregeling PSB is in 2002 geëvalueerd. De belangrijkste conclusie was dat de PSB in een behoefte voorziet maar dat de effectiviteit en doelmatigheid zouden kunnen worden vergroot door een aanpassing van de subsidieregeling. In afwachting van de gewijzigde regeling is de PSB in de 2e helft van 2002 niet open gesteld voor nieuwe aanvragen. Dit verklaart het substantieel lagere aantal aanvragen (371) ten opzichte van het voorgaande jaar (925) en de daarmee gepaard gaande stijging van de kostprijs per product/klantcontact.

Tabel 13 Deelprogramma Individuele Marktbewerking
 200220022002
 OntwerpbegrotingOpdrachtRealisatie
Totale kosten (in € 1 000)708929816
Ontvangsten van klanten (in € 1 000)0030
Kostprijs per product (in €)1 573977733
Kostprijs per klantcontact (in €)1 573488362

Het aantal klanten voor het deelprogramma Individuele Marktbewerking lag in omvang rond de 900 hetgeen aansluit bij de planning. Het aantal keren dat de klant gebruik maakt van de diensten van de Netherlands Business Support Offices (NBSO's) ligt echter hoger dan gepland. De kosten bleven achter bij de planning waardoor een verlaging van zowel de kostprijs per product alsook de kostprijs per klantcontact kon worden gerealiseerd.

Tabel 14 Deelprogramma Promotionele Projecten Posten, SBU, Handelsbevordering door KvK's, Beleidsondersteuning, Senter, DG O, DG I en DG ME
 200220022002
 OntwerpbegrotingOpdrachtRealisatie
Totale kosten (in € 1 000)1 4581 4311 244
Instrumentele uitgaven (in € 1 000)2 8922 8132 650

De daling van de omzet wordt veroorzaakt doordat voorziene opdrachten van het DG Ondernemingsklimaat en het DG Innovatie in 2002 niet zijn doorgegaan.

Opbrengst overige departementen

Onder de omzet overige departementen vallen de opdrachten die worden uitgevoerd voor het Ministerie van BZ, OC&W (Nuffic) en een gezamenlijke opdracht voor het samenstellen van een brochure voor de Ministeries van BZ, SZW en Justitie. BZ geeft opdracht voor de inrichting van een aantal steunpunten in het buitenland voor de bevordering van de internationale handel.

Daarnaast is BZ voor 50% opdrachtgever voor de elektronische vierhoek.

Tabel 15 Opbrengst overige departementen
 200220022002
 OntwerpbegrotingOpdrachtRealisatie
Opdrachten Buitenlandse Zaken   
– Elektronische vierhoek (in € 1 000)16215852
– Steunpunten (in € 1 000)3 4743 4732 995
– Brochure buitenlandse werknemers01111
Opdracht Justitie   
– Brochure buitenlandse werknemers01212
Opdracht SZW   
– Brochure buitenlandse werknemers01212
Opdracht OCenW   
– Nuffic011

Opbrengst derden

De omzet derden betreft de omzet die buiten de Rijksoverheid wordt gerealiseerd en heeft betrekking op bijdragen van bedrijven en instellingen aan promotionele en voorlichtingsactiviteiten en op de opbrengsten uit verkoop van voorlichtingsmateriaal.

Rentebaten

Doordat meer liquide middelen konden worden weggezet op een deposito, zijn de renteopbrengsten hoger dan geraamd.

Lasten

Lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben.

Personele kosten

De stijging van de personele kosten ten opzichte van de ontwerpbegroting wordt grotendeels bepaald door prijs- en volumeontwikkelingen. De prijsontwikkelingen zijn het gevolg van de CAO-verhoging en de reguliere beloningsronde.

De volumeontwikkeling komt tot uitdrukking in een groei van het personeelsbestand. Deze groei is deels een gevolg van de groei van de omzet en deels een gevolg van de agentschapstatus. De agentschapstatus doet een groter beroep op de faciliterende onderdelen van de organisatie dan het geval is bij een gewone buitendienst, zoals een intensiever financieel en personeel beleid en beheer. Ten tijde van het opstellen van de ontwerpbegroting 2002 bestond onvoldoende inzicht hierin. Tevens hebben EZ-brede ontwikkelingen, zoals de invoering van C&E management, tot hogere kosten geleid.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn onder te verdelen in directe en indirecte materiële kosten.

Directe materiële kosten zijn de kosten ten behoeve van de uitvoering van de opdrachten. In 2002 bedragen deze kosten € 12,2 mln. Hiertoe behoren onder andere kosten ten behoeve van de exploitatie van de NBSO's, kosten in verband met het bevragen van externe databanken, kosten van standbouw, drukkosten en dergelijke. De daling ten opzichte van de begroting wordt met name veroorzaakt door beduidend minder activiteiten en kosten binnen het deelprogramma Collectieve Marktbewerking (€ 1,9 mln). Tevens zijn de exploitatielasten van de NBSO's lager uitgevallen dan begroot (€ 0,5 mln) en is de voorziene opdracht van DG Ondernemingsklimaat niet uitgevoerd in 2002 (€ 0,3 mln).

Indirecte materiële kosten zijn kosten die niet direct aan een product toe te rekenen zijn. In 2002 bedragen deze kosten € 3,3 mln. Dit is circa € 0,3 mln lager dan begroot. Belangrijkste oorzaken hiervan zijn de ontvangsten over voorgaande jaren met betrekking tot de huisvesting van de EVD.

Rentelasten

De EVD heeft de overname van de activa bij de start van het agentschap gefinancierd met een lening, gebruik makend van de regeling leen- en depositofaciliteit. De rentelasten hebben betrekking op deze lening. De rentelasten vallen lager uit doordat voorziene investeringen voor verbouwing dan wel verhuizing niet hebben plaatsgevonden.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten vallen lager uit doordat voorziene investeringen voor verbouwing dan wel verhuizing niet hebben plaatsgevonden.

Mutaties voorzieningen

In 2002 is € 0,1 mln gedoteerd aan de voorziening voor personele kosten in verband met de opvang van personele risico's.

Saldo van baten en lasten

Het resultaat over het boekjaar 2002 bedraagt € 0,5 mln. Op basis van het risicobeleid streeft de EVD naar het opbouwen van de maximale exploitatiereserve van 5%. De EVD zal in haar resultaatbestemmingsvoorstel aan de secretaris-generaal derhalve voorstellen om € 532000 van het resultaat over het boekjaar 2002 toe te voegen aan de exploitatiereserve en € 13 000 uit te keren aan het moederdepartement.

4. Vermogensontwikkeling

Onderstaande tabel geeft inzicht in de meerjarige vermogensontwikkeling.

Tabel 16 Overzicht vermogensontwikkeling (in € 1000)
 1998199920002001begroting2002realisatie2002
Eigen vermogen per 1 januarin.v.t.n.v.t.n.v.t.535708708
       
Saldo van baten en lasten   173154545
       
3a uitkering aan moederdepartement   000
3b exploitatiebijdrage moederdepartement   000
3c overige mutaties   000
3. Directe mutaties in het eigen vermogen:   000
       
Eigen vermogen per 31 december*   7088621 253

* inclusief onverdeeld resultaat

5. Kasstroomoverzicht

Onderstaand overzicht geeft een analyse van de liquiditeitsontwikkeling.

Tabel 17 Kasstroomoverzicht (in € 1000)
   (1) Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil realisatie begroting
1. Rekening courant RIC en overige liquide middelen per 1 januari 20028437 0136 170
      
2. Totaal operationele kasstroom226– 3 010– 3 236
      
3a.-/-totaal investeringen– 1 492– 1011 391
3b.+totaal boekwaarde desinvesteringen000
3. Totaal investeringskasstroom– 1 492– 1011 391
      
4a.-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement000
4b.+eenmalige storting door moederdepartement000
4c.-/-aflossing op leningen– 283– 150133
4d.+beroep op leenfaciliteit1 2710– 1 271
4. Totaal financieringskasstroom988– 150– 1 138
      
5. Rekening courant RIC en overige liquide middelen per 31 december 20025653 752– 3 187

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten plus de afschrijvingen, zoals opgenomen in het verloopoverzicht van de materiële vaste activa. De kortlopende vorderingen zijn met € 3,2 mln toegenomen. Dit wordt met name veroorzaakt doordat de bevoorschotting van de belangrijkste opdrachtgever van de EVD, het DG BEB, is aangepast aan het uitgavenpatroon van de EVD. Ultimo 2002 heeft de EVD nog circa € 3,1 mln te vorderen van DG BEB, terwijl ruim € 3,0 mln in de balans is opgenomen als nog te betalen projectkosten voor de opdracht DG BEB.

Daarnaast zijn de kortlopende schulden met € 0,6 mln afgenomen, met name tengevolge van de afname van het saldo crediteuren.

Investeringskasstroom en Financieringskasstroom

Voor 2002 stonden investeringen gepland voor huisvesting en automatisering. In de ontwerpbegroting was het uitgangspunt hiervoor een beroep te doen op de leenfaciliteit. Deze investeringen hebben in 2002 niet plaatsgevonden. Dit veroorzaakt de afwijkingen in de investerings- en financieringskasstroom ten opzichte van de ontwerpbegroting.

AGENTSCHAP BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM

Toelichting bij de jaarrekening van agentschap Bureau voor de Industriële Eigendom (Bureau I.E.)

Deze toelichting bevat het overzicht van prestatie-indicatoren, de balans per 31 december 2002, de rekening van baten en lasten over 2002, het overzicht van de vermogensontwikkeling en het kasstroomoverzicht 2002 van het agentschap Bureau I.E. alsmede een toelichting.

1. Doelmatigheid- en doeltreffenheid

Tabel 1 Prestatie-indicatoren
KlantenPrestatie-indicatorenStreefwaarde 2002Realisatie 2002 
Tijdigheid1Afhandeling nationale nieuwheidsonderzoeken en octrooiaanvragen binnen wettelijke termijnen1100%199%
       
Toegankelijkheid2Klantcontacten214 000213 384
  – Fysiek 56 210 57 934
  – Virtueel    
  Totaal 70 210 71 318
EigenaarPrestatie-indicatorenStreefwaarde 2002Realisatie 2002 
Doelmatigheid3Tariefontwikkeling (in €)374374
Productiviteit4Directe uren ten opzichte van totaal aantal uren460%462%
OpdrachtgeverPrestatie-indicatorenStreefwaarde 2002Realisatie 2002 
Opdrachtvervulling5Percentuele uitvoering van activiteiten ten opzicht van de opdracht5> 95%599%
PersoneelPrestatie-indicatorenStreefwaarde 2002Realisatie 2002 
Ontwikkelingsmogelijkheden6Opleidingsbudget (in €) per FTE61 0446909

2. Balans per 31 december 2002

Tabel 2 Balans per 31 december 2002 (vóór resultaatsbestemming, in € 1 000)
 31-12-200201-01-2002
Activa  
Materiële vaste activa  
* Installaties en inventarissen1 2912 124
* Overige materiële vaste activa310
Onderhanden werk679630
Debiteuren299
Overige vorderingen2812
Vooruitbetaalde kosten728340
Vordering op moederdepartement 320
Liquide middelen  
* Rekening Courant RIC3 666 
* Kas/bank25
Totaal Activa6 4263 450
   
Passiva  
Eigen vermogen  
* exploitatiereserve464464
* onverdeeld resultaat274 
Voorzieningen  
* Voorziening voor wachtgeldverplichtingen1 4361 409
* Voorziening voor achterstallig onderhoud631754
* Voorziening voor arbeidsongeschiktheidskosten102 
* Reorganisatievoorziening652 
Lening Ministerie van Financiën660 
Crediteuren7830
Overige schulden9332
Spaarverlof128124
Te betalen vakantiegeld353333
Te betalen kosten715334
Totaal passiva6 4263 450

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op basis van de historische verkrijgingsprijs, onder aftrek van een jaarlijkse lineaire afschrijving. In onderstaande tabel wordt per vast actief het verloop in 2002 en de boekwaarde op 31 december 2002 weergegeven:

Tabel 3 boekwaarde materiële vaste activa ( in € 1 000)
 Afschrijvings-termijnBoekwaarde 1-1-2002Aanschaf 2002AfschrijvingBoekwaarde 31-12-2002
Inventarissen en installaties     
Kantoorinventaris5 jaar19710277222
Technische installaties5 jaar69142459
Hardware: PC's, printers3 jaar519236252503
Kantoorsoftware3 jaar244 130114
      
Ondersteunende applicaties1     
Systeem O.I.O./Juke box3–5 jaar648 55098
Systeem Register3–5 jaar403 34162
Diverse octrooi-informatiesystemen3 jaar44944197
Centrale dataopslag5 jaar 1379128
Systeem elektronische dossier afhandeling5 jaar 918
Overige vaste activa     
Kleine aanschaffingen1 jaar024240
Dienstauto4 jaar10 73
Totaal boekwaarde 2 1346161 4561 294

1 De in de ondersteunende applicaties opgenomen software wordt in 3 jaar afgeschreven.

Met betrekking tot software van informatiesystemen is een stelselwijziging doorgevoerd. Wegens de snelle veroudering van software is besloten om, in plaats van de in de openingsbalans gehanteerde termijn van 5 jaar, vanaf 2002 de software en de ontwikkelingskosten van informatiesystemen in 3 jaar af te schrijven. Ten laste van 2002 is een inhaalafschrijving verwerkt van € 341 000.

Het OIO-Jukeboxsysteem zal eind 2003 buiten gebruik worden gesteld. Wegens een lagere opbrengstwaarde is € 34 000 extra afgeschreven ten laste van het boekjaar 2002.

Onderhanden werk

De post Onderhanden werk betreft de kosten van gemaakte uren gedurende de verschillende bewerkingsfases van 4 producten, die in een volgend jaar aan de opdrachtgever worden doorbelast. Voor de waardering zijn de uurtarieven en behandelingsnormen van 2002 gehanteerd. Het onderhanden werk is per product als volgt gespecificeerd.

Tabel 4 verdeling Onderhanden werk (in € 1 000)
ProductBedrag
Nationaal nieuwheidsonderzoek23
Internationaal nieuwheidsonderzoek9
Octrooiaanvraag ROW 1995585
Verzoek62
Totaal679

Debiteuren, overige vorderingen en vooruitbetaalde kosten

De post Debiteuren is het saldo van de openstaande vorderingen, verminderd met een voorziening wegens mogelijke oninbaarheid voor posten ouder dan een jaar.

Overige vorderingen bestaan voornamelijk uit een waarborgsom en diverse (reis)voorschotten.

De post Vooruitbetaalde posten betreft de in 2002 (vooruit)betaalde kosten van leveringen en diensten in 2003. De grootste posten zijn de onderhoudskosten van ICT-contracten ad € 0,2 mln en een vooruitbetaling van de subsidie aan Syntens inzake het I.O.I. project ad € 0,3 mln.

Tabel 5 verdeling van de vorderingen (in € 1 000)
PostBedrag
Debiteuren29
Overige vorderingen28
Vooruitbetaalde posten728
Totaal bedrag785

Vordering op moederdepartement

In 2002 is van het moederdepartement € 0,3 mln ontvangen. Dit bedrag betreft het positieve saldo van de overgenomen adctiva en passiva bij de start van het agentschap.

Liquide middelen

Tabel 6 verdeling van de Liquide middelen (in € 1 000)
PostBedrag
Kas2
RIC3 666
Totaal bedrag3 668

De post Rekening Courant RIC is het rekening courantsaldo bij het Rijks informatiecentrum in december (€ 3,9 mln), verminderd met de betalingen die onderweg zijn (€ 0,2 mln).

Voor het verloop van de liquide middelen wordt verwezen naar het kasstroomoverzicht in paragraaf 8.

Agentschapsvermogen

De exploitatiereserve is bedoeld om de risico's op te vangen die zich vanaf de start van de baten en lastendienst kunnen voordoen. De reserve dient tevens voor het opvangen van schades voor risico's, waarvoor het Rijk risicodrager is en waarvoor derhalve geen verzekering wordt afgesloten. De exploitatiereserve (€ 0,5 mln) bedraagt 2,5% van de begrote omzet voor 2002.

Winstbestemmingsvoorstel

Voorgesteld zal worden € 0,174 mln, zijnde de in 2003 opgelegde taakstelling efficiency en inhuur van derden, uit te keren aan het moederdepartement en € 0,1 mln toe te voegen aan de exploitatiereserve. De exploitatiereserve komt dan uit op 3,2% van de omzet van 2002.

Voorzieningen

Voor specifieke risico's die verband houden met activiteiten van het Bureau I.E. worden voorzieningen gevormd voor zover deze risico's op balansdatum bekend zijn en voortvloeien uit gebeurtenissen in het boekjaar of voorgaande boekjaren.

Tabel 7 verloop van de Voorzieningen (in € 1 000)
Post1-1-2002OnttrekkingDotatie31-12-2002
Voorziening voor wachtgeldverplichtingen1 409– 1591861 436
Voorziening werkzaamheden en bouwkundige aanpassingen archief754– 123 631
Voorziening voor arbeidsongeschiktheidskosten0 102102
Reorganisatievoorziening0 652652
Totaalbedrag2 163– 2829402 821

De dotatie aan de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft de verlenging van de looptijd van bestaande wachtgeldverplichtingen en de indexering van de uitkeringen met 2,5% per 1 december 2002.

De voorziening werkzaamheden en bouwkundige aanpassingen is begroot voor projectmatige werkzaamheden en overdrachten aan het Rijksarchief. De onttrekking van € 0,1 mln heeft betrekking op de projectmatige werkzaamheden.

De voorziening voor arbeidsongeschiktheidskosten betreft de op balansdatum bestaande verplichting tot het doorbetalen van loonkosten aan medewerkers tot de mogelijke datum van ontslag.

De reorganisatievoorziening betreft een deel van de kosten van de reorganisatie van het Bureau, uitgezonderd die van de Octrooiraad en de Bibliotheek. De reorganisatie vloeit voort uit in 2002 uitgewerkte strategische verkenningen. De reorganisatiekosten van de Octrooiraad en de Bibliotheek worden toegelicht bij Niet uit de balans blijkende financiële verplichtingen.

Leningen van de agentschap bij het ministerie van Financiën

Op 31 december zijn leningen voor in totaal € 0,7 mln afgesloten bij het Ministerie van Financiën, te weten:

Overzicht 8 uitsplitsing van de Lening (in € 1 000)
HoofdsomVervaldatum rente
31831-dec
34231-dec
660 

De leningen zijn aangegaan ter financiering van de aankoop van vaste activa waaronder inventaris en hardware. De looptijd van de lening is gelijkgesteld aan de afschrijvingsduur van de aangekochte vaste activa.

Spaarverlof

Dit betreft de op balansdatum bestaande schuld ad € 0,1 mln aan medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de spaarvariant compensatieverlof. Het bedrag is berekend op basis van de gespaarde uren en het uurtarieven op balansdatum. De medewerkers hebben uiterlijk 7 jaar lang de gelegenheid om het verlof op te nemen.

Te betalen vakantiegeld

De post Te betalen vakantiegeld heeft betrekking op de opgebouwde rechten inzake vakantiegeld over de periode 1 juni 2002 tot en met 31 december 2002. Dit bedrag maakt deel uit van het vakantiegeld, dat in mei 2003 over de periode juni 2002 tot en met mei 2003 wordt uitgekeerd.

Nog te betalen kosten

De post nog te betalen kosten ad € 1,3 mln betreft leveringen in 2002, waarvan de facturen of declaraties in 2003 worden ontvangen en betaald.

Een aantal grote posten zijn de advieskosten Europees Octrooi Bureau (EOB) over december 2002 ad € 0,2 mln, aan EZ te betalen personeelskosten en wachtgelden ad € 0,1 mln en een aan de opdrachtgever te restitueren opdrachtsom van € 0,4 mln

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Huur-en gebruikersovereenkomsten kantoorruimte

Het huurcontract met de Rijksgebouwendienst (RGD) liep tot 31 december 2002 en is vanaf die datum stilzwijgend verlengd met 10 jaar. De gebruikersvergoeding in 2002 bedroeg € 0,7 mln.

Een gebruikersovereenkomst met het EOB liep tot 31 december 2002 en is vanaf die datum stilzwijgend verlengd met 10 jaar. De kosten voor het gebruik in 2002 bedroegen € 1,0 mln.

Overige contracten

Bureau I.E. heeft contracten afgesloten voor de huur en het onderhoud van ICT-faciliteiten, kopieerapparatuur en bepaalde kantoorinrichting. De jaarlijkse kosten bedragen € 0,7 mln.

Financiële verplichtingen als gevolg van reorganisatie

Nog geen rekening is gehouden met de financiële gevolgen van de beëindiging van de Rijksoctrooiowet 1910 en de digitalisering van levering van octrooidocumenten. Door het vervallen of verminderen van de taken zal in het komend jaar gereorganiseerd gaan worden. Een inschatting van de kosten daarvan is op dit moment niet te geven omdat een reorganisatieplan formeel nog niet is vastgesteld. Conform de risicoverdeling tussen het Bureau I.E., de eigenaar en de opdrachtgever zal een voorziening voor de reorganisatie van de Octrooiraad en de Bibliotheek worden gefinancierd door de eigenaar.

3. Overzicht van baten en lasten

Tabel 9 Overzicht baten en lasten (in € 1000)
 (1)Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil realisatie begroting
Baten   
Opbrengst moederdepartement17 38017 071– 309
Opbrengst derden227173– 54
Opbrengst IPR-guide 1313
Rentebaten 8080
Buitengewone baten 204204
Totaal baten17 60717 541– 66
    
Lasten   
Apparaatskosten   
Personele kosten8 8039 007204
Materiële kosten   
* exploitatiekosten4 9014 219– 682
* advieskosten EOB2 3601 694– 666
Rentelasten127 – 127
Afschrijvingskosten1 1801 456276
Mutaties voorzieningen0940940
Mutatie Onderhanden werk – 49– 49
Totaal lasten17 37117 267– 104
    
Saldo van baten en lasten23627438

Opbrengst moederdepartement

De realisatie van de opbrengst van het moederdepartement is € 0,3 mln lager dan begroot, met name doordat vanaf 2002 de contributie aan het World Intellectual Property Organization (WIPO) ad € 0,3 mln niet meer door het Bureau I.E. betaald wordt en doorberekend aan de opdrachtgever.

De omzet is als volgt verdeeld over de productgroepen:

Tabel 10 Opbrengst per productgroep (in € 1000)
 begroting 2002realisatie 2002
Activiteiten in verband met de behandeling van octrooiaanvragen7 5337 626
Activiteiten in verband met het beheer van octrooien3 0863 795
Activiteiten in verband met informatieve taken3 0862 513
Bevorderen octrooibewustzijn2 6772 510
Bijdragen aan beleidsvoorbereiding en overleg1 225795
Overige 5
Verminderd met opbrengst van derden– 227– 173
Totaal17 38017 071

Opbrengst derden

Dit betreft voornamelijk aan klanten van het Bureau I.E. in rekening gebrachte diensten met betrekking tot fotokopieën en prints van octrooiliteratuur en abonnementen op het Hoofd- en Bijblad. De opbrengsten worden verrekend met de opdrachtsom van DGI. Ten opzichte van de begroting zijn minder fotokopieen verkocht.

Rentebaten

Het bedrag van € 0,08 mln betreft de rente op de Rekening Courant bij de RIC over 2002.

Buitengewone baten

De belangrijkste bate van deze post is de restitutie van huur over 2001 door de Rijksgebouwendienst ad € 0,2 mln .

Personele kosten

Tabel 11 Gemiddelde bezetting ambtelijk personeel in FTE's
 begroting 2002realisatie 2002
Aantal FTE's ambtelijk personeel170171
Tarief per ambtelijke FTE (in € 1000)5253

Materiële kosten

Ten opzichte van de begroting zijn de exploitatiekosten van huisvesting € 0,3 mln (zie tabel 5) lager wegens restitutie van de huur van de Rijksgebouwendienst over 2002, het wegvallen van de verplichting tot betaling van de contributie WIPO ad € 0,3 mln en door lagere kantoorkosten van € 0,1 mln.

Tabel 12 Huisvestingskosten (in € 1000)
 begroting 2002realisatie 2002
Huur845658
Servicekosten huisvesting EOB9731 001
Overige huisvestingskosten5229
Totaal1 8701 688

Advieskosten EOB

De advieskosten EOB zijn € 0,7 mln lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door een lagere productie van het EOB en doordat meer (nationale) nieuwheidsonderzoeken dan begroot door het Bureau IE zelf zijn uitgevoerd.

Rentelasten

De rentekosten zijn nihil, omdat een eerste lening op 31 december 2002 werd afgesloten.

4. Vermogensontwikkeling

Onderstaande tabel geeft inzicht in de vermogensontwikkeling.

Tabel 13 Overzicht vermogensontwikkeling (in € 1000)
 begroting 2002realisatie 2002
Eigen vermogen per 1 januari440464
   
Saldo van baten en lasten236274
   
3a uitkering aan moederdepartement00
3b exploitatiebijdrage moederdepartement00
3c overige mutaties00
3. Directe mutaties in het eigen vermogen:00
   
Eigen vermogen per 31 december*676738

* inclusief onverdeeld resultaat

5. Kasstroomoverzicht

Onderstaand overzicht geeft een analyse van de liquiditeitsontwikkeling.

Tabel 14 Kasstroomoverzicht (in € 1000)
   (1)Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil realisatiebegroting
1. Rekening courant RIC en overige liquide middelen per 1 januari 20021075102
      
2. Totaal operationele kasstroom1 2083 2972 089
      
3a.-/-totaal investeringen– 1 361– 616745
3b.+totaal boekwaarde desinvesteringen000
3. Totaal investeringskasstroom– 1 361– 616745
      
4a.-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement000
4b.+eenmalige storting door moederdepartement0320320
4c.-/-aflossing op leningen– 9720972
4d.+beroep op leenfaciliteit1 361660– 701
4. Totaal financieringskasstroom389980591
      
5. Rekening courant RIC en overige liquide middelen per 31 december 20023433 6683 325

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van de baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen en de mutatie in het werkkapitaal.

Overzicht 15 Toelichting Operationele kasstroom (in € 1000)
 realisatie 2002
Saldo van de baten en lasten274
Afschrijvingen1 456
Mutatie voorzieningen658
Mutatie kas– 2
Mutatie werkkapitaal911
Totaal3 297

Investeringskasstroom

De investeringen ad € 0,7 mln hebben in 2002 voornamelijk betrekking op kantoorhardware (€ 0,2 mln) en automatiseringssystemen (€ 0,3 mln).

Financieringskasstroom

De leningen worden afgelost uit de afschrijvingscomponenten die ingecalculeerd zijn in de opdrachtsom van het moederdepartement.

De vaste activa op de openingsbalans worden gefinancierd uit de langlopende voorzieningen. Voor de financiering van de investeringen in 2002 is een beroep gedaan op de leenfaciliteit ad € 0,7 mln.

AGENTSCHAP TELECOM

Toelichting bij de jaarrekening van agentschap Telecom

Deze toelichting bevat het overzicht van prestatie-indicatoren, de balans per 31 december 2002, de rekening van baten en lasten over 2002, het overzicht van de vermogensontwikkeling en het kasstroomoverzicht 2002 van het agentschap Telecom alsmede een toelichting.

De agentschapsbegroting 2002 maakte nog deel uit van de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Met ingang van 2003 is de agentschapsbegroting onderdeel van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.

1. Prestatie-indicatoren

Omschrijving(1)Oorspronkelijke begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil
Vergunningverlening :   
– Aantal vaste verbindingen6 7157 7461 031
– Aantal mobiele communicatie282 490274 644– 7 846
– Aantal openbare telefonie en semafonie26304
– Aantal radiodeterminaties11 26010 403– 857
– Aantal radiozendamateurs14 34513 786– 559
– Aantal omroepen500439– 61
– Aantal examens13 50013 209– 291
– Aantal verklaringen, keuringen en erkenningen106– 4
– Aantal randapparatuur (x 1 000)68 00079 41411 414
    
Handhaving :   
– Aantal goedgekeurde inspecties4 0004 149149
– Aantal afgehandelde controles gebruiksvoorw.100563463
– Aantal uren optreden tegen illegaal gebruik17 00014 236– 2 764
– Aantal afgehandelde storingsklachten2 200497– 1 703
– Aantal controles R&TTE richtlijn20026161

Vergunningverlening

De groei in vaste verbindingen wordt met name veroorzaakt door de uitrol van mobiele telecommunicatienetwerken. Delen van die netwerken worden namelijk door middel van straalverbindingen met elkaar verbonden.

In de oorspronkelijke begroting was abusievelijk een onjuist aantal randapparatuur opgenomen. In werkelijkheid is bij de opbrengstbegroting uitgegaan van 81 000 (x 1 000). De realisatie wijkt daar slechts marginaal van af.

De overige afwijkingen zijn in absolute en/of relatieve zin niet noemenswaardig.

Handhaving

In de begroting was nog geen rekening gehouden met de in de loop van 2002 opgestelde toezichtplannen. Op grond van die plannen zijn aanmerkelijk meer controles op gebruiksvoorwaarden verricht dan oorspronkelijk was voorzien.

Het aantal uren optreden tegen illegaal gebruik is lager dan gepland, omdat door verschillende oorzaken, zoals langdurige ziekte en uitdiensttreding, de beschikbare capaciteit onvoldoende was om de planning te realiseren. Omdat illegaal gebruik overlast en risico's voor legale gebruikers veroorzaakt, is voor 2003 een grote opsporingsactie van met name radiopiraten gepland.

Het begrote aantal afgehandelde storingsklachten is eind 2001 al bijgesteld naar 1200 en in de eerste helft van 2002 naar 500. De substantiële afname is een gevolg van de meer efficiënte aanname van storingsklachten. In het verleden werden alle telefoontjes als klacht genoteerd. Tegenwoordig worden direct bij de aanname al veel klachten telefonisch afgehandeld, waardoor veel minder klachten de officiële procedure storingsklachten ingaan.

2. Balans

Tabel 1 Balans per 31 december 2002 (voor resultaatbestemming, in € 1 000)
 31-12-200231-12-2001
Activa  
Vaste activa11 80711 119
* materiële vaste activa9 9249 036
Onderhanden werk00
* immateriële vaste activa1 8832 083
Debiteuren2 0505 322
Nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen1 605968
Liquide middelen7 98413 035
Totaal Activa23 44630 444
   
Passiva  
Eigen vermogen5 60311 766
* exploitatiereserve1 4481 469
* te verrekenen met vergunninghouders c.a.10 3189 336
* onverdeeld resultaat– 6 163961
Voorzieningen498445
Leningen7 7876 372
Crediteuren9 55811 861
* Leveranciers en handelskredieten2 7314 048
* Overige schulden6 8137 018
* Overlopende passiva14795
Totaal Passiva23 44630 444

Algemeen

De jaarrekening van het agentschap Telecom is opgesteld volgens de methodiek van het baten- en lastenstelsel. Uitgangspunt zijn de door de Rijksoverheid vastgestelde voorschriften voor baten-lastendiensten.

Grondslag voor de waardering van activa en passiva

Algemeen

Het vermogen wordt bepaald op basis van historische verkrijgingsprijzen. De activa en de passiva zijn, tenzij anders vermeld, gewaardeerd tegen de nominale waarde.

Materiële vaste activa

De waardering is gebaseerd op de aanschafwaarde onder aftrek van de verrichte afschrijvingen. Afschrijving gebeurt lineair op basis van de geschatte economische levensduur die varieert van drie tot tien jaar. Hierbij wordt rekening gehouden met een eventuele restwaarde.

Afschrijvingstermijnen:
* Inrichtingen en verbouwingen10 jaar
* Apparatuur4 tot 10 jaar
* Kantoorinventaris5 tot 10 jaar
* Hard- en software3 tot 4 jaar
* Vervoermiddelen5 jaar
* Vaste bedrijfsmiddelen in uitvoeringna ingebruikname

Vorderingen

De vorderingen worden opgenomen tegen nominale waarde verminderd met de noodzakelijk geachte voorziening voor mogelijke oninbaarheid.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn gevormd voor verplichtingen en risico's die samenhangen met de bedrijfsvoering.

Toelichting op de balans:

(in duizenden euro's)

ACTIVA

Vaste activa

Het verloop van de materiële en de immateriële vaste activa is:

 Inrichtingen en verbouwingenApparatuurKantoorinventarisHard- en software*Vervoer-middelenVaste bedrijfs-middelen in uitvoeringTotaal
Boekwaarde per 1 januari 20021 1184 6416413 5501 169 11 119
Investeringen 20021571 1268861 179610 3 958
Correcties – 3– 5  80
Desinvesteringen 2002      0
 1 2755 7641 5224 7291 779815 077
Afschrijvingen 20022201 0771981 544231 3 270
Boekwaarde per 31 december 20021 0554 6871 3243 1851 548811 807
        
Cumulatieve aanschafwaarde per 31 december 20022 50316 8612 40310 9903 063835 828
Cumulatieve afschrijvingen per 31 december 20021 44812 1741 0797 8051 515024 021
Boekwaarde per 31 december 20021 0554 6871 3243 1851 548811 807

* Het softwaredeel betreft de immateriële vaste activa.

Inrichtingen en verbouwingen

Dit zijn de investeringen die onlosmakelijk met het gebouw zijn verbonden.

Apparatuur

De apparatuur is belangrijk voor het primaire proces bij het agentschap Telecom. Hierbij moet worden gedacht aan beveiligingsapparatuur, communicatie-apparatuur, electronische meet-apparatuur, masten en antennes alsmede materialen, werktuigen en gereedschappen.

Kantoorinventaris

Een groot deel van het meubilair is aangeschaft in 1989. In 2001 en 2002 is een groot deel van het meubilair vervangen. Onder deze post vallen ook de kantoormachines zoals bijvoorbeeld een frankeermachine.

Hard- en software

Hard- en software zijn onder één noemer opgenomen gezien de duidelijke onderlinge relatie die er bestaat. Veel software (immateriële vaste activa) wordt in eigen beheer ontwikkeld waarbij consultants worden ingeschakeld. De geactiveerde bedragen van zelfgebouwde applicaties betreffen bedragen die betaald zijn aan derden.

Vervoermiddelen

Het wagenpark van het agentschap Telecom omvat circa 90 auto's. De auto's zijn eigendom van het agentschap Telecom. Het beheer van het wagenpark is uitbesteed aan een leasemaatschappij. Via een mantelovereenkomst is daar eveneens de aan- en verkoop geregeld.

Debiteuren31.12.0231.12.01
Vorderingen op afnemers3 3776 816
Nog te factureren diensten-/-113
 3 3776 703
Af: voorziening dubieuze debiteuren1 3271 381
 2 0505 322

De maatregelen die in 2002 zijn getroffen met betrekking tot dubieuze debiteuren hebben er toe geleid, dat er geen dotatie hoefde plaats te vinden, maar zelfs een kleine onttrekking kon worden gedaan.

Het verloop van de voorziening dubieuze debiteuren is:

Stand per 1 januari 2002 1 381
Onttrekkingen  
• reguliere DBI-stellingen79 
• extra DBI-stellingen79
Stand na onttrekkingen 1 302
Dotaties  
• regulier138 
• extra 
  138
  1 440
Vrijval 113
Stand per 31 december 2002 1 327
Nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen31.12.0231.12.01
Depotstellingen1818
Vorderingen op departementaal niveau358
Vorderingen op personeel3772
 41390
Vooruitbetaalde bedragen1 192878
 1 605968

De vooruitbetaalde bedragen hebben primair betrekking op huur, lease en abonnementen.

Liquide middelen31.12.0231.12.01
Rekening-courant RIC7 97913 030
Kas42
Kruisposten13
 7 98413 035

Over het positieve saldo bij het Ministerie van Financiën wordt een rentevergoeding ontvangen (gelijk aan de voorschotrente van De Nederlandsche Bank).

PASSIVA

Eigen vermogen31.12.0231.12.01
Exploitatiereserve1 4481 469
Te verrekenen met vergunninghouders c.a. 10 3189 336 
Onverdeeld resultaat-/- 6 163961
Totaal agentschapsvermogen5 60311 766

Exploitatiereserve

De exploitatiereserve is bedoeld om algemene bedrijfsrisico's op te kunnen vangen.

In 2002 is een bedrag van € 0,021 mln ten laste van de exploitatiereserve gebracht. De exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat mogen niet meer dan 5% van de gemiddelde omzet over de laatste drie boekjaren bedragen.

Te verrekenen met vergunninghouders c.a.

Op deze post staat het saldo eigen vermogen dat de toegestane exploitatiereserve te boven gaat. Aan deze post is het resultaat over 2001 toegewezen, alsmede de mutatie op de post exploitatiereserve. Van het totale bedrag moet € 0,904 mln worden aangemerkt als een wettelijk verplichte reservering ten behoeve van immateriële vaste activa inzake in eigen beheer ontwikkelde software. Rekening houdend met het onverdeelde resultaat over 2002 en de hiervoor genoemde reservering kan per saldo nog een bedrag ad € 3,251 mln de komende jaren ten gunste van de afnemers worden gebracht.

Leningen

Naar aanleiding van omzetting van eigen vermogen in vreemd vermogen is in 2000 een lening verstrekt door het Ministerie van Financiën ad € 9 361 486, met een totale looptijd van 8 jaar. De laatste aflossing vindt derhalve plaats in 2007. Op de lening is in 2000, 2001 en 2002 in totaal € 6 321 510 afgelost. In 2003 wordt een bedrag van € 1 092 215 afgelost. Dit bedrag is opgenomen onder kortlopende schulden. Per saldo resteert op deze lening derhalve een langlopende schuld ad € 1 947 761.

In 2001 zijn ten behoeve van nieuwe investeringen door het Ministerie van Financiën leningen verstrekt ter hoogte van totaal € 4 095 368. Op deze leningen is in 2002 een bedrag afgelost ad € 763 290. In 2003 wordt eveneens een bedrag afgelost ad € 763 290. Dit bedrag is opgenomen onder kortlopende schulden. Per saldo resteert op deze leningen derhalve een langlopende schuld ad € 2 568 788.

In 2002 zijn ten behoeve van nieuwe investeringen door het Ministerie van Financiën leningen verstrekt ter hoogte van totaal € 3 959 000. Op deze leningen wordt in 2003 een bedrag afgelost ad € 688 150. Dit bedrag is opgenomen onder kortlopende schulden. Per saldo resteert op deze leningen derhalve een langlopende schuld ad € 3 270 850.

De investeringsleningen kennen verschillende looptijden die, afhankelijk van de soort investering, variëren van 4 tot 10 jaar.

Voorzieningen

Voorziening garantieverplichtingen:

Bij het toedelen van frequenties aan derden kan het voorkomen dat zendapparatuur moet worden omgesteld in het belang van een beter etherbeheer. In een aantal gevallen dient het agentschap Telecom de daarmee gepaard gaande omstemmingskosten (en eventuele extra kosten) te vergoeden. Hiervoor wordt jaarlijks een bedrag aan de voorziening toegevoegd van € 11 345 tot een maximum van € 90 756. Het eventueel meerdere valt vrij ten gunste van de baten.

Voorziening assurantie eigen risico:

Deze voorziening is gevormd voor het onverzekerde risico van diefstal, verlies en breuk van activa. Jaarlijks wordt aan deze voorziening een bedrag toegevoegd gelijk aan 0,15% van de aanschafwaarde van de activa per ultimo boekjaar.

Het verloop van de voorzieningen (exclusief voorziening dubieuze debiteuren) is:

 GarantieverplichtingenAssurantie eigen risico Totaal
Stand per 1 januari 200291354445
Onttrekkingen 2002
 91354445
Dotaties 20025353
 91407498
Ten gunste van de baten
Stand per 31 december 200291407498

CrediteurenLeveranciers en handelskredieten

Het betreft hier schulden ad € 2,731 mln uit hoofde van leveringen en diensten. De schulden hebben een looptijd korter dan een jaar.

Overige schulden31.12.0231.12.01
Moederdepartement1 5322 144
Ministerie van Financiën2 5432 406
Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post2 6932 344
Belastingen, premies sociale verzekeringen etc.45124
 6 8137 018

De schuld aan het moederdepartement betreft de geplande terugstorting van het in de openingsbalans per 1 januari 1996 opgenomen startkapitaal ad € 2,5 mln. In 2001 en 2002 is reeds in totaal een bedrag ad € 0,9 mln teruggestort.

De schuld aan het Ministerie van Financiën betreft de onder langlopende schulden genoemde aflossingen in 2003 op de lening naar aanleiding van de omzetting van eigen vermogen in vreemd vermogen en de leningen ten behoeve van nieuwe investeringen.

De schuld op DGTP betreft in hoofdzaak een nog af te storten opbrengst uit vrijwillige biedingen van commerciële omroepen ad € 3,1 mln en een vordering van DGTP inzake departementale overhead ad € 0,5 mln. Verder zijn hier opgenomen de verrekeningen op de in 2002 ontvangen voorschotten voor repressieve handhaving en bezwaar en beroep van per saldo € -/- 0,9 mln.

Overlopende passiva31.12.0231.12.01
Opgebouwd vakantiegeld personeel523
Opgebouwd IRZK-regeling personeel164
Vooruitontvangen opbrengsten1416
Overige overlopende passiva92
 14795

Per 22 juli 2002 is het Agentschap Telecom overgegaan van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) naar het Ministerie van Economische Zaken. In verband daarmee zijn de onder V&W opgebouwde rechten op vakantiegeld en IRZK-regeling in december 2002 aan het personeel uitgekeerd.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Activa in bestelling

Op 31 december 2002 stond een bedrag ad € 611 765 open aan diverse bestelde, maar nog niet gefactureerde activa. Het betreft in hoofdzaak vervoermiddelen en elektronische meetapparatuur.

Huurcontracten

Hoofdkantoor te Groningen

Het hoofdkantoor te Groningen is een onderdeel van het Cascade-complex en wordt gehuurd voor een bedrag van € 883 293 per jaar. Het gebouw is gehuurd in 1997 voor een periode van 15 jaar, dus tot 2012. In de loop van 2001 is wegens ruimtegebrek de huisvesting van het hoofdkantoor uitbreid met een deel van Cascade 2. De jaarlijkse huur voor deze extra ruimte bedraagt € 175 520. Dit huurcontract loopt eveneens tot 2012.

Districtskantoren

Het districtskantoor in Zwolle aan de Emmastraat 16 is gehuurd tot het jaar 2006 voor een jaarlijks bedrag van € 159 256. In Eindhoven wordt het kantoor aan de Insulindelaan 120–122 gehuurd voor een jaarlijks bedrag van € 98 306. Het huurcontract wordt jaarlijks stilzwijgend verlengd. Het district Zuidwest huurt een deel van het gebouw van de Scheepvaartinspectie aan de 's Gravenweg 667 te Rotterdam voor een bedrag van € 70 400 per jaar. Het huurcontract loopt tot 2003 en kan steeds stilzwijgend worden verlengd voor een periode van 2 jaar. Het district Noordwest, het Monitoringstation en de afdeling Technische Zaken zijn gehuisvest aan de Radioweg 3 te Nederhorst den Berg. Dit pand en de omliggende terreinen zijn eigendom van de Staat der Nederlanden (Dienst der Domeinen). Het Ministerie van Financiën heeft de terreinen formeel in materieel beheer overgedragen aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Bij de overgang van het Agentschap Telecom naar het Ministerie van Economische Zaken is het materieel beheer mee overgegaan. Het onderhoud van de gebouwen komt voor rekening van het Agentschap Telecom. Het Agentschap Telecom betaalt voor het gebruik van de terreinen en de gebouwen te Nederhorst den Berg geen vergoeding aan de Dienst der Domeinen.

Wachtgeld

Alle verplichtingen uit hoofde van ontslaguitkeringsregelingen, waaronder aanspraken op wachtgeldregelingen, die zijn ontstaan voor 1 januari 2003 blijven voor rekening van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Aanspraken die zijn ontstaan op of na die datum worden in principe doorberekend aan het Agentschap Telecom.

Vakantierechten

De verplichting uit hoofde van vakantierechten bedraagt per 31 december 2002 gemiddeld 5,5 dagen per personeelslid (per 31 december 2001 eveneens gemiddeld 5,5 dagen per personeelslid).

3. Overzicht van baten en lasten

Tabel 2 Overzicht van baten en lasten (in € 1 000)
 (1)Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil
Baten   
Opbrengst moederdepartement3 6784 634956
Opbrengst derden23 12122 315– 805
Rentebaten227357130
Buitengewone baten113870757
Totaal baten27 13928 1761 037
    
Lasten   
Apparaatskosten25 86330 4264 563
* personele kosten16 69419 0152 321
* materiële kosten9 16911 4112 243
Rentelasten503451– 52
Afschrijvingskosten4 1753 270– 905
* materieel3 2502 389– 861
* immaterieel925881– 44
Mutaties voorzieningen272192– 80
Totaal lasten30 81334 3393 526
    
Saldo van baten en lasten– 3 674– 6 163– 2 489

Grondslag voor de bepaling van het resultaat

Algemeen

In de rekening van baten en lasten worden opbrengsten en kosten verantwoord die betrekking hebben op de bedrijfsactiviteiten die tijdens het boekjaar zijn verricht.

Opbrengst productgroepen

De basis voor het in rekening brengen van tarieven voor onder andere vergunningen is te vinden in de Telecommunicatiewet (Tw) en de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur. De in rekening gebrachte tarieven vloeien voort uit de jaarlijks door de Minister goedgekeurde «Regeling vergoedingen» welke gepubliceerd wordt in de Staatscourant.

Toelichting op het overzicht van baten en lasten

BATEN

Opbrengst moederdepartement

Structurele bijdragen

De opbrengst van het moederdepartement heeft voor het grootste deel betrekking op kosten die volgens het vigerende tarievenbeleid niet aan derden mogen worden doorberekend zoals bezwaar- en beroepsprocedures, kosten buitenlandse ambassades en afboekingen in verband met faillissementen. Verder worden sinds 1999 de kosten van repressieve strafrechtelijke handhaving niet meer doorberekend in de tarieven. Voor de kosten van bezwaar en beroep en voor repressieve strafrechtelijke handhaving zijn in 2002 voorschotten van respectievelijk € 453 780 en € 2 879 689 ontvangen. Op basis van nacalculatie vinden verrekeningen plaats van achtereenvolgens € 360 860 en € 517 089. Per saldo zijn de bijdragen voor bezwaar en beroep en voor repressieve strafrechtelijke handhaving derhalve € 814 640, respectievelijk € 3 396 778.

Verder bestaat de structurele bijdrage uit een compensatie ad € 468 301 voor de rente die moet worden betaald over de lening van Financiën inzake de omzetting van eigen vermogen in vreemd vermogen.

Op de structurele bijdragen is in 2002 een korting toegepast ad € 510 870 als bijdrage in de generieke V&W-problematiek.

Incidentele bijdragen

Voor de kosten die gemaakt zijn in verband met de invoering van de Euro is een bijdrage ontvangen ad € 33 126. Voor de kosten in verband met de overgang naar het Ministerie van Economische Zaken is een bijdrage verstrekt ad € 338 121. Tenslotte is een bijdrage ad € 94 086 ontvangen ten behoeve van de ontwikkeling van een applicatie die zowel door DGTP als Agentschap Telecom gebruikt zal gaan worden.

Opbrengst derden

productgroep2002begroting20022001
Vaste verbindingen2 6472 3172 812
Mobiele communicatie10 22110 51310 711
Openbare telefonie en semafonie1 6201 5911 764
Radiodeterminatie425460425
Amateurs543565576
Omroep4 1334 7074 277
Examens227232231
Verklaringen, keuringen en erkenningen196387203
Randapparatuur2 3032 3492 174
Totaal productgroepen22 31523 12123 172

Buitengewone baten

De buitengewone baten bestaan in hoofdzaak uit opbrengsten in het kader van administratiefrechtelijke maatregelen en sancties ad € 152 966, uitleen van personeel aan andere organisaties ad € 310 205, compensatievergoedingen AOW/AAW en pensioenpremies ad € 49 974, de verkoop van ingeruilde dienstauto's ad € 99 651, het leveren van informatiedragers ad € 16 616, de verhuur van parkeerplaatsen ad € 37 738, het saldo van de in rekening gebrachte en afgeboekte aanmaningskosten ad€ 24 611, de vrijval voorziening dubieuze debiteuren ad€ 113 270 en diversen ad € 65 291.

LASTEN

Personele kosten

 2002begroting20022001
Salarissen14 15013 55513 142
Pensioenlasten2 2641 9031 894
Personeel van derden1 6475181 800
Vorming en opleiding577401394
Overige personeelslasten377317453
Totaal personeelslasten19 01516 69417 683

Een verdere toelichting op de verschillen is te vinden onder het kopje «Saldo van baten en lasten».

Materiële kosten
Algemene kosten490574445
Reis- en verblijfkosten9601 060898
Bureaukosten1 2519841 172
Huisvestingskosten2 6411 8801 960
Onderhoud/exploitatie/lease1 6391 8111 256
Externe diensten4 4302 8601 745
Totaal materiële kosten11 4119 1697 476

Een verdere toelichting op de verschillen is te vinden onder het kopje «Saldo van baten en lasten».

Rentelasten

De rentelasten hebben betrekking op de leningen van het Ministerie van Financiën.

Afschrijvingen

De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot. Oorzaken daarvoor zijn dat een aantal grote investeringen later plaatsvindt dan gepland en dat, voorzover de technische staat dat toelaat, reeds afgeschreven investeringen langer in gebruik blijven. Gevolg van het laatste is wel, dat de afschrijvingskosten zullen toenemen zodra deze activa wel worden vervangen. De meerjarenramingen houden hiermee rekening.

Dotaties voorzieningen

De dotaties voorzieningen bestaan uit toevoegingen aan de voorziening dubieuze debiteuren ad € 138 168 en de voorziening assurantie eigen risico ad € 53 351.

Saldo van baten en lasten

Het resultaat is lager dan begroot, met name omdat de kosten aanzienlijk hoger zijn uitgevallen. Dat is overwegend een gevolg van aanmerkelijk meer inhuur van tijdelijk personeel en externe dienstverlening. De inhuur van tijdelijk personeel was vooral nodig om achterstanden in de vergunningverlening weg te werken. Door het relatief grote aantal omvangrijke projecten enerzijds en het capaciteitsbeslag als gevolg van de opeenvolgende organisatorische veranderingen anderzijds (eerst overgang naar IVW en vervolgens naar EZ) is in 2002 veel gebruik gemaakt van externe diensten. Omvangrijke projecten in 2002 waren onder meer:

• migratie naar Oracle 8i;

• ontwikkeling, bouw en implementatie van een nieuw kostencalculatiemodel;

• organisatiebrede implementatie van projectmanagement (incl. opleidingen);

• ontwikkeling, bouw en implementatie van het Antenneregister;

• organisatieontwikkeling Handhaving (Vizier op handhaving 2005);

• reorganisatie Staven;

• overgang naar het Ministerie van Economische Zaken;

• voorbereiding van de verlenging van ± 67 000 vergunningen in 2003.

Overigens is het beleid er op gericht de kosten van inhuur en externe dienstverlening in 2003 aanmerkelijk terug te dringen.

De totale opbrengst wijkt met + 3,8% niet substantieel af van de begroting. De enigszins tegenvallende opbrengst derden wordt ruimschoots gecompenseerd door meevallers op de opbrengst moederdepartement, de buitengewone baten en de rentebaten. De opbrengst moederdepartement valt hoger uit omdat geen rekening was gehouden met de verrekeningen op bezwaar en beroep en repressieve handhaving ad € 0,9 mln. De buitengewone baten hebben overwegend een incidenteel karakter en zijn om die reden voor het grootste deel niet meegenomen in de raming. De rentebaten zijn meegevallen, omdat het gemiddelde rekening-courant saldo hoger was dan voorzien.

Resultaatbestemming

Voorgesteld wordt om het resultaat ad € -/- 6 163 167 vanaf 2003 te verwerken in de tarieven conform de daartoe gemaakte afspraken. Deze afspraken houden in dat indien na afloop van een kalenderjaar (jaar x) blijkt dat de in dat jaar gemaakte kosten afwijken van de geraamde kosten (waarop de tarieven zijn afgestemd), per productgroep het verschil bij de raming van de tarieven voor de daaropvolgende periode wordt betrokken (jaar x+2 en later).

4. Overzicht vermogensontwikkeling

Onderstaande tabel geeft inzicht in de meerjarige vermogensontwikkeling.

Tabel 3 Overzicht vermogensontwikkeling (in € 1 000)
 1998199920002001begroting2002Realisatie2002
Eigen vermogen per 1 januari15 78418 33519 86313 2569 55711 766
       
Saldo van baten en lasten2 5511 5282 754961– 3 674– 6 163
       
3a uitkering aan moederdepartement  – 9 361– 2 450  
3b exploitatiebijdrage moederdepartement      
3c overige mutaties      
3. Directe mutaties in het eigen vermogen00– 9 361– 2 45000
       
Eigen vermogen per 31 december *18 33519 86313 25611 7665 8835 603

* inclusief onverdeeld resultaat

In de komende jaren zal het eigen vermogen verder worden afgebouwd middels tariefverlagingen en/of kortingen op de tarieven. Ultimo 2005 mag het eigen vermogen nog slechts bestaan uit een exploitatiereserve ter hoogte van maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de laatste 3 jaren.

5. Kasstroomoverzicht

Onderstaand overzicht geeft een analyse van de liquiditeitsontwikkeling.

Tabel 4 Kasstroomoverzicht (in € 1 000)
   ( 1)Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil
1. Rekening-courant RIC en overige liquide Middelen per 1 januari 20027 60213 0355 433
      
2. Totaal operationele kasstroom546– 2 644– 2 579
      
3a.-/-totaal investeringen vaste activa– 4 855– 3 958897
3b.+totaal boekwaarde desinvesteringen000
3. Totaal investeringskasstroom– 4 855– 3 958897
      
4a.-/-eenmalige uitkering aan moederdepartement000
4b.+eenmalige storting door moederdepartement000
4c.-/-aflossingen op leningen– 2 927– 2 406– 92
4d.+beroep op leenfaciliteit4 8553 959– 896
4. Totaal financieringskasstroom1 9281 553– 988
      
5. Rekening-courant RIC en overige liquide middelen per 31 december 20025 2217 9842 763

Het kasstroomoverzicht geeft inzicht in de geldmiddelen die in het jaar beschikbaar zijn gekomen en het gebruik dat daarvan is gemaakt. Het overzicht geeft aldus aansluiting tussen de begin- en de eindstand van de post liquide middelen op de balans. Voor het inzicht is onderscheid gemaakt in kasstromen uit operationele activiteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten.

AGENTSCHAP NOVEM

Toelichting bij de jaarrekening van agentschap Novem

Per 1 juli 2002 heeft de tijdelijke baten-lastendienst Novem nagenoeg alle taken en het personeel van Novem B.V. overgenomen. In de tweede suppletore begroting is inzicht gegeven in de raming van baten en lasten in het tweede halfjaar van 2002 en in de bezittingen en schulden, waarmee de baten-lastendienst Novem onderdeel is geworden van de EZ-organisatie (zie Kamerstuk II 2002/2003 28 600 XIII, nr.2 en Kamerstuk II 2002/2003, 28 708, nr. 2).

Vanwege het ontbreken van de gegevens over de hoogte en financiering van de exploitatiereserve, kon bij tweede suppletore nog geen overzicht van kapitaaluitgaven- en ontvangsten en derhalve ook niet van de kasstroom worden opgesteld.

In dit stuk wordt verantwoording afgelegd ten opzichte van de tweede suppletore begroting. Deze verantwoording bevat daarom alleen de balans per 31 december 2002 en de rekening van baten en lasten over 2002 van het agentschap Novem alsmede een toelichting.

De Minister van Financiën heeft voor de tijd dat Novem tijdelijk baten-lastendienst is, toestemming verleend om in deze af te wijken van de bestaande wet- en regelgeving.

De overgang naar de definitieve status van baten-lastendienst is voorzien voor 1 januari 2004. De agentschapsparagraaf voor Novem in de ontwerpbegroting 2004 zal, inclusief het overzicht van kapitaaluitgaven en -ontvangsten, geheel volgens de Comptabiliteitswet en de Rijksbegrotingsvoorschriften zijn opgesteld.

1. De balans

Tabel 1 Balans per 31 december 2002 (vóór resultaatsbestemming, in € 1 000)
 31-12-200201-07-2002
Activa  
Immateriële activa2 4442 827
Materiële vaste activa2 9523 293
Onderhanden werk26 69213 636
Debiteuren4 45210 112
Nog te ontvangen2 5006 008
Rek. crt Novem B.V. 6195 861 
Liquide middelen18 9700
Totaal Activa58 62941 737
   
Passiva  
Eigen vermogen  
* exploitatiereserve  
* onverdeeld resultaat1 9390
Voorzieningen4350
Rek.crt. min. EZ27 17923 175
Lening BPF1 1401 277
Crediteuren15 5836 237
Nog te betalen1 9063 248
Overlopende posten10 4477 800
Totaal passiva58 62941 737

Algemeen

In de cijfers zijn de twee samenwerkingsverbanden met Senter die Novem beheert, t.w. Economie, Ecologie en Technologie (EET) en het programmabureau voor mobiliteit MOVE, geheel meegenomen. De twee samenwerkingsverbanden met Senter die Senter beheert, t.w. Infomil en het projectbureau CO2, zijn niet in de cijfers meegenomen.

ActivaImmateriële vaste activa

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd op historische aanschafwaarde onder aftrek van een lineaire afschrijving.

Software
Aanschaffingsprijs4 527
Cumulatieve afschrijvingen1 701
Boekwaarde 01-07-20022 827
  
Mutaties boekjaar 
Investeringen29
Boekwaarde verkopen0
Afschrijvingen412
Totaal mutaties– 383
  
Aanschaffingsprijs4 557
Cumulatieve afschrijvingen2 113
Boekwaarde 31-12-20022 444
  
Afschrijvingspercentage33,33%/20%

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op historische aanschafwaarde onder aftrek van een lineaire afschrijving.

 Technische installatieInrichting en inventarisComputer apparatuurTotaal
Aanschaffingsprijs1 2483 2026 20910 659
Cumulatieve afschrijvingen7192 4734 1747 366
Boekwaarde 01-07-20025297302 0353 293
     
Mutaties boekjaar    
Investeringen169169181519
Boekwaarde verkopen0000
Afschrijvingen65144651860
Totaal mutaties10425– 470– 341
     
Aanschaffingsprijs1 4163 3716 39011 178
Cumulatieve afschrijvingen7832 6174 8268 226
Boekwaarde 31-12-20026337541 5652 952
     
Afschrijvingspercentage10%20%33,33% 

Onderhanden werk

Het onderhanden werk betreft de kosten van de gemaakte en nog niet gefactureerde of verrekende uren (apparaatgelden) en van betaalde en nog niet gefactureerde of verrekende programmamiddelen (beleidsgelden) per 1 juli 2002. Voor de waardering van de uren zijn de met de opdrachtgever overeenkomen tarieven gehanteerd. Per opdracht is, voor zover noodzakelijk, rekening gehouden met de met de opdrachtgever overeengekomen maximaal declarabele uren c.q. de maximale opdrachtvergoeding.

Onderhanden werk (bedragen * € 1000)UrenProgr.middelTOTAAL01–07–2002
Ministerie van Economische zaken32018 63918 959– 346
Overige ministeries5 3098626 17112 173
Overige opdrachtgevers (incl. Senter)1 56201 5621 809
Totaal7 19119 50126 69213 636

Het onderhanden werk is met name sterk toegenomen omdat de beleidsgelden bij EZ nog niet verrekend zijn in de rekening courant beleidsgelden met het ministerie. Het overige onderhanden werk is sterk gedaald en heeft betrekking op de nog te factureren laatste termijn over het jaar 2002.

Debiteuren

De debiteuren betreffen met name vorderingen op opdrachtgevers en overige vorderingen. De vorderingen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van een voorziening voor oninbaarheid. De overige vorderingen betreffen vorderingen inzake de door Senter beheerde samenwerkingsverbanden (Infomil en projectbureau CO2), inzake Omzetbelasting en inzake de verkoop van o.a. brochures. De verrekening van de nagenoeg alle uitstaande facturen met EZ heeft geleid tot de sterke teruggang van het debiteurensaldo.

Nog te ontvangen

Deze overlopende posten betreffen hoofdzakelijk vooruitbetaalde exploitatiekosten, waaronder de met de lening Bedrijfspensoenfonds (BPF) gefinancierde BTW-claim inzake het huurpand te Utrecht.

Rekening courant Novem B.V.

De rekening courant Novem B.V. is gestart als sluitpost bij de overdracht van activa en passiva naar het agentschap. Daarna verlopen via deze rekening courant de noodzakelijke verrekeningen tussen het agentschap Novem en Novem B.V.

Liquide middelen

Dit betreft de rekening-courant bij Rijksinformatiecentrum en geringe bedragen inzake kasgelden bij de vestigingen. De toename van het saldo heeft vooral betrekking op ontvangsten inzake beleidsgelden die nog verrekend dienen te worden met de rekening courant EZ.

PassivaEigen vermogen

Bij de start van het tijdelijk agentschap, is Novem gestart met een exploitatiereserve van nul. De eigenaar heeft ingestemd met een maximale exploitatiereserve van 5% over de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar. Omdat Novem als agentschap pas in 2002 gestart is, geldt voor het maximum op 31 december 2002 5% over de omzet uit het gehele jaar 2002. Novem zal in haar resultaatsbestemmingsvoorstel aan de secretaris-generaal derhalve voorstellen het resultaat over het boekjaar toe te voegen aan de exploitatiereserve.

Voorzieningen

De voorziening betreft de assurantie eigen risico inzake wachtgelden. In deze voorziening zijn de bruto WW-premies gestort. Verschuldigde wachtgelden worden aan deze voorziening onttrokken.

Lening BPF

De 10-jarige lening van het BPF voor de metaalnijverheid is door Novem B.V. in 1996 afgesloten ter financiering van de BTW-claim op het nieuwbouw-huurpand te Utrecht. Deze lening wordt in 2003 vervroegd afgelost.

Rekening courant EZ

De rekening courant EZ betreft de met het moederministerie verrekende bedragen inzake beleidsgelden. Het sterk gestegen saldo is het gevolg van de nog te verrekenen programmamiddelen EZ in het onderhandenwerk en de ontvangsten op de rekening courant met het ministerie van Financiën die nog verrekend moeten worden.

Crediteuren (kortlopende schulden)

De crediteuren betreffen zowel schulden aan leveranciers (apparaatgelden) als aan uitvoerders van projecten (beleidsgelden) waarvan de factuur is goedgekeurd voor betaling.

Nog te betalen

Deze overige schulden betreffen met name per 1 juli 2002 nog te betalen apparaatskosten en de gelden die Novem beheert inzake enkele International Energy Agency (IEA)-implementing agreements.

Overlopende posten

De overlopende posten betreffen de van de B.V. ontvangen vergoeding inzake de overgenomen aanspraken op vakantiedagen van werknemers (verlofstuwmeer), de verplichtingen inzake EZ-verlof en de BTZR-regeling en de van opdrachtgevers vooruit ontvangen bedragen.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Novem heeft uit hoofde van de uitvoering van opdrachten (programma's) voor opdrachtgevers verplichtingen aangegaan in de vorm van opdrachten en subsidies aan uitvoerders van projecten. Tegenover deze verplichtingen staan voor gelijke bedragen vorderingen op de opdrachtgevers. De omvang van deze verplichtingen en vorderingen bedraagt € 327 mln.

De verplichtingen uithoofde van de huur van de panden te Sittard, Utrecht en Apeldoorn belopen jaarlijks ca. € 1,6 mln, de jaarlijkse verplichtingen uit contracten op facilitair- en automatiseringsgebied belopen ca. € 0,6 mln.

2. Overzicht van baten en lasten

Tabel 2 Overzicht baten en lasten (in € 1000)
 (1)Oorspronkelijk vastgestelde begroting(2)Realisatie(3) = (2) – (1)Verschil realisatie begroting
Baten   
Omzet ministerie EZ9 4009 775375
Omzet ministerie VROM8 3008 013– 287
Omzet overige departementen2 4002 309– 91
Omzet derden900266– 634
Overige baten200722522
Rentebaten 4646
Buitengewone baten 1 0801 080
Totaal baten21 20022 2111 011
    
Lasten   
Apparaatskosten   
* personele kosten15 45015 122– 328
* materiële kosten3 7253 632– 93
Rentelasten 1010
Afschrijvingskosten   
* materieel875860– 15
* immaterieel420412– 8
Dotaties voorzieningen– 220236456
Dekking interne projecten   
Buitengewone lasten   
Totaal lasten20 25020 27222
    
Saldo van baten en lasten9501 939989

BatenAlgemeen

De omzet van de departementen betreft de uitvoering van opdrachten passend binnen de kerntaken van Novem. Door de internalisering van het energiebeleid in de afgelopen jaren is het aandeel van EZ teruggelopen en is VROM de belangrijkste opdrachtgever naast EZ geworden.

De omzet overige ministeries betreft hoofdzakelijk de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

De omzet derden betreft lagere overheden, de EU en het IEA.

De overige baten betreffen de opbrengsten van brochures, vergaderzalen en werkplekken. In 2002 is daarin tevens het bedrag van een schikking in een uit 1996 daterend geschil met een leverancier van een niet functionerend automatiseringssysteem.

Buitengewone baten

De buitengewone baten betreft de vrijval van bij het samenwerkingsverband EET gereserveerde rentebaten. In de periode tot 1 juli is de bij Novem B.V. ontvangen rente op de van EZ als voorschot ontvangen programmamiddelen gereserveerd. Deze gereserveerde rente zou, conform afspraak, in overleg met de opdrachtgever worden aangewend. Binnen de regelgeving voor agentschappen is een dergelijke reservering echter niet meer toegestaan.

In overleg met de opdrachtgever en Senter, de samenwerkingspartner voor EET, is besloten om de vrijval van de gereserveerde rente geheel via de resultatenrekening van het agentschap Novem te verantwoorden.

LastenPersonele kosten

De personeelslasten hebben betrekking op de gemiddeld 459 fte die gedurende het 2e halfjaar in dienst waren bij Novem en circa 25 fte inhuur in diezelfde periode.

Materiële kosten

De materiële kosten betreffen:

• de overige personeelskosten zoals opleiding, werving, kinderopvang en dergelijke;

• de facilitaire kosten zoals huisvesting, kantoorbehoeften, kopieer- en drukwerkkosten, telefonie en kantine;

• de kosten van automatisering en informatisering;

• de kosten van communicatie;

• en algemene beheerkosten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten materiele activa betreffen de afschrijving op technische installaties in het huurpand te Utrecht, op inrichting en inventaris, op kantoormachines en hardware.

De afschrijvingskosten immateriële activa betreffen de afschrijving op software op het gebied van kantoorautomatisering en op het SAP-systeem.

Dotaties voorzieningen

Dotaties voorzieningen (bedragen * € 1000)BegrotingRealisatieVeschil
Voorziening assurantie e.r. wachtgelden 435– 435
Voorziening (des)integratie– 220– 199– 21
Totaal– 220236– 456

De mutatie inzake de assurantie eigen risico inzake wachtgelden betreft de in deze voorziening gestorte WW-premie. In de begroting waren deze premie begrepen in de personele kosten.

De mutatie in de voorziening (des)integratie komende betreft de in het tweede halfjaar 2002 gemaakte, kosten die voortvloeien uit de overgang van de B.V. naar een agentschap. Daartoe is door Novem B.V. een voorziening gevormd van € 1 mln die in 2003 aan het agentschap zal worden overgedragen. De integratiekosten van het 2e halfjaar zijn met Novem B.V. verrekend.

Rentelasten

De rentelasten betreffen de rente op de lening BPF voorzover die niet is begrepen in de, als huisvestingskosten verantwoorde, annuitaïre last inzake de vooruitbetaalde BTW-claim.

Saldo van baten en lasten

Het saldo van baten en lasten is sterk beïnvloed door de bijzonder bate. Zonder deze bate ligt het resultaat op het begrote niveau. Zowel de omzet (baten) als de kosten (lasten) zijn gerealiseerd in lijn met de begroting.

10. BIJLAGEN

Bijlage 1: Verdiepingsbijlage

Budgettaire geschiedenis

Artikel 1. Werking binnenlandse marktenVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)47 72749 11497 096
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)47 72749 11497 096
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)37 76741 69512 835
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)37 76741 69512 835
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)4 76610 39712 572
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)4 76610 39712 572
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet1 244– 11 944– 2 904
4. Vast te stellen mutatie slotwet1 244– 11 944– 2 904
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)91 50489 262119 599
Artikel 2. Bevorderen van innovatiekrachtVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)594 228580 750154 648
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)594 228580 750154 648
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)17 405– 2 093– 4 712
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)17 405– 2 093– 4 712
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)68 049– 62 376– 9 624
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)68 049– 62 376– 9 624
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet– 28 6249 419– 48 622
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 28 6249 419– 48 622
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)651 058525 70091 690
Artikel 3. Bevorderen ondernemingsklimaatVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)604 644302 33021 158
Amendement (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 23)1 453252252
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)606 097302 58221 410
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)85 425– 1 1936 242
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)85 425– 1 1936 242
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)43 551– 33 72653
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)43 551– 33 72653
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet– 111 9227 000– 4 703
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 111 9227 000– 4 703
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)623 151274 66323 002
Artikel 4. Doelmatige en duurzame energievoorzieningVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)248 579228 42620 987
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)248 579228 42620 987
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)93 88928 94060 000
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)93 88928 94060 000
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)– 6 228– 80 409– 38 179
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)– 6 228– 80 409– 38 179
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet– 42 957– 35 063– 4 988
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 42 957– 35 063– 4 988
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)290 283141 89437 820
Artikel 5. Buitenlandse economische betrekkingenVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)231 240201 5781 815
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)231 240201 5781 815
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)24 267– 11 197 
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)24 267– 11 197 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)1 44822 3816 350
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)1 44822 3816 350
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet3 3459 2323 268
4. Vast te stellen mutatie slotwet3 3459 2323 268
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)260 300221 99411 433
Artikel 6. Vitale belangen ten tijde van crisesVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)82 30082 30081 998
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)82 30082 30081 998
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)502579 
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)502579 
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet2 9192 5342 893
4. Vast te stellen mutatie slotwet2 9192 5342 893
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)85 72185 41384 891
Artikel 7. Beheer bodemschattenVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)75 84475 8442 379 170
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)75 84475 8442 379 170
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)– 46 616– 46 616– 172 003
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)– 46 616– 46 616– 172 003
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)3 3964 873175 607
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)3 3964 873175 607
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet120– 3 401– 15 051
4. Vast te stellen mutatie slotwet120– 3 401– 15 051
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)32 74430 7002 367 723
Artikel 8. Economische analyses en prognosesVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)10 85610 85643
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)10 85610 85643
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)2 3602 2111 251
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)2 3602 2111 251
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet– 20– 2320
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 20– 2320
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)13 19613 0441 314
Artikel 9. Voorzien in maatschappelijke behoefte aan statistiekenVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)153 368153 36810 528
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)153 368153 36810 528
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)598598 
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)598598 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)18 51714 323 
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)18 51714 323 
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet 4 1941 051
4. Vast te stellen mutatie slotwet 4 1941 051
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)172 483172 48311 579
Artikel 10. Effectieve telecommunicatie- en postmarktVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)  
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)   
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)89 55753 150161 440
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)89 55753 150161 440
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet– 12 312– 6 018– 832
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 12 312– 6 018– 832
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)77 24547 132160 608
Artikel 21. AlgemeenVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)83 82984 2673 647
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)83 82984 2673 647
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)1 3401 3404 167
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)1 3401 3404 167
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)20 77421 0562 184
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)20 77421 0562 184
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet4 180– 7 7394 382
4. Vast te stellen mutatie slotwet4 180– 7 7394 382
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)110 12398 92414 380
Artikel 22. Nominaal en onvoorzienVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)11 47211 472 
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)11 47211 472 
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)15 77315 773 
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)15 77315 773 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1)– 27 245– 27 245 
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74)– 27 245– 27 245 
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet   
4. Vast te stellen mutatie slotwet   
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)   
Artikel 23. Afwikkeling oude verplichtingenVerplichtingenUitgavenOntvangsten
Ontwerp-begroting 2002 (Kamerstukken II 2001–2002, 28 000 XIII, nr. 1)5 2975 93278 873
1. Vastgestelde begroting (Stb. 2002, 38)5 2975 93278 873
    
Mutaties 1e suppletore begroting (Voorjaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2001–2002, 28 305, nr. 1)– 388– 388 
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletore begroting (Stb. 2002, 391)– 388– 388 
    
Mutaties 2e suppletore begroting (Najaarsnota)   
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2002–2003, 28 708, nr. 1) 165– 63 500
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletore begroting (Stb. 2003, 74) 165– 63 500
    
Mutaties slotwet   
Ontwerp-slotwet– 480– 914– 2 113
4. Vast te stellen mutatie slotwet– 480– 914– 2 113
Totaal geraamd tevens realisatie 2002 (1+2+3+4)4 4294 79513 260

Bijlage 2: Langlopende subsidies aan instituten

In de «oude» niet-VBTB-begroting (begrotingen tot en met 2001) stonden alle subsidies aan instituten afzonderlijk vermeld. Hierdoor bestond er automatisch een juridische grondslag voor het verstrekken van langlopende subsidies die niet zijn gebaseerd op een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling. Op basis van een uitzondering in de Kaderwet EZ-subsidies, is voor het verstrekken van de subsidie geen wettelijk voorschrift vereist, indien in de begroting de naam van de subsidieontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, staan vermeld.

In de «nieuwe» VBTB-begroting staan subsidies aan instituten niet altijd meer afzonderlijk vermeld, maar als een verzamelcategorie. Zonder aanvullende informatie leidt dit tot de ongewenste situatie dat voor het verstrekken van een langlopende subsidie (welke niet is gebaseerd op een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling) schriftelijke mededeling aan de Eerste en Tweede Kamer is vereist. Daarom zijn in de onderstaande tabel van alle langlopende subsidies aan instituten de namen en de bijbehorende bedragen vermeld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

naam instituut (bedragen in € 1 000)20022003
DGI  
Stichting Technische Wetenschappen17 92919 195
Stichting Dutch Polymer Institute5 4917 781
Stichting Topinstituut Voedselwetenschappen7 5357 981
Stichting Telematica Instituut5 5245 364
Netherlands Institute for Metals Research5 6046 665
Stichting BioPartner Nederland1 5371 587
Nederland Maritiem Land364 
Maritiem Research Instituut Nederland4 490 
Waterloopkundig Laboratorium/Delft Hydraulics1 530 
Investors in People Nederland758929
Stichting Toekomstbeeld der Techniek159159
Syntens33 05632 203
ECP.NL690 
MediaPlaza*648669
 85 31582 633
DGO  
Vereniging Nederland Distributieland (NDL)450450
Stichting Koning Willem 1 prijs8585
Economisch Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf (EIM)4 0304 030
Stichting Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) 1 300
 4 5655 865
DGM&E  
Bijdrage Nederlands Meetinstituut500500
Raad deskundigen Nat. Stand.2828
NNI308308
Raad voor de Accreditatie PDE200223
 1 0361 059

* jaarlijkse subsidiebijdrage en subsidie t.b.v. de jaarlijkse Broos van Erp prijs.

Bijlage 3: Aanbevelingen Algemene Rekenkamer

Onderstaand wordt ingegaan op de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van het rechtmatigheidsonderzoek over 2001.

De Algemene Rekenkamer (AR) constateerde over 2001 een aantal onvolkomenheden bij Economische Zaken. Op elk van deze punten wordt aansluitend ingegaan.

Centraal Bureau voor de Statistiek

De Algemene Rekenkamer constateerde inzake het financieel en materieel beheer in 2001 een ernstige onvolkomenheid. In 2002 is het verbeterplan financieel beheer CBS voortvarend opgepakt en is het, op een enkele met reden omklede uitzondering na, afgerond.

aVoorschrift Informatievoorziening Rijksoverheid (VIR)

De Algemene Rekenkamer heeft een achterstand geconstateerd in de implementatie van de VIR. Inmiddels is een groot deel van de implementatie gerealiseerd. Dit betreft onder meer de departementale bedrijfsvoeringssystemen/departementbrede systemen. De implementatie van de VIR zal waar nodig voor de dienstonderdeel specifieke toepassingen in 2003 worden afgerond.

aOnderhoud van de beschrijvingen van de administratieve organisatie

De achterstanden bij het onderhoud van de AO-beschrijvingen bij DG Ondernemingsklimaat en DG Buitenlands Economische Betrekkingen zijn in 2002 weggewerkt.

Directie Personeel Organisatie en Informatiemanagement

De Algemene Rekenkamer constateerde over 2001 ernstige risico's bij de interne controle op de salarisverwerking. Daarnaast constateerde zij gebreken in de salarisadministratie en in het budgetbeheer bij deze directie. In 2002 is de verbijzonderde interne controlefunctie geïmplementeerd, het AO-kader voor de decentrale personele processen geactualiseerd en is een werkgroep gestart voor het versterken van de toezichtsfunctie van de directie POI. In 2003 zullen de resterende verbeteracties voortvarend worden uitgewerkt.

Aansturing EVD en bedrijfsvoering DG Buitenlands Economische Betrekkingen

De Algemene Rekenkamer kwalificeert in 2001 de aansturing van de EVD door DGBEB als onvolkomenheid door het ontbreken van een beleidskader en een late opdrachtverstrekking. In 2002 zijn veel inspanningen verricht om de aansturing te verbeteren. Er is een beleidskader vastgesteld door de staatssecretaris en toegezonden aan de Tweede Kamer. In het kader van de aansturingsrelatie zijn in 2002 de raamafspraken met de EVD herzien. Verder is er een offerteverzoek gedaan en is het jaarprogramma 2003 van de EVD tijdig besproken. Alleen de tijdigheid van de opdrachtverstrekking aan de EVD vóór de start van het uitvoeringsjaar blijft een aandachtspunt.

Agentschap Senter

Het exploitatieresultaat over 2000 ad € 1,8 mln is inmiddels ontvangen en onder de ontvangsten verantwoord.

Demkolec

Door de ontwikkelingen in de Tweede Kamer is de Overgangswet Electriciteitsproductiesector (OEPS) nog niet behandeld. De ministeriële uitvoeringsregeling kan derhalve nog niet in werking treden.

Materieel beheer

De tekortkomingen die de Algemene Rekenkamer constateerde in het materieel beheer bij het CBS en POI zijn in 2002 opgelost.

Interne controle bij de dienstonderdelen

De Algemene Rekenkamer maakt in het rapport over 2001 melding van een intern onderzoek bij EZ naar de controlefuncties bij de vier directoraten-generaal (DG's). In 2002 heeft een EZ-brede werkgroep de daaruit voortgekomen vragen en aanbevelingen uitgewerkt. Dit heeft in 2002 tot besluitvorming in het bedrijfsvoeringscollege en implementatie bij de DG's geleid.

EZ-Trust Fund Wereldbank

De Algemene Rekenkamer heeft alle gevraagde informatie ontvangen, zodat zij zelfstandig een oordeel kan vormen over de maatregelen van EZ en de wijze van afwikkeling van de onregelmatigheden bij de Wereldbank. In 2002 heeft de afwikkeling geleid tot het terug ontvangen van het resterende bedrag van het Trust Fund.

Bijlage 4: Saldibalans en toelichting

Saldibalans per 31 december 2002 van het Ministerie van Economische Zaken

(bedragen x € mln)
1)Uitgaven ten laste van de begroting1 706,02)Ontvangsten ten gunste van de begroting2 937,3
3)Liquide middelen3,5   
4)Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding1 527,74a)Interne reserve Inpres8/Seno/Gom307,5
5)Uitgaven buiten begrotingsverband33,76)Ontvangsten buiten begrotingsverband26,1
8)Extra-comptabele vorderingen2 270,68a)Tegenrekening extra-comptabele vorderingen2 270,6
9a)Tegenrekening extra-comptabele schulden6,59)Extra-comptabele schulden6,5
10)Voorschotten3 034,510a)Tegenrekening voorschotten3 034,5
11a)Tegenrekening garantieverplichtingen2 681,211)Garantieverplichtingen2 681,2
12a)Tegenrekening openstaande verplichtingen3 029,112)Openstaande verplichtingen3 029,1
13)Deelnemingen5 230,013a)Tegenrekening deelnemingen5 230,0
 TOTAAL19 522,8 TOTAAL19 522,8

Toelichting op de saldibalans per 31 december 2002.

1) Uitgaven ten laste van de begroting (€ 1 706,0 mln).

Deze post bevat de nog niet met het Ministerie van Financiën verrekende begrotingsuitgaven. Verrekening van de begrotingsuitgaven 2002 zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

2) Ontvangsten ten gunste van de begroting (€ 2 937,3 mln).

Deze post betreft de nog niet met het Ministerie van Financiën verrekende begrotingsontvangsten. Verrekening van de begrotingsontvangsten 2002 zal plaatsvinden nadat de Slotwet door de Staten-Generaal is vastgesteld.

3) Liquide middelen (€ 3,5 mln).

De post liquide middelen is als volgt opgebouwd:

saldo 31-12-02(x € 1000)
Saldo liquide middelen kasbeheerder EZ0
Saldo liquide middelen overige kasbeheerders2 362
Saldo rekening-courant TWA/CBIN1 141
Totaal3 503

4) Rekening-courant RHB (€ 1 527,7 mln).

De rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding geeft de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën weer. Het bedrag op de saldibalans is overeenkomstig de saldo-opgave per 31 december 2002 van genoemd Ministerie en is opgebouwd uit het saldo van de reguliere rekening-courant (€ 1 220,2 mln) en het saldo van de rekening-courant betreffende de Interne reserve (€ 307,5 mln). Bij de vaststelling van dit saldo is rekening gehouden met de valutaposten 2002 welke door de Rijkshoofdboekhouding in 2003 zijn verwerkt, maar gevaluteerd zijn op 2002.

4a) Interne reserve (€ 307,5 mln).

De Interne reserve is bestemd om eventuele toekomstige betalingen uit hoofde van verstrekte garanties in het kader van de Inpres-8 faciliteit, de Garantiefaciliteit Opkomende Markten en SENO-faciliteit mogelijk te maken. In 2002 is de Interne reserve van de Garantiefaciliteit Opkomende Markten toegenomen met € 9,2 mln In de begrotingswet 2002 (artikel 6) is de mogelijkheid tot het aanhouden van deze reserve opgenomen.

5) Uitgaven buiten begrotingsverband (= intra-comptabele vorderingen) (€ 33,7 mln).

Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn posten opgenomen, die met derden moeten worden verrekend. De nadere specificatie van deze post is als volgt:

saldo 31-12-02(x € 1000)
a) Vorderingen op andere ministeries3 899
b) Intra-comptabele vorderingen EZ m.b.t. beleidsuitgaven2 671
c) Intra-comptabele vorderingen EZ m.b.t. apparaatsuitgaven27 157
d) Totaal33 727

Het bedrag van € 2,671 mln is het saldo van te ontvangen bedragen van de Europese Gemeenschap van € 1,126 mln vermeerderd met een groot aantal kleinere vorderingen. Het bedrag van € 27,157 mln betreft de openstaande vorderingen van EZ met betrekking tot de apparaatsuitgaven. Van dit bedrag heeft 26,019 mln betrekking op een vordering op Novem.

6) Ontvangsten buiten begrotingsverband (= intra-comptabele schulden) (€ 26,1 mln).

Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de posten opgenomen, die aan derden moeten worden betaald. De specificatie van de onder deze posten opgenomen bedragen is als volgt:

Saldo 31-12-02(x € 1000)
a) Schulden aan andere ministeries3 706
b) Intra-comptabele schulden EZ m.b.t. beleidsuitgaven76
c) Intra-comptabele schulden EZ m.b.t. apparaatsuitgaven22 315
Totaal26 097

Het bedrag van € 22,315 mln betreft met name de per 31 december af te dragen loonbelasting en premies sociale lasten (8,040 mln) en een depot van octrooigemachtigden bij het Bureau voor de Industriële Eigendom (10,080 mln).

8) Extra-comptabele vorderingen (€ 2 270,6 mln).8a) Tegenrekening extra-comptabele vorderingen (€ 2 270,6 mln).

De extra-comptabele vorderingen worden bij ontvangst ten gunste van de ontvangstenbegroting geboekt. Het verloop van de extra-comptabele vorderingen in 2002 binnen EZ was als volgt:

(x € 1 mln)
Stand vorderingen eind 2001 1 527,9
Bij:In 2002 ontstane vorderingen975,7 
 Bijgeschreven dividend/rente21,2 
   996,9
   2 524,8
Af:Ontvangsten199,1 
 Ontvangen dividend/rente13,6 
 Buiteninvorderingstelling c.q. kwijtschelding41,5 
   254,2
Stand vorderingen eind 2002 2 270,6

Uit het bovengenoemd verloop van de extra-comptabele vorderingen blijkt dat het bedrag van de definitief buiteninvorderingstelling/kwijtschelding in 2002 € 41,5 mln bedraagt. Van dit bedrag heeft 3,1 mln betrekking op artikel 2 (TOK) en 38,1 mln op artikel 3 (BBMKB).

De extra-comptabele vorderingen zijn per begrotingsartikel, het agentschap Senter, NMa en overige apparaat onderverdeeld naar de mate van liquiditeit (opeisbaarheid) van de vorderingen. (x € 1000).

VorderingsoortOmschrijvingdirect opeisbaarop termijn opeisbaarGeconditioneerdniet invorderbaarTotaal
Werking binnenlandse markten0,51 144,0  1 144,5
Bevorderen innovatiekracht63,18 912,822 666,9142 429,9174 072,7
Bevorderen ondernemingsklimaat6 856,05 585,5399 048,75 978,5417 468,7
Doelmatige en duurzame energievoorziening447,0 40 707,42 247,343 401,7
Buitenlandse economische betrekkingen268,917 303,9101 963,515,6119 551,9
Economische analyses en prognoses21,8   21,8
Maatschappelijke behoefte aan statistiek2 062,8   2 062,8
Effectieve telecommunicatie en postmarkt660,7338 537,7  339 198,4
Algemeen515,6 142,5 658,1
Afwikkeling oude verplichtingen  268 315,1 268 315,1
Overig apparaat  91,5 91,5
Mijnwet1 741,8   1 741,8
Buiten begrotingsverband746,0   746,0
Senter10 839,4634 747,990 493,857 426,1793 507,2
Nma627,8 107 941,7 108 569,5
Totaal24 851,41 006 231,81 031 371,1208 097,42 270 551,7

De kolom direct opeisbare vorderingen van het voorgaande overzicht is op artikelniveau gerubriceerd naar ouderdom. (x € 1000)

Art.Omschrijving<200120012002Totaal
1Werking binnenlandse markten  0,50,5
2Bevorderen innovatiekracht 12,151,063,1
3Bevorderen ondernemingsklimaat1 756,625,05 074,46 856,0
4Doelmatige en duurzame energievoorziening 54,3392,7447,0
5Buitenlandse economische betrekkingen13,4 255,5268,9
8Economische analyses en prognoses  21,821,8
9Maatschappelijke behoefte aan statistiek  2 062,82 062,8
10Effectieve telecommunicatie en postmarkt  660,7660,7
21Algemeen  515,6515,6
 Mijnwet  1 741,81 741,8
 Buiten begrotingsverband  746,0746,0
 Senter4 963,11 381,34 495,010 839,4
 Nma3,20,5624,1627,8
Totaal6 736,31 473,216 641,924 851,4

Onderstaand worden per categorie, vorderingen die in verhouding tot het totaal van de vorderingen een grote omvang hebben, nader toegelicht. Per post is aangegeven aan welk artikel de vordering is gekoppeld.

Direct opeisbare vorderingen (x € 1000)

Artikel 3 Bevorderen ondernemingsklimaat (€ 6 856)

De aan dit artikel gerelateerde vorderingen hebben met name betrekking op de extra-comptabele vorderingen op ROM € 1 757 en ontwikkeling JSF € 4 538

Artikel 9 Maatschappelijke behoefte aan statistiek (€ 2 062)

Dit bedrag bestaat uit diverse vorderingen van het CBS op de Europese Commissie.

Mijnwetheffing (€ 1 741)

Dit betreft de per 31 december 2002 nog te ontvangen bedragen uit hoofde van verleende vergunningen in het kader van de mijnwet.

Op termijn opeisbare vorderingen (x € 1000)

Artikel 5 Buitenlandse economische betrekkingen (€ 17 304)

Dit betreft een op termijn opeisbare en inbare vordering inzake door EZ verstrekte kredieten in het kader van de stimulering van exportactiviteiten die door de NIO wordt geadministreerd en beheerd.

Artikel 10 Effectieve telecommunicatie en postmarkt (€ 338 537)

Dit betreft voornamelijk leningen aan KPN € 256 923 en TPG € 72 151.

Geconditioneerde vorderingen (x € 1000)

Artikel 3 Bevorderen ondernemingsklimaat (€ 399 048)

Op dit artikel is ondermeer een vordering vastgelegd op het consortium dat de Nederlandse bijdrage aan de JSF levert ad € 372 100.

Artikel 5 Buitenlandse economische betrekkingen (€ 101 963)

Dit bedrag is gestort op een rekening-courant bij de Rijkshoofdboekhouding ten behoeve van de dekking van de uitvoering van de investeringsfaciliteit door de NIB.

Artikel 23 Afwikkeling oude verplichtingen (€ 268 315)

In het kader van de NedCar-deal is door de Staat een achtergestelde renteloze lening verschaft ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe automodellen bij NedCar. Per saldo resteert nog een leningbedrag van € 238 235. Daarnaast heeft de Staat nog een vordering op Volvo van per saldo € 30 080 uit hoofde van de zogenaamde spareparts concessionfee.

Niet invorderbare vorderingen (x € 1000)

Artikel 02 Bevorderen innovatiekracht (€ 142 429)

Betreft voor € 142 322 het restant vorderingsbedrag van een aangesproken garantie die is afgegeven in het kader van de ontwikkelings-financiering van een drietal vliegtuigtypen. Van de totaal ingediende vordering is een bedrag van € 66,8 mln door de curatoren erkend. Hiervan was ultimo 2000 € 10,7 mln ontvangen. In 2001 is een bedrag van € 10,9 mln ontvangen, in 2002 is niets naar EZ overgemaakt. Een bedrag van € 3,9 mln wordt door de curatoren betwist. Voor een bedrag van € 93,3 mln is de vordering niet erkend.

Vorderingen van het agentschap Senter (x € 1000)

Vorderingen Senter (€ 793 507)

Het merendeel van de vorderingen van Senter heeft betrekking op de Regeling Technische ontwikkelingskredieten. Deze regeling wordt uitgevoerd door dit agentschap. Het betreft leningen verstrekt met het doel een «nieuw» product te ontwikkelen waarvan de terugbetaling afhankelijk is van de met het ontwikkelde product verkregen omzet. Er is rente verschuldigd die jaarlijks wordt bijgeschreven

Vorderingen van het NMa (x € 1000)

Vorderingen NMa/DTe (€ 108 569)

Dit betreft de door het NMa opgelegde boetes en lasten onder dwangsom (€ 107 941) en de inning van de door de vergunninghouders verschuldigde bijdrage van 60% in de totale kosten van DTe (€ 628).

9) Extra-comptabele schulden (€ 6,5 mln).

9a) Tegenrekening extra-comptabele schulden (€ 6,5 mln).

Dit betreft met name de extra-comptabele schulden van het CBS (€ 6,3 mln). Het restant van de extra-comptabele schulden (€ 0,2 mln) betreft de zogenaamde mijnschadevoorzieningen.

10) Voorschotten (€ 3 034,5 mln).

10a) Tegenrekening voorschotten (€ 3 034,5 mln).

Op deze rekening staat het saldo van de vooruitbetalingen (voorschotten). Deze voorschotten zijn gebaseerd op EZ-subsidieregelingen danwel op door EZ gesloten contracten. Voor wat betreft subsidies wordt in principe betaald op basis van gemaakte en betaalde kosten. De definitieve vaststelling van de subsidie danwel de afwikkeling van het contract geschiedt na indiening van de einddeclaratie. In 2002 is voor € 759,8 mln aan voorschotten afgerekend.

Het saldo openstaande voorschotten is als volgt opgebouwd:

Overzicht openstaande voorschotten EZ (x € 1 mln) 2002Totaal2001
Stand per 31 december  
Ontstaansjaar  
< 1999712,8809,9
1999255,9334,8
2000446,8610,7
2001722,21 090,4
2002896,8 
Totaal3 034,52 845,8

Onderstaand worden de voorschotten toegelicht die in verhouding tot het totaal een grote omvang hebben.

Artikelonderdeel 2.10. 140 Bijdrage instituten lucht- en ruimtevaart (€ 27,3 mln).

Het openstaande voorschot van € 27,3 mln is in 1997 betaald en zal in komende jaren in tranches definitief worden vastgesteld. De einddatum van de verplichting is bepaald op 31 december 2007.

Artikelonderdeel 2.20. 110 Technische Samenwerkingsprojecten (€ 115,5 mln).

Op dit artikelonderdeel staat nog € 2,3 mln open van vóór 1999. Naar verwachting zullen deze voorschotten in 2003 worden afgewikkeld.

Artikelonderdeel 2.30. 020 NAP Electronische Snelwegen (€ 134,6 mln).

Op dit artikelonderdeel staan voorschotten open van vóór 1999 met een totaal bedrag van € 35,1 mln.

Dit betreft met name een voorschot in verband met Marin. Naar verwachting zal dit voorschot in 2003 worden afgerekend.

Artikelonderdeel 3.10. 230 Cofinanciering EFRO (€ 88,3 mln).

Het openstaande voorschotbedrag bestaat voor een groot deel (€ 65,0 mln) uit voorschotten van vóór 1999. Deze voorschotten zullen naar verwachting in 2003 worden afgewikkeld

Artikelonderdeel 3.10. 410 Bijdrage aan financiering ROM (€ 15,9 mln).

Het totale bedrag van € 15,9 mln is betaald vóór 1999. Naar verwachting zal dit voorschot definitief worden gemaakt in 2003.

Artikelonderdeel 3.10. 910 Regio- en infrastructuurprogramma's (€ 41,6 mln).

Op dit artikelonderdeel staan nog voorschotten open uit de periode vóór 1999 tot een bedrag van 21,0 mln. Het betreft zeer lang lopende projecten waarvan een deel in 2003 zal worden afgerekend.

Artikelonderdeel 4.01. 500 Diverse programma uitgaven Energie (€ 123,4 mln).

Een bedrag van € 78,9 mln heeft betrekking op openstaande voorschotten van vóór 1999. Een en ander is het gevolg van de wijze waarop programma overeenkomsten met de Novem worden afgerekend. Afrekening met EZ vindt namelijk pas plaats nadat de laatste bijdrage van het programma door Novem aan een derde is verstrekt. Door de overgang van Novem BV naar agentschap wordt de afrekensystematiek gewijzigd. Een en ander betekent dat in 2003 een groot deel van de voorschotten kunnen vervallen.

Artikelonderdeel 4.10. 010 Programma's Energie-efficiency (€ 226,2 mln).

Een bedrag van € 72,4 mln betreft voorschotten van vóór 1999. Voor dit artikelonderdeel geldt dezelfde tekst als bij artikelonderdeel 4.01 500.

Artikelonderdeel 4.10. 910 Afwikkeling Oude programma's Energie-efficiency (€ 168,7 mln).

Van het totaal bedrag aan openstaande voorschotten heeft € 147,1 mln betrekking op de jaren vóór 1999. Voor dit artikelonderdeel geldt dezelfde tekst als bij artikelonderdeel 4.01 500

Artikelonderdeel 4.20. 010 Programma's Duurzame Energie (€ 125,4 mln).

Een bedrag van € 23,6 mln heeft betrekking op openstaande voorschotten van vóór 1999. Voor dit artikelonderdeel geldt dezelfde tekst als bij artikelonderdeel 4.01 500.

Artikelonderdeel 4.20. 910 Afwikkeling oude programma's Duurzame energie (€ 81,5 mln).

Van het totaal bedrag aan openstaande voorschotten heeft € 62,5 mln betrekking op de jaren vóór 1999. Voor dit artikelonderdeel geldt dezelfde tekst als bij artikelonderdeel 4.01 500.

Artikelonderdeel 5.30. 400 Economische samenwerking – PSO (€ 105,8 mln).

Een bedrag van € 17,6 mln heeft betrekking op voorschotten van vóór 1999. Naar verwachting zal een deel hiervan in 2003 definitief worden vastgesteld

Artikelonderdeel 5.30. 410 Economische samenwerking – Trustfunds (€ 23,9 mln).

Een bedrag van € 20,4 mln betreft voorschotten van vóór 1999. Naar verwachting zullen deze voorschotten in de komende jaren definitief worden vastgesteld.

11) Garantieverplichtingen (€ 2 681,2 mln).11a) Tegenrekening garantieverplichtingen (€ 2 681,2 mln).

Dit betreft de garantieverplichtingen die door EZ zijn aangegaan. Het verloop van de garantieverplichtingen in 2002 was als volgt:

(x € 1 mln)
Saldo garantieverplichtingen tot en met 20012 767,5 
Af: Intrekkingen, terugbetalingen en correcties– 477.1 
Bij: Aangegane garantieverplichtingen in 2002426,8 
  2 717,2
Af: Betalingen op garantieverplichtingen in 2002 – 36,0
Saldo garantieverplichtingen ultimo 2002 2 681,2

Circa de helft van dit bedrag (€ 1 308 mln) betreft de garanties van de borgstellingsregeling BBMKB (art. 3). Het uitstaande garantiebedrag voor deze regeling is verhoogd in verband met afgegeven garanties van ongeveer € 356 mln en verlaagd in verband met negatieve bijstellingen van ongeveer € 344 mln. Aan verliesafdekking is ruim € 17 mln betaald.

De ander helft van het saldo garantieverplichtingen ultimo 2002 bestaat uit garanties exportactiviteiten/Oost-Europa (art. 5) € 447 mln en COVA (art. 6) € 908 mln en een aantal kleinere garanties.

Ten opzichte van 31 december 2001 zijn de garantieverplichtingen met € 86 mln afgenomen.

Deze afname is het resultaat van de afname van de garantieverplichtingen met betrekking tot de BBMKB (€ 4 mln), de garanties ten behoeve van exportactiviteiten/Oost-Europa (€ 80 mln) en de afname van een aantal kleinere garantieverplichtingen (€ 2 mln).

In de artikelsgewijze toelichting worden de garanties afzonderlijk toegelicht.

12) Openstaande verplichtingen (€ 3 029,1 mln).

12a) Tegenrekening openstaande verplichtingen (€ 3 029,1 mln).

Het verloop van de verplichtingen in 2002 was als volgt:

(x € 1 mln)
Saldo aangegane verplichtingen tot en met 20012 846,5 
Af: Intrekkingen, terugbetalingen en correcties– 140,4 
Bij: Aangegane verplichtingen in 2002+ 2 060,2 
  4 766,3
Af: Betalingen op verplichtingen in 2002 – 1 737,2
Saldo verplichtingen ultimo 2002 3 029,1

Dit saldo is opgebouwd uit een bedrag van € 2 886,5 mln aan verplichtingen binnen begrotingsverband en € 142,6 mln aan verplichtingen buiten begrotingsverband.

Omvangrijke negatieve bijstellingen.

In 2002 is het saldo verplichtingen voor circa € 151,8 mln naar beneden bijgesteld.

In onderstaande tabel zijn de belangrijkste bijstellingen per artikel opgenomen.

Art.Omschrijving(x € 1 mln)
1Werking binnenlandse markten– 0,2
2Bevorderen innovatiekracht– 34,6
3Bevorderen ondernemingsklimaat– 47,9
4Doelmatige en duurzame energievoorziening– 37,7
5Buitenlandse economische betrekkingen– 25,1
7Beheer bodemschatten– 0,1
21Algemeen– 0,5
 Verplichtingen buiten begrotingsverband– 5,5
 Totaal– 151,6

13) Deelnemingen (€ 5 230,0 mln).13a) Tegenrekening deelnemingen (€ 5 230,0 mln).

Het verloop van deze post over 2002 was als volgt:

 BijAf(x € 1 mln)
Stand saldibalans ultimo 2001  2 372,8
– Mutaties 2002:   
– Twinning Holding B.V4,4  
– Kon. PTT Nederland N.V. 490,4  
– TNT Post Groep N.V.362,3  
– Nozema N.V.0,1  
– Kenniswijk Regio Eindhoven B.V.p.m. + 2 857,2
Stand saldibalans ultimo 2002  5 230,0

Twinning Holding B.V.

Aan Twinning Holding B.V. is in 2002 € 4,4 mln verstrekt voor de uitbreiding van het aandelenkapitaal. De gelden zijn bestemd voor reorganisatiekosten, apparaatskosten en participaties Groeifonds.

Overige mutaties

De overige mutaties betreffen deelnemingen welke worden beheerd door DG Telecommunicatie en Post. Dit voormalig onderdeel van het ministerie van Verkeer en Waterstaat maakt per 1 juli 2002 onderdeel uit van het ministerie van Economische Zaken. De aandelen Kon. PTT Nederland N.V. en TNT Post Groep N.V. zijn per 1 januari 2003 overgedragen aan het agentschap van het ministerie van Financiën.


XNoot
1

EIM, Monitor Administratieve Lasten, Bedrijven 2001, Zoetermeer.

XNoot
1

Onderdeel van de derde Community Innovation Survey (CIS) onder coördinatie van Eurostat.

XNoot
1

In dit verband moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de Innovation Score Board publicatie, waarin wordt geconstateerd dat Nederland momentum verliest op het terrein van innovatie. Zie verder bijvoorbeeld de Concurrentietoets 2002.

XNoot
2

Het CBS heeft geen «statistische» oorzaken gevonden zoals bijvoorbeeld een duidelijk andere vraagstelling in de innovatie-enquête. Ook is de verslechtering niet geconcentreerd in één of enkele sectoren, maar meer een algemene tendens.

XNoot
3

Bron: Innovation Score Board 2001. Innovation Scoreboard 2002 bevat nauwelijks nieuwe informatie en geen ranglijst.

XNoot
1

24 december 2002 Staatsblad 2002 nr. 649.

XNoot
1

Bron: www.ez.nl, «It takes two to Tango», Opties voor verbetering van de wisselwerking tussen onderzoek en innovatie ten behoeve van de volgende kabinetsperiode, Ministerie van OCW en EZ, juni 2002.

XNoot
1

Bron: www.ser.nl/publicaties

XNoot
1

Evaluatie EET 1996–2001, PriceWaterhouseCoopers, september 2002.

XNoot
2

Evaluatie SRM, EIM, november 2002.

XNoot
1

Evaluatie programma SP, Willems & van den Wildenberg, juli 2002.

XNoot
1

In de legal base worden indicatoren opgenomen die lidstaten verplicht aan Eurostat moeten leveren.

XNoot
1

CPB, CPB Report 2002/4, Den Haag, 2002.

XNoot
1

Zie bijvoorbeeld OECD, Economic Surveys – Netherlands, Volume 2002/3, Paris, 2002 en R.J. Hogenboom, Beroerd economisch Nederland?, Avenir – Economisch Bulletin, Amsterdam, 2002.

XNoot
1

EIM, Global Entrepreneurship Monitor, Zoetermeer, 2002.

XNoot
1

Nieuw energieonderzoek is bedoeld voor iedereen met nieuwe ideeën voor innovaties in de energiehuishouding, zowel zelfstandige uitvinders als onderzoekers uit het bedrijfsleven en kennisinstituten.

XNoot
2

Het sectorspecifieke energiebeleid is geïnternaliseerd naar de sectordepartementen. Dit betekent dat de departementen die primair verantwoordelijk zijn voor de integrale afweging per beleidsterrein nu ook primair verantwoordelijk zijn voor het energiebesparingsaspect op deze beleidsterreinen.

XNoot
1

In dit proces wordt jaarlijks de voortgang inzake de product- en kapitaalmarkten van de afzondelijke lidstaten bekeken.

XNoot
2

«Voortgangsrapportage product- en kapitaalmarkten in Nederland 2002».

XNoot
1

http://www.europa.eu.int/comm/internal_market/solvit/index_en.htm

XNoot
1

Dit rapport bevat alleen een vooruitblik op de ontwikkelingen in 2002, de cijfers betreffen alleen 2001. In volgende jaren zal dezelfde bron gehanteerd worden en zullen dus steeds de cijfers van het jaar t – 2 (i.p.v. t -1) gepresenteerd worden.

XNoot
1

PSO, Trustfunds, ROF, SENO/GOM.

XNoot
2

Betreft: PUM, TA en IFOM.

XNoot
1

De «Index van de interne markt» en «Stand van zaken toetredingsonderhandelingen met kandidaat lidstaten in termen van aantal afgesloten hoofdstukken».

Naar boven