nr. 102
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2003
Hierbij zend ik u de door mij in het Wetgevingsoverleg op 19 juni 2003
(kamerstuk 28 880, nr. 100) over het jaarverslag 2002 toegezegde schriftelijke
beantwoording van de vraag van het lid De Vries (VVD) over de opmerking in
het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2002 van SZW dat
de Rekenkamer de conclusie van de accountantsdienst van mijn departement over
vijf accountantsverklaringen die bij de BUESI-regelingen zijn gegeven niet
deelt. Daarbij ga ik tevens in op het verzoek van de leden Bussemaker (PvdA)
en Verburg (CDA) om het antwoord in een bredere context te plaatsen, te weten
het vertrouwen dat in accountantsverklaringen moet kunnen worden gesteld.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
Vraag van het lid De Vries (VVD)
Hoe kan het gebeuren dat de Algemene Rekenkamer (AR) de conclusies van
de departementale accountantsdienst (AD) bij vijf accountantsverklaringen
bij de BUESI-regelingen niet deelt? De Kamer moet toch kunnen uitgaan van
de betrouwbaarheid van accountantsoordelen?
Antwoord
Voordat ik specifiek op deze vraag in ga, wil ik u eerst de controlesystematiek
uiteenzetten en u informeren over de maatregelen die genomen zijn ter waarborging
van de betrouwbaarheid van accountantsverklaringen.
Bij het Rijk is de controletoren gebaseerd op het principe van single
audit. Het Rijk stelt regels en normen vast voor de controle op de rechtmatigheid
van uitgaven, te hanteren door de externe accountant van de uitvoerende/ontvangende
organisatie. De externe accountant dient de door de organisatie gedeclareerde
uitgaven volgens deze regels en normen te controleren. Hierbij dient hij onder
meer vast te stellen dat de administratie van de organisatie (waarop de declaratie
is gebaseerd) voldoende betrouwbaar is. Dit doet hij normaliter onder meer
door middel van steekproeven, hetgeen inhoudt dat de accountant bij dit systeemgerichte
onderzoek niet integraal de aanwezigheid van alle administratieve bescheiden
vaststelt.
De AD toetst de naleving van deze regels en normen steekproefsgewijs met
reviews, zonder daarbij de controle over te doen, en geeft vervolgens op basis
van haar bevindingen een eigen onafhankelijk oordeel of er voldoende grond
is om de rechtmatigheid van de uitgaven door de minister vast te laten stellen.
Vervolgens toetst de AR weer of de AD zijn werk naar behoren heeft gedaan
door middel van een vergelijkbare methode. Dit systeem wordt door alle betrokkenen
valide geacht en biedt voldoende waarborgen voor een betrouwbare werkwijze
bij het vaststellen van de rechtmatigheid.
Zowel binnen SZW als rijksbreed is aandacht voor de werking van het systeem
en de rol van de verschillende actoren daarin, waarbij bijzondere aandacht
uit gaat naar de kwaliteit van accountantsverklaringen van externe accountants.
Ik wijs er in dit verband op dat de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag
2002 van SZW opmerkt dat er positieve resultaten op dit terrein te melden
zijn, maar dat de kwaliteit van externe accountantsverklaringen bij met name
enkele kleinere subsidieregelingen nog tekortschiet. Dit betreft regelingen
waarbij de aan de accountant te stellen eisen nog niet in een controle- en
rapportageprotocol waren vastgelegd. Ik heb toegezegd dat dit in 2003 alsnog
zal gebeuren. Voorts heb ik het advies van de AR overgenomen om de AD ook
bij de kleinere subsidieregelingen steekproefsgewijs onderzoek ter plaatse
bij projecten zelf te laten uitvoeren. In mijn brief van 14 februari 2003
heb ik de Tweede Kamer gemeld welke maatregelen ik verder inmiddels heb getroffen
om de kwaliteit van de ten behoeve van het Rijk opgestelde accountantsverklaringen
van externe accountants te bevorderen. Dit beleid sluit naadloos aan bij de
opvattingen van de Minister van Financiën. In zijn brief aan de Tweede
Kamer van 30 januari 2003 heeft hij aangegeven welke maatregelen hij rijksbreed
voorstelt.
Meer in het bijzonder kan ik ten aanzien van het verschil van inzicht
tussen de AR en de AD het volgende antwoorden.
Uit de tekst op bladzijde 52 van het rapport van de AR leid ik af dat
het om een verschil in oordeelsvorming gaat over één van de
5 door de accountantsdienst gereviewde verklaringen van externe accountants.
De AR schrijft hierover namelijk het volgende:
«De Algemene Rekenkamer vindt één
van de vijf accountantsverklaringen niet toereikend. Deze verklaring is afgegeven
bij een einddeclaratie die naderhand fors naar beneden moest worden bijgesteld,
omdat de desbetreffende uren niet onderbouwd bleken te kunnen worden.»
In het betreffende geval is uit de review van de AD gebleken dat de externe
accountant zijn werk overeenkomstig de in het voorgaande aangeduide normen
en met voldoende diepgang heeft uitgevoerd. Omdat de subsidieaanvrager naderhand
vaststelde dat van een aantal deelnemers niet alle administratieve bescheiden
meer vindbaar waren heeft hij een neerwaarts bijgestelde declaratie ingediend.
Dat de externe accountant dat niet bij zijn controle van de oorspronkelijke
declaratie heeft opgemerkt is te verklaren uit het feit dat hij bij een systeemgerichte
aanpak geen integrale controle op de aanwezigheid van alle administratieve
bescheiden uitvoert. Nu (om economische redenen) geen integrale controle wordt
voorgeschreven kan dit risico niet volledig worden ondervangen.
Het verschil van inzicht tussen de AR en de AD vormde mede aanleiding
voor het maken van nadere afspraken over de onderlinge communicatie. Zo is
afgesproken dat er periodiek overleg zal plaatsvinden tussen AR en de AD,
waarin ondermeer over verschillen van benadering en van toetsing kan worden
gesproken en verschillende inzichten daarover kunnen worden gewisseld.