nr. 18
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2008
Bij brief van 8 april 2008 (08-OCW-B-020) verzocht u om nadere informatie
over de effecten van de beleidsregel en de macrodoelmatigheidstoets hoger
onderwijs bij het al of niet toekennen van nieuwe of nevenvestigingen van
lerarenopleidingen. U vroeg een uitgebreidere reactie dan de antwoorden op
de schriftelijke vragen van de leden Besselink en Heijnen inzake de dreigende
tekorten aan leraren voor het voortgezet onderwijs in de regio Haaglanden
d.d. 17 maart 2008 (Aanhangsel der Handelingen II, vergaderjaar 2007–2008,
nr. 1697). Dit mede naar aanleiding van signalen tijdens een werkbezoek
van de commissie aan de Universiteit van Amsterdam. Omdat de lerarenopleidingen één
van mijn aandachtsgebieden zijn, beantwoord ik uw brief mede namens minister
Plasterk.
Naar aanleiding van uw verzoek deel ik u het volgende mee.
In onze antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Besselink en
Heijnen over de dreigende tekorten aan leraren voor het voortgezet onderwijs
in Haaglanden, heb ik aangegeven dat de eisen en criteria met betrekking tot
de door de NVAO uitgevoerde accreditaties van opleidingen noodzakelijk zijn
om de kwaliteit van opleidingen te kunnen garanderen. De kwaliteit van lerarenopleidingen
vormt immers één van de speerpunten van ons beleid.
Ik vind dat de tekortenproblematiek nimmer aanleiding mag zijn om concessies
te doen aan de kwaliteit van de leraar of de kwaliteit van de opleiding van
leraren. Daarom is er naar mijn mening geen grond voor een herziening van
accreditatiecriteria voor lerarenopleidingen: het streven is gericht op voldoende
leraren van goede kwaliteit. Lerarenopleidingen
die kwalitatief aan de maat zijn, zijn hiervoor een absolute voorwaarde.
Voor wat betreft de gevraagde nadere informatie op het punt van de macrodoelmatigheid
merk ik het volgende op.
In de antwoorden op voornoemde vragen van de leden Besselink en Heijnen
heb ik aangegeven dat het er bij de macrodoelmatigheidstoetsing om gaat een
optimale infrastructuur van het onderwijsaanbod in een bepaald domein te bewerkstelligen,
onder andere door versnippering van dat aanbod te voorkomen. Aanvragen worden
getoetst aan de hand van de overeengekomen regelgeving inzake macrodoelmatigheid.
Deze is opgesteld op basis van de WHW. Dit gebeurt telkens voor een bepaalde
periode en na overleg met de instellingen in het hoger onderwijs. Beide Kamers
der Staten-Generaal worden van het vaststellen van de regels in kennis gesteld.
De huidige beleidsregel, de Beleidsregel macrodoelmatigheid hoger onderwijs
2006 geldt tot uiterlijk 31 september 2009.
In het specifieke geval van de door INHOLLAND gevraagde nieuwe vestigingsplaats
voor bestaande lerarenopleidingen, heb ik naar mijn mening de beleidsregel
zorgvuldig toegepast en heb ik op grond daarvan een deel van de aanvraag afgewezen.
Daarbij speelde onder meer een rol dat we juist bij een dreigend tekort aan
leraren geen beslissingen moeten nemen die het al bestaande aanbod te zeer
kunnen schaden. Omdat INHOLLAND van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt
om bezwaar aan te tekenen tegen deze beschikking, wil ik hangende deze procedure
niet nader op deze casus ingaan.
Uw vraag is blijkens uw brief mede ingegeven door signalen uit een werkbezoek
aan de Universiteit van Amsterdam.
Er zijn de afgelopen vier jaar geen aanvragen voor een nieuwe lerarenopleiding
of een nieuwe vestigingsplaats bij deze universiteit afgewezen op macrodoelmatigheidsgronden.
Het is ook niet zo dat macrodoelmatigheidsaanvragen voor lerarenopleidingen
vo/bve in het algemeen weinig kans zouden maken, ook al is het aanbod van
lerarenopleidingen, afgezet tegen de belangstelling van studenten, relatief
groot. Telkens wordt per individuele aanvraag beoordeeld of er, gelet op eerdergenoemde
beleidsregel, gronden zijn om deze al dan niet te honoreren. De afweging die
daarbij steeds zorgvuldig wordt gemaakt, is of het aanbod toegevoegde waarde
heeft en niet leidt tot uitholling van de bestaande voorzieningenstructuur.
Toegevoegde waarde is aan de orde als meer studenten zo de mogelijkheid krijgen
de desbetreffende studie te volgen dan met het bestaande aanbod. Ook kan het
zijn dat juist geen sprake is van toegevoegde waarde. Bijvoorbeeld doordat
het nieuwe, het bestaande of het gehele aanbod zo kleinschalig worden, dat
onvoldoende serviceniveau naar studenten toe dreigt of de levensvatbaarheid
van het bestaande, het nieuwe of het gehele aanbod, in gevaar komt.
Ik vertrouw erop, hiermee aan uw verzoek te hebben voldaan.
De staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart