nr. 12
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2006
Mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit deel
ik u, met verwijzing naar artikel 6.2, vierde lid, van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), mee dat de Beleidsregel doelmatigheid
hoger onderwijs gewijzigd is.1 De gewijzigde beleidsregel
vervangt de beleidsregel van 19 september 2003 en zal gelden tot uiterlijk
1 september 2009, tenzij het onlangs bij uw Kamer ingediende voorstel
van Wet op het hoger onderwijs en onderzoek – na inwerkingtreding –
eerdere aanpassing noodzakelijk maakt.
Hoewel de geldigheidsduur van de beleidsregel van 19 september 2003
op 1 september 2005 eindigde, zijn de daarin vervatte voorwaarden van
toepassing gebleven tot het moment van inwerkingtreding van de gewijzigde
beleidsregel. De bekostigde hogescholen en universiteiten zijn daarover geïnformeerd
bij brief van 12 september 2005, kenmerk HO/BL/2005/38194.
Op grond van de voorwaarden in deze beleidsregel worden initiatieven van
bekostigde hogescholen en bekostigde universiteiten beoordeeld voor mutaties
in het onderwijsaanbod, te weten:
• het verzorgen van een nieuwe initiële opleiding (artikel 6.2
WHW)
• het verzorgen van een opleiding of een gedeelte van een opleiding
in een andere gemeente (artikel 7.17 WHW)
• verplaatsing van een opleiding of een deel van een opleiding (artikel
7.17 WHW)
• samenvoeging van bestaande opleidingen (verbreding).
De beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs geldt wat betreft de voorwaarden
voor opleidingen en vestigingsplaatsen van opleidingen (artikelen 2.1 en 3.1)
ook voor de experimenten met een open bestel in het hoger onderwijs, aangekondigd
in de brief van 1 juli 2005, kamerstuk 29 891, nr. 3. Hierbij
gaat het om de experimenttypen «Open uitnodiging binnen door de overheid
bepaalde kaders» en «Small Business en Retailmanagement».
Over het beoordelingskader voor de deelname aan deze experimenten
en de aanvraagprocedure krijgen de betrokken organisaties (de aangewezen instellingen
en mogelijke nieuwe aanbieders, niet zijnde aangewezen instellingen) spoedig
bericht.
Deze gewijzigde beleidsregel betekent in grote lijnen een bestendiging
van het huidige selectieve doelmatigheidsbeleid. Wel bleken op basis van de
toepassingspraktijk met de eerste beleidsregel enkele aanpassingen wenselijk.
Als belangrijkste voorbeelden noem ik de verruimde specificatie van het bestaande
criterium b (terreinen met een specifieke overheidsverantwoordelijkheid) en
de bijkomende criteria c.1 en c.2 (gericht op regionaal bepaalde situaties).
Een belangrijke aanvulling ten opzichte van de eerste beleidsregel is
de werkwijze bij samenvoeging van bacheloropleidingen tot verbrede opleiding.
Hogescholen en universiteiten krijgen hiermee de mogelijkheid om het bestaande
onderwijsaanbod op een relatief laagdrempelige manier te herschikken en zo
beter te kunnen inspelen op ontwikkelingen in de beroepspraktijk en de keuzemogelijkheden
van de studenten te vergroten. De essentie van samenvoeging van opleidingen
is dat geen procedure nieuwe opleiding nodig is als uit de globale beoordeling
door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie blijkt dat de programmatische
veranderingen geen toets nieuwe opleiding vereisen. In die situatie kan ook
de beoordeling van de doelmatigheid achterwege blijven. De verbrede opleiding
komt vervolgens in de plaats van de oorspronkelijke opleidingen.
Ten slotte zijn nog enkele procedurele aanpassingen en verduidelijkingen
doorgevoerd.
In mijn brief van gelijke datum heb ik de wijziging van de beleidsregel
meegedeeld aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Rutte