28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

nr. 95
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 november 2003

Tijdens de behandeling van de Wet Werk en Bijstand (WWB) heeft uw Kamer een motie aangenomen die betrekking heeft op gesubsidieerde arbeid. In deze motie Bussemaker/Noorman-Den Uyl (Kamerstuk 28 870, nr 72) werd de regering verzocht het beleid ten aanzien van gesubsidieerde arbeid te voorzien van een concrete doelstelling en de Tweede Kamer te informeren over de wijze waarop dit doel gehaald wordt en over de aard van de uitstroom uit gesubsidieerde arbeid. De motie is ook aan de orde geweest tijdens het AO op 19 november jl. over de voortgang van de uitvoering van het convenant gesubsidieerde arbeid.

Ik heb uw Kamer bij de behandeling van de WWB en bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Bussemaker op 27 oktober jl. (TK 2003–2004, aanhangsel van de handelingen nr. 212) laten weten een deel van de motie uit te zullen voeren. De ontwikkeling van (de uitstroom uit) gesubsidieerde arbeid naar reguliere arbeid zal worden gemonitord. De monitors voor ID-banen en WIW-dienstbetrekkingen en WIW-werkervaringsplaatsen blijven in 2004 gehandhaafd en zullen de hiervoor benodigde informatie leveren. Vanaf 2005 zullen de variabelen die nodig zijn om de ontwikkeling van uitstroom uit vormen van gesubsidieerde arbeid naar reguliere arbeid te volgen, worden ingevoegd in de Monitor Scholing en Activering (MOSA). Deze monitor zal vanaf 2005 alle relevante informatie op het terrein van reïntegratie bevatten. Vanzelfsprekend zal ik de Kamer blijven informeren over resultaten van bovenstaande monitors.

Gezien de sturingsfilosofie van de WWB past het niet een concrete doelstelling ten aanzien van (doorstroming van) gesubsidieerde arbeid te formuleren. De WWB gaat immers uit van sturing op resultaat via financiële prikkels en niet van sturing via het landelijk vaststellen van doelen ten aanzien van inzet van instrumenten waarmee dit resultaat moet worden behaald. De financiële systematiek van de WWB zet gemeenten aan tot een effectief en efficiënt reïntegratiebeleid. Gemeenten zijn vrij in de wijze waarop zij hun reïntegratiebeleid invullen en om te bepalen welke voorzieningen zij willen inzetten.

Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister van SZW (verantwoordelijk voor het systeem) en de gemeenten (verantwoordelijk voor de inzet van verschillende voorzieningen) past het niet om een concrete, landelijke doelstelling te formuleren ten aanzien van één van de mogelijke voorzieningen binnen de WWB. Dit zou de vrijheid van gemeenten ernstig inperken en bovendien weer extra administratieve lasten opleveren. De lokale democratische controle is op dit punt van belang: de gemeenteraad zal een oordeel uitspreken over de wijze waarop de betreffende gemeente omgaat met de inzet van voorzieningen in de WWB.

Passend bij de systeemverantwoordelijkheid van de minister van SZW heeft het kabinet in de SZW-begroting wel het streven opgenomen om in 2006 5% minder bijstandslasten te hebben dan zonder de WWB het geval zou zijn geweest. Daarnaast staat in de SZW-begroting dat het kabinet de effectiviteit van het reïntegratiebeleid in het algemeen wil vergroten. Een concrete doelstelling hierbij is om het percentage personen dat na deelname aan een reïntegratietraject uitstroomt naar reguliere arbeid, met een kwart te vergroten (realisatie: 2007). Dit kan een traject betreffen waarbij gesubsidieerde arbeid aan de orde is.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven