Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28870 nr. 89 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28870 nr. 89 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 22 augustus 2003
Het doet mij genoegen u, ter voorbereiding op de mondelinge behandeling van de WWB, door middel van deze brief te informeren over de resultaten van de beleidsinspanningen ten behoeve van de activering van alleenstaande ouders in de bijstand.
Met dit overzicht doe ik tevens gestand aan de toezegging bij brief van 29 september 2000 (TK 2000–2001, 26 447, nr. 1 en 2), en de toezeggingen die zijn opgenomen in de antwoorden op de vragen van de commissie voor Rijksuitgaven n.a.v het rapport «Alleenstaande ouders in de bijstand» van de Algemene Rekenkamer (ARK) (TK, 2002–2003, 28 875, nr. 3).
In de WWB krijgt de activerende functie van de bijstandsverlening een duidelijk sterker accent dan de inkomensbeschermende functie. De doelstelling van deze accentverschuiving is dat een groter deel van de Nederlandse bevolking door middel van arbeidsdeelname economisch zelfstandig wordt, zodat de nationale concurrentiepositie op de langere termijn versterkt, en een stijging van de economische groei in het verschiet ligt. Naast een economische functie heeft deelname aan betaalde arbeid ook een belangrijke sociaal-maatschappelijk functie, omdat het nog steeds het beste middel is tegen armoede en sociale uitsluiting. Op individueel niveau kunnen daar nog betekenissen aan worden toegevoegd. Zo wordt betaalde arbeid ook vaak gezien als middel tot individuele ontplooiing en zelfstandigheid1. Dit Kabinet wil daarom iedereen de kans bieden om mee te doen. Omdat de mogelijkheden, behoeften en belemmeringen echter sterk afhangen van de individuele situatie, is maatwerk geboden. De WWB biedt gemeenten daar alle ruimte voor. In aansluiting op deze uitgangspunten wordt voorgesteld om ook aan alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar arbeidsverplichtingen op te leggen. Ik realiseer mij hierbij dat arbeidsdeelname voor alleenstaande ouders sterker dan voor andere groepen bijstandsgerechtigden afhankelijk is van de mate waarin voorzien wordt in enkele randvoorwaarden als kinderopvang, financiële faciliteiten, verlofvoorzieningen etc. Uw Kamer heeft daar in de motie Bussemaker/Schimmel1 terecht op gewezen. Sindsdien is daarom veel geïnvesteerd in het bereiken van een zodanig voorzieningenniveau, dat ook voor alleenstaande ouders in de bijstand economische zelfstandigheid haalbaar wordt. Naast bovengenoemde praktische randvoorwaarden spelen bij de activering van alleenstaande ouders, sterker dan voor een aantal andere groepen bijstandsgerechtigden, ook aspecten als motivatie van de ouder, maatschappelijke opvattingen, en de houding van de casemanager een rol2. In deze brief zal naast een overzicht van de resultaten van het ondersteuningsbeleid, zoals dat is aangekondigd bij brief van 29 september 20003, ook op deze bijkomende aspecten worden ingegaan, voorzover dat relevant is voor het behalen van de eerder genoemde doelstellingen.
Om u een compleet beeld te geven van de meest actuele resultaten is gebruik gemaakt van verschillende bronnen, zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens, verzameld op landelijk en lokaal niveau. De gepresenteerde resultaten zijn op onderdelen aangevuld met de conclusies van enkele oriënterende gesprekken die door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn gevoerd in samenwerking met het bureau «Mede» met alleenstaande ouders die deelnemen aan een reïntegratietraject, en met gemeenten en reïntegratiebedrijven. Tot slot zal ik, ter completering van dit overzicht, ingaan op de ontwikkelingen die de komende periode zijn te verwachten.
Ondersteuningsbeleid voor alleenstaande ouders
In de eerder genoemde brief «Arbeid en Zorg» zijn vier onderdelen genoemd van het ondersteuningsbeleid om alleenstaande ouders in de bijstand in staat te stellen om arbeid en zorg met elkaar te combineren. Deze vier onderdelen waren: kinderopvang, scholing, zorgverlof en financiële stimulansen voor werkaanvaarding. Aan elk van deze onderdelen is destijds een concrete doelstelling verbonden. Hieronder wordt (nog eens) op elk onderdeel afzonderlijk ingegaan, waarbij steeds zal worden aangegeven of, en zo ja in hoeverre de aan dit onderdeel gekoppelde doelstelling gerealiseerd is. Daarnaast wordt, voorzover relevant, ook steeds ingegaan op ontwikkelingen die op dat specifieke terrein nog te voorzien zijn.
In het ondersteuningsbeleid voor alleenstaande ouders in de bijstand staat de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang (KOA-regeling) centraal. Deze regeling stelt gemeenten in staat om kinderopvang in te kopen voor alleenstaande ouders in de bijstand die deelnemen aan een traject, deeltijdarbeid verrichten, of zijn uitgestroomd naar een baan met een inkomen van minder dan 130% WML. De regeling is inmiddels 2 keer geëvalueerd4. Uit beide evaluaties bleek dat de regeling in een belangrijke behoefte voorziet. De conclusie is steeds dat de regeling een drempel voor het deelnemen aan een traject en voor uitstroom uit de bijstand wegneemt. Desalniettemin werd ook duidelijk dat de uitvoering van de regeling voor gemeenten een aantal knelpunten opleverde, die ondermeer tot gevolg hadden dat het budget niet helemaal benut werd. Door de regeling in 2003 in twee belangrijke opzichten te wijzigen, behoren deze knelpunten nu voor een groot deel tot het verleden. Deze wijzingen waren:
• Het laten vervallen van de maximum subsidiebedragen per kindplaats, waardoor gemeenten in staat worden gesteld om marktconform in te kopen.
• Een flexibilisering van de regeling voor wat betreft moment en soort opvang, zodat de regeling makkelijker inzetbaar is, en de administratieve lasten voor gemeenten verminderen.
De KOA-regeling loopt ook in 2004 nog door, tot aan de inwerkingtreding van het voorstel voor de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk)1. Het budget voor de uitvoering van de regeling wordt in 2004 opnieuw verhoogd, zodat beter tegemoet gekomen kan worden aan de, als gevolg van de WWB, te verwachten toegenomen vraag. Daarnaast ontvangen de G 26 en de G 4 tot en met 2006 ook nog in totaal € 60 mln aan extra middelen voor (flexibele) kinderopvang in het kader van de Agenda voor de Toekomst waar prestatieafspraken over trajecten voor en uitstroom van bijstandsgerechtigden tegenover staan.
Het tekort aan kindplaatsen, terugkomend in de wachtlijsten in de kinderopvang, heeft (ondermeer) gemeenten lange tijd belemmerd bij de uitvoering van het activeringsbeleid voor alleenstaande ouders in de bijstand. Dit probleem is inmiddels aanzienlijk verminderd, ondermeer als gevolg van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang (Rkb). Door deze regeling zijn eind 2002172653 plaatsen gerealiseerd, hetgeen naar verwachting uitgebreid wordt tot 191 184 kindplaatsen eind 2003. Hiermee is de doelstelling zoals die is geformuleerd in de onderhavige brief, namelijk een realisatie van in totaal 160 000 kindplaatsen in 2002, ruimschoots behaald.
In 2005 treedt naar verwachting de Wbk in werking. Dit wetsvoorstel heeft een aantal belangrijke voordelen ten opzichte van de KOA-regeling, zowel voor gemeenten als de alleenstaande ouder zelf. Voor gemeenten is het van belang dat hun administratieve lasten worden verminderd, omdat zij het budget voor de KOA-regeling niet meer apart behoeven in te kopen, en te verantwoorden. Voor de alleenstaande ouders is het een voordeel dat zij zelf een budget ter beschikking krijgen om kinderopvang mee in te kopen, zodat hun autonomie en keuzevrijheid worden versterkt. Vanzelfsprekend zijn deze voordelen alleen te verzilveren, als de opvang ook voor de ouder financieel toegankelijk is. Bij nota van wijziging is daarom geregeld dat de opvang voor (alleenstaande) ouders, zolang zij deelnemen aan een reïntegratietraject, kosteloos is. Na uitstroom uit de bijstand is een ouderbijdrage verschuldigd, waarbij de lage inkomens zoveel mogelijk worden ontzien.
Recent is het wetsvoorstel Abw, IOAW, en IOAZ met betrekking tot scholings-mogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden2 van kracht geworden. Door deze wet zijn de mogelijkheden om scholing te volgen met een Abw uitkering onder andere voor alleenstaande ouders verruimd. Het Kabinet heeft ervoor gekozen om in de WWB geen nadere regels meer te stellen omtrent de duur van en de soort opleiding die met een bijstandsuitkering gevolgd kan worden, voorzover de ouder niet door het volgen van de scholing in aanmerking kan komen voor een voorliggende voorziening als studiefinanciering.
Het voordeel van deze wijziging is dat gemeenten meer vrijheid hebben om «op maat gesneden» scholing voor de (alleenstaande) ouder te financieren of de ouder toestemming te geven een bepaalde opleiding te volgen of af te ronden.
Scholing neemt in het activeringsbeleid voor alleenstaande ouders een belangrijke plaats in. Dit ondermeer omdat alleenstaande ouders relatief laag geschoold zijn, en daarom een kwetsbare positie innemen op de arbeidsmarkt3. Het meest bekend zijn in dit verband de zgn. vrouwenvakscholen. De vrouwenvakscholen bestaan nog steeds, nu met subsidie van SZW, als onderdeel van Alexander Calder arbeidsintegratie BV. Een belangrijke constatering is voorts, dat het aanbod aan trajecten voor vrouwen/meisjes aanzienlijk is, en niet achterblijft bij het aanbod voor andere groepen bijstandsgerechtigden1. Dit aanbod zal zich vermoedelijk, ondermeer als gevolg van de toenemende vraag, verder ontwikkelen. Aanvullend hierop zijn ook subsidies verstrekt in het kader van de stimuleringsmaatregel dagindeling voor het ontwikkelen van instrumenten gericht op de begeleiding van alleenstaande ouders naar een passende plaats op de arbeidsmarkt2. Tot slot worden er in het kader van het emancipatiebeleid subsidies ingezet waarin het accent ligt op activiteiten ter versterking van de positie van laagopgeleide vrouwen en allochtone vrouwen in een kwetsbare positie.
In 2000 en 2001 kwamen er twee voor het terrein arbeid en zorg belangrijke wetten tot stand: de Wet aanpassing arbeidsduur (deeltijdarbeid) en de Wet arbeid en zorg (verlofregelingen). In de komende kabinetsperiode zal veel aandacht uitgaan naar het bevorderen van de effectiviteit van deze regelgeving. Daarnaast zal de regering een levensloopregeling introduceren, die het makkelijker maakt voor werknemers om perioden van onbetaald verlof financieel te overbruggen.
De wettelijke mogelijkheden kunnen worden aangevuld door CAO-afspraken en bovenwettelijke arbeid en zorgarrangementen. Zo zijn er verschillende werkgevers die regelingen bieden voor thuiswerk, en/of flexibele begin- en eindtijden.
Door het SCP wordt momenteel in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoek uitgevoerd naar behoefte aan en het gebruik van deze voorzieningen door verschillende groepen werknemers, waaronder alleenstaande ouders. In dit onderzoek komen tevens de eventuele belemmeringen aan bod die alleenstaande ouders bij het benutten van verlof voorzieningen kunnen ondervinden.
Financiële stimulansen voor werkaanvaarding
Om economische zelfstandigheid van (alleenstaande) ouders die arbeid en zorg moeten combineren haalbaar te maken, is het belastingstelsel in 2001 grondig herzien. Het voornemen tot deze herziening is reeds in de eerdergenoemde brief van 29 september 2000 aangekondigd.
Om uitstroom uit de uitkering meer lonend te maken, zijn in 2001 verschillende (individuele) heffingskortingen ingevoerd. Voor alleenstaande ouders zijn in het bijzonder de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting van belang, evenals de combinatiekorting, de alleenstaande ouder korting en de aanvullende alleenstaande ouder korting. Door deze cumulatie van heffingskortingen kan volledige uitstroom uit de bijstand nu al worden gerealiseerd bij een werkweek van ca. 31 uur, uitgaande van een 40-urige werkweek, bij een inkomen op minimumloon niveau.
Voor de periode 2001 en 2004 zijn met gemeenten afspraken gemaakt in het kader van de «Agenda voor de Toekomst». Kerndoelstelling van deze afspraken was het realiseren van een meer gelijkwaardige samenwerking tussen het Rijk en gemeenten. De afspraken zijn daarom globaal geformuleerd, zodat gemeenten de ruimte zou worden geboden om aan deze afspraken een eigen, meer specifieke invulling te geven.
Alleenstaande ouders in de bijstand zijn binnen deze afspraken als subgroep benoemd, waaraan aparte aandacht geschonken zou moeten worden. Meer expliciet is toen overeengekomen, dat gemeenten extra aandacht zouden besteden aan de activering van alleenstaande ouders door het stimuleren van deeltijdarbeid door ondermeer het activerend inzetten van het premie-instrument, kinderopvang en scholing. StimulanSZ kan gemeenten ondersteunen bij het ontwikkelen van een methodische aanpak.
De afspraken hebben inmiddels inderdaad geleid tot wederzijdse inspanningen van het Rijk en de gemeenten. Door StimulanSZ is in april 2003 een handleiding «Arbeid en zorg» gepubliceerd. Daarnaast heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een tweetal zgn. expertmeetings georganiseerd, ondermeer over de inzet van de aanvullende middelen voor kinderopvang, en over de inkoop van reïntegratietrajecten voor alleenstaande ouders in de bijstand. Deze laatste expertmeeting is georganiseerd in samenwerking met een extern adviesbureau. Gemeenten hebben op hun beurt de «Agenda voor de Toekomst» als aanleiding genomen om projectvoorstellen in te dienen, die specifiek tot doel hebben om hun activeringsbeleid voor de groep alleenstaande ouders in de bijstand te innoveren. Uiterlijk in november 2003 zal de Tweede Kamer in de tweede Voortgangsrapportage geïnformeerd worden over de stand van de uitvoering over 2002.
In 1999 zijn vanuit de «Stimuleringsregeling dagindeling» 140 experimenten gestart met als doel oplossingen te ontwikkelen voor het vergemakkelijken van de combinatie werk-privé. Zo'n 20% van deze experimenten richtte zich expliciet op alleenstaande ouders in de bijstand1. De overige experimenten hadden alleenstaande ouders niet expliciet tot«doelgroep», maar droegen door hun karakter veelal wel bij tot oplossingen voor de dagindelingsproblematiek van alleenstaande ouders.
Een deel van deze experimenten die in deze periode passende en overdraagbare oplossingen en produkten hebben voortgebracht, krijgt van 1 november 2002 tot 1 november 2003 de mogelijkheid om deze te implementeren in andere organisaties. Daarnaast starten er tot 2006 nieuwe experimenten, nu vanuit het programma ESF-3. De Directie Coördinatie en Emancipatiebeleid (DCE) is vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor de uitvoering en de toetsing van deze projecten. Vanzelfsprekend zal bij het toetsen en het honoreren van projectaanvragen gelet worden op evenwichtige aandacht voor enkele bijzondere groepen taakcombineerders, zoals alleenstaande ouders.
Vanaf halverwege de jaren negentig is in verschillende gemeenten in Nederland gewerkt aan het verbreden van de basisschool. Het voordeel van brede basisscholen is dat verschillende voorzieningen voor kinderen (onderwijs, opvang, vrijetijdsbesteding) in één gebouw worden aangeboden, zodat het combineren van arbeid en zorg voor de ouders vergemakkelijkt wordt. Een aantal brede scholen (in wording) kreeg in het kader van de stimuleringsmaatregel dagindeling subsidie om deze opvangdoelstelling te verwezenlijken. Deze subsidie heeft er onder andere toe bijgedragen dat «de brede school» ook op de agenda kwam van de lokale politiek2. Uit het jaarbericht Oberon 2002 blijkt dat inmiddels 78% van de gemeenten een brede school hebben of ontwikkelen. Een voorzichtige schatting wijst erop dat vóór 2010, duizend brede scholen operationeel zullen zijn3.
In de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2003 is met betrekking tot de KOA-regeling als doelstelling geformuleerd, dat het verschil in uitstroom tussen alleenstaande ouders en andere bijstandsgerechtigden in 2003 kleiner moet zijn dan in 2000.
Deze doelstelling lijkt inmiddels te worden gerealiseerd. Het SCP1 heeft recent de uitstroompercentages tussen 1997 en 2001 op een rij gezet: zie hieronder. Daaruit blijkt dat de uitstroom tussen 1997 en 2001 voor vrijwel alle groepen bijstandsgerechtigden gedaald is. Bij de alleenstaande ouders is er echter een stijging van 4%.
Uitstroompercentage (a) van bijstandsontvangers, totaal en naar achtergrondkenmerken, 1997–2001 (in procenten)
relatieve mutatie | |||||
1997 | 1998 | 2000(b) | 2001(b) | 1997–2001 | |
totaal | 32 | 30 | 28 | 25 | – 21 |
mannen | 36 | 35 | 33 | 29 | – 20 |
vrouwen | 28 | 26 | 25 | 22 | – 21 |
< 23 jaar | 46 | 42 | 43 | 39 | – 15 |
23–29 jaar | 44 | 43 | 35 | 31 | – 30 |
30–39 jaar | 31 | 32 | 28 | 25 | – 20 |
40–49 jaar | 25 | 25 | 20 | 17 | – 29 |
50–64 jaar | 15 | 14 | 16 | 15 | + 1 |
(echt)paar | 29 | 27 | 26 | 22 | – 22 |
alleenstaande man | 38 | 38 | 36 | 32 | – 16 |
alleenstaande vrouw | 32 | 29 | 26 | 22 | – 31 |
eenoudergezin | 21 | 22 | 23 | 22 | + 4 |
(a) Uitstroompercentage: het aantal beëindigde uitkeringen gedeeld door de som van het aantal lopende uitkeringen aan het begin van het jaar + het aantal nieuwe uitkeringen in dat jaar. Het gaat in dit geval om de totale uitstroom uit de Abw, niet alleen om de uitstroom naar arbeid.
(b) Andere leeftijdscategorieën: < 25 jaar, 25–34 jaar, 35–44 jaar, 45–54 jaar, en 55–64 jaar.
Bron: CBS, SCP-bewerking
In december 2002 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de motie Bruls waarin wordt verzocht om met ingang van 2003 een indicator aan de monitor Agenda voor de Toekomst toe te voegen, die aangeeft wat de uitstroom uit de Abw naar een reguliere baan is. Over deze gegevens zult u op korte termijn worden geïnformeerd. De uitstroom naar werk door alleenstaande ouders zal onderdeel uitmaken van deze informatie.
Netto-arbeidsparticipatie vrouwen naar leeftijd jongste kind
Alleenstaande moeders | Lid van ouderpaar | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1990 | 1995 | 1997 | 2001 | 1988 | 1990 | 1997 | 2001 | |
Jongste kind 0–5 | 18 | 28 | 28 | 37 | 27 | 39 | 45 | 56 |
Jongste kind 6–11 | 27 | 34 | 45 | 56 | 33 | 39 | 43 | 56 |
Jongste kind 12–17 | 37 | 46 | 50 | 59 | 37 | 45 | 47 | 60 |
Allen | 28 | 36 | 42 | 51 | 31 | 40 | 45 | 57 |
Bron: Emancipatiemonitor 2002, SCP
Uit de bovenstaande tabel kan worden opgemaakt dat de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders (veelal vrouwen) sinds 1995 aanzienlijk is gestegen. De arbeidsdeelname van alleenstaande ouders wijkt nauwelijks meer af van die van moeders in twee-ouder gezinnen. Deze stijging kan geïnterpreteerd worden als een resultaat van de invoering van de nieuwe bijstandswet (nAbw) in 1996, maar hangt zeer waarschijnlijk ook samen met veranderende maatschappelijke opvattingen en een stijging van de werkgelegenheid in algemene zin. Wat opvalt is, dat de netto arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar lager ligt dan die bij alleenstaande ouders met kinderen boven de vijf jaar en die bij de leden van een ouderpaar met een kind jonger dan vijf jaar. Hoewel het, zoals hierboven is aangegeven, de vraag is in welke mate dit samenhangt met beleidsinvloeden, acht ik het van groot belang dat ook deze groep ouders met deze ontwikkeling mee kan komen, omdat aan (her)intreden op de arbeidsmarkt na een relatieve lange afwezigheid enkele belangrijke risico's kleven1.
Minimum inkomen, risico's op armoede
De financiële situatie van eenoudergezinnen is een van de meest essentiële zorgpunten in het beleid voor deze groep bijstandsgerechtigden. Hoewel tussen 1995 en 2000 het aantal eenoudergezinnen met een (langdurig) minimum inkomen is afgenomen, was in 2000 nog steeds 31% van de eenoudergezinnen aangewezen op een dergelijk inkomen.
Binnen alle huishoudens met een minimuminkomen is het aandeel eenoudergezinnen vergelijkbaar met dat van alleenstaanden, nl. 17% in 2000.
De situatie van alleenstaande ouders is, het geheel overziend, de afgelopen jaren op een aantal fronten verbeterd ten opzichte van de situatie in 2000. Toch blijft deze groep kwetsbaar en moeten er nog de nodige inspanningen worden verricht, om voor deze groep gelijke kansen, vrijheden en sociale verantwoordelijkheden te realiseren.
Het Kabinet streeft ernaar de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten tot meer dan 65% in 2010, en de economische zelfstandigheid tot meer dan 60% in 2010. De WWB kan aan het realiseren van deze doelstelling een belangrijke bijdrage leveren.
Als gevolg van de in de nieuwe wet opgenomen financiële stimulans zullen gemeenten er tenslotte belang bij hebben om ook alleenstaande ouders in de bijstand te activeren, nu deze groep ongeveer 30% uitmaakt van het totale bestand aan bijstandsgerechtigden. Een recent verschenen rapport van de OECD onderstreept het belang van een (financiële) motivatie voor gemeenten, om te investeren in de reïntegratie van alleenstaande ouders2.
De stimulans die van de WWB uitgaat, om het bijstandsbeleid voor alleenstaande ouders een duidelijk activerend karakter te geven, zal zeer vermoedelijk ook een effect hebben op de arbeidsmotivatie van alleenstaande ouders zelf. Uit onderzoek blijkt steeds weer dat de wens om uit te stromen voor een belangrijk deel wordt beïnvloed door de casemanager3. Om deze houding te versterken wordt thans door StimulanSZ een handreiking klantprofielen ontwikkeld, die gemeenten ondersteunt bij het krijgen van inzicht in de samenstelling en de achtergrond van hun bestand. Deze klantprofielen bieden voor gemeenten handvatten voor de inrichting van hun casemanagement en voor de inkoop van reïntegratietrajecten. Een onderdeel van deze profielen is de methode «Elders verworven competenties»(EVC). Verschillende gemeenten hebben inmiddels aangegeven dat zij belangstelling hebben voor de ontwikkeling van deze klantprofielen en graag een bijdrage willen leveren aan verdere ontwikkeling door middel van experimenten.
Het bestrijden van de armoedeval is een essentieel onderdeel van het Kabinetsbeleid, om de uitstroom naar betaald werk zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
Dit speelt in het bijzonder voor alleenstaande ouders, omdat zij naast de armoedeval, door een aantal andere factoren belemmerd kunnen worden bij volledige uitstroom naar betaalde arbeid. Deze combinatie van factoren is er (waarschijnlijk) mede de oorzaak van dat een relatief groot deel van de alleenstaande ouders gedurende langere tijd inkomsten hebben uit betaalde arbeid, zonder dat dit zich vertaalt in volledige uitstroom1. De huidige regeling voor vrijlating van de inkomsten uit arbeid is daar één van. Aan deeltijdarbeid kleeft echter het bezwaar, dat het op de langere termijn niet bijdraagt aan een versterking van de positie op de arbeidsmarkt. Om het accent meer te leggen op economische zelfstandigheid, wordt in de WWB de huidige regeling vervangen door een regeling waarbij de aan arbeid en zorg gerelateerde heffingskortingen niet worden meegerekend bij het vaststellen van de bijstandsuitkering en die zich beperkt tot alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar. Deze leeftijdsgrens wijkt af van de grens die bij de Inkomstenbelasting wordt gehanteerd voor de groepen die in aanmerking kunnen komen voor deze faciliteiten.
Het grote voordeel van deze nieuwe regeling is dat het voor de ouder ook blijft lonen, om het aantal uren in deeltijd uit te breiden. De faciliteit in de WWB is bewust beperkt tot alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar, om de volledige uitstroom uit de bijstand voor alleenstaande ouders met oudere kinderen zoveel mogelijk te stimuleren. Op die manier wordt voorkomen dat alleenstaande ouders wanneer het jongste kind de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt te maken krijgen met een forse teruggang in inkomen, zonder dat deze snel gecompenseerd kan worden.
De positie van de ouder zal na 12 jaar deeltijdarbeid immers nauwelijks voldoende versterkt zijn om snel een baan voor meer uren per week te vinden. Vanzelfsprekend kunnen gemeenten alleenstaande ouders met kinderen die ouder zijn dan vijf jaar, wel blijvend stimuleren door het verstrekken van een éénmalige premie van € 1944 per kalenderjaar.
Om te waarborgen dat gemeenten structureel aandacht schenken aan een goede balans tussen arbeid en zorg, wordt in de WWB een verordening met regels over het reïntegratiebeleid voorgeschreven, waarin tevens aandacht moet worden besteed aan zorgtaken. In deze verordening kunnen gemeenten bijvoorbeeld omschrijven, hoe zij alleenstaande ouders willen ondersteunen bij het realiseren van economische zelfstandigheid, en het overwinnen van belemmeringen tot volledige uitstroom. De eerder in deze notitie ontwikkelde methodieken kunnen daarbij behulpzaam zijn. Daarnaast biedt de WWB, door de vrijheid op het werkdeel, ook veel kansen om, bijvoorbeeld in samenwerking met werkgevers, nieuwe innovatieve afspraken te maken om eventuele wederzijdse drempels te overwinnen. Om de positie van de alleenstaande ouder blijvend te versterken, is het van groot belang om al met activering te starten ondanks dat de ouder nog zorg draagt voor jonge kinderen. Uit meer recent onderzoek uit Noorwegen blijkt bijvoorbeeld dat vrouwen die actief blijven op de arbeidsmarkt in de periode dat de kinderen jong zijn, beter toegerust zijn voor de combinatie arbeid en zorg dan de overeenkomstige groep ouders die de arbeidsmarkt verliet2.
Tot slot wil ik u graag informeren over aanvullende inspanningen die naast de invoering van de WWB en de Wbk, op stapel staan om het activeringsbeleid voor (alleenstaande) ouders in de bijstand te completeren:
1. Experimentele, kortdurende kinderopvang.
2. Inzet van ESF-3 voor (alleenstaande) ouders. In samenwerking met DCE zal de komende periode worden onderzocht op welke wijze de ESF 3 middelen een verdere bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van economische zelfstandigheid voor alleenstaande ouders.
Aa P van der, R. van Berkel, et al. Sociale activering, Ervaringen van Rotterdamse deelnemers, Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel.
Knijn, T en F. van Wel, Zorgen voor de kost, Alleenstaande ouders en de nieuwe bijstandswet, Utrecht: Uitgeverij SWP.
T. Knijn en F. van Wel, Alleenstaande ouders over zorgen en werken, 2000, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
J.W.M. Mevissen e.a., Op weg naar volwassenheid, Tweede inventarisatie van de stand van zaken op de markt voor reïntegratiediensten, eindrapport 2002, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
S. Keuzekamp e.a, Beter voor de dag, Evaluatie van de stimuleringsmaatregel dagindeling, Den Haag, SCP 2003.
«De uitkering van de baan. Reïntegratie van uitkeringsontvangers; ontwikkelingen in de periode 1992–2002». SCP juli 2003.
Bratberg, E, S.A. Dahl en A.E. Risa. The double burden, Do combinations of career and family obligations increase sickness absence among woman?, In European Sociological Review, Vol. 18, nr. 2, p. 233–249.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28870-89.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.