28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

28 960
Invoering van de Wet werk en bijstand (Invoeringswet Wet werk en bijstand)

nr. 88
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 augustus 2003

Abusievelijk is de inbreng van de leden van de SP-fractie niet opgenomen in de verslagen van het wetsvoorstel Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand) Kamerstuk 28 870, nr. 7) en het wetsvoorstel tot invoering van de Wet werk en bijstand (Invoeringswet Wet werk en bijstand) (kamerstuk 28 960, nr. 6). De daarin opgenomen vragen en opmerkingen, vergezeld van de door de regering verstrekte reactie zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Hamer

De adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer

Invoeringsdatum

De leden van de SP-fractie hebben sterk de indruk dat voor de regering de enige reden voor invoering per 1 januari 2004 het bezuinigingsaspect is. Hoewel een aantal grote steden kenbaar heeft gemaakt dat met enige tegemoetkomingen invoering per die datum mogelijk en haalbaar zou kunnen zijn, behoren zij absoluut tot de uitzonderingen. Als organisaties als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zeer dringend verzoeken de invoeringsdatum te willen verleggen naar 1 januari 2005, als de Raad voor de Financiële verhoudingen aangeeft dat invoering per 1 januari 2004 zeer grote problemen zal opleveren en feitelijk onmogelijk is, als Centric, een bedrijf dat belast is met de implementatie van de ICT, zegt dat zich bij invoering per die datum zeer grote problemen zullen voordoen, waarom zou de regering dan blijven vasthouden aan deze invoeringsdatum terwijl bij voorbaat al zonneklaar is dat dit tot chaos zal leiden die vooral consequenties zal hebben voor juist die mensen die het meest kwetsbaar zijn in onze samenleving? Bovendien doen deze leden hiermee maar een zeer kleine greep uit de vele reacties van organisaties en andere betrokkenen die zeggen dat invoering per 1 januari 2004 een onhaalbare zaak is. Alom werd bepleit dat 1 jaar uitstel van de invoering het absolute minimum is. De leden van de SP-fractie scharen zich in dit koor.

In de paragrafen 2 en 6.1 van de Nota naar aanleiding van het Verslag is het kabinet uitvoerig ingegaan op de mogelijkheid van gefaseerde invoering en op de gevolgen voor de gemeentelijke uitvoering van invoering van de WWB per 1 januari 2004. Aan gemeenten worden daarmee voldoende mogelijkheden en ondersteuning geboden om «ongelukken» per 1 januari 2004 te voorkomen.

Intrekking IOAW

Met de invoering van de Wet Werk en Bijstand wordt onder andere deze wet ingetrokken. De leden van de SP-fractie vragen hoe met deze afschaffing de door het ILO-verdrag voorgeschreven inkomensvoorziening voor diegenen die beroepsgerelateerd arbeidsongeschikt zijn geworden zal worden zeker gesteld.

Anders dan de leden van de SP-fractie veronderstellen, blijft de IOAW bestaan. In het wetsvoorstel Invoeringswet Wet werk en bijstand is vastgelegd welke wijzigingen in de IOAW nodig zijn als gevolg van de overgang van Abw naar de WWB.

Financiering

De leden van de SP-fractie kunnen zich niet vinden in een wijze van financiering, waarbij gemeenten besparingen op voor uitkeringen bestemde gelden mogen besteden aan totaal niet gerelateerde uitgaven als bijvoorbeeld het opknappen van het gemeentelijk voetbalveld. Bovendien vinden de leden van de SP-fractie het niet terecht dat gemeenten zelf moeten opdraaien voor tekorten als meer uitkeringen worden gedaan dan voorzien, zeker in de huidige conjunctuur en met aangekondigde bezuinigingen in de sociale zekerheids wetgeving, waardoor een groter beroep op bijstandsuitkeringen kan worden verwacht.

Wel vinden zij het goed dat overschotten van de uitkeringsgelden kunnen worden aangewend om tekorten bij de reïntegratiegelden, het zogenaamde «werkdeel», aan te vullen. Dit echter onder het voorbehoud dat dit op wederzijdse basis zou moeten kunnen gebeuren, zodat een gemeente er niet de dupe van kan worden als weinig mensen reïntegreerbaar blijken te zijn en daardoor de nadruk in de praktijk meer op de uitkeringen dan op de reïntegratie zal komen te liggen. Ook vinden de leden van de SP-fractie het uiterst schrijnend dat in een tijd van sterk oplopende werkloosheid een Wet Werk en Bijstand wordt ontwikkeld, met een sterke nadruk op het element Werk, terwijl tegelijkertijd zeer fors wordt bezuinigd op de reïntegratiegelden die juist dienen te worden ingezet om dit werk te bemachtigen. Dat overschotten die wellicht toch nog ontstaan op dit gebied dienen te worden teruggestort naar het Rijk, terwijl voor het overige de gemeenten 100% verantwoordelijk worden, vinden de leden van de SP-fractie onterecht en bevoogdend. Deze overschotten zouden op dezelfde manier kunnen worden aangewend als eventuele overschotten op de gelden bestemd voor het uitkeringsgedeelte.

Bij de vaststelling van het macrobudget voor de uitkeringen worden invloeden van de conjunctuur verwerkt, alsmede de gevolgen van ander rijksbeleid op de bijstandsuitgaven. De gemeenten worden dus gecompenseerd voor zowel het stijgende beroep op socialezekerheidsregelingen als voor de doorwerking naar de bijstand van wijzigingen in die regelingen.

De situatie dat er weinig mensen reïntegreerbaar blijken te zijn zal zich naar de mening van het kabinet niet snel voordoen. De ervaring leert dat het de moeite loont om voor mensen die op het eerste gezicht niet reïntegreerbaar lijken, toch een reïntegratie-inspanning te leveren.

Het voorgaande laat onverlet dat een gemeente een overschot kan hebben op het reïntegratiebudget. De gemeente heeft dan de mogelijkheid om het overschot mee te nemen naar het volgend jaar tot een maximum van 25% procent van het voor dat jaar toegekende reïntegratiebudget. Er is daarmee een mogelijkheid om, zowel in het uitkeringsbudget als in het reïntegratiebudget, overgebleven middelen alsnog in te zetten voor reïntegratie.

Categoriaal beleid

Hoewel de leden van de SP-fractie in principe geen voorstander zijn van categoriale bijstand of andere vormen van bijzondere bijstand, omdat zij liever zien dat de minimum-uitkeringen structureel met minimaal 10% worden verhoogd, bepleiten zij in het kader van de «beter een half ei dan een lege dop»-filosofie handhaving van alle mogelijkheden voor gemeenten om categoriale en/of andere vormen van bijzondere bijstand te verstrekken. Bij de huidige toename van armoedeproblematiek die zich uit in een enorme toename van verzoeken om schuldhulpverlening en van het aantal daklozen die bijvoorbeeld dakloos zijn geraakt door huisuitzetting na huurschulden is het extra navrant om juist hierop te bezuinigen. De langdurigheidstoeslag die is voorzien is wellicht een nuttige aanvulling in de armoedebestrijding, maar kan zeker niet in de plaats komen voor bestaande voorzieningen op het gebied van bijzondere bijstand. Voor wat betreft de langdurigheidstoeslag merken de leden van de SP-fractie verder op dat deze net als in het jaar 2003 dient te worden verstrekt na drie in plaats van na vijf jaar en dat het begrip «zonder arbeidsmarktperspectief» naar de maatstaven van deze regering eigenlijk iedereen behalve hoogbejaarden en terminaal zieken uitsluit, zodat zij bepleiten dat de uitkering zal worden verstrekt aan iedereen die langdurig van een minimum-inkomen moet rondkomen.

In paragraaf 4.4 van de Nota naar aanleiding van het Verslag is het kabinet uitvoerig ingegaan op de merites van bijzondere bijstand op basis van maatwerk ten opzichte van de categoriale bijzondere bijstand.

Een referteperiode van drie in plaats van vijf jaar voor het toekennen van de langdurigheidstoeslag zou naar de mening van het kabinet afbreuk doen aan het uitgangspunt dat de langdurigheidstoeslag is bedoeld voor mensen zonder arbeidsmarktperspectief.

Sollicitatieplicht

De leden van de SP-fractie hebben onlangs al een inbreng gedaan bij het voorstel tot herinvoering van de sollicitatieplicht voor mensen van 57,5 jaar, waarin zij stellen hiervan tegenstander te zijn.

De invoering van de sollicitatieplicht voor eenoudergezinnen met kinderen jonger dan 4 jaar vinden zij verwerpelijk. Als vrouwen (in verreweg de meeste gevallen is bij eenoudergezinnen sprake van alleenstaande moeders) uit vrije keuze de afweging maken te willen werken met jonge kinderen, dan staat ze dat uiteraard volledig vrij. Maar moeders, en ook vaders, behoren de keuze te hebben zelf de opvoeding van hun jonge, nog niet leerplichtige kinderen op zich te nemen. Het mag niet zo zijn dat armoede een uitsluitingsgrond wordt van het recht de eigen kinderen te verzorgen als die nog zo klein zijn dat ze niet schoolgaand zijn.

In de eerste plaats zijn er regelmatig onderzoeken uitgevoerd, waarbij blijkt dat kinderen in eenoudergezinnen het slechter doen. Het onthouden van ouderlijke zorg aan dusdanig jonge kinderen zal deze problematiek zeker niet doen verminderen. Bovendien is er een groot gebrek aan goede en vooral ook betaalbare kinderopvang. De leden van de SP-fractie willen graag met een klein voorbeeld illustreren waartoe deze sollicitatieplicht kan leiden.

Onlangs ontvingen de leden van de SP-fractie een melding van een vrouw die door de sociale dienst in de waan was gelaten dat deze sollicitatieplicht al bestond. Zij was min of meer gedwongen een baan aan te nemen, kinderopvang was niet beschikbaar, en haar 8 maanden oude kind had zij ondergebracht bij haar moeder in het Noorden van het land, zelf had zij werd aanvaard in de Randstad. Zo werden moeder en kind feitelijk gescheiden, contact vond eens per maand plaats omdat vaker reizen van een minimum-inkomen niet mogelijk was.

De leden van de SP-fractie hopen niet dat de regering een samenleving voor ogen staat waarin dit een wenselijk en gebruikelijk zal worden.

In paragraaf 3.1.3. van de Nota naar aanleiding van het Verslag is het kabinet uitvoerig ingegaan op de invoering van een individueel bepaalde arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar. In reactie op het door deze leden aangehaalde voorbeeld van een opgelegde arbeidsverplichting zonder de beschikbaarheid van kinderopvang wijst het kabinet op artikel 9, tweede lid, van de WWB. In de toelichting op dit artikel is dan ook aangegeven dat de gemeente verantwoordelijk is voor de voorzieningen die nodig zijn om de combinatie van arbeid en zorg te realiseren.

Vrijlatingbepalingen

Het voornemen van de regering om de vrijlatingbepaling bij inkomsten uit arbeid te laten vervallen doet geen recht aan het uitgangpunt de arbeidsparticipatie te bevorderen. Veel bijstandsgerechtigden en vooral alleenstaande ouders zijn aangewezen op deeltijd arbeid.

De huidige vrijlatingbepalingen hebben een tweeledig doel, te weten rekening houden met de verwervingskosten die het verrichten van arbeid met zich meebrengt en een stimulans om aan het werk te gaan en te blijven. Door deze bepalingen geheel te schrappen spant de regering het paard achter de wagen en bereikt zij naar het oordeel van de leden van de SP-fractie het tegenovergestelde.

Als participeren op de arbeidsmarkt leidt tot een verlaging van het besteedbaar inkomen zal dat leiden tot een verminderde belangstelling om aan het werk te gaan, omdat geheel voorbij wordt gegaan aan de verwervingkosten die een hebben van een (deeltijd)baan met zich meebrengt. Te denken valt aan reiskosten, kleding en representatiekosten, kosten van kinderopvang en deelname door de werkgever aan georganiseerde activiteiten in collegiaal verband.

Indien de verdiensten volledig op de bijstanduitkering in mindering worden gebracht zal dat veel sneller als nu het geval is leiden tot het besluit niet deel te nemen aan de arbeidsmarkt, dan wel uitsluitend in fulltime verband. Dit laatste doet geen recht aan de uitgangspunten van het combineren van arbeid en zorg die juist voor alleenstaande ouders een dubbele belasting met zich meebrengt.

In paragraaf 4.2 van de Nota naar aanleiding van het Verslag is het kabinet uitvoerig ingegaan op het voorstel de vrijlatingsregeling af te schaffen. Centraal is daarbij de overweging dat de huidige vrijlatingsregeling de volledige uitstroom ontmoedigt.

Naar de mening van het kabinet gaan de leden van de SP-fractie er aan voorbij dat er onder de WWB andere en meer gerichte instrumenten zijn om het aanvaarden van deeltijdwerk op de juiste manier te stimuleren. Door het inzetten van een werkaanvaardingspremie kan de gemeente op basis van maatwerk stimuleren dat iemand in deeltijd gaat werken zonder dat het perspectief op volledige uitstroom daardoor wordt geschaad. Daarnaast worden op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de WWB voor alleenstaande ouders met een kind jonger van vijf jaar, een tweetal fiscale heffingskortingen vrijgelaten die een incentive bieden voor het aanvaarden van deeltijdwerk zonder de mogelijkheden voor volledige uitstroom te belemmeren.

Naar boven