28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

nr. 86
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 augustus 2003

Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen, waarvan ik tijdens de tweede termijn van de behandeling van het wetsvoorstel Wet werk en bijstand heb aangegeven, dat ik daarop schriftelijk zou terugkomen.

Meeneemregeling werkdeel

De leden Bruls en Bakker hebben bij motie nr. 82 voorgesteld om de meeneemregeling voor het werkdeel te verruimen tot 3 jaar. Alhoewel ik geen bezwaar heb tegen verruiming van de meeneemregeling, heb ik bezwaar tegen deze vormgeving. Het voorstel leidt tot aanzienlijke administratieve lasten; de gemeente moet in een jaar over 4 bedragen (nl. het in jaar toegekende budget en de meegenomen overschotten uit de jaren t-1, t-2 en t-3) voor elk afzonderlijk bedrag bijhouden welke uitgaven ten laste van welk deel zijn gedaan en welk deel dan resteert om aan het budget van jaar t+1 te mogen worden toegevoegd. In plaats van een eenvoudige rekenregel moeten vier rekenregels worden toegepast. Voorts is niet duidelijk of de motie ook beoogd dat ook een «voorschot» mag worden genomen op het budget van het volgende jaar.

 omvanguitgavenverschil%naar t+1naar rijk
meegenomen overschot t-3   0XXXX 
meegenomen overschot t-2   100   
meegenomen overschot t-1   100   
budget t   25  

Mijn voorkeur gaat ernaar uit, de flexibiliteit die de heren Bruls en Bakker nastreven, op een eenvoudigere wijze vorm te geven. Naar mijn mening moet dit worden vorm gegeven door een vast percentage op jaarbasis. Tijdens het debat heb ik toegezegd de meeneemregeling zoals vastgelegd in de WWB en het concept Besluit WWB te willen verruimen tot bijvoorbeeld 50%. Daarmee blijft de administratieve uitvoering ongewijzigd en wordt dezelfde flexibiliteit gecreëerd die de motie beoogt te bereiken.

Bovendien is het met deze algemene regel zelfs mogelijk overschotten langer dan 3 jaar «door te schuiven» omdat er geen relatie wordt gelegd met het jaar waarin het overschot is ontstaan. Als er in jaar t een overschot is van 50%, dan kan dat worden toegevoegd aan het beschikbare budget van jaar t+1. Als in jaar t+1 de uitgaven en het toegekende budget elkaar in evenwicht houden, dan resteert nog steeds een overschot. Dit overschot kan weer worden toegevoegd aan het budget van het jaar t+2 enzovoorts. Door de eenvoud van de regel wordt echter bereikt dat het overschot nooit meer kan bedragen dan 50% van het toegekende budget. Zodoende biedt de regel flexibiliteit tussen de jaren, zonder dat dit gepaard gaat met aanzienlijke verzwaring van de administratieve lasten.

Ik ben bereid het percentage van bijvoorbeeld 50% in het Besluit WWB op te nemen en verzoek de heren Bruls en Bakker als zij zich hierin kunnen vinden om hun motie in te trekken.

Geheimhoudingsplicht

Mevrouw Noorman-Den Uyl (PvdA) vroeg om nadere toelichting op de wijze waarop in de wet omgegaan wordt met de geheimhoudingplicht in relatie tot gemeenteraadsleden.

De in artikel 65 van de WWB geregelde geheimhoudingsplicht is ook van toepassing op raadsleden die bijvoorbeeld in het kader van hun werkzaamheden voor de gemeentelijke rekenkamer of een raadscommissie inzage krijgen in dossier van individuele personen. In dit artikel is geregeld dat het iedereen verboden is om informatie die in het kader van werkzaamheden bij de uitvoering van deze wet verkregen is over personen of zaken van personen, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is, dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.

In aanvulling daarop geldt voor raadsleden dat zij daarnaast ook de eed/verklaring op grond van artikel 14 van de Gemeentewet afleggen, waar ze zweren/beloven alle wetten na te komen.

Gewetensbezwaren

De heer Van der Vlies (SGP) vraagt welke inhoudelijke argumenten er zijn om niet in te stemmen met het amendement waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat «gewetensbezwaren» een grond zijn om algemeen geaccepteerde arbeid te weigeren. Op deze vraag wordt hieronder nog eens expliciet ingegaan.

Een beroep op gewetensbezwaren, is naar mijn opvatting geen ongeclausuleerd recht, dat elke cliënt toekomt. Uitgangspunt blijft dat alle algemeen geaccepteerde arbeid aanvaard moet worden. De gemeente, in casu het college van B&W bepaalt in eerste instantie de reikwijdte van dit begrip, en de toepassing van de criteria in individuele situaties. In tweede instantie toetst eventueel de rechter, wanneer het komt tot een beroepsprocedure. Bij deze beoordeling kunnen gewetensbezwaren een rol spelen, maar dan alleen als onderdeel van een complex van afwegingen, waarbij tevens gekeken wordt naar bijkomende omstandigheden, zoals de inspanningen die betrokkene heeft gedaan om werkloosheid te vermijden, of een andere baan te vinden. Ook zal over het algemeen bekeken worden, hoeveel mogelijkheden iemand heeft om op korte termijn een andere, algemeen geaccepteerde baan te vinden. Met andere woorden: «het werkloosheidsrisico» vormt een belangrijk criterium. In dit opzicht wijkt de context van het begrip «algemeen geaccepteerde arbeid» niet wezenlijk af van de term «passende arbeid» zoals dat tot op heden werd gehanteerd. Het is precies deze individuele afweging, waarin het oordeel van de gemeente een belangrijke rol moet spelen, die centraal staat in de (toelichting op de) WWB (TK 28 870, nr. 3, artikelsgewijze toelichting § 1.1, art. 6, pg.35). Ik wil aan dit principe geen afbreuk doen. Een in de wettekst geformuleerd beroep op gewetensbezwaren, zou de bewegingsvrijheid van de gemeente te veel belemmeren, en kunnen leiden tot extra bezwaar- en beroepsprocedures. Voorts werpt dit de vraag op waarom een beroep op gewetensbezwaren wel expliciet geformuleerd zou moeten worden als onderdeel van de hierboven geschetste individuele afweging, en andere aspecten die desgewenst eveneens bij de afweging betrokken kunnen worden, zoals de gezinssituatie, deelname aan een traject etc. niet. Tot slot wijs ik erop, dat een begrip als «gewetensbezwaren» sterk persoonlijk gekleurd is en daarmee moeilijk te definiëren, waardoor de door de SGP-fractie gewenste uniformiteit in de praktijk niet goed te realiseren is. Vanzelfsprekend staat voor betrokkene altijd de weg van de bezwaar en beroepsprocedure open.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Naar boven