28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlenging van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 14 juli 2003

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

1. INLEIDING

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Alvorens in te gaan op de beleidswijzigingen ten gevolge van het voorstel hebben deze leden er behoefte aan in te gaan op de rechtsplicht van de overheid ten aanzien van de bijstand.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de eigen verantwoordelijkheid van de burger voor de voorziening in het bestaan van zichzelf en zijn of haar gezin. De overheid heeft de plicht betrokkene zo mogelijk zelf in staat te stellen zelfstandig in zijn bestaan te voorzien. Ook bij dreigend verlies van de mogelijkheid tot zelfstandige voorziening in het bestaan heeft de overheid haar taak tot bijstand. De meest voor de hand liggende bestaansvoorziening is algemeen geaccepteerde arbeid, toch merken deze leden op dat dit niet de enige normale bestaansvoorziening behoeft te zijn.

Op basis van deze verantwoordelijkheden kent dit wetsvoorstel een plicht tot arbeidsinschakeling vormgegeven in de sollicitatieplicht en een aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling door reïntegratie. Het uiteindelijke doel moet daarbij altijd een volledige participatie in de maatschappij zijn. Samengevat vormt dit de eerste doelstelling van de wet: werk.

De tweede overheidstaak strekt ertoe om inkomensondersteuning in de vorm van bijstand te bieden daar waar geen andere voorzieningen beschikbaar zijn en er geen zelfstandig bestaan mogelijk is. Het gaat er daarbij om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, ingeval de normale bestaansvoorzieningen niet of ontoereikend functioneren. In het gehele complex van bestaanvoorzieningen heeft de financiële bijstand een complementair karakter en neemt zij de laatste plaats in; na de bijstand is er geen voorziening meer.

Het beantwoorden van de vraag in welke gevallen en tot welke mate bijstand moet worden verleend kan slechts plaatsvinden op grond van een oordeel over de individuele situatie van betrokkene. De uitvoering moet dus optimaal rekening houden met de individuele omstandigheden en de mogelijkheden van de persoon.

De persoon zal in het geheel van zijn relatie tot zijn omgeving moeten worden gezien en met name ook in relatie tot het gezin waartoe hij of zij behoort. De mate van bijstandverlening is afhankelijk van de gezamenlijke middelen van de gezinsleden en van de gezamenlijke behoeften. Het gezin ofwel huishouden is immers een zelfstandige economische eenheid. Indien de behoeften gelijk zijn, maar er zoals bij de categoriale regelingen geen rekening gehouden wordt met de individuele situatie, betekent het toekennen van een gelijke uitkering in feite rechtsongelijkheid. Samengevat vormt dit de tweede doelstelling van de wet: financiële bijstand.

Daar waar dit voorstel spreekt over werk en bijstand worden deze beide doelstellingen reeds onderkend in de bijstandswet, zoals die in 1962 werd ingediend door de KVP-ministers Klompé en Veldkamp. Zij het, dat deze twee doelstellingen daar worden vervat onder de noemer bijstand. De maatschappelijke ontwikkelingen maken het, naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie noodzakelijk, dat het element werk nader wordt geëxpliciteerd.

Resumerend beoogt het wetsvoorstel meer dan voorheen bijstandsgerechtigden te activeren tot intrede of herintrede in betaald werk. Uitgangspunt is dat mensen daarbij een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het principe «werk boven inkomen» staat voorop. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de overheid de taak heeft om mensen te helpen bij het zoeken naar werk als dat niet op eigen kracht lukt.

Bovendien is het een wezenlijke taak van de overheid om diegenen die (nog) niet in staat zijn om zelfstandig (in voldoende mate) in hun levensonderhoud te voorzien met een inkomen te ondersteunen. De leden van de CDA-fractie vinden het daarbij van groot belang dat mensen met respect benaderd worden.

Vanuit het CDA-beginsel van de gespreide verantwoordelijkheid kunnen de leden van de CDA-fractie van harte instemmen met het voornaamste uitgangspunt van het wetsvoorstel. Dit uitgangspunt houdt in dat aan de gemeente een meer centrale verantwoordelijkheid wordt gegeven om mensen te ondersteunen bij het vinden van werk en/of het ondersteunen met een inkomen. Dat gaat gepaard met een vergrote beleidsruimte enverantwoordelijkheid voor gemeenten, zij kunnen immers het meest gericht het benodigde maatwerk bieden. Gemeenten kunnen samen met andere lokale/regionale partners meer inzicht verkrijgen in de arbeidsmarkt en in de positie van mensen en specifieke groepen. Zo zien deze leden veel meer voordelen in het neerleggen van de verantwoordelijkheid bij de gemeenten, dan in een sterke centrale verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Tegelijkertijd zijn deze leden van oordeel dat de rijksoverheid de normen voor het inkomensbeleid moet blijven bepalen. Gemeenten zullen dan ook de volledige budgetverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand gaan krijgen. Gemeenten die een besluit tot ondersteuning bij reïntegratie of bijstand (inkomensondersteuning) nemen dienen ook de financiële gevolgen van een zodanig besluit te dragen. Ze worden daardoor meer alert op het nemen van de juiste beslissing. De leden van de CDA-fractie onderschrijven in principe deze beleidswijzigingen. Gemeenten moeten wel in de juiste positie verkeren of worden gebracht om die 100% budgettaire verantwoordelijkheid te dragen. Parallel hieraan zal vereenvoudiging van regelgeving en deregulering plaats moeten vinden.

De leden van de CDA fractie herkennen een aantal voor haar aangelegen punten in het voorliggende wetsvoorstel.

Het eerste herkenbare punt is dat de Rijksoverheid primair verantwoordelijk behoort te zijn voor het inkomensbeleid. De bijzondere bijstand moet zijn bijzondere karakter terug krijgen, daartoe wordt het categoriaal gemeentelijk inkomensbeleid afgeschaft. Gemeenten zijn bij uitstek in staat om maatwerk te leveren als het gaat om de bestrijding van armoede. Voor gemeenten ligt er dan ook een ondersteunende taak als het gaat om mensen die langdurig van een laag inkomen moeten leven. Deze leden zien dit in samenhang met de door haar gewenste invoering van inkomensafhankelijke kostenmaximering voor wonen, zorg en kinderen.

Het tweede voor het CDA herkenbare voornemen is dat de gemeentelijke financiering van het Fonds Werk en Inkomen wordt verhoogd. Hierdoor krijgen gemeenten een groter financieel belang bij een doelmatige uitvoering van de bijstandsregelingen. Dit leidt er toe dat gemeenten een betere kosten-baten afweging kunnen maken, waarbij kosten voor het terugdringen van bijstanduitgaven worden vergeleken met te verwachten opbrengsten. Naar verwachting van deze leden leidt dit tot een gerichter activeringsbeleid en een verbetering van de fraudebestrijding. Met uitvoeringsorganisaties dienen goede prestatieafspraken te worden gemaakt.

Het voornemen de diverse arbeidsmarktmiddelen om te zetten in vrij in te zetten reïntegratiebudgetten voor gemeenten, is ook een voor het CDA herkenbaar punt. Zo kan door een gemeentelijk activerend arbeidsmarktbeleid optimaal maatwerk worden geleverd bij de begeleiding van betrokkenen naar regulier werk. Daarbij past ook het omzetten van gesubsidieerde arbeid in reguliere banen, zodat mensen perspectief geboden kan worden.

De leden van de CDA-fractie herkennen tenslotte zowel het streven naar beter evenwicht tussen rechten en plichten van burgers en gemeenten met een hernieuwd appél op de eigen verantwoordelijkheid, alsook het streven naar deregulering en vereenvoudiging.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornoemde wetsvoorstel. Deze leden hebben waardering voor de bereidheid van de regering om over te gaan tot verregaande decentralisatie, deregulering en ontschotting van de bijstandswet en de Wet Inschakeling Werkzoekenden (hierna: WIW). Een concept waarin de wijze van sturing door de rijksoverheid op taken die door een andere overheid worden uitgevoerd fundamenteel gewijzigd wordt, past in deze tijd. Het roestvrij stalen harnas van verfijnde nadere regelgeving past niet meer. Deze regelgeving die de gemeenten in de doeltreffendheid van hun functioneren belemmerde, met name de Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften (hierna: RAU) en de Monitor Scholing en Activering, heeft zich ook aan het zicht van de Kamer onttrokken.

Het feit dat de Raad van State in zijn advies het op één na zwaarste negatieve advies heeft gegeven is veelzeggend voor de kwaliteit van het – naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie – onvoltooide en onvoldoende doordachte wetsvoorstel. Een wetsvoorstel dat wel in potentie mogelijkheden heeft, zo menen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben zeer kritische vragen over de uitwerking van het concept, de positie van de klant, het volume en het instrumentarium voor werk, het principe dat werk moet lonen, de ruimte voor armoedebestrijding en minimabeleid, de mogelijkheden voor schuldhulpverlening, de wijze van financiering, de invoering en overige aspecten. Daarnaast beschouwen de leden van de PvdA-fractie het als een zeer ernstig feit dat instemming met het wetsvoorstel in zijn huidige vorm van nagenoeg alle relevante en betrokken organisaties ontbreekt. Het maatschappelijke draagvlak en de instemming van belanghebbenden zijn bij een zeer verstrekkend wetsvoorstel als het onderhavige van eminent belang om een goede invoering en uitvoering mogelijk te maken. Het komt deze leden voor dat de voorbereiding van het wetsvoorstel te overhaast, te weinig doordacht en onvoldoende afgestemd tot stand is gekomen.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering dan ook nadrukkelijk om zich bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel open te stellen voor aanpassingen die dienstbaar zijn aan het draagvlak voor het wetsvoorstel onder belanghebbenden. Het gaat dan om de eenduidige uitwerking van het wetsvoorstel, verbeteringen daar waar sprake is van strijdige prikkels voor cliënten en de gemeenten, het versterken van kansen voor de cliënt, het opheffen van beperkingen van mogelijkheden van gemeenten om mensen efficiënt en doelmatig naar arbeid toe te leiden en mensen in het kader van armoedebestrijding en minimabeleid effectief te helpen met activering schuldhulpverlening en zorg.

Deze leden wijzen de regering er op dat de voorgenomen bezuinigingen de gemeenten op alle drie de werksoorten (werkdeel, inkomensdeel en bijzondere bijstand) in de Wet werk en bijstand (hierna:WWB) zeer ernstig zullen beperken in hun taak. Deze maatregelen staan haaks op de toenemende werkloosheid, de te voorziene sterke groei van het aantal bijstandklanten vanwege de conjunctuur en het voorgenomen rijksbeleid.

Het heeft deze leden ook bevreemd dat besparingen worden ingeboekt lang voordat deze kunnen worden gerealiseerd, namelijk pas na de volledige invoering van de wet.

Als de regering de oprechte wens heeft om de invoering van de WWB succesvol te laten zijn, dan zal niet alleen de invoeringsdatum en het verdeelsysteem aangepast moeten worden, maar zijn ook aanpassingen noodzakelijk bij de genoemde knelpunten, zo menen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie steunen de gedachte van decentralisatie en deregulering, hoewel dat natuurlijk geen doel op zichzelf is. Deregulering en decentralisatie staan ten dienste van het doel van de Bijstandswet namelijk uitvoering geven aan artikel 20, tweede lid (aanspraken op sociale zekerheid) en derde lid (recht op bijstand van overheidswege) van de Grondwet. Centraal staat, naar het oordeel van de PvdA-fractie, het recht op bijstand van overheidswege voor hen die niet zelf in hun onderhoud kunnen voorzien. Met grote instemming van de PvdA-fractie werd in de nieuwe Algemene bijstandswet van 1996 het recht op bijstand breder gedefinieerd dan het voorzien in inkomen alleen. Werk gaat voor inkomen. Datzelfde uitgangspunt is ook gekozen in de aanpak van armoedebestrijding in 1995. Bijstandsverstrekking is sindsdien primair gericht op het verwerven van arbeid en daarnaast het bieden van een inkomenswaarborg. De Raad van State gaf dat al aan. De SUWI-wetgeving is met een zelfde visie tot stand gekomen. Bij de bijstandsverlening is het evenzeer van belang om vast te stellen dat er sociale activering is voor hen voor wie betaalde arbeid op afzienbare termijn geen begaanbare weg is vanwege sociale of maatschappelijke oorzaken of een arbeidshandicap. Voorts vormt dienstverlening zoals budgetteren, armoedebestrijding en schuldhulpverlening een wezenlijk onderdeel van bijstandsverstrekking. Onderschrijft de regering deze interpretatie van het grondwetsartikel? Waarom heeft de regering in de aanhef van de wet niet verwezen naar de opdracht die het grondwetartikel de regering geeft?

Met «de 1990 maatregel» werd voortaan van vrouwen verwacht dat zij vanaf hun 18e jaar economisch zelfstandig zouden zijn. Daarop zijn ook de volksverzekeringen en sociale verzekeringswetgeving aangepast. Zou naar het oordeel van de regering in de WWB het beginsel moeten worden opgenomen dat van een ieder participatie mag worden verwacht? Of volstaat de sollicitatieplicht? De leden van de PvdA-fractie vragen naar de opvatting van de regering. Immers sollicitatieplicht is niet hetzelfde als activering en participatie.

Daarnaast stellen de leden van de PvdA-fractie een aantal fundamentele vragen. Welke verantwoordelijkheid heeft en houdt de rijksoverheid voor de uitvoering van het recht op bijstand dat in de grondwet gewaarborgd is? Hoe wil de regering zich verantwoorden over het gevoerde beleid? Is de regering het eens met de stelling van de Algemene Rekenkamer (ARK-onderzoek naar alleenstaande ouders in de bijstand) dat de minister niet alleen systeemverantwoordelijk blijft na decentralisatie via de WWB maar ook resultaatverantwoordelijk, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke doelstellingen verbindt de regering hieraan?

Is de regering van mening dat ook de WWB in medebewind wordt uitgevoerd, vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering het voornemen heeft geuit om de gemeenten te beperken in de verhoging van de gemeentelijke belastingen na de afschaffing van de Onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor gebruikers. Kan de regering uitleggen hoe een voorgenomen maatregel om de gemeenten te beperken in de wijze waarop zij hun belasting gebied inrichten zich verhoudt tot het grondwettelijk recht de eigen financiële huishouding in te richten.

De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel werk en bijstand. Deze leden onderschrijven volkomen hetgeen de regering in haar inleiding van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heeft opgeschreven, te weten: «Iedere Nederlander hier te lande wordt geacht zelfstandig in zijn bestaan te kunnen voorzien door middel van arbeid. Als dit niet mogelijk is en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, heeft de overheid de taak hem te helpen met het zoeken naar werk en, zo lang met werk nog geen zelfstandig bestaan mogelijk is, met inkomensondersteuning. Deze verantwoordelijkheid vormt het sluitstuk van een activerend stelsel van sociale zekerheid». De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat met de implementatie van onderhavig wetsvoorstel bovenstaand uitgangspunt veel beter tot zijn recht zal laten komen.

Hoewel deze leden de uitgangspunten van de wet onderschrijven hebben zij toch een aantal opmerkingen en vragen aan de regering. Deze zijn in de volgende hoofdstukken van het verslag opgenomen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het wetvoorstel Wet werk en bijstand. De leden missen concrete en gekwantificeerde doelstellingen van dit wetsvoorstel, en dat betreuren zij. Zonder doelstellingen is, een aantal jaren na inwerkingtreding van de wet immers niet te beoordelen of de effecten in de praktijk wenselijk en voldoende zijn.

Zo vernemen zij graag welke bijdrage voorliggend wetsvoorstel zal leveren aan de bestrijding van armoede in Nederland, en zien hiervoor meetbare en afrekenbare doelstellingen geformuleerd. Hetzelfde geldt voor het aantal huishoudens op of onder het minimum in 2007, het aantal mensen dat dankzij reïntegratie-inspanningen van hun gemeente een betaalde baan heeft gevonden en het aantal mensen dat doorstroomt van een gesubsidieerde baan naar een regulier betaalde baan.

De financiële verantwoordelijkheid voor de verlening van bijstand en de bekostiging van reïntegratie van bijstandsgerechtigden komt volledig bij de gemeenten te liggen, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Zij vragen een nadere onderbouwing van de keuze voor deze vergaande decentralisatie en een inschatting van de gedragseffecten bij gemeenten. De leden vrezen dat de doelstelling om te besparen op de uitgaven aan bijstandsverlening en reïntegratie de doelstellingen van bestrijding van armoede en maximale ondersteuning bij het activeren van bijstandsgerechtigden zal overschaduwen. Deze vrees wordt versterkt door de grote vrijheden die gemeenten krijgen als het gaat om de invulling van hun reïntegratieverplichting. Idem waar het de vaststelling van de hoogte van de uitkering betreft, welke gemeenten immers mogen koppelen aan subjectieve criteria, zoals de mate van inspanning van de cliënt. De leden van de fractie van GroenLinks vragen daarom waarom er in voorliggend wetsvoorstel niet voor is gekozen om op deze twee aspecten, reïntegratieverplichting en hoogte van de uitkering, landelijke criteria te formuleren.

De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennis genomen van het voorliggende, belangrijke wetsvoorstel.

Deze leden kunnen in hoofdlijnen de onderliggende doelstellingen van dit wetsvoorstel onderschrijven; de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van mensen; een grote verantwoordelijkheid van gemeenten zowel financieel, beleidsmatig als uitvoeringstechnisch; minder en eenvoudiger regels.

Voor deze leden moet de cliënt centraal staan. De leden van de D66-fractie onderkennen dat duurzame, betaalde arbeid nog steeds de beste manier is om niet in armoede te geraken. Tegelijkertijd menen deze leden dat ook onderkend moet worden dat er mensen zijn die daartoe (nog) niet in staat zijn en waarvoor een goed en een solide vangnet moet zijn.

De leden van de D66-fractie onderschrijven van harte de doelstelling van het wetsvoorstel om te komen tot deregulering, ontschotting en decentralisatie. Gemeenten worden nu belemmerd in het kunnen bieden van maatwerk aan hun burgers door een veelvoud aan regelgeving, complexe systemen voor verantwoording en budgettaire schotten.

De leden van de D66-fractie stemmen daarom van harte in dat met dit wetsvoorstel veel administratieve rompslomp voor de gemeentelijke sociale diensten komt te vervallen en dat de beleidsruimte die gemeenten krijgen wordt vergroot, zodat daadwerkelijk maatwerk kan worden geboden.

Deze leden wijzen op de keerzijde van maatwerk, namelijk ongelijkheid. De vraag rijst in hoeverre de hierdoor ontstane rechtsongelijkheid tussen gemeenten gerechtvaardigd en verdedigbaar zal zijn.

De leden van de D66-fractie zien in dit wetsvoorstel kansen (grotere verantwoordelijkheid voor burger en gemeente, minder en eenvoudiger regels) maar ook risico's, met name voor gemeenten (volledige budgettering van de bijstand en van de gemeentelijke reïntegratiemiddelen). In deze baten- en kansenanalyse moet een evenwichtige balans liggen.

Deze leden vragen in hoeverre de beoogde doelstellingen met dit wetsvoorstel worden gehaald en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen die in de verschillende hoofdstukken van het verslag worden uiteengezet.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met weinig enthousiasme kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij kunnen weinig waardering opbrengen voor de enorme spoed waarmee de regering dit omvangrijke en op onderdelen omstreden wetsvoorstel wil behandelen. Gelet op alle zeer kritische en soms ronduit negatieve commentaren van zowel de Raad van State als de gemeenten en de betrokken maatschappelijke organisaties zouden zij het buitengewoon onverstandig vinden als wordt vastgehouden aan inwerkingtreding per 1 januari 2004. Deze leden hebben de indruk dat de budgettaire doelstellingen het hier winnen van het gezonde verstand. Als zij het mis hebben, nodigen zij de regering uit hen ervan te overtuigen dat dat het geval is.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat voor het nu voorliggende wetsvoorstel nog bijzonder weinig draagvlak bestaat. In de eerste plaats is de ronduit afwijzende opstelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en ook tal van individuele gemeenten opvallend. Daarnaast laten ook de Raad voor de financiële verhoudingen, Divosa, de FNV en het CNV, cliëntenorganisaties, de Chronisch zieken en Gehandicapten-raad (hierna; CG-raad) en andere min of meer direct betrokken organisaties zich in hoofdzakelijk negatieve bewoordingen uit over het wetsvoorstel. Wat opvalt in de commentaren, zeker ook van de VNG, die geacht wordt de belangen te vertegenwoordigen van de overheden die de wet zullen moeten uitvoeren, en de Raad voor de financiële verhoudingen, zijn de stevige kwalificaties. Wie termen als «onmogelijk», «onverantwoord», «onaanvaardbaar»,«onverstandig» en «onrechtvaardig» gebruikt in zijn commentaar op een wet heeft kennelijk wel heel fundamentele en zwaarwegende bezwaren. Deze leden vragen welke gevolgen dit heeft voor de opstelling van de regering. Sluit het niet tegen beter weten in de ogen voor zoveel kritische commentaren?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. Dit wetsvoorstel is vanwege zijn aard en complexiteit van groot direct belang voor de portemonnee van alle uitkeringsgerechtigden in de bijstand, maar ook voor mensen in een WIW of een Instroom/Doorstroom (hierna: I/D)-baan.

De leden van de SGP-fractie steunen in hoofdlijnen het doel van de wet, namelijk dat de burger waar mogelijk zijn inkomen verwerft door eigen arbeid, zodat hij slechts financieel afhankelijk is van de overheid zolang en voorzover hij niet zelf kan voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. De aan het woord zijn de leden benadrukken de eigen verantwoordelijkheid van de burger om zelf in zijn inkomen te voorzien. Daarnaast wijzen deze leden ook op het grote belang van familie en kerkelijke instellingen voor het verlenen van bijstand. Tenslotte komt ook de overheid in beeld. De aan het woord zijnde leden zien de overheid als een «schild voor de zwakken» en beschouwen het daarom als een groot voorrecht dat elke burger die niet in eigen inkomsten kan voorzien een uitkering wordt verstrekt.

Hoewel de leden van de SGP-fractie het doel van het wetsvoorstel steunen, hebben ze over een aantal onderdelen nog een aantal vragen. Deze zijn in de volgende hoofdstukken van het verslag verwerkt.

2 ALGEMEEN

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de regering dat rechten en plichten in het kader van de wet duidelijk moeten zijn.

Het valt op dat daar waarin de grondwet de individuele Nederlander die in nood verkeert centraal stelt en van een recht op bijstand van overheidswege spreekt, de regering zich in het wetsvoorstel richt op de gemeenten en de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de uitvoering van de bijstand. Zou de positie van de cliënt in het verwerven van arbeid, en het krijgen van ondersteuning, niet centraal moeten staan, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering meent dat er kwaliteitscriteria voor de uitvoering van de wet moeten zijn, waarmee de rechten van cliënten worden vastgelegd, opdat zij optimaal van de springplank bijstand gebruik kunnen maken?

Het heeft de leden van de PvdA-fractie verbaasd dat de positie van de klant niet gebruikt is om een beter evenwicht in rechten en plichten weer te geven in een nieuwe regelvrije omgeving. Regels om de gemeenten van overheidswege voor te schrijven hoe te handelen, worden afgeschaft. Dat is een goede zaak, zo menen deze leden. Daarvoor in de plaats behoort een goed evenwicht te komen in de balans van rechten en plichten van de cliënten en van de gemeenten. Immers, die balans houdt de gemeente scherp en het publieke debat in de raad wint aan kwaliteit als cliëntenorganisaties en maatschappelijke organisaties zichtbaar en hoorbaar zijn. Daarvoor moeten ook aan de kant van cliënten en cliëntenorganisaties rechten worden geformuleerd om tegengas te kunnen geven en gehoord te worden. Immers, aan de huidige bepalingen in de Algemene bijstandswet inzake cliëntenparticipatie worden door te veel gemeenten marginaal invulling geven. Wat is de visie van de regering op deze overwegingen? Is de regering bereid op onderdelen aanpassingen te maken?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat in de wet het recht op adequate informatie voor cliënten opgenomen zou moeten worden. De hulp van de gemeente om informatie bij derden te krijgen is overigens wel gewaarborgd, maar het recht op een passend aanbod niet, noch het recht op voorzieningen die belemmeringen van arbeidstoetreding opheffen (kinderopvang, adequate scholing). En wat te denken van de mogelijkheid tot een trekkingsrecht op faciliteiten en voorzieningen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Is de regering bereid aanpassingen aan te brengen?

De leden van de PvdA-fractie vragen om de cliëntenparticipatie beter te waarborgen in het wetsvoorstel. De cliëntenraad zou gehoord moeten kunnen worden door de gemeenteraad Veel gemeenten staan dat tot op heden niet toe. Het verslag van de cliëntenraad zou als openbaar stuk door de gemeenteraad moeten worden behandeld. De gemeenten zou de cliëntenraden en maatschappelijke organisaties om advies moeten vragen over de te maken verordeningen en deze adviezen in openbaarheid moeten bespreken.

Vastgelegd zou kunnen worden het recht om gehoord te worden en gevraagd en ongevraagd adviezen te geven. Wat is de visie van de regering hierop?

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering een opsomming kan geven van alle instrumenten die de cliënt in de huidige situatie en in het wetsvoorstel ten dienste staan om optimaal met eigen inspanning aan het werk te komen? Welke rechten hebben cliënten op deze voorzieningen? Welke plichten hebben de gemeenten om deze voorzieningen te verstrekken? Welke van de instrumenten zijn speciaal gericht op het verwerven van duurzame arbeid? Welke instrumenten houden een beloning in zich zoals «werken moet lonen»?

De passage waarin de regering stelt «dat de hoogte van de uitkering wordt gekoppeld aan het getoonde verantwoordelijkheidsbesef en aan het nakomen van verplichtingen», roept vragen op bij de leden van de PvdA-fractie. Immers, elders zegt de regering dat aan de hoogte van de uitkeringen in dit wetsvoorstel niet getornd wordt. Dit lijkt inconsistent. Het kan zijn dat de regering bedoelt dat de Wet boeten en maatregelen wordt vervangen door een sanctiesysteem van kortingen op de uitkering. Als dat wordt bedoeld dan vinden de leden van de PvdA-fractie dat de regering onnodig verwarring zaait. Graag willen zij duidelijkheid omtrent de bedoeling van de regering. Want als het werkelijk zo is dat per gemeente een verschillend beleid mogelijk is over de hoogte van de uitkering, hoe verhoudt zich dat met de Grondwet waarin staat dat mensen in gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden (artikel 1, Grondwet). Is een gemeentelijke verordening, als het om een grondrecht gaat een wettelijk instrument van voldoende waarde om in gelijke gevallen mensen ongelijk te behandelen?

Deze leden vragen om een uitvoerige toelichting vanwege de wetgeschiedenis en de komende jurisprudentie.

Is met de invoering van deze wet het verstrekken van een bijstandsuitkering onderdeel geworden van het voeren van de eigen financiële huishouding van de gemeenten? Wordt de uitkering dan gezien als een overeenkomst onder voorwaarden? Hoe verdraagt zich dat met het grondwetsartikel over het recht op bijstand, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Deze leden vragen een onderbouwing van het nieuwe sanctiesysteem in de bijstand.

Hoe verhoudt zich dit tot de vierde tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) die de regering heeft voorbereid? Gaat voor de bijstand blijvend een ander sanctie regime heersen dan in de andere sociale zekerheidswetten? Of heeft de regering andere maatregelen in voorbereiding?

De leden van de PvdA-fractie menen dat de omslag naar een uitvoering gericht op uitstroom en reïntegratie reeds is gemaakt, maar dat het van groot belang is dat de belemmeringen die vooral door rijksregelgeving worden opgeworpen, worden opgeruimd. Graag zien zij een reactie van de regering tegemoet.

De regering zegt dat zij de systematiek van centrale, door het Rijk opgelegde normen wenst te handhaven. De leden van de PvdA-fractie stemmen daarmee in. Wel wordt het systeem van een vaste basisnorm en een toeslag voor die cliënten die een woning delen en de kosten van wonen met andere kunnen delen of anderszins geen of aanzienlijk minder woonkosten hebben gehandhaafd. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom dat systeem wordt gehandhaafd. Immers, de reden van het systeem norm plus toeslagen was dat de gemeenten zelf 100% verantwoordelijk werden voor de toeslag en de norm konden declareren. Nu de gemeenten voor de volledige uitkering 100% verantwoordelijk zijn, vervalt een separate financiering en administratie van de toeslag. Indien in de wet geen separate norm zou worden opgenomen voor een niet-alleenwonende, kan met een bepaling worden volstaan dat de gemeente de uitkering met een maximum van 20% punt mag korten indien woonlasten geheel ontbreken of een gedeelte daarvan, indien kosten gedeeld kunnen worden. Deze vereenvoudiging zou veel van de huidige verwarring over de bijstandnorm de wereld uithelpen en leidt tot substantiële vereenvoudiging. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een reactie en om deze optie te onderzoeken.

Het voornemen om de gemeenten alleen verstrekking van individuele bijzondere bijstand toe te staan, bevreemd de leden van de PvdA-fractie in hoge mate. Immers, juist de categoriale bijstand heeft de gemeenten een instrument opgeleverd waarmee bureaucratie tegen wordt gegaan. Het ontgaat deze leden waarom wel 65-plussers gebruik kunnen blijven maken van de categoriale bijstand, maar chronisch zieken en minima met kosten voor kinderen niet. Immers, categoriale bijstand biedt de mogelijkheid om zonder bonnetjes en met een forfaitair bedrag een ondersteuning te geven in kosten waarin het inkomen onvoldoende voorziet en waarvoor het Rijk tot op de dag van vandaag wel erkent dat deze kosten er zijn, maar niet in staat is, bijvoorbeeld in de fiscaliteit daarvoor voorzieningen te treffen. Natuurlijk is inkomenspolitiek voorbehouden aan het Rijk. Juist daarom werd in het wetsvoorstel Lang-laag de categoriale bijstand verstrekking beperkt tot een drietal doelgroepen, waarbij de hoogte van de verstrekking via een convenant van rijk, gemeente en sociale alliantie zou worden vast gesteld. Daarin hadden alle partijen bewilligd. De leden van de PvdA-fractie dringen er bij de regering op aan het behoud van categoriale bijstand voor chronisch zieken en kosten van kinderen opnieuw in overweging te nemen en vragen de regering om een reactie.

Opgemerkt moet worden dat de halvering van het budget voor bijzondere bijstand de klok terugdraait naar 1996. De leden van de PvdA-fractie achten deze handelswijze van de regering beschamend.

De leden van de PvdA-fractie stemmen in met de overweging van de regering dat er een directe relatie is tussen de beleidsmatige verantwoordelijkheden voor de gemeenten en de mate van financiële verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zij vragen zich vervolgens juist daarom ook af of de balans tussen de beleidsmatige verantwoordelijkheden van de gemeenten en het thans opgenomen financieel risico van 17 000 euro per cliënt wel in evenwicht is. Ook hebben deze leden aarzeling bij het volume (10% van het gehele budget) van het eigen risico van de gemeenten in verhouding tot het draagvlak van de gemeenten binnen de eigen begroting. Bestaat er niet het risico van zware fondsvorming en buffers die de lasten op de schouders van burgers in individuele gemeenten zouden bezwaren, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar een reactie op het onderzoek van Nyfer «Budget voor de bijstand» (juni 2003 Bruijnzeel e.a.). Zij vragen de regering om een reactie op de analyse van het effect van de WWB op de gemeentelijke financiële huishouding. Zij vragen tevens om een reactie op alle aanbevelingen van Nyfer.

Ook hebben de leden van de PvdA-fractie aarzelingen bij de wijze waarop het macrobudget wordt vastgesteld en de waarborgen die conjuncturele invloed zouden beperken.

Het ontgaat deze leden waarom iedere individuele klant voor de volle rekening van de gemeente zou moeten komen. Immers, lokale of regionale niet beïnvloedbare factoren leiden tot snelle en forse uitgaven die de gemeente onvoldoende zelf kan beïnvloeden. Deze kritiek wordt ook door de Raad van State, de Raad voor de financiële verhoudingen en de VNG gedeeld.

Ter illustratie: zo'n 60 klanten extra zijn goed voor een jaarlijkse extra uitgaven van 1 miljoen euro. In de maand mei 2003 zijn 14 000 mensen in de WW terechtgekomen. Een substantieel deel van die WW-gerechtigden zal na enige tijd in de Algemene bijstandswet terechtkomen. Daar kan de gemeente niets aan doen. Die instroom gaat zo snel dat het denkbaar is dat de gemeenten al in de problemen komen tijdens een lopend begrotingsjaar als zij de kosten moeten voorfinancieren, dan wel voor dat jaar niet vergoed krijgen. De leden van de PvdA-fractie zien graag een reactie hierop.

De kosten van de uitvoering van de Bijstandswet lopen evenals de bijzondere bijstand via het gemeentefonds. Daarover hebben de leden van de PvdA-fractie een tweetal vragen. De minister heeft vorig jaar toegezegd een eerdere toezegging over de doormeting van de kosten van uitvoering van de Algemene bijstandswet in het gemeentefonds aan de Kamer toe te zenden. Deze meting is tot op heden niet door de Kamer ontvangen. Met dit wetsvoorstel ontstaat urgentie op het beschikbaar komen van de gegevens. Deze leden verzoeken om de toezending voor 15 augustus 2003 van de doormeting van de bijstandsuitvoeringskosten van de gemeenten die in 1996 op 5000 gulden per bijstandscliënt werden geraamd. Wat is het huidige geïndexeerde tarief per bijstandsklant? Hoe wordt na invoering van het nieuwe financieringssysteem de huidige berekeningsystematiek gehandhaafd? Het uitvoeringsbudget is gedurende enige jaren bij een dalend bestand bevroren opdat goede uitstroom resultaten van gemeenten voor een aantal jaren een extra budget biedt voor verdere uitstroom activiteiten. Immers de gemeenten hebben verder nooit extra geld gekregen voor de extra inspanning die van hen gevraagd wordt op het gebied van uitstroom. Thans is het volume bijstandsgerechtigdengerechtigden stijgend. Worden de uitvoeringskosten opnieuw gekoppeld aan het aantal uitkeringsgerechtigden?

De leden van de PvdA fractie kunnen zich goed vinden in de systeemwijziging van de financiering, namelijk de omzetting van een bevoogdend en hoog gedetailleerd declaratiestelsel naar een systeem van budgetteren (het werken met forfaitaire bedragen). Maar de vormgeving van de prikkels van 17 000 euro per klant komt deze leden te fors voor. Deze leden nodigen de regering uit de vormgeving van de prikkels opnieuw te bezien. En wel op een zodanige wijze dat er een evenwicht is tussen de mate van beïnvloeding van het volume door de gemeente en de zwaarte van de prikkels. Graag zien zij een reactie van de regering tegemoet.

Deze leden ondersteunen de vereenvoudiging die met het vaststellen van een forfaitair bedrag beoogd wordt in de regelgeving tussen rijk en gemeente. Een separate vraag is dan in welke mate en op grond van welke overwegingen het budget wordt aangepast op volume en kostprijsmutaties. In theorie zou dat kunnen betekenen dat ieder willekeurig percentage van het budget gekozen kan worden waarbinnen de gemeenten zelf een risico dragen. De hoogte van dat percentage is door de regering niet beargumenteerd. De leden van de PvdA-fractie vragen welke reden op grond van welke berekeningen tot de keuze van 10% hebben geleid.

Waarom niet 5%?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Raad van State, de Raad voor de financiële verhoudingen, de VNG, Divosa en alle andere betrokken organisaties geen goed woord over hebben over het ontwikkelde verdeelmodel waar al 5 jaar aan wordt gewerkt. Nog steeds, zo bleek ook uit de hoorzitting van de Tweede Kamer van 13 juni jl., zijn er onverklaarbare verschillen tussen gemeenten. Een flinke reeks van gemeenten, die al een aantal jaren een goed en effectief uitstroom beleid hebben, scoren negatief in het verdeelmodel. Waarom heeft de regering niet overwogen om bij de invoering van het wetsvoorstel, dat met een enorme werkbelasting van de uitvoeringsorganisaties gepaard zal gaan, de bandbreedte van de hardheidclausule op 3,75% te zetten in plaats van 10%? Waarom heeft de regering gekozen voor een gefaseerde invoering? Waarom is niet gekozen voor het in de tijd aanscherpen van de hardheidscriteria? Zolang de regering nog niet in staat is lokale, regionale of sectorgewijze werkloosheidsfluctuaties in voldoende mate in het verdeelmodel te laten uitkomen, zal het hardheidcriterium zacht moeten zijn. Immers, de rekening voor een onvoldoende werkend verdeelmodel ligt bij de burgers van de gemeenten waarvoor het model onvoldoende is. Deze burgers zullen via bezuinigen op voorzieningen of de verhoging van de OZB voor eigenaren voor een sluitende begroting en rekening moeten zorgen.

Naar mate in de tijd het verdeelmodel verbetert zal het hardheidscriterium strakker kunnen worden gesteld. Wat is hierop de reactie van de regering.

De beoogde vereenvoudiging van de regelgeving heeft de warme instemming van de leden van de PvdA-fractie. Ook kunnen deze leden zich voorstellen dat de complexe Wet boeten en maatregelen in de huidige vorm verdwijnt. Al vragen deze leden wel of dat ook de bedoeling van de regering is als het gaat om de andere sociale zekerheids- en verzekeringswetten.

Wel constateren deze leden dat er spanning bestaat tussen het eerste grondwetsartikel dat mensen in gelijke omstandigheden gelijk behandeld worden door de overheid en de keuze om per gemeente een eigen sanctiesysteem vast te stellen. Bij eenzelfde feit kan dit namelijk variëren van geen sanctie of een waarschuwing bij de ene gemeente, terwijl in een andere gemeente de uitkering gedurende 3 maanden wordt ingehouden. Waar liggen voor de regering de grenzen en wat is de opvatting over die mogelijke ongelijke behandeling in normering van sancties?

De leden van de PvdA-fractie vragen wie naar het oordeel van de regering de poortwachterfunctie, waarvan de gemeenten financieel afhankelijk zijn, moet vervullen. Is dat het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente?

Deze leden vragen of voor een evenwichtig reïntegratiebeleid wel voldoende ruimte en middelen voor de gemeenten beschikbaar zijn, als de regering de gemeenten een 80% tot 100% aanbesteding voorschrijft. Graag zien zij een reactie van de regering tegemoet.

De regering stelt dat het toezicht op de uitvoering van de bijstand zich beperkt tot het rechtmatigheidtoezicht. De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister naast systeemverantwoordelijk ook resultaatverantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de WWB. Is de regering het ermee eens dat toezicht op en verantwoording van de doeltreffendheid van de wet integrale onderdelen zijn van de verantwoording van het gevoerde beleid op basis van deze wet? Kan de regering aangeven waarom toezicht op rechtmatigheid tijdens het uitvoeringsproces wordt uitgeoefend? Waarom wordt dat niet achteraf gedaan? Heeft de regering de indruk dat de accountants van gemeenten opgewassen zijn tegen de bredere taak die van hen gevraagd wordt, namelijk ook de toets op rechtmatigheid en doeltreffendheid van de bijstand? Kan de regering precies aangeven hoe de controle vanuit de Inspectie Werk en Inkomen (hierna: IWI) plaats vindt? Welke controle oefent de ministeriële accountantsdienst uit bij de uitvoering van de WWB, welke controle de gemeentelijke accountantdienst en welke controle de gemeentelijke Rekenkamer. Welke instantie controleert op dossierniveau? Komen er controle protocollen? Kan de regering daarvan voorbeelden geven? Hoe zal de regering controle uitoefenen op of verantwoording vragen over de kwaliteitsaspecten, randvoorwaarden, doelgroepen beleid zoals de Kamer dat formuleert, sluitende aanpak, uitstroom en resultaat van bijstandverstrekking? Te meer daar in het Nationaal actieplan armoedebestrijding de regering deze taken en het behalen van streefcijfers op zich heeft genomen. Op welke wijze en met welke informatie op welke momenten gaat de minister zich in de Kamer over het door gemeenten gevoerde beleid verantwoorden? Graag zien deze leden een overzicht van de regering tegemoet.

Hoe wordt het beleid ten aanzien van armoedebestrijding, schuldhulpverlening, budgettering, en categoriale bijstand verantwoord?

De leden van de PvdA-fractie menen dat de regering zich tot op heden uitermate vaag opstelt over de wijze waarop de uitvoering van de wet op rijksniveau verantwoord wordt. Zij vragen nadrukkelijk om meer duidelijkheid. Deze leden menen dat het definiëren van de verantwoordingscriteria onderdeel behoort te zijn van de wet. Al was het alleen maar omdat, indien niet vooraf vaststaat aan welke criteria de uitvoering – de gemeenten – moeten voldoen, de uitvoering altijd zal falen. Deze leden vragen van de regering een uitwerking van de meetpunten en kwaliteitscriteria ten aanzien van het doelgroepen beleid en de evenredigheidstoets op verschillende groepen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering precies kan aangeven welke bepalingen en wetsartikelen uit de SUWI-wetgeving niet meer in het onderhavige wetsvoorstel zijn op genomen en waarom?

De regering stelt dat transparantie van groot belang is voor de uitvoering van de WWB. De leden van de PvdA-fractie stemmen daarbij in. Het is ook daarom dat uit een oogpunt van wederkerigheid en een evenwicht van rechten en plichten voor de cliënten dat deze leden het volgende voorstel doen. Indien de gemeente in gebreke is bij de uitvoering van de WWB zou een tijdelijk ophoging van de uitkering een passende sanctie voor de gemeente, in casu B en W, kunnen zijn. Een raadcommissie of een externe onafhankelijke commissie zou daartoe kunnen besluiten. Een overheid van deze tijd moet niet bang zijn fouten te erkennen, zo menen deze leden. Is de regering het daarmee eens? Ook zou de wettelijke rente ontstaan door niet tijdige, of niet-juiste uitkeringen door de gemeente moeten worden betaald. Deze leden vragen de regering om een reactie op beide voorstellen.

Bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in december 2001 werd een motie 25 met algemene stemmen aangenomen. De motie vraagt om de uitwerking van het gelijkstellen van het tweedegraads bloedverwantschap met het eerste graadsbloedverwantschap in de bijstand en de Algemene Ouderdoms Wet. Kort gezegd komt het erop neer dat broers en zusters niet langer onderhoudsplichtig jegens elkaar zijn volgens de Algemene bijstandswet en Algemene Ouderdoms Wet en dat samenwonende broers en zusters geen gekorte uitkering meer krijgen. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering deze bepaling in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen.

Zowel de leden van de PvdA-fractie als de leden van de VVD-fractie constateren dat er in het wetsvoorstel geen concrete doelstellingen zijn geformuleerd.

Zij vragen of de regering kan aangeven wat nu de concrete meetbare doelstellingen van het wetsvoorstel zijn. Kan de regering een toetsingskader presenteren met daarin opgenomen een genormeerde set van prestatie-indicatoren, waardoor de uitrol en het succes van de wet beoordeeld kan worden en van een monitor kan worden voorzien? Kan de regering in een tabel de onderscheiden doelstellingen vertalen in genormeerde prestatie-indicatoren, waarbij 2002 als nulsituatie geldt?

De leden van de VVD-fractie merken daarnaast op dat het de controleerbaarheid van het beleid ten goede komen als de regering bijvoorbeeld termen als «zoveel mogelijk moet worden beperkt», «zo kort mogelijk verblijf», «evenwichtig reintegratiebeleid» worden belegd met genormeerde prestatie-indicatoren.

De leden van de VVD-fractie vragen in algemene zin in hoeverre de gemeenten in staat zijn het financieel risico van de budgettering te dragen. Dit gezien de oplopende werkloosheid en zeer waarschijnlijk daardoor een groter beroep op de bijstand. Daarnaast zal door de ingrepen in de WAO en WW het beroep op de bijstand zeer waarschijnlijk ook toenemen. Ook vragen deze leden hoe het objectiefverdeelmodel rekening houdt met het arbeidsvolume in de verschillende regio's, zoals bijvoorbeeld Oost-Groningen.

Naar de mening van de leden van de VVD-fractie betekent de wet een forse stelselwijziging van de bijstand en de reïntegratie. Deze aanpassing heeft grote impact op de lokale uitvoering van werk en inkomen. De invoering van de wet op 1 januari aanstaande lijkt daarom erg snel. Verwacht de regering geen grote problemen bij een zo snelle implementatie? Zijn de gemeenten in staat om zo snel de wet geïmplementeerd te hebben? Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de klant niet de dupe wordt van een te snelle invoering? En is het niet mogelijk om een aantal onderdelen van de wet op een later tijdstip in te voeren zodat de druk van het implementatietraject enigszins wordt verminderd? Of dat onderdelen van de vigerende bijstandswet als het gaat om de rechten en de plichten van de klant in een overgangsjaar blijven bestaan voor zover nog geen gemeentelijke verordening is vastgesteld?

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat er geen evaluatieparagraaf in de wet is opgenomen. Wel wordt in artikel 84 van de wet gesteld dat de wet na vier jaar zal worden geëvalueerd Dit is echter naar het oordeel van deze fractie niet voldoende. Volgens de VVD-fractie moet een voortgangsrapportage met een tussentijdse evaluatie minstens elk jaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Kan de regering voorzien in een evaluatieparagraaf in onderhavige wet? Hoe en met welke frequentie gaat de regering voorzien in voortgangsrapportages over de wet?

De leden van de VVD-fractie betreuren het – overigens samen met de leden van de Raad van State – dat er geen ervaringsgegevens zijn op grond waarvan een volledige budgettering van de bijstand getoetst zou kunnen worden. Zo ontbreekt een evaluatie van de 25% budgettering die er op dit moment al is. Wat is er aan informatie beschikbaar over de kwaliteit en effectiviteit van de uitvoering van de bijstandswet na invoering van de budgettering van 25% van de bijstandsuitgaven? Waarom heeft er nog geen evaluatie naar de budgettering van 25% van de bijstandsuitgaven, ondanks meerdere toezeggingen aan de Kamer, plaatsgevonden? Kan de Kamer een dergelijke evaluatie nog tegemoet zien?

Kan op basis van de jaarverantwoordingen van de gemeenten over het jaar 2001 een overzicht worden gepresenteerd van alle individuele gemeenten waarbij een confrontatie wordt gemaakt van het 25% budget van de gemeenten met de door de gemeenten verrichte bijstandsuitgaven? Wanneer wordt de evaluatie van de Algemene bijstandswet over de periode 2000–2003 aan de Kamer aangeboden? En zijn in deze evaluatie ook prestatie-indicatoren over de effectiviteit van de bijstandswet opgenomen?

De leden van de VVD-fractie vragen of er andere landen in Europa zijn die gebruik maken van een dergelijke manier van budgettering van hun sociale vangnet. Zo ja, wat zijn hun ervaringen hiermee. Zo nee, op welke wijze voeren zij hun sociaal vangnet wat betreft budgettering uit?

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat sommige gemeenten, zoals de gemeente Den Bosch, mensen die een uitkering aanvragen een «arbeidscontract» met het daarbij behorende loon in plaats van een «echte» uitkering aanbieden. In hoeverre worden deze gemeenten onder de WWB hiertoe in de gelegenheid gesteld? Welke belemmeringen doen zich (nog) voor?

In de structurele situatie wordt het werkdeel in de structurele situatie verdeeld obv het aantal bijstandsgerechtigden. Het is een goede zaak dat dan bijvoorbeeld niet het aantal mensen met een gesubsidieerde baan in de verdeling wordt meegenomen, omdat de WWB er mede op is gericht om de wildgroei aan gesubsidieerde arbeid in te dammen. Echter, de gemeenten die de workfirst-aanpak in de praktijk willen toepassen hebben in formele (en niet in feitelijke) zin minder bijstandsgerechtigden en zouden door het toepassen van die aanpak bij de voorgestelde verdeling, minder W-budget ontvangen. Zij worden door de toepassing van dat concept feitelijk gestraft. Dat lijkt een ongewenste situatie. Hoe gaat de regering hiermee in de toekomst om?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen een reactie op de stelling dat gemeenten mogelijk hun reïntegratie-inspanningen zullen richten op de meest kansrijken binnen het cliëntenbestand. Zeker met de gebrekkige uitwerking van het «recht op reïntegratie» voor individuele personen, lijkt de stelling gerechtvaardigd dat dat deel van de bijstandsgerechtigden met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt en dus een beperkte kans op een reguliere baan, niet in aanmerking zal komen voor op activering gerichte inspanningen. De leden vragen de regering dan ook nadere garanties te geven ter voorkoming van een dergelijke «afroming» binnen gemeenten.

Naar de mening van de leden van de fractie van Groenlinks blijkt uit voorliggend wetsvoorstel dat de regering de discussie over de hoogte van het sociaal minimum uit de weg gaat. Zij vragen de regering hoe men tot het impliciete oordeel is gekomen dat de huidige hoogte van de basisuitkering van de bijstandwet voldoende is om van te leven. In dit verband vragen zij ook te reageren op het NIBUD-onderzoek eerder dit jaar, waaruit is gebleken dat met name meerpersoonshuishoudens op het sociaal minimum enorme problemen hebben om rond te komen. Ook vragen zij de in het Hoofdlijnenakkoord voorgestelde kortingen op de huursubsidie-bijdrage te betrekken bij een gefundeerd oordeel over de hoogte van de uitkering.

Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks de regering een inkomens-effectrapportage op te stellen, waarin de huidige Bijstandswet wordt afgezet tegen het voorgestelde wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom een specifieke groep binnen het cliëntenbestand, zoals chronisch zieken en gehandicapten niet als zodanig wordt benoemd in de wet of de toelichting. Zij vragen de regering te beargumenteren waarom voor chronisch zieken en gehandicapten geen specifieke regeling is opgesteld waar het de categoriale ontheffing van de sollicitatieplicht betreft. Hetzelfde geldt voor de categoriale bijzondere bijstand voor mensen met ernstige gezondheidsproblemen. Waarom mogen gemeenten meerkosten voor deze groep niet categoriaal vaststellen?

Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks de regering nader in te gaan op de effecten van voorliggend wetsvoorstel voor mensen met een ID- en WIW-baan. Zij constateren dat met het oog op de gesubsidieerde arbeid een overgangsregime in de financiering wordt voorgesteld, maar vragen wat het effect van voorliggend wetsvoorstel zal zijn op het volume aan WIW- en ID-banen.

Daarnaast vragen zij een garantie aan de regering dat gedwongen ontslagen absoluut voorkómen zullen worden. Tot slot op dit punt vragen de leden verheldering over de opmerkingen van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Trouw, 30 juni 2003) dat het overgangsregime met betrekking tot gesubsidieerde arbeid met een jaar wordt verlengd.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat de cliëntenparticipatie onvoldoende is uitgewerkt in voorliggend wetsvoorstel. In plaats van een enkele verwijzing naar de vrijheid van gemeenten om, op basis van de Gemeentewet, het actief betrekken van cliënten vorm te geven, bepleiten deze leden de verplichting om een cliëntenraad in te stellen en de rechten en bevoegdheden van deze raad in de wet op te nemen. Graag vernemen zij een reactie van de regering op deze suggestie.

De leden van de D66-fractie merken op dat de Raad van State allereerst constateert dat volgens de regering kennelijk sprake is van een verstoring van het evenwicht tussen de gerichtheid op werk enerzijds en de inkomenswaarborg anderzijds. De Raad van State vraagt de regering om de verstoring verder te verklaren. De regering noemt het niet expliciet in haar antwoord, maar doelt zij niet met name op de oorzaken die de armoedeval tot effect hebben, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie zijn enigszins teleurgesteld in de mate waarin cliëntenparticipatie in dit wetsvoorstel gestalte krijgt en vragen de regering de cliëntenparticipatie bij de gemeenten in lijn te brengen met de cliëntenparticipatie zoals omschreven in de Wet SUWI, waarin werd gesteld dat «cliëntenparticipatie onmisbaar is in een uitvoeringsstructuur waarin de klant centraal staat».

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de toelichting er geen twijfel over laat bestaan dat in de toekomst wordt uitgegaan van het beginsel dat werk boven inkomen gaat. In de omschrijving van de verantwoordelijkheidsverdeling herkennen zij zich grotendeels. Wel zijn zij van oordeel dat de passages hierover in de inleiding van de toelichting blijk geven van miskenning van het gegeven dat sommigen jammer genoeg zeer langdurig of zelfs altijd zullen zijn aangewezen op een door de overheid gefinancierd vangnet. Terecht signaleert de regering verderop in de toelichting dat er mensen zijn die geen perspectief hebben op inschakeling in het arbeidsproces. Zeker in tijden van economische tegenwind is het een illusie te denken dat de bijstand voor allen die daarop zijn aangewezen een tijdige aangelegenheid is.

Waar een vergelijking wordt gemaakt met de huidige bijstandswet wordt gesteld dat rechten en plichten van de betrokken burger meer dan tot dusverre op elkaar worden afgestemd. Kunnen de verschillen schematisch worden weergegeven? Vindt de regering dat die afstemming van rechten en plichten momenteel in geen enkele gemeente goed is geregeld?

De keuze voor meer decentralisatie en deregulering wordt vrij breed onderschreven. Belangrijk nadeel is echter de onvermijdelijke rechtsongelijkheid die daardoor ontstaat. Wil de indiener dit aspect nader belichten? Hoe kan worden gegarandeerd dat geen sprake is van onacceptabele rechtsongelijkheid, bijvoorbeeld in het kader van terugvorderings- of toeslagenbeleid?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben moeite met de introductie van de algemeen geldende verplichting tot reïntegratie. Zij komen daarop terug in het kader van artikel 9.

De leden van de fractie van de ChristenUnie gaan ervan uit dat gemeenten, door de slechte economische conjunctuur gecombineerd met een enorme korting op het reïntegratiebudget, genoodzaakt zullen zijn prioriteiten te moeten stellen voor wat betreft de reïntegratieactiviteiten. Zij vragen in dat kader aandacht voor de positie van de meest kansarme groepen, zoals verslaafden en dak- en thuislozen. Te voorzien is dat deze groepen in de nieuwe situatie niet of nauwelijks in aanmerking komen voor reïntegratie-activiteiten. Gemeenten die deze groepen niet direct in beeld hebben, omdat ze reïntegratie van andere categorieën veel kansrijker en dus efficiënter achten, zullen hiervoor niet op de vingers worden getikt. Hoe worden de belangen van de kansarme groepen en daarmee een «evenwichtige aanpak» desondanks nog enigszins gewaarborgd?

De leden van de SGP-fractie beoordelen de verdere decentralisatie, waarbij gemeenten een zeer grote rol krijgen bij de uitvoering van de WWB, als positief. De pendant daarvan is altijd dat er grote verschillen gaan ontstaan in het beleid dat door gemeenten wordt gevoerd. Ziet de regering het gevaar dat er rechtsongelijkheid kan ontstaan, bijvoorbeeld dat de ene gemeente veel soepeler omgaat met de sollicitatieplicht bij alleenstaande ouders met jonge kinderen in de bijstand dan andere gemeenten?

3. ARBEIDSINSCHAKELING EN REÏNTEGRATIE

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de WIW en het besluit ID regeling worden samengevoegd. Dit vormt de kern van de gesubsidieerde arbeid. Deze leden constateren dat de regering terecht de bureaucratie in de regelingen voor gesubsidieerde arbeid aanpakt, maar deze leden zijn ook bang dat de regering het kind met het badwater weggooit. Immers, ongedeelde budgetten, tezamen met zeer forse bezuinigingen in een periode dat de werkloosheid sterk toeneemt, zal er gemakkelijk toe kunnen leiden dat gesubsidieerde banen als relatief «dure oplossing» door gemeenten worden opgeheven. Kan de regering garanderen dat er geen gedwongen ontslagen als gevolg van voorgenomen bezuinigingen zullen vallen?

Kan de regering, vragen de leden van de PvdA-fractie, ook aangeven welk percentage van de mensen die nu op een WIW of ID-baan zit binnen een termijn van een jaar kan doorstromen naar een reguliere baan? Wat gebeurt er met al die anderen? Moeten die gefinancierd worden uit de toekomstige WWB reïntegratie -budget, of gaat de regering voor de bestaande gevallen een nieuwe regeling treffen? Welk deel van het totale toekomstige reïntegratiebudget zou gemoeid zijn met behoud van het huidige aantal ID- en WIW banen?

Kan de regering, zo vragen deze leden, nog eens precies uitleggen wat men bedoelt met de zinsnede dat «gesubsidieerde arbeid, als voorziening in het kader van deze wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar geen einddoel kan zijn»? Mag de werknemer op een gesubsidieerde arbeidsplaats daarom van de gemeente verwachten dat zij zo nodig ondersteuning geeft, gericht op doorstroom naar ongesubsidieerde arbeid»? Deze leden vragen hoe de zinsnede «geen einddoel is» moet worden opgevat. Betekent dit volgens de regering dat gesubsidieerde arbeid nooit een einddoel kan zijn in de meeste gevallen? Hoe groot acht men, op basis van het huidige bestand, de groep binnen de gesubsidieerde arbeid voor wie doorstroom niet voor de hand ligt? Kan de regering zich voorstellen dat gesubsidieerde banen voor een bepaalde groep ook vangnet banen kunnen zijn, dat wil zeggen voor langere tijd gereserveerd blijven voor langdurig werklozen. Wat bedoelt de regering in bovengenoemde zinsnede overigens precies met «gesubsidieerde arbeid»? Gaat het daarbij alleen om ID- en WIW-banen, of ook om de Sociale Werkvoorziening (hierna: WSW)? Vat men alle banen waarin gebruik wordt gemaakt van subsidies, ook als het om regelingen als de Specifieke Afdrachtkorting (hierna: SPAK) gaat, op als gesubsidieerde banen?

Welke conclusies trekt de regering uit het feit dat de doorstroom tussen WIW en ID (4 procent) en tussen WIW-dienstbetrekkingen (27 procent) en WIW-werkervaringsplaatsen (27–42 procent) sterk verschilt?

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten wat er gebeurt met de rechtspositie van de huidige WIW-ers. De huidige CAO wordt al een aantal jaren bevroren in afwachting van nieuwe wet- en regelgeving. Kan de regering garanderen dat opgebouwde arbeidsvoorwaarden voor deze groep veilig worden gesteld?

Vindt de regering, zo vragen de leden van de PvdA, dat het voor de hand ligt, dat alle reïntegratietrajecten, waar sprake is van werk of werkervaring, plaatsvinden op basis van een arbeidsovereenkomst? Kan de regering in dit verband ingaan op de recente ontwikkelingen in Amsterdam, waar in plaats van WIW-banen stageplaatsen aangeboden worden?

Zowel de leden van de PvdA-fractie als de leden van de VVD-fractie hebben vragen over de omzetbelasting op reïntegratietrajecten.

De leden van de PvdA-fractie willen weten of het juist is dat de uitvoering van de huidige WIW-dienstbetrekkingen onder bepaalde voorwaarden zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Is het ook juist, zo vragen deze leden, dat straks over alle reïntegratietrajecten van gemeenten omzetbelasting berekend wordt? Zal dat leiden tot hogere lasten voor gemeenten, juist omdat de wettelijke grond voor de vrijstelling al wegvalt met het verdwijnen van de WIW? Deze omzetbelasting, zo begrijpen deze leden, kan niet gedeclareerd worden op grond van het BTW-compensatiefonds. Om welk bedrag gaat het hier, zo willen de leden van de PvdA-fractie graag weten? Hoe denkt de regering deze extra belasting te compenseren?

De leden van de VVD-fractie constateren dat WIW-reïntegratie trajecten thans zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Met de nieuwe wet zullen deze trajecten wel BTW-plichtig worden. Worden gemeenten hiervoor gecompenseerd?

De leden van de VVD-fractie merken op dat er op verschillende plaatsen in de wet wordt gezinspeeld dat reïntegratietrajecten gericht moeten zijn op duurzame arbeid. Deze leden vinden het echter vreemd dat mensen in de bijstand persé klaargestoomd moeten worden voor duurzame arbeid. Telkens tijdelijk werk is wellicht toch ook een serieuze optie? Het gaat er tenslotte om dat mensen zo weinig mogelijk beroep hoeven doen op een uitkering. Bovendien zullen mensen die vaker tijdelijke baantjes hebben gehad, op den duur gemakkelijker «duurzame» arbeid vinden. Voorkomen moet worden dat uitkeringsgerechtigden met de wet in de hand een recht doen gelden op «duurzame» arbeid en wellicht daardoor langer in de uitkering blijven dan nodig is. Hoe is de in de memorie van toelichting meermalen genoemde duurzame arbeid precies gedefinieerd? Is de regering van mening dat tijdelijke arbeid onder de definitie van de in de wet geformuleerde «algemeen geaccepteerde arbeid» valt? Met andere woorden, moeten mensen tijdelijke arbeid accepteren indien dat door de sociale dienst wordt aangeboden? Indien mensen dat aanbod weigeren kan dan een sanctie worden opgelegd? Door mensen in een uitkering te verplichten om (ook) tijdelijke arbeid te accepteren, kan de werking van de arbeidsmarkt worden verbeterd. Sommige sectoren kunnen geen tijdelijk personeel vinden, terwijl veel mensen inactief in de uitkering zitten, waardoor zij zich wenden tot buitenlandse arbeid. Bovendien kan tijdelijke arbeid de kans op het vinden van duurzame arbeid vergroten. Is de regering het ermee eens dat het verplichten van mensen om tijdelijke arbeid te accepteren de werking van de arbeidsmarkt kan verbeteren en dat het een nuttige manier kan zijn om de zelfredzaamheid te vergroten?

Het is de leden van de fractie van GroenLinks opgevallen dat de plichten van personen meer en concreter zijn uitgewerkt dan hun recht op ondersteuning bij reïntegratie. Bovendien hebben gemeenten enorme vrijheden, zowel beleidsmatig als in individuele gevallen, om de plichten van hun cliënten te operationaliseren. De stelling in de memorie van toelichting dat individuele afwegingen door de gemeenten willekeur voorkómen, achten de leden van de fractie van GroenLinks fundamenteel onjuist. Daarom horen zij graag van de regering op welke rechten individuen zich kunnen beroepen als het gaat om de reïntegratieverplichting van de gemeente. Zij vinden het betreffende wetsartikel en de toelichting hierop weinig substantieel en tamelijk abstract. De leden suggereren daarom om, in aansluiting op de door de FNV geformuleerde rechten, welke op 18 juni aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn overhandigd, dergelijke basisrechten op te nemen in de wet. De leden vragen daarom een onderbouwde reactie op de opname van reïntegratierechten in het algemeen, en de twaalf suggesties van de FNV in het bijzonder. Daarbij wijzen de leden van de fractie van GroenLinks op bevredigende ervaringen van enkele vestgingen van de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) met de introductie van persoonsgebonden budgetten voor mensen die vanuit een uitkering willen reïntegreren.

In dit verband vragen de leden van de fractie van GroenLinks ook een standpunt van de regering als het gaat om de verantwoordelijkheid van werkgevers, zowel in de publieke als in de private sector, om bijstandsgerechtigden in dienst te nemen. Overweegt de regering om werkgevers, vrijblijvend en zonodig dwingend via bijvoorbeeld quotering, te bewegen tot het leveren van een bijdrage aan de reïntegratie van bijstandsgerechtigden? Overigens vragen zij in dit verband ook aandacht voor de bezuinigingen op de subsidies in het kader van de SPAK en Vermindering langdurig werklozen (hierna:Vlw). Kan de regering aangeven wat het effect van deze bezuinigingen, immers reeds ingegaan per 1 januari 2003, is op de arbeidsinschakeling van laaggeschoolden en langdurig werklozen?

De leden van de D66-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel het begrip «passende arbeid» losgelaten en een nieuw begrip «algemeen geaccepteerde arbeid» wordt geïntroduceerd. De leden van de D66-fractie begrijpen dat het begrip «passende arbeid» wordt vervangen, maar aarzelen om het nieuwe begrip te omarmen. Het wetsvoorstel legt in beginsel aan iedereen de verplichting op om naar vermogen «algemeen geaccepteerde arbeid» te verkrijgen en te aanvaarden. Deze algemeen geaccepteerde arbeid wordt alleen getoetst op de mogelijkheden van een cliënt in verband met gezondheid en belastbaarheid. De leden van de D66-fractie vinden het daarnaast van belang dat bij het opleggen van verplichtingen ten aanzien van aanvaarding van werk er rekening moet worden gehouden met de voorgeschiedenis van de bijstandsgerechtigde en dat in het begrip algemeen geaccepteerde arbeid beter de aspecten van duurzame arbeid zouden moeten worden meegewogen. Zij vragen de regering om een reactie op dit punt.

3.1 Rechten en plichten

Naar de mening van de leden van de CDA-fractie staat het uitgangspunt werk boven inkomen centraal in het wetsvoorstel. De artikelen 9 en 10 (samen met artikel 7, eerste lid, onderdeel a en artikel 8, eerste lid, onderdeel a) worden in de toelichting het hart van het wetsvoorstel genoemd. Deze artikelen stellen dat om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering, een belanghebbende verplicht is om naar vermogen arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Hieruit vloeit onder andere voort dat rechten en plichten direct aan elkaar gekoppeld zijn.

Voor de leden van de CDA-fractie is het van groot belang dat iedereen jonger dan 65 jaar zoveel mogelijk mee kan doen en ook daadwerkelijk meedoet in het arbeidsproces. Dit vraagt van zowel de werkgevers als de werknemers een grote inzet. Binnen de nieuwe WWB dienen mensen ook terdege aangesproken te worden op hun inzet om via arbeid zelf in hun bestaan te voorzien. Mensen aanspreken op die inzet dient wel rekening te houden met de realiteit, met de situatie waarin bijvoorbeeld een bijstandsgerechtigde functioneert. Zo vinden de leden van de CDA-fractie het juist dat bijstandsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder een sollicitatieplicht hebben. Het uitgangspunt moet evenwel ook zijn dat er sprake is van een realistische aansluiting op de mogelijkheden van de arbeidsmarkt. Dit kan betekenen dat in een ongunstige economische situatie de kansen op werk voor deze groep relatief klein zijn. Eenzelfde redenering kan worden opgezet voor gehandicapten die geheel of gedeeltelijk kunnen werken. Onderschrijft de regering deze visie en zal en kan hiermee op uitvoerend niveau bij de gemeenten voldoende rekening worden gehouden? Waarop baseert de regering deze mening?

Gehandicapten die aangewezen zijn op WSW werk hebben ter overbrugging van de wachttijd tussen school en WSW plaatsing tot nu toe WIW. Hoe denkt de regering de wachtlijsten voor een WSW-plaatsing weg te werken? Wat is haar visie op de relatie van de WSW met het onderhavige wetsvoorstel? Kan de WSW een grotere rol spelen in het begeleiden van arbeidsgehandicapten naar betaald werk?

De leden van de CDA-fractie achten de verplichting voor een belanghebbende om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (artikel 9 WWB) een wezenlijk verschil met de bepalingen in de Algemene bijstandswet waarin het begrip passende arbeid nog centraal staat. Wat betekent dit voor de huidige groep bijstandsgerechtigden en met name voor hen die reeds langere tijd werkloos zijn? Hoe verhoudt de gangbare regelgeving en jurisprudentie zich tot de introductie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid? Bovendien zal ten gevolge van de WWB elk College van B&W meer dan voorheen maatgerichte beslissingen moeten nemen. Dat kan leiden tot een vergrote diversiteit in de interpretatie van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Wat is de zienswijze van de regering hierop? Verwacht de regering een toename van het aantal bezwaar- en beroepsprocedures door belanghebbenden tegen beslissingen van Colleges van B&W? Wat betekent dat voor de uitvoeringspraktijk? De leden van de CDA-fractie nodigen de regering uit het verschil tussen algemeen geaccepteerde arbeid en passende arbeid nader te preciseren.

De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat passende arbeid na verloop van 1 jaar voor cliënten precies hetzelfde inhoud als «algemeen geaccepteerde arbeid». Dit omdat het begrip «algemeen geaccepteerde arbeid» duidelijk verschilt van het begrip passende arbeid. Zij vragen of het juist is dat een cliënt met een academische opleiding van 5 jaar die na de WW in de bijstand belandt direct een aangeboden baan van ongeschoold werk, bijvoorbeeld als schoonmaker, moet aanvaarden? Hoe had de situatie er voor deze persoon uitgezien bij het begrip passende arbeid in de oude Algemene bijstandswet? Op grond van gewetensbezwaren kan een cliënt aangeboden werk weigeren. Kan de regering dit toelichten met een voorbeeld?

De leden van de CDA-fractie nemen met genoegen kennis dat gesubsidieerde arbeid weliswaar gezien wordt als algemeen geaccepteerde arbeid maar niet als einddoel op zich. Dat betekent dat doorstroming van een gesubsidieerde arbeidsplaats naar een reguliere baan uitgangspunt wordt bij het gebruik van dit arbeidsmarktinstrument. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de werknemer op een gesubsidieerde arbeidsplaats zo nodig ondersteuning van de gemeente daarbij mag verwachten. Is de veronderstelling juist dat dit ook betekent dat de betreffende werknemer verplicht is om te willen doorstromen, vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie zijn het in algemene zin eens met de regering dat er een evenwicht dient te zijn tussen rechten en plichten, maar hebben niet de indruk dat deze in het wetsvoorstel in evenwicht zijn. Er is terecht wel een plicht tot werk en participatie, maar het recht op reïntegratie wordt niet expliciet genoemd. Het gaat slechts om het recht door de gemeente geholpen te worden bij de reïntegratie, maar niet een recht op een specifieke voorziening. Wat is precies het verschil? Ook de leden van de PvdA-fractie zijn voor eigen verantwoordelijkheid, maar zou dat ook niet kunnen betekenen dat individuen recht op reïntegratie en keuzevrijheid bij de vormgeving zouden kunnen hebben, bijvoorbeeld middels een rugzakje of een voucher? Kan de regering nog eens het precieze verschil uitleggen tussen recht en aanspraak?

De leden van de PvdA -fractie delen de visie van de regering dat werk boven inkomen moet staan. Zij vragen of de huidige voorstellen daar bij aansluiten. Aan welke termijn denkt de regering, zo vragen deze leden, als ze het heeft over «zo snel mogelijk» aan de slag komen? Aan een periode van 6 maanden, een jaar? En hoe voorkomt men dat mensen in zogenaamde draaideursituaties belanden? Met andere woorden, definieert de regering uitstroom naar arbeid als duurzame arbeid? Gaat het hier om een periode van 6 maanden of 12 maanden?

De leden van de SGP-fractie vragen naar een nadere toelichting op de term «algemeen geaccepteerde arbeid». Kan de regering aangeven wie bepaalt wat algemeen geaccepteerd is?

3.1.1 Afstemming van de uitkering op het nakomen van verplichtingen

De leden van de CDA-fractie constateren dat de gevolgen van het niet nakomen van verplichtingen door de gemeente zelf wordt bepaald (pag. 5 MvT). Hoe ver strekt de vrijheid van de gemeente in dit geval? Moet er een relatie zijn tot de niet nagekomen verplichting?

Stel een persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaanden wet (hierna: ANW) krijgt een reïntegratietraject aangeboden van een gemeente. Kan de gemeente de betrokken met de ANW-uitkering een sanctie op de ANW-uitkering doen opleggen wanneer betrokkenen de reïntegratie weigert? Zo ja, welke criteria gelden hiervoor? Anders gezegd, kan de uitkeringsinstantie voor de ANW in dit geval besluiten tot een sanctie op de ANW-uitkering?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan uitleggen waar het huidige maatwerk in het sanctiebeleid tekort schiet en wat precies de vorm van sancties is waar de regering aan denkt? Waarom zou in de huidige regelgeving de gemeente niet meteen kunnen ingrijpen? Ook nu kan de uitbetaling van de uitkering onmiddellijk gestaakt of verlaagd worden als men meent dat een cliënt zich niet aan de regels of voorschriften houdt. De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere uitleg.

3.1.2 De verplichtingen tot werk

De leden van de CDA fractie vinden dat er nadrukkelijker dan tot nu toe een relatie gelegd moet worden tussen de verplichte inburgering en het vinden van een duurzame arbeidsplaats. Dit bevordert naar de mening van deze leden beide doelstellingen. Dat kan onder andere door meer gebruik te maken van zogeheten duale programma's, waarin maatwerk per individu het uitgangspunt is. Wat is de zienswijze van de regering hierop? In hoeverre ondersteunt het voorliggende wetsvoorstel het maatgericht werken aan inburgering en arbeidsintegratie?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat haar «algemeen geaccepteerde arbeid» is? Kan de regering enkele voorbeelden geven? Kan ze ook enkele voorbeelden geven van «niet algemeen geaccepteerde arbeid»? Wat moeten zij zich daar concreet bij voorstellen? Gaat het dan om illegale arbeid, om 100% gesubsidieerde arbeid of om banen waarin sociale activering gecombineerd wordt met betaald werk? Mede vanwege de wetsgeschiedenis en de uitvoering door gemeenten vragen deze leden de regering de criteria te noemen op grond waarvan gemeenten moeten beoordelen wat «algemeen geaccepteerde arbeid» is.

Deze leden vragen wat precies het verschil is tussen algemeen geaccepteerde arbeid en passende arbeid. Deze leden vragen de regering om aan de hand van voorbeelden het verschil duidelijk te maken. Deze leden vragen ook hoe de opvatting van de regering, zoals verwoord bij het debat over de wetswijziging over Algemene bijstandswet en scholing (15 april 2003, handelingen 62-3724), passen bij het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Immers, tijdens deze wetsbehandeling werd de opvatting, dat het in de bijstand gaat om duurzame arbeid, door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkend en gesteund. In dat kader is het van belang dat alleenstaande ouders of arbeidsgehandicapten die arbeid en zorg moeten combineren een hoger opleiding niveau nodig kunnen hebben om met een deeltijdbaan uit de bijstand te komen. Nu de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die opvatting heeft onderschreven, hoe kan het dan dat algemeen geaccepteerde arbeid aanvaard moet worden waardoor het streven naar duurzame arbeid niet mogelijk wordt? Oftewel, vakken vullen in deeltijd voor een onvoldoende geschoolde alleenstaande ouder leidt niet tot uitstroom naar duurzame arbeid. Vindt de regering dan dat voorrang aan scholing gegeven moet worden, omdat volledige en duurzame uitstroom uit de bijstand de voorkeur heeft boven een blijvend verblijf in de bijstand in combinatie met deeltijd werk, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Kort gezegd: als passende arbeid duurzaam is en algemeen geaccepteerde arbeid tijdelijk waaraan moet in welke omstandigheden dan de voorkeur gegeven worden? Kunnen hiervan voorbeelden worden gegeven?

De leden van de PvdA-fractie hebben veel moeite met de ondoorzichtige wijze waarop gesubsidieerde arbeid wordt gedefinieerd binnen het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Deze leden begrijpen daar niets van. Wat bedoelt de regering nu eigenlijk? Moet uit de tekst gelezen worden dat arbeidsinschakeling pas als zodanig wordt erkend als er geen sprake is van gesubsidieerd werk? Hoever strekt dat? Is werk, dat met een werkgeverssubsidie tot stand komt, geen algemeen geaccepteerd arbeid? Hoe zit het dan met werk van een gedeeltelijk arbeidsgehandicapte? Deze leden vinden deze definitie onwerkbaar. Betaald werk is arbeid en algemeen geaccepteerd naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie.

Als het de bedoeling van de regering is om via de definitie van algemeen geaccepteerd werk de doorstroom van een gesubsidieerde arbeidsplaats af te dwingen, dan is naar het oordeel van deze leden de regering op de verkeerde weg. Deze leden bevelen de regering aan de definitie van arbeid, indien het begrip passende arbeid wijzigt, nader te omschrijven.

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten hoe de regering oordeelt over gesubsidieerde arbeid als reïntegratiemogelijkheid. Wat is het antwoord van de regering op de vraag dat gesubsidieerde arbeid als gevolg van dit wetsvoorstel zal verdwijnen omdat het alleen nog een relatief dure reïntegratievorm zal zijn? Delen zij de angst, zoals door verschillende sprekers geuit tijdens de hoorzitting, dat gemeenten er op zullen inzetten om mensen zo snel mogelijk uit de bijstand te krijgen, en dus zullen beginnen met «gemakkelijke gevallen» en kortlopende reïntegratietrajecten? De leden wijzen in dit verband ook nog maar eens op het wegvallen van fiscale maatregelen zoals de SPAK en de Vlw. De leden van de PvdA-fractie vinden het onbegrijpelijk dat de regering in tijden van recessie en toenemende werkloosheid dit gehele instrumentarium schrapt. En hoe oordeelt de regering over het, ook door de Raad van State geconstateerde, risico dat gemeenten vanwege de bezuinigingen de voorkeur geven aan goedkopere regelingen, zoals werkervaringsplaatsen in plaats van ID banen? Acht de regering het ook mogelijk en wenselijk dat gesubsidieerde arbeid uiteindelijk zal worden vervangen door werken met behoud van uitkering? Wat vindt de regering ervan dat op een dergelijke wijze een fundamenteel verschil wordt gecreëerd tussen degenen die werken met een arbeidscontract en degenen die dit niet doen? Hoe verhoudt dit zich tot het proces van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt? En wat zijn de consequenties voor de betekenis die aan vrijwilligerswerk wordt toegekend? Vindt de regering niet dat een onderscheid moet worden aangebracht tussen werken met behoud van uitkering in de vorm van vrijwilligerswerk enerzijds, en werken tegen prestatie, al dan niet in de vorm van (gesubsidieerde) arbeid, anderzijds?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat met het wegvallen van veel van de bestaande gesubsidieerde arbeid ook veel zinvolle en belangrijke arbeid in de collectieve sector zal wegvallen. Hoe denkt de regering dit op te lossen en hoe denkt ze dat gemeenten dit op gaan lossen? Welke budgetten zouden er mee gemoeid zijn als alle huidige ID-ers en WIW-ers in reguliere functies volgens de laagste loonschalen in reguliere CAO's zouden worden ondergebracht?

Waarom heeft de regering het advies van de Raad voor Werk en Inkomen (hierna: RWI) eigenlijk niet overgenomen om gesubsidieerde arbeid te continueren in de vorm van gereserveerde arbeid? Kan de regering haar argumenten tegen, de in het veld breed gedragen optie, nog eens systematisch aangeven?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de gemeente de arbeidsplicht kan opleggen als iemand een inburgeringstraject volgt. Kan de gemeente iemand die een inburgeringstraject volgt verplichten om een full time baan te accepteren, zodat hij/zij niet meer afhankelijk is van de uitkering? Indien het volgen van een inburgeringstraject het opleggen van de arbeidsplicht belemmert, zou strategisch gedrag van de deelnemer ertoe kunnen leiden dat het afronden van het traject wordt uitgesteld. Dat is uiteraard ongewenst, omdat een traject zo snel mogelijk moet worden afgerond en uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk moeten uitstromen. Op welke wijze is gewaarborgd dat dergelijk strategisch gedrag onmogelijk is?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of een verantwoorde zorg voor kinderen het enige punt van afweging is bij het opleggen van verplichtingen aan personen. Geldt hetzelfde recht op ondersteuning en maatwerk van de gemeente, indien mensen actief zijn als mantelzorger voor naaste familieleden of vrienden?

3.1.3 Ontheffingen

De leden van de CDA-fractie zouden ook in de nieuwe wet de vrijstelling van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar gehandhaafd willen zien. Deze leden vinden dat deze ouders zelf de keuze moeten kunnen maken tussen werktaken en zorgtaken. Ook alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering dienen de mogelijkheid te hebben om te kiezen voor de opvoeding en zorg van hun kinderen. In het voorstel van wet hebben ze deze keuze niet. Die situatie vinden de leden van de CDA-fractie onjuist. Als argument noemt de regering dat het voor deze ouders te moeilijk wordt om na 5 jaar weer terug te keren in het arbeidsproces. Waar is die veronderstelling op gebaseerd? Waarom wordt niet gekozen voor de mogelijkheid voor een verplichting om zich gedurende bijvoorbeeld de laatste 2 jaar van die 5 jarige periode actief voor te bereiden op het arbeidsproces in plaats van een algemene arbeidsplicht? Dit laatste zou, rekening houdend met de zorgtaken van de ouder, via cursussen of stages ingevuld kunnen worden.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie hoe de gemeente aandacht dient te besteden aan de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken. Kan de regering dit met voorbeelden verduidelijken?

De stelling dat er geen arbeidsverplichting is voor 65-plussers ligt naar de mening van de leden van de PvdA-fractie voor de hand. De afschaffing van de categoriale vrijstelling voor ieder ander is verdedigbaar indien aan voorwaarden wordt voldaan. De regering gaat echter niet in op de voorwaarden die verbonden zijn aan het stellen van gehele of gedeeltelijke arbeidsplichten. Evenmin over de voorwaarden die verbonden zijn aan de individuele vrijstelling van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Als het gaat om ouderen is niet gewezen op het advies van het RWI. Als het gaat om de arbeidsinschakeling voor alleenstaande ouders of arbeidsgehandicapten, geeft de regering geen invulling aan voorwaarden, faciliteiten, aanspraken en de verplichte beschikbaarheid van dienstverlening. De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere uitwerking waarin met de genoemde aspecten rekening gehouden wordt.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de visie van de regering is ten aanzien van ontheffingen. Wat is de doelstelling die bij het afschaffen van de ontheffing van de arbeidsplicht hoort? Welke besparingen worden geraamd? Hoe groot is de groep van alleenstaande ouders met een kind onder de 5 jaar die nu ontheven is van de arbeids- en reïntegratie plicht? Hoe groot is de groep 57,5 jarigen en gedeeltelijk of volledig arbeidsgehandicapten binnen de bestanden? Welke verplichtingen gelden in dat verband voor de Anw-ers? Hoe groot is de groep van bijstandsgerechtigden die om sociale of medische redenen een ontheffing heeft gekregen?

De leden van de SGP-fractie wijzen de in het wetsvoorstel neergelegde verplichting dat ook alleenstaande ouders met jonge kinderen in de bijstand actief moeten solliciteren af. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat deze ouders minimaal vijf jaar ontheven moeten zijn van arbeidsplicht. Deelt de regering deze opvatting? De leden van de SGP-fractie zijn tevens van mening dat deze ouders in de bijstand reeds na 12 maanden ook een langdurigheidstoeslag zouden moeten krijgen totdat de kinderen vijf jaar worden. Juist deze groep mensen zit financieel erg krap. Is de regering bereid het wetsvoorstel in deze zin bij te stellen?

Ten principale zijn de leden van de SGP-fractie van mening dat de alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar niet in de Bijstandswet thuishoren, maar onder een apart regime moeten vallen. Deze groep mensen moet niet de arbeidsmarkt worden opgejaagd, maar verdient de mogelijkheid om zelf hun kinderen op te kunnen voeden. Door deze groep mensen uit de bijstand te halen, ontstaat volgens de aan het woord zijnde leden een duidelijker onderscheid met degenen die zo spoedig uit de bijstand moeten. Deelt de regering die opvatting?

3.2 Reïntegratie

3.2.1 Gemeentelijke verantwoordelijkheid

Het is naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie een goede zaak dat de zorgplicht in de wet overeind is gebleven. De regering vertaalt terecht de zorgplicht tot de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het leveren van ondersteuning en voorzieningen in de richting van arbeidsinschakeling, scholing of activering. Die zorgplicht legt een verantwoordelijkheid bij de gemeente ten opzichte van de cliënt. De regering vertaalt de zorgplicht niet naar een recht op de levering van ondersteuning en voorzieningen, terwijl er wel een recht op bijstand bestaat.

Hoe vrij is de gemeente in het kiezen van voorzieningen en ondersteuning? Welke kwaliteitscriteria gelden? Is alleen het resultaat uitstroom geldig? Of zijn ook zaken als de kwaliteit van dienstverlening en de kwaliteit van het verblijf in de bijstand als uitstroom niet mogelijk is van belang? Hoe wordt dat zichtbaar en welke verplichtingen hebben de gemeenten daarin?

De leden van de VVD-fractie constateren dat gemeenten vrij zijn om reïntegratie-instrumenten in te zetten. Met het reïntegratiebudget kunnen gemeenten gesubsidieerde arbeid creëren. Gemeenten kunnen op deze wijze een aantal gemeentelijke taken door gesubsidieerde krachten laten uitvoeren die anders door particuliere bedrijven zou zijn uitgevoerd. Op welke wijze wordt voorkomen dat oneerlijke concurrentie en verdringing van reguliere arbeid optreedt?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de mogelijkheden die gemeenten hebben om een deel van de inkomsten uit arbeid van deeltijdwerkers vrij te laten. De leden constateren namelijk dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om tot een bedrag van € 1944 per jaar een onbelaste premie te verlenen om bij te dragen aan arbeidsinschakeling van een bijstandsgerechtigde. Mag een gemeente, zo vragen de leden, deze premie desgewenst uitkeren als een «bonus» in die zin dat hiermee wordt bevorderd dat het accepteren van deeltijdwerk daadwerkelijk tot een stijging van het netto besteedbaar huishoudinkomen leidt? Zo nee, welke mogelijkheden hebben gemeenten om te bevorderen dat het aannemen van deeltijdwerk daadwerkelijk lonend is voor betrokkenen?

3.2.2 Aanspraak van belanghebbende op ondersteuning bij reïntegratie

De leden van de CDA-fractie vragen wat de inhoud van het recht is van een belanghebbende om geholpen te worden bij reïntegratie (artikel 10 WWB). In hoeverre moeten een gemeenteraad en/of College van B&W hierover beleidsregels vastleggen in een verordening? Hoe verhoudt dit recht zich tot de beschikbare budgetten?

Voor personen onder 23 jaar geldt in de Algemene bijstandswet een garantie op scholing en werk. Kan deze garantie naar mening van de regering nog steeds waargemaakt worden door gemeenten?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat, als de gemeente een bepaalde voorziening niet heeft, geen geld heeft of geen zin heeft, er geen afdwingbaar recht is op een verstrekking of voorziening. Hoe verhoudt zich dat, zo vragen zij, tot het recht op zorg zoals de regering die op het gebied van volksgezondheid heeft vastgelegd? Waarom gaat de regering niet verder dan dat de klant aanspraak kan maken op een beschikbare voorziening? Wat is de feitelijke betekenis van aanspraak. Is dat een recht? Is er recht op sluitende aanpak? Als de gemeente bijvoorbeeld in gebreke blijft bij het leveren van een sluitende aanpak is dat voor de cliënt afdwingbaar? Is sluitende aanpak te zien als een vorm van bijstand waarin de overheid van rechtswege moet voorzien? Zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Zij vragen de regering meer precies uiteen te zetten hoe de balans van rechten en plichten, aanspraken en verstrekkingen naar hun zienswijze in balans blijft. Zij vragen daarbij ook te betrekken de mogelijke ontwikkeling van jurisprudentie in relatie tot andere beleidsterreinen Welke rechten heeft, naar het oordeel van de regering, de cliënt op weg naar reïntegratie? Is het aanspraak maken op een voorziening gelijk te stellen met het recht op een voorziening?

Bestaat er voor de cliënt een recht op uitstroom als onderdeel van de bijstand als vangnetfunctie. Is dat recht afdwingbaar als de gemeente in gebreke blijft zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

In de SUWI wetten is de verplichting tot de functie klantbegeleider of casemanager vastgelegd. Vele gemeenten hebben in het kader van de Agenda voor de toekomst onder meer deze functie ingevuld en vanuit het project gefinancierd. In 2007 is door het onverwachte staken van de financiering door deze regering de functionaliteit niet meer gewaarborgd. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de functie niet, net zo als in de Suwi-wetten, wordt vastgelegd? Zij vragen hoe gewaarborgd kan worden dat deze kwaliteitsimpuls in klantbehandeling overeind blijft? Wie gaat dat trouwens betalen?

De leden van de VVD-fractie vragen welke rechten belanghebbenden kunnen ontlenen aan de in het wetsvoorstel geformuleerde aanspraak op ondersteuning bij reïntegratie? In hoeverre houden de gemeenten de ruimte om telkens de meest efficiënte en effectieve reïntegratietrajecten aan te bieden? Wat wordt precies onder ondersteuning bij reïntegratie verstaan? Voorziet de regering niet dat dit nader ingevuld zal gaan worden door jurisprudentie? Verwacht de regering dat door de aanspraak het beroep op reïntegratie zal stijgen? Zo ja, met hoeveel zullen de kosten stijgen en op welke wijze worden die gecompenseerd? Indien er door de betrokkenen in een gemeente meer aanspraak gemaakt wordt op reïntegratie dan er aan werkbudget beschikbaar is, op welke wijze wordt het daaruit voortkomende tekort gefinancierd?

Het is de leden van de fractie van GroenLinks onduidelijk welke mogelijkheden personen hebben indien zij hun belangen geschaad zien door ontoereikende reïntegratie-inspanningen van de gemeente. De leden vragen daarom een onderbouwing van het «recht op reïntegratie», en verzoeken de regering uit te spreken dat individuele personen niet, financieel of anderszins, de dupe worden van nalatigheid van hun gemeente. Een voorbeeld is de combinatie van arbeid en zorg. In de memorie van toelichting bij de wet wordt gesteld dat gemeenten een adequate voorziening dienen te treffen, maar de regering zal begrijpen dat «adequaat» een niet te toetsen voorwaarde is. Waarom wordt dit niet nader geconcretiseerd? De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts in hoeverre de verantwoordelijkheid voor de kosten van kinderopvang voor rekening van de bijstandsgerechtigde dan wel van de gemeente komen.

Ook vragen deze leden op welke wijze gemeenten, indien het alleenstaande moeders met jonge kinderen betreft, de zorgplicht van de vaders betrekken bij een beoordeling van de mogelijkheden tot het verrichten van betaalde arbeid van de zorgende moeder. Daarnaast zijn zij benieuwd naar de mogelijkheden voor deeltijdwerk voor (met name) alleenstaande ouders. Waarom wordt dit niet nader geoperationaliseerd in de wet en de toelichting?

3.2.3 Niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet

De leden van de CDA-fractie constateren dat de taak voor gemeenten om ook niet-uitkeringsgerechtigden (hierna: nug'ers)en mensen met een Anw-uitkering indien nodig een reïntegratietraject aan te bieden expliciet is opgenomen in de nieuwe WWB. Op welke wijze zijn de reïntegratiemogelijkheden voor gemeenten aangepast aan deze nieuwe taak? Is het reïntegratiebudget aangepast?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering kan waarborgen dat Nug-ers en Anw-ers naar evenredigheid door de gemeenten geholpen worden. Een bijstandsklant aan het werk helpen levert € 17 000 per jaar op. Levert de uitstroom van een Nug-er of Anw-er niet meer dan de kosten op, of zelfs dat niet? Hoe wil de gemeente een sanctie opleggen, bijvoorbeeld het terugbetalen van traject kosten? Wordt een dergelijke sanctie onderdeel van de gemeentelijke verordening? Hoe transparant zal de afweging zijn of het gebrek aan resultaat te wijten valt aan het gebrekkig functioneren van het reïntegratiebedrijf of aan de cliënt?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de gemeenten de plicht hebben om nug'ers indien nodig, een reïntegratietraject aan te bieden. De vraag is wat de effectiviteit is van het aanbieden van reïntegratietrajecten aan deze groep. Is het niet zo dat de trajecten vaak gevolgd worden door mensen die zonder traject ook aan de slag kunnen, terwijl de trajecten de mensen die het echt nodig hebben niet bereiken? Is de regering niet van mening dat voor deze groep eigenlijk een volledig eigen verantwoordelijkheid zou moeten gelden en dat actieve ondersteuning door de overheid niet aan de orde zou moeten zijn? Stimulering van het arbeidsaanbod zou in dat geval met name moeten plaatsvinden door de inrichting van een effectief fiscaal stelsel.

3.2.4 Een sluitende aanpak

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de voornemens van de regering zich verhouden tot Europese afspraken over de sluitende aanpak, in het bijzonder die van jongeren, waarbij gemeenten binnen 6 maanden werk of scholing aangeboden moeten hebben. Als dit niet meer landelijk geregeld is, wat voor trajecten voor werk en of scholing zullen dit dan worden? Kan de regering bevestigen dat het voorgenomen beleid het einde van de sluitende aanpak voor jongeren betekent, in de zin dat niet langer gegarandeerd is dat iedere jongere binnen 6 maanden werk of scholing krijgt aangeboden?

Wat denkt de regering van de zogenaamde 0-trajecten waarover al wordt gesproken, waaraan geen concrete afspraken over scholing of werk verbonden zijn, en jongeren feitelijk met behoud van uitkering moeten gaan werken? Wie bepaalt dan of ze een regulier arbeidscontract moeten krijgen of niet?

Hoe ziet de regering voor zich dat op Europees niveau in het kader van het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid gerapporteerd moet gaan worden via een Algemene maatrgel van bestuur (hierna: AMvB)? Hoe zal die AMvB er in hoofdlijnen uit gaan zien? Acht de regering het bestrijden van jeugdwerkloosheid niet dermate belangrijk, dat hiervoor nu al duidelijk moet zijn hoe een en ander verantwoord gaat worden naar Europa?

In dit verband willen de leden van de PvdA ook graag een reactie op het voorstel van de FNV om in bedrijfs- en scholingsfondsen voorstellen te doen geld in te zetten waarmee uitkeringsgerechtigden een echte kans krijgen op betaalde arbeid. Is de regering bereid met sociale partners over deze optie serieus te overleggen.

3.2.5 Uitbesteding en aanbesteding

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van een transparante en efficiënt werkende reïntegratiemarkt. Een open aanbesteding past hier zeker in. Zij vragen echter of alle individuele belanghebbenden en doelgroepen op de juiste wijze geholpen kunnen worden via een aanbestedingsprocedure zoals die is neergelegd in het Besluit SUWI. In artikel 7 wordt de mogelijkheid opgenomen om een deel van de totale reïntegratieactiviteiten niet uit te besteden. De leden van de CDA-fractie nodigen de regering uit om precies aan te geven om welk deel het gaat, zowel in geld als naar soorten activiteiten. Wordt daarbij rekening gehouden met bepaalde complexe doelgroepen? Kan de huidige praktijk gehandhaafd blijven, waarbij gemeenten 20% van hun reïntegratieactiviteiten niet hoeven aan te besteden? Wat betekenen deze uit- en aanbestedingsverplichtingen precies voor gesubsidieerde arbeid?

De WWB beoogt minder en eenvoudige regels voor de uitvoering door gemeenten. Een gemeente wordt 100% financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van zowel het werk als het inkomensdeel van de WWB. Dat leidt tot een stimulans bij gemeenten om de beschikbare middelen zo optimaal mogelijk te besteden. In hoeverre past het om nog verplichte extra aanbestedingsvereisten in het wetsvoorstel op te nemen? Waarom wordt niet volstaan met de algemene Europese en nationaalrechtelijke aanbestedingsregels?

Onderdeel van de keten is de reïntegratie. De leden van de PvdA-fractie hebben geen begripvoor de gedwongen winkelnering die al eerder tot een Kameruitspraak heeft geleid. Als gemeenten het financieel risico dragen, dan is net niet meer dan fair dat zij ook zelf beslissen over de aard en het soort van de reïntegratie instrumenten, inclusief het al dan niet aanbesteden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat reïntegratietrajecten in het nieuwe wetsvoorstel zoveel mogelijk dienen te worden uitbesteed. Is de regering van mening dat de reïntegratiemarkt voldoende transparant en concurrerend is om gemeenten te verplichten reïntegratietrajecten bij derden uit te besteden? Waar baseert de regering deze mening op?

De verplichte openbare uitbesteding geldt ook voor activiteiten in het kader van gesubsidieerde arbeid, zoals bemiddeling, begeleiding en eventueel gemandateerd werkgeverschap bij gemeenten. Dat zal, zo geven veel uitvoeringsorganisaties aan, voor ID en WIW de nekslag betekenen. De leden van de PvdA-fractie willen graag een reactie op deze noodkreet, zoals onder andere geuit door de NSOW. Zij vragen de regering daarbij specifiek in te gaan op de continuïteit van deskundigheid.

De regels die de regering stelt aan aanbesteding en uitbesteding zijn naar het idee van de leden van de fractie van de PvdA ook inconsequent. Als gemeenten, zoals in de WWB, 100% risicodragend worden voor de bijstand, dan hoort daar ook bij dat ze kunnen beslissen over de wijze van aanbesteding en uitbesteding, zo stellen deze leden. Hoe consequent is de regering in haar visie minder regels te willen stellen en te willen dereguleren, als op deze en andere terreinen toch steeds weer nieuwe regels gesteld worden? Deze leden verzoeken de regering de consequenties van haar beleidsvisie nog eens goed te doordenken.

De leden van de fractie van de PvdA kunnen zich niet aan het idee onttrekken dat door de opgelegde beperkingen de regering eerder de regels dan de mens centraal stelt. Immers, als je de mens centraal wilt stellen, en niet de regels, dan hoort daar een gecombineerde uitvoering van WSW, WIW en ID als mogelijkheid bij. Daar zijn in steden als Deventer en Den Bosch goede ervaringen mee opgedaan. Gedwongen aanbesteding kan opheffing van deze publieke infrastructuur betekenen. De leden zien hier graag een reactie op. In het bijzonder willen ze een reactie op de situatie in Den Bosch. De situatie hier loopt voorop bij andere gemeenten. Maar ook Den Bosch gaf aan zo'n vier jaar tijd nodig te hebben gehad beleid aan te passen aan vrije aanbesteding. Ook in Enschede, zo constateren deze leden, wordt geëxperimenteerd met vrije aanbesteding. Welke lessen vallen daar uit te trekken? Hoe lang denkt de regering dat gemeenten en uitvoeringsorganisaties gemiddeld nodig hebben om zich aan de nieuwe situatie aan te passen?

De leden van de PvdA-fractie willen graag een reactie op diverse alternatieven om de aanbesteding van reïntegratietrajecten vorm te geven. In het bijzonder willen ze een reactie om het voorstel de aanbestedingsregels te beperken tot de fases 1 t/m 3 en niet voor fase 4, gezien de extra inspanningen die nodig zullen zijn voor de laatste groep. Ook willen ze in het bijzonder een reactie op het voorstel om gemeenten een overgangstermijn te geven van zo'n 3 a 4 jaar om zich voor te bereiden op de vrije aanbesteding. In dit verband wijzen deze leden op de situatie in steden als Den Bosch en Enschede, waaruit blijkt dat enige tijd nodig is om tot goede resultaten te komen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het aanbestedingsregime van het besluit SUWI voor gemeenten kan komen te vervallen op het moment dat blijkt dat een goed werkende reïntegratiemarkt tot stand is gekomen. Het is goed om nu al te formuleren wat exact onder een goed werkende reïntegratiemarkt wordt verstaan, zodat daar reeds nu al naartoe kan worden gewerkt en met name de gemeentelijke uitvoering weet waar deze aan toe is. Kan de regering in objectief meetbare termen aangeven wat verstaan wordt onder een goed werkende reïntegratiemarkt en op welke wijze monitoring plaatsvindt? Daarnaast vinden de leden van de VVD-fractie het vreemd dat er enerzijds een decentralisatie van verantwoordelijkheden richting gemeenten plaatsvindt terwijl het wetsvoorstel anderzijds een verplichte aanbesteding voorschrijft. Dit geldt zelfs voor de fase 4 cliënten, waar in veel gevallen al een goede publiek infrastructuur voor is. Moet niet eerst bezien worden of de marktwerking vanzelf tot stand komt?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in artikel 7 is geregeld op welke wijze de gemeente taken inzake de WWB mogen uitbesteden. De regering wordt gevraagd om de uitbestedingsmogelijkheden nader toe te lichten. Voor de reïntegratie bestaat een goeddeels volledige uitkeringsplicht. De mogelijkheden bij de vaststelling en uitbetaling van de uitkering lijken beperkt. Wat mag de gemeente nu precies wel en wat mag de gemeente nu precies niet uitbesteden? Zou het niet beter zijn om rond de uitbesteding volledige beleidsvrijheid te introduceren? In dat geval kan de gemeente in elke situatie de meest doelmatige en effectieve oplossing kiezen.

De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen niet waarom gemeenten worden verplicht om het grootste deel van de reïntegratieactiviteiten uit te besteden. Juist bij het decentraliseren van de financiële verantwoordelijkheid voor inkomensvoorziening naar gemeenten, zou men verwachten dat gemeenten vrij zijn om de reïntegratie binnenshuis te doen danwel uit te besteden. Deze leden vragen daarom een nadere onderbouwing van deze keuze.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre een voorgeschreven uitbesteding van reïntegratieactiviteiten past in het streven naar deregulering en decentralisatie. Deze uitbesteding kan toch geen doel op zich zijn? In het verlengde hiervan informeren zij naar de stand van zaken rond het kwaliteitskeurmerk van Borea. Zijn er nog veel reïntegratiebedrijven die zich hieraan niet conformeren?

3.3 Ontwikkeling in het bestand bijstandsgerechtigden

De leden van de CDA-fractie vinden sociale activering een geschikte methode om sommige mensen weer actief te laten meedoen in de samenleving.

Moet sociale activering naar de mening van de regering altijd gericht zijn op arbeid? Zo nee, in welke situaties is dit niet het geval? Kan de regering de percentages die genoemd worden bij het experiment Sociale Activering ook vertalen naar absolute aantallen betrokken personen?

Het is de leden van de PvdA-fractie onduidelijk wat in hoofdstuk 3.3 bedoeld wordt. Moeten de gemeenten werken aan draaideurklanten? Mensen die steeds kort werken om zo bij een aantrekkende conjunctuur veel misschien snel plaatsbare klanten te hebben? Deze leden begrijpen er niks van. De komende vier jaar, zo niet langer, zullen er grote groepen mensen in de bijstand terechtkomen door rijksbeleid en conjunctuur die voor de bijstand naijlt. De tijden van bestandsdalingen zijn voor jaren voorbij. Hoe dan relatief lagere bestanden worden opgebouwd anders dan gewoon arbeidstoeleiding is niet duidelijk. Of gaat het hier om een verstopt pleidooi om niet te investeren in duurzame arbeidstoeleiding.

Resultaten uit het verleden blijken, meer dan menigeen denkt, succesvol te zijn. Dat blijkt uit de door de regering gepresenteerde cijfers. De leden van de PvdA-fractie vragen dat beeld te completeren. Immers de kortdurende bijstandsklanten zijn een sterk vlottend bestand. Uit de cijfers blijkt niet welk deel van het zittende jaarbestand op de jaarteldatum bestaat uit mensen die korter dan 1 jaar in de bijstand zitten, welk deel 1 tot 5 jaar en welk deel langer dan vijf jaar. Kan de regering deze cijfers per omgaande verstrekken?

Interessant is ook te weten waarnaar de uitstroom van de drie categorieën plaatsvindt: werk, AOW, verhuizen, partner? Graag zien deze leden een overzicht en cijfers tegemoet.

De leden van de PvdA-fractie menen dat tegenover het recht op bijstand de plicht tot het verwerven van optimale zelfredzaamheid met betaalde arbeid bestaat. Indien dat niet mogelijk is dan is sociale activering wenselijk. Natuurlijk zouden de gemeenten over voldoende budget moeten kunnen beschikken om sociale activering als onderdeel van de sluitende aanpak aan te bieden. Hebben de gemeenten daarvoor voldoende middelen, zo vragen deze leden.

4. INKOMENSWAARBORG EN ARMOEDEVAL

4.1 Uitkeringsnormen: systematiek en hoogte

De leden van de CDA-fractie vragen of naar de mening van de regering de systematiek van uitkeringsnormen voldoende het bestaansminimum garandeert voor een alleenstaande en een éénoudergezin die geen kosten met anderen kunnen delen. Kunnen deze groepen van cliënten met succes aanspraak maken op een toeslag van 20%? Zo ja, waarop is die mening van de regering gebaseerd? Zo neen, bestaat daardoor niet de mogelijkheid dat deze groepen, juridisch correct, onder het bestaansminimum komen?

Elders hebben de leden van de PvdA-fractie gevraagd naar de overweging om de bestaande verlaagde norm voor niet-alleenwonende alleenstaande en alleenstaande ouders nog steeds verlaagd vast te stellen. De reden die in 1995 gold was dat de gemeenten de 20% toeslag zelf zouden betalen en dus volledig voor eigen risico namen. Dat argument is nu vervallen. Met een bepaling dat de gemeente de uitkering kan verlaging tot maximaal 20%, indien woonlasten afwezig zijn of een gedeelte daarvan indien woonlasten kunnen worden gedeeld,zal een aanzienlijke administratieve besparing optreden. Deze leden vragen de regering om een reactie op dit voorstel.

4.2 Middelentoets

De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet tot op zekere hoogte is toegestaan om inkomsten uit deeltijdarbeid te behouden als opstap naar een volledige baan. In zijn algemeenheid vragen deze leden of de mogelijkheden voor vrijlating van bepaalde inkomensdelen niet te beperkt zijn, daar waar deze mogelijkheden in individuele gevallen bij kunnen dragen aan het vinden van een reguliere baan. Wat is de opvatting van de regering hierover? In hoeverre is de beperking van deze vrijlatingsmogelijkheden bovendien te verenigen met de vergrote beleidsvrijheid en individueel maatwerk voor gemeenten?

De leden van de CDA-fractie constateren dat vrijlating van specifieke regelingen die het karakter hebben van schadevergoeding of smartengeld ter beoordeling van het college van B&W worden gelaten, dan wel opgenomen in een ministeriele regeling. De leden van de CDA fractie vragen of het niet juister is, gelet op de gevoeligheid van deze zaken, voor een aantal zeer gevoelige gevallen reeds nu van rijkswege duidelijkheid te scheppen? Zo ja, kan de regering een aantal voorbeelden geven die vrijgelaten moeten worden?

De leden van de PvdA-fractie zijn ernstig teleurgesteld over het voornemen van de regering om de vrijlating af te schaffen. Het gehanteerde argument, als zou de armoedeval in het geding zijn, snijdt geen hout. In de eerste plaats is de vrijlating in de huidige wet slechts bestemd voor mensen die vanwege medische of sociale omstandigheden met instemming van de sociale dienst alleen in deeltijd kunnen werken. Dat geldt ook voor nagenoeg alle alleenstaande ouders met kleine of opgroeiende kinderen. Als blijkt dat een zwaardere belasting mogelijk is dan kan de gemeente besluiten tot intrekking van de vrijlatingfaciliteit. Immers, bij het verwerven van een inkomen uit arbeid ontstaat ook het recht op een arbeidskorting. Voor de leden van de PvdA-fractie geldt als uitgangspunt dat arbeid moet lonen. Juist daarom ondersteunen deze leden het dringende verzoek van gemeenten en andere organisaties om een vrijlatingfaciliteit toe te staan. De financiële prikkels voor de gemeente zijn zo fors, dat de kans dat de gemeente iemand die wel kan werken rustig in de uitkering laat zeer gering is.

Ook voor mensen met een arbeidshandicap is het belangrijk dat bij deeltijd werk er enige extra inkomsten tegen over staan.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie om een vrijlating van inkomsten toe te staan voor werkende 65-plussers met een onvolledige AOW.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel geld thans wordt besteed aan de vrijlating op inkomsten? Kunnen de gemeenten dat budget benutten voor een premiestelsel? Bij de invoering van de bijstandswet in 1996 werd gesteld dat het om een bedrag van 150 miljoen gulden gaat dat later vanuit de Algemene bijstandswet is toegevoegd aan de WIW. Inmiddels is de arbeidsparticipatie hoger. Is de regering bereid dat budget aan het werkdeel van de WWB toe te voegen of kunnen de gemeenten dat benutten voor premies via de bijzondere bijstand?

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de opvattingen van de regering over de vrijlating van ontvangen smartengeld. Vindt de regering dat mensen die een vergoeding krijgen voor materiële schade deze in beginselmoeten kunnen aanwenden voor vervanging van geleden schade? Vindt de regering dat mensen die een vergoeding krijgen voor immateriële of letselschade deze gelden ook voor langere termijn mogen benutten ter compensatie van de beperking die is opgetreden? Is er naar de opvatting van de regering een beperking aan het te ontstane vermogen of aan de jaarlijkse aanwending van het vermogen? De leden van de PvdA achten deze beantwoording van belang vanwege de wetsgeschiedenis en de rechtspositie van de cliënt. Immers, als gemeenten willekeurig met rechten omgaan, is dat niet in het belang van de rechtsorde noch in het belang van de cliënt. Is de regering het ermee eens dat de gemeenten daar waar zij een afweging maakt deze transparant, toetsbaar en toegankelijk voor de belanghebbende moet zijn?

Wat betekent het voor de rechtsgang van de uitkeringsgerechtigde die in beroep gaat tegen een beslissing van de gemeente over een verrekening van smartengeld? Mag de beroepsrechter op een zaak waarbinnen de gemeente de vrijheid heeft ongetoetst een eigen oordeel te vellen het besluit ook inhoudelijk toetsen en wordt daarbij de wetgeschiedenis mee gewogen of wordt alleen beoordeeld of de gemeente het recht heeft de betreffende beslissing te nemen? Aan welke criteria toetst de beroepsinstantie een dergelijk beslissing vragen de leden van de PvdA-fractie. Indien de regering er voor kiest een ministeriele regeling op te stellen, wat zal dan de inhoud van de regeling zijn? Deze leden vragen om een concept.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich in grote lijnen vinden in de aanpassingen voor het berekenen van de schuldpositie, waardoor nieuw ontstane schulden wel betrokken kunnen worden bij de vaststelling van het (gebrek aan) vermogen.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de mogelijkheid wordt afgeschaft voor gemeenten om de inkomsten uit arbeid gedeeltelijk vrij te laten? Ligt het, mede gezien de budgettering van de bijstand, niet meer in de rede om de mogelijkheden van gemeenten rond de vrijlating en het verstrekken van stimuleringspremies juist te verruimen?

4.3 Langdurigheidstoeslag

De leden van de CDA fractie zijn voorstander van de voorgestelde langdurigheidtoeslag, omdat in het algemeen geldt dat de inkomenspositie moeilijker wordt naarmate mensen langer in de bijstand zitten. Zij constateren dat een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze toeslag luidt dat een belanghebbende 5 jaar een bijstandsuitkering heeft. Waarom is niet gekozen voor 3 jaar en uitbetaling nadat in het 4de jaar gebleken is dat de belanghebbende ondanks een positieve inzet geen werk kan vinden? Wat zouden de extra kosten zijn die hiermee gemoeid zijn? Het CDA heeft ter voorkoming van de armoedeval het systeem van heffingskortingen geïntroduceerd. Het gaat dan om een systeem van heffingskortingen (lastenmaximalisatie) op het terrein van zorg, wonen, kinderen. In het nieuwe regeerakkoord is als variant hierop een systeem van toeslagen afgesproken. Deze toeslagen worden in de komende jaren gefaseerd ingevoerd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of een systeem van toeslagen (cq heffingskortingen) ter zijnertijd de langdurigheidstoeslag niet kan vervangen?

Stel een wasmachine gaat onherstelbaar kapot. Dat gebeurt bij bijstandsgerechtigde A in jaar 4 van de bijstandsverlening en bij bijstandsgerechtigde B in jaar 6. Zouden deze gevallen, die voor het overige identiek zijn, volgens de regering verschillend behandeld moeten en kunnen worden in het kader van de individuele bijzondere bijstand vanwege de langdurigheidtoeslag. Graag een toelichting van de regering.

De leden van de CDA-fractie willen graag een reactie van de regering op de stelling van de Federatie van Ouderverenigingen, dat gehandicapten dikwijls blijvend moeten leven op het minimumniveau en wel werken. Door dit werken krijgen zij geen langdurigheidstoeslag. Deelt de regering deze opvatting? Acht de regering dit redelijk? Kan de regering hierover uitleg geven?

Het feit dat de regering twee aspecten van het voorstel Lang-laag heeft overgenomen te weten de langdurigheidtoeslag en de categoriale bijslag voor 65-plussers, verheugt de leden van de PvdA-fractie. Dit genoegen verbleekt wel tegen het licht dat de regering de wachttijd op 5 jaar stelt. Ook tegen het gegeven dat de regering stelt dat gedurende die 5 jaar geen inkomen uit arbeid mag zijn verkregen hebben de leden van de PvdA-fractie ernstig bezwaar. Ook het verbod op het verstrekken van categoriale bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten, en de collectieve ziektekostenverzekering vinden deze leden onverteerbaar.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven dat bij de toekenning van een lang-laaguitkering het ontbreken van een verder arbeidsmarkt perspectief een voorwaarde is. Immers, voor mensen waarvoor wel een arbeidsmarkt perspectief aanwezig is, is er de fiscale arbeidskorting bij werkaanvaarding of de premie uit de WIW bij scholing of werkervaring. Daarnaast is er de individuele bijzondere bijstand. Naar het inzicht van de leden van de PvdA-fractie zou ook de vrijlating van inkomsten nodig zijn indien men maar in deeltijd beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Deze leden vragen de regering om voor mensen die maar beperkt beschikbaar zijn werken lonend te maken.

De leden van de PvdA-fractie vragen een onderbouwing van de 5 jaarstermijn die de regering stelt. Welke referentiekader is daarvoor gekozen? Niet de wet schuldsanering natuurlijke personen waarin de termijn op 3 jaar gesteld is. Dat is de termijn waarvan de wetgever tot op heden vindt dat het maximaal verantwoord is te leven op of onder het bijstandminimum. In dit geval is dat ook blijkens jurisprudentie 94% van de bijstandsnorm. De meeste mensen die lang een inkomen hebben op het bestaansminimum, hebben leenbijstand. Dat is immers de voorliggende voorziening. Op grond daarvan hebben de meeste mensen geen reserveringscapaciteit en wordt bijzondere bijstand na drie jaar ook om niet verstrekt. Deze leden dringen er daarom op aan de termijn van 3 jaar te handhaven voor de lang-laagregeling en vragen de regering dat standpunt te heroverwegen.

Met verbazing hebben de leden van de PvdA-fractie ook gezien dat de regering als voorwaarde voor het krijgen van een lang-laaguitkering stelt, dat in die periode geen inkomen uit arbeid verkregen mag zijn. Daarop vragen deze leden een toelichting.

Zij vragen de regering dan ook commentaar te geven op de volgende voorbeelden.

Iemand met een verstandelijke handicap en Wajong uitkering werkt al jaren 16 uur per week tegen 50% van de loonwaarde in het vrije bedrijf. Meer zit er niet in. Daardoor is zijn inkomen € 15 per maand meer dan de 100% Wajonguitkering. Daar staan overigens niet vergoede kosten tegen over. Per saldo is zijn besteedbaar inkomen minder dan toen hij nog niet werkte. Mag naar het oordeel van de regering zo iemand een lang-laaguitkering?

Een alleenstaande moeder met kinderen heeft al 6 jaar bijstand en een inkomen op het minimum. Zij was eerst gedeeltelijk arbeidsgeschikt en heeft 10 uur per week gewerkt dat was twee jaar geleden. Dat gaat niet meer om gezondheidsreden. Mag zo'n mevrouw een lang-laaguitkering?

Iemand met 8 jaar een 80–100% WAO-uitkering op het sociaal minimum en volledige arbeidsongeschikt heeft twee jaar geleden met hulp van de UWV geprobeerd om in deeltijd te werken. Daar hield hij overigens geen extra geld aan over. Dat bleek fysiek niet haalbaar. Hij kan niet meer werken. Mag hij een lang-laaguitkering?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal vragen over de langdurigheidstoeslag. Uit de wetstekst en de toelichting blijkt dat de toekenning van een dergelijke toeslag tot de beleidsvrijheid van de gemeente behoort. Waarom is er niet voor gekozen om deze toeslag als recht voor de langdurige minima in de wet op te nemen? Waarom is het gegeven van «vijf jaar ononderbroken op het sociaal minimum» niet wettelijk verankerd als voldoende voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op de toeslag? De leden van de fractie van GroenLinks vrezen immers dat door de beleidsvrijheid van gemeenten, in combinatie met de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandsverlening, gemeenten eerder meer dan minder drempels zullen opwerpen voordat de toeslag daadwerkelijk wordt uitgekeerd. Deze leden vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen om de langdurigheidstoeslag enkel op aanvraag te verschaffen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de langdurigheidstoeslag alleen kan worden toegekend als de betrokkene gedurende de afgelopen vijf jaar een inkomen heeft gehad op minimumniveau en over dezelfde periode geen inkomen heeft genoten uit of in verband met arbeid. Wel moet de betrokkene voldoende geprobeerd hebben «algemeen geaccepteerde» arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Staan deze twee voorwaarden niet op gespannen voet met elkaar in de zin dat het gevaar van schijnsollicitaties toeneemt, vragen de leden van de D66-fractie. Immers, nul inkomsten uit arbeid gedurende vijf jaar bieden het vooruitzicht op een langdurigheidstoeslag? Vindt de regering deze eis derhalve bij nader inzien niet te strikt? De beoogde opzet van de langdurigheidstoeslag vinden de leden van de fractie van de ChristenUnie te mager. Zij pleiten ervoor de referteperiode te beperken tot drie jaar. De argumenten voor die termijn zijn eind 2002 ruimschoots gewisseld bij de behandeling van het initiatiefvoorstel van collega Noorman-Den Uyl (Wetsvoorstel Lang Laag, 28 508). Verder zijn zij er nog niet van overtuigd dat het wenselijk is personen die zelf een inkomen op het minimum niveau verwerven uit te sluiten. Als deze categorie rechthebbend zou zijn, zou in elk geval het argument van de armoedeval in dit opzicht geen opgeld doen. In het commentaar van Schulinck BV op het wetsvoorstel (brief aan de Kamer, 20 mei 2003) wordt in dit verband zelfs gesteld dat het uitsluiten van deze categorie discriminerend lijkt.

In het verlengde hiervan vragen zij om een reactie op de suggestie om onderdeel c van het eerste lid te schrappen, omdat het overbodig is. Elders in de wet (artikel 9, artikel 18) is namelijk afdoende de sollicitatieplicht vastgelegd. Het onderdeel voegt dus niets toe, tenzij het de bedoeling is dat nalatigheid op dit punt negatieve gevolgen heeft voor zowel de algemene bijstand als de langdurigheidstoeslag.

De leden van de SGP-fractie vinden de langdurigheidstoeslag een uiterst magere uitkomst van de toezegging van de regering om degenen die langdurig op een laag inkomen zijn aangewezen tegemoet te komen. De termijn van 60 maanden vinden de leden van de SGP-fractie veel te lang. Deze leden vragen naar de reden waarom gekozen is voor vijf in plaats van drie jaar?

4.4 Bijzondere bijstand en afschaffen categoraal beleid

Voor de leden van de CDA-fractie is categorale bijzondere bijstand een vreemd fenomeen. Bijzondere bijstand gaat uit van de bijzondere situatie van een individuele bijstandsgerechtigde. Door bijzondere bijstand categoraal toe te passen wordt er van uitgegaan dat die bijzondere situatie voor een hele categorie uitkeringsgerechtigden in dezelfde mate geldt. Het resultaat kan zijn dat een bepaalde groep mensen te gemakkelijk bijzondere bijstand krijgt en dat daardoor weer onnodig een armoedeval ontstaat. De leden van de CDA-fractie vinden wel dat diegenen die extra ondersteuning nodig hebben die ook moeten krijgen. Deze leden vragen de regering de gevolgen van de veranderingen van de Algemene bijstandswet naar de WWB voor de laagste inkomens te laten zien en tevens aan te geven wat de effecten zijn van andere beleidsvoornemens in 2004 en 2005. Anders gesteld: hoe veranderen de inkomens van de mensen met de laagste inkomens in totaliteit ten gevolge van de veranderingen in de sociale zekerheid? Hoe wordt er gecompenseerd? Hoe verhouden deze veranderingen zich ten opzichte van andere inkomensgroepen?

De leden van de CDA-fractie vinden dat er een verschil is tussen individuele toetsing op basis van algemene beleidslijnen en categoriale bijzondere bijstand. Kan de regering garanderen dat de individuele bijzondere bijstand onder invloed van jurisprudentie niet zal overgaan in categorale bijzondere bijstand?

Ook bij het toepassen van beleidsregels zal er namelijk sprake zijn van een individuele toets op de aanwezigheid en noodzaak van de kosten, schrijft de regering. Kan de regering dit bedoelde verschil tussen categorale bijzondere bijstand en individueel bepaalde bijzondere bijstand aan de hand van enkele voorbeelden expliciteren? Hoe beoordeelt de regering de veronderstelling, dat door het niet meer mogelijk zijn van categorale bijstand de uitvoeringskosten voor gemeenten toenemen?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de bezuiniging in 2004 van € 150 miljoen op het budget voor de bijzondere bijstand betekent voor het armoedebeleid van de gemeenten. Kunnen gemeenten deze bezuiniging opvangen naar het oordeel van de regering, doordat ze besparingen kunnen realiseren op andere onderdelen van de uitgaven tengevolge van de WWB? Zo ja, hoe? Hoe beoordeelt de regering de uitspraak van sommige gemeenten dat door de bezuiniging van 150 miljoen op de bijzondere bijstand het gemeentelijk armoedebeleid zwaar onder druk komt te staan?

De leden van de CDA-fractie merken op dat gehandicapten en chronisch zieken binnen de Algemene bijstandswet aanspraak konden maken op vergoeding van kosten die direct en specifiek te maken hadden met hun handicap of ziekte. Te denken valt bijvoorbeeld aan specifieke kosten met betrekking tot kleding en wonen. Wat verandert er voor deze groep mensen tengevolge van de overgang van Algemene bijstandswet naar WWB?

De leden van de CDA-fractie wensen een gemotiveerde uitleg waaruit, naar het oordeel van de regering, schuldhulpverlening betaald moet worden: uit de bijzondere bijstand of uit het werk- of inkomensdeel.

De leden van de PvdA-fractie willen weten wat de besteding van het budget bijzondere bijstand was in 2001 en 2002. Hoe veel individuele bijzondere bijstand werd aan welke kosten soorten besteed? Hoeveel geld werd uitgegeven aan categoriale bijstand, hoeveel aan woonlasten ziektekosten, hoeveel aan ouderen? Hoeveel aan niet-bijstandsgerechtigden werd besteed, hoeveel aan kosten van kinderen, hoeveel aan schuldhulp verlening?

In het budget bijzondere bijstand zijn volgens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie het meest recente AO schuldhulpverlening) de kosten van de schuldhulpverlening opgenomen.

Zij vragen of een overzicht kan worden gegeven van wat er in de afgelopen 10 jaar aan middelen aan het gemeentefonds is toegevoegd op titel van (categoriale) bijzondere bijstand? Kan een overzicht worden verstrekt van de afgelopen 10 jaar, waarin de uitgaven bijzondere bijstand per bijstandsgerechtigde worden gepresenteerd? Kan aangegeven worden wat gemiddeld per cliënt de uitvoeringskosten zijn voor de bijzondere bijstand en de categoriale bijzonder bijstand?

In de invoeringswet wordt een overgangstermijn vastgelegd voor de afbouw van de collectieve ziektekosten verzekering. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar de argumenten om de gemeenten niet meer toe te staan om een collectieve verzekering af te sluiten. Immers, het is een veel duurdere gang van zaken als mensen voor iedere medische voorziening of verstrekking, waarvoor eigen bijdragen verschuldigd zijn waarin het inkomen niet voor ziet naar de bijzondere bijstand moeten. Deze leden herinneren de regering eraan dat met genoegen werd ingestemd met het initiatief van de gemeenten voor een collectieve verzekering voor brand bij woonwagens.

Deze leden vragen naar de voorwaarden en argumenten waaronder en waarom de gemeenten zelf hun risico's effectief en efficiënt kunnen verzekeren. Wanneer en op welke gronden wil het rijk de gemeenten dwingen tot kostbare uitvoeringprocedures, zoals de individuele verstrekking. Zou het in dat geval niet logisch zijn dat de rijksoverheid de uitvoeringskosten van individuele bijstand zelf betaalt, zo vragen deze leden.

De categoriale bijstand voor chronisch zieken en de kosten van kinderen is bestemd voor mensen met een minimum inkomen ongeacht de herkomst van het inkomen. Dat kan ook inkomen uit arbeid zijn. Juist daarom speelt de armoedeval bij het verwerven van arbeid geen rol bij deze verstrekking. Zij vragen de regering om een onderbouwing van hun stelling als zou er bij deze vorm van categoriale bijstand sprake zijn van de armoedeval.

De leden van de PvdA-fractie vragen of en hoe de gemeenten gecompenseerd worden voor de toename van de uitvoeringskosten voor de bijzondere bijstand? Wat is de raming van de VNG en Divosa over de meerkosten voor het verstrekken van individuele bijzondere bijstand?

Het afschaffen van categoriale bijstand gaat gepaard met een zeer forse toename van aanvragen van bijzondere bijstand, onder meer voor schoolgeld, schoolreisjes, sportactiviteiten, reiskosten, fiets, boekengeld en overige aanvragen. De cliënten zullen bij de aanvraag aannemelijk moeten maken dat de voorliggende voorziening niet passend is en dat er geen afloscapaciteit is voor leenbijstand. En dat voor iedere aanvraag opnieuw (artikel 15). Mogen gemeenten individuele cliënten een forfaitair bedrag geven voor een omschreven doel als bijzondere bijstand, zonder het overleggen vooraf of achteraf van bonnetjes, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Voor chronisch zieken is inmiddels vastgesteld dat er sprake is van hoge indirecte kosten waarvoor geen compensatie beschikbaar is. Het is geen regering tot op heden gelukt om via de belasting een vorm te vinden, waardoor gehandicapten en chronisch zieken met een laag inkomen gecompenseerd kunnen worden. De categoriale bijstand biedt die mogelijkheid. Het argument van de regering dat er verschillend beleid tussen gemeenten ter zake zou kunnen worden gevoerd, komt wat vreemd over nu het wetsvoorstel juist is gemaakt om dat verschillend beleid mogelijk te maken ter wille van effectiviteit. Overigens is in het wetsvoorstel lang-laag juist voorgesteld, voor de kosten van chronisch zieken en kinderen een vast bedrag – dat landelijk geldt – af te spreken tussen rijk, gemeenten en Sociale alliantie. Van ongelijke behandeling is dan in dit geval geen sprake. Het zou de regering sieren als zij dat voorstel overnemen, zo menen de leden van de PvdA-fractie.

Veel gemeenten hebben een woonlastenfonds waarbinnen de kosten van wonen gecompenseerd worden voor mensen waarbij het instrument huursubsidie te kort schiet. Dit omdat er (vanwege gezondheid) hoge energielasten zijn, of er sprake is van een eigen – goedkoop – huis met maximale hypotheek en de woonlasten niet uit het minimum inkomen te dragen zijn. Blijft in het kader van deze wet, naar het oordeel van de regering de mogelijkheid van een woonlastenfonds in stand, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Nagenoeg alle Nederlandse gemeenten voeren een minima beleid. Veel gemeenten vinden dat door gemeenten gesubsidieerde voorzieningen voor iedere burger toegankelijk moeten zijn. Dat vertaalt zich in deels inkomensafhankelijke tarieven. De leden van de PvdA-fractie vragen of in het voorliggende wetsvoorstel iets aan deze bevoegdheden van de gemeenten wijzigt. Deze leden gaan er overigens van uit dat deze principes, die onderdeel vormen van het grondwettelijk recht van de gemeenten tot het voeren van hun eigen financiële huishouding in stand blijven.

Als gevolg van het schrappen van het gebruikersdeel van de OZB zal de kwijtschelding van deze OZB vrijvallen binnen het gemeentelijk budget voor het minimabeleid. Hoe groot is dat landelijk gezien, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Ook vragen deze leden hoe de regering het Nationale Actieplan armoedebestrijding verder wil uitvoeren en doelstellingen wil halen nu de gemeenten geen middelen meer hebben om armoedebestrijding, schuldhulpverlening, maar ook om budgettering te financieren.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de gemeenten de nieuwe risico's voor de bijstand, de afbraak van de bijzondere bijstand en de indirecte afbraak van het gemeentelijke armoedebestrijdingbeleid moeten financieren Die omzetting van beleid kan toch niet van de ene op de andere dag? De gemeenten zijn verplichtingen aangegaan. Hoe betrouwbaar is de rijksoverheid in de ogen van mensen als de bijzondere bijstand in een keer met 45% bijna wordt gehalveerd, zo vragen deze leden.

De afschaffing van de mogelijkheid tot verlening van categoriale bijzondere bijstand bevreemdt de leden van de fractie van GroenLinks om drie redenen. Ten eerste gaat dit in tegen de decentralisatie, die met voorliggend wetsvoorstel wordt beoogd. Waarom mogen gemeenten niet zelf afwegen of zij aan individuen danwel aan groepen van individuen bijzondere bijstand verstrekken? Ten tweede verwachten de leden van de fractie van GroenLinks dat, indien gemeenten geen categoriale bijstand mogen verstrekken op basis van een lokale verordening of regeling, dit tot extra bureaucratische lasten voor de gemeenten gaat leiden. Een reeks individuele beschikkingen lijkt immers tot meer ambtelijke belasting te leiden, dan wanneer beschikt kan worden op basis van een regeling. Ten derde begrijpen de leden het argument van de rechtsongelijkheid niet. Zij erkennen dat het huidige systeem van categoriale verstrekking kan leiden tot rechtsongelijkheid tussen gemeenten, maar zien met de voorgestelde regeling rechtsongelijkheid binnen een gemeente ontstaan. Om genoemde drie redenen, waarmee wordt aangesloten bij kritiek van onder meer Divosa, vragen de leden van de fractie van GroenLinks een beter beargumenteerde onderbouwing van dit wetsartikel.

De leden van de D66-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel iedere vorm van categoriale bijzonder bijstand verbiedt, slechts in individuele gevallen wordt het geven van extra inkomensondersteuning (toeslag) toegestaan. Verschillende organisaties en ook de Raad van State wijzen erop dat gemeenten met een groot cliëntenbestand, na enige tijd individueel getoetst te hebben, cliënten zullen gaan coderen en vervolgens groepsgewijs gaan behandelen. Hierdoor ontstaan eigenlijk vanzelf weer de categorieën, waar de regering nu juist vanaf wil. De Raad van State stelt dat het te verwachten is dat gemeentebesturen beleidsregels gaan vaststellen die inhoudelijk zullen overeenkomen met de vroegere regels voor de verlening van categoriale bijzondere bijstand, en vraagt de regering het verbod op categoriale bijstand te heroverwegen. De regering ziet hier geen aanleiding toe. De leden van de D66-fractie vragen de regering verder de stelling te onderbouwen dat het maken van beleidsregels door gemeenten niet zal leiden tot het de facto ontstaan van nieuwe categorieën voor bijzondere bijstand.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben grote moeite met de voorgenomen afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand. Zij zijn beducht voor een toename van de loketafhankelijkheid van veel rechthebbenden. Daarnaast wordt van verschillende zijden gewezen op de mogelijkheid, dat de lokale overheid via een omweg toch weer categoriale bijstand zal introduceren, al mag dat dan niet zo heten. Bovendien gaat het argument dat individuele bijzondere bijstand ook voldoende soelaas biedt, omdat er een langdurigheidstoeslag wordt geïntroduceerd, naar hun oordeel evenzeer op indien wordt gekozen voor handhaving van de categoriale bijzondere bijstand.

Kan de regering bij benadering aangeven welke extra uitvoeringskosten voor gemeenten zijn verbonden aan het afschaffen van de bijzondere bijstand?

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren in dit kader voorts naar de mogelijkheden van integrale schuldhulpverlening onder het regime van de nieuwe wet. Daarvoor is geen afzonderlijke bepaling, hoewel de nood zeer hoog is met meer dan 200 000 huishoudens met problematische schulden. Valt niet te voorzien dat gemeenten genoodzaakt zijn hieraan nog minder aandacht te besteden dan nu het geval is, onder andere ten gevolge van de voorgestelde bezuiniging op het terrein van de bijzondere bijstand?

4.5 Budgetbeheer en bijstand in natura

De leden van de CDA-fractie constateren dat het instrumentarium voor budgetbeheer en bijstand in natura wordt uitgebreid. Betekent dit dat bij een schuldsanering de niet met een cliënt gemaakte afspraken over budgetbeheer na enige tijd eenzijdig door cliënt kunnen worden opgezegd?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich voorstellen dat budgetteren voor sommige klanten wenselijk is. Nu zijn er nog gemeenten die deze kostbare en bewerkelijke voorziening weigeren. Kunnen cliënten recht doen gelden op budgettering indien zij daarom verzoeken. Wanneer en op welke gronden kan de gemeente weigeren.

Hoe verhoudt artikel 46 lid 4 en 5 zich tot de keuze van de gemeente om tot budgettering over te gaan? Is zo'n beslissing herroepbaar op grond van artikel 46 lid 5?

Wat zijn de extra kosten van budgettering ten opzichte van een reguliere uitkering? Welke personeelskosten hangen samen met deze extra noodzakelijke dienstverlening? Hoeveel gemeenten voeren zelf de budgettering uit? Hoeveel gemeenten besteden dat uit aan bijvoorbeeld de stadsbank? Wat zijn de daarmee samenhangende kosten per cliënt?

Als het gaat om bijstand in natura wie bepaalt of iemand aantoonbaar niet in staat is om zelf te voorzien in de essentiële algemene levensbehoeften? Kan iemand tegen zo'n beslissing in beroep? Wie controleert het realiteitsgehalte van de kosten van de bijstand in natura en wat gebeurt er met het resterende budget? Mag de gemeente als iemand die zich aan de regels houdt, toch een deel van het inkomen achterhouden of voor niet noodzakelijke uitgaven reserveren? In welke mate mag de gemeente inkomen reserveren dat bestemd is voor niet-directe levensbehoeften? Blijft artikel 46 van kracht? Hoe verhoudt artikel 46 lid 4 en 5 zich tot de bepaling over bijstand in natura? De leden van de PvdA-fractie vragen daarop een nadere toelichting.

Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie, dat als regel het verstrekken van bijstand in natura een taak is van mensen uit het zorgcircuit en niet van de ambtenaar van de sociale dienst?

Er wordt door de regering geen inzicht gegeven in de omvang en samenstelling van de problematiek van dak en thuislozen, verslaafden of mensen die niet met geld kunnen omgaan en daarin begeleiding nodig hebben. Ook wordt niet aangegeven hoe groot de omvang is van de doelgroep. Wat is de huidige omvang van de groep dak- en thuislozen in de bijstand? Welk percentage van de dak- en thuislozen in de bijstand zal naar verwachting een bijstandsuitkering in natura verkrijgen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de gemeenten verplicht zijn om budgettering te leveren aan een cliënt die daarom vraagt en aantoonbaar kan laten zien dat hulp in het budgetteren nodig is? Waaruit betalen de gemeenten de meerkosten die met budgetteren samenhangen? Worden de uitvoeringkosten in het gemeentefonds daarmee opgehoogd?

De leden van de fractie van GroenLinks zetten vraagtekens bij de voorgestelde introductie van de mogelijkheid voor gemeenten om bijstand in natura te verstrekken. Naast het principiële argument, namelijk de overtuiging dat de bijstand als vangnet niet verder ondergraven dient te worden, en deze basisvoorziening dus voor eenieder beschikbaar moet zijn, vinden de leden verstrekking van bijstand in natura weinig effectief. De afhankelijkheid van individuen wordt hiermee vergroot, terwijl de doelstelling van de wet juist is om mensen aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheden en daarmee te activeren. Zij vragen de regering daarom hoe zij het mogelijk achten dat, door een dergelijke paternalistische maatregel, voor mensen de stap van uitkeringsafhankelijkheid naar economische en maatschappelijke zelfstandigheid eenvoudiger kan worden. Daarnaast vragen zij de regering te reageren op argumenten van bijvoorbeeld de directeur van Bouwman Verslavingszorg, namelijk dat verslaafden zich volledig zullen afkeren van de lokale overheid, onzichtbaar worden voor het lokaal gezag en, mogelijk, hun heil zullen zoeken in de criminaliteit.

Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks of, als het om de hulp aan verslaafden gaat, het regeringsbrede beleid volstaat. Met andere woorden: hoe wordt de verantwoordelijkheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geoperationaliseerd als het gaat om de maatschappelijke opvang en de hulp aan verslaafden die willen afkicken?

4.6 Armoedeval

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering meent dat het wetsvoorstel een bijdrage levert aan het tegengaan van de armoedeval door de afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand en door de wijze waarop de langdurigheidtoeslag is vorm gegeven. Is het juist dat de mensen die categoriale bijstand krijgen in het wetsvoorstel, nog steeds individuele bijzondere bijstand kunnen aanvragen in bijzondere omstandigheden?

Kan een gekwantificeerd overzicht gegeven worden van de voorgestelde maatregelen en de uitwerking op de armoedeval waarbij onderscheid wordt gemaakt naar alleenstaande moeders met kinderen onder de 5 jaar, chronisch zieken en gehandicapten en arbeidsongeschikten? Hoe groot is het aantal huishoudens dat naar de opvatting van de regering in aanmerking komt voor de lang-laaguitkering? Hoeveel mensen met een WAO-, Wajong-, Anw-uitkering en hoeveel met een bijstandsuitkering?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering de armoedeval wil oplossen door de armoede te vergroten. De leden stemmen in met het beginsel dat «werk moet lonen», maar zien betere oplossingen om de stap van uitkering naar werk, ook in financieel opzicht, aantrekkelijker te maken. Zo vragen zij de regering te beoordelen of invoering van een negatieve inkomstenbelasting (earned income tax credit) en de fiscalisering van inkomensafhankelijke regelingen, als de kinderbijslag en de huursubsidie, niet een groter effect hebben als prikkel om betaald werk te accepteren.

5. FINANCIERING

5.1 Financieringssystematiek

De leden van de PvdA-fractie onderscheiden drie verdeelsystematieken in het voorstel van de regering, te weten de vaststelling en werking van het macrobudget, het verdeelmodel en de prikkel werking van het eigen risico voor de gemeenten Onderschrijft de regering deze driedeling? Deze leden hebben daarover kritische vragen. De regering gaat uit van de premisse dat er een onderscheid te maken is tussen conjuncturele en beleidsmatige toename van het bijstandsvolume en de reïntegratie activiteiten van de gemeente. De leden van de PvdA-fractie vragen daarom om openbaarmaking van het SEOR-rapport dat bij de oordeelsvorming behulpzaam kan zijn.

De leden van de fractie van de ChristenUnie dringen erop aan bij de invoering van een nieuwe financieringssystematiek te waken voor voorspelbare problemen. Zij hebben kennis genomen van de drie kritische commentaren van de Raad voor de financiële verhoudingen.

5.1.1 Macro-budget

De leden van de CDA-fractie vragen of de wijze van vaststelling van het macrobudget door het rijk zodanig is getoetst, dat met een grote mate van zekerheid gesteld kan worden dat het macrobudget de werkelijkheid van het benodigde budget voor het inkomensdeel sterk benadert? Blijkt dit uit berekeningen die uitgevoerd zijn voor de jaren 1998 tot en met 2002?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe hard de raming van het Centraal Plan Bureau (hierna: CPB) is. Dit gezien de forse kritiek van Nederlandse vooraanstaande economen (Volkskrant en NRC op 27 juni 2003) op de kwaliteit en de hardheid van de CPB cijfers.

De voorjaarsnota laat zien dat er een substantiële bijstelling van de Algemene bijstandswet plaatsvindt? Vindt die bijstelling per 1 september aanstaande opnieuw plaats? Welke risico's lopen de gemeenten als het CPB een onjuiste raming heeft gemaakt? Vindt er achteraf geen enkele correctie plaats?

Waarom is het tijdstip van de vaststelling van de raming gekozen in september? Is dat betrouwbaarder? Kan de regering precies aangeven wat de bijstelling naar beneden in de voorjaarsnota 2003 heeft veroorzaakt? Heeft het CPB gegevens over de wijze en het moment waarop de bijstandscijfers de WW-stijging hebben gevolgd? Wanneer vindt in de gemeente de toestroom van schoolverlaters plaats? Wat kunnen de gemeenten verwachten van een beroep op Algemene bijstandswet, indien de jeugdwerkloosheid inmiddels 10% is? Wat is de CPB-raming voor de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid en het bijstandsbestand?

Waarom is niet gekozen voor een systeem waarbinnen ramingen op een vastmoment geijkt worden met daarbij de mogelijkheden tot nacalculatie? Nu is het zo dat raming op raming geplaatst wordt.

Door het gekozen systeem ter vaststelling van het macrobudget zullen de gemeenten zelf een deel van het conjunctuurrisico en rijksbeleidsmaatregelen moeten dragen. De regering heeft aangegeven dat voor deze beide kostenfactoren volledige compensatie zou plaats vinden. De leden van de PvdA-fractie zien hier gaarne een toelichting van de regering.

Wat opvalt in de financieringssystematiek is, dat de regering steeds uitgaat van een door de gemeente te realiseren batig saldo bij goed functioneren. Het ontgaat de leden van de PvdA-fractie welke kans de gemeenten hebben op het realiseren van een batig saldo (bij een goed werkend verdeelmodel dat nu nog ontbreekt) in tijden van recessie en overheidsbeleid dat een sterke toestroom naar de bijstand als resultante heeft. Kan de regering aangeven wat de werkelijke mogelijkheden zijn om tot een batig saldo te komen voor de gemeenten de komende vier jaar, met in acht name van het eigenrisico van de laatste 4 maanden van een lopend begrotingsjaar?

De leden van de PvdA-fractie willen een scherper beeld krijgen van de stijging van de lasten die voortkomen uit de groei van het bijstandsvolume de komende jaren. Daarom vragen deze leden om een nadere raming van het volume-effect van het voorgenomen rijksbeleid en de effecten van de conjunctuur.

Kunnen de gemeenten verwachten dat de komende 8 jaar als gevolg van de rijksmaatregelen het volume van bijstand zal stijgen? Het gaat dan om voorgenomen WAO-maatregelen, WW-maatregelen, WW-vervolg uitkering, WW-referte, bezuinigingen op reïntegratiegelden, beperken werkgeverspremie bij herintreding langdurig werklozen etc. Wat is het gevolg van de huidige laagconjunctuur op het bijstandsvolume de komende 4 jaar? Hoe evenwichtig over het land gespreid zal de volumestijging plaatsvinden? De leden van de PvdA-fractie vragen aan de regering een prognose met doorrekening van het CPB voor wat betreft het volume in de komende 8 jaar, de bijstands-instroom, de beperking van de uitstroommogelijkheden op grond van bovengenoemd beleid en conjunctuur. Zij vragen dat ook voor de toename van de IOAW en de IOAZ. Zij ontvangen deze prognose uiterlijk voor 15 augustus aanstaande.

Hoe betrouwbaar zijn de CBS-ramingen en hoe betrouwbaar zijn de ramingen van het CPB als het gaat om te verwachten stijging van het volume van de bijstand op grond van conjunctuur en rijksbeleid (bekorting WW, WAO, etc)? Kan de regering een overzicht geven van de ramingen van het bijstandvolume voor de jaren van 1999, 2000, 2001, 2002 en het eerste kwartaal van 2003? Kan de regering een geactualiseerde prognose geven per 1 april 2003 via het CPB over de instroom van de bijstand op grond van de toename van de WW en de beperking van de toegang tot de WAO? Vooral de eerste is relevant omdat de bijstandscijfers bij laagconjunctuur vanwege de tussenliggende WW-uitkering naijlen. De sterke toename van de WW met 14 000 per maand in mei 2003 zullen leiden tot een bepaald percentage toename in de bijstand. Wat is daarvan de verwachting?

Welke gegevens moeten door de gemeenten worden verstrekt om een goede prognose van het CBS mogelijk te maken, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke detaillering is daarvoor noodzakelijk? Is er sprake van een beperkte set van gegevens ten opzichte van de huidige uitvraag? Zo ja, waar zitten de verschillen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De regering wil in september van een lopend begrotingsjaar het macrobudget voor het volgend begrotingsjaar vaststellen. Dat bestaat voor een substantieel deel uit een prognose van het CPB. Er vindt geen nacalculatie plaats. Dat betekent, zo menen de leden van de PvdA-fractie, dat de gemeenten feitelijke conjuncturele groei van het bestand, en de feitelijke groei op grond van rijksbeleid, zelf moeten dragen. Dat staat haaks op de bewering van de regering dat de gemeenten geen risico dragen voor rijksbeleid en conjunctuur. Hebben deze leden dat goed begrepen? Of is deze interpretatie niet juist zo vragen deze leden.

Waarom vindt geen gedeeltelijke nacalculatie plaats? Immers, de instroom in de bijstand vanuit de WW, de instroom van schoolverlaters en een toename van echtscheidingen boven de raming is toch precies vast te stellen en kan de gemeenten niet verweten worden. Wat is het antwoord van de regering op deze vraag?

Is berekend wat het maximale risico zou zijn bij het afromen of opplussen van het macrobudget voor gemeenten op basis van nacalculatie? Immers, de gemeenten dragen zowel risico tijdens een lopend begrotingsjaar voor ramingen die niet juist blijken te zijn als voor de afwijkingen van de laatste 4 maanden van het jaar die doorwerken in een volgend begrotingsjaar? Kan de regering een aantal scenario's maken waarin zichtbaar wordt wat de risico's voor een aantal individuele gemeenten (van verschillende grootte) zijn indien de CPB-ramingen afwijken van de werkelijkheid in een lopend begroting jaar?

Hoe kwetsbaar is een systeem dat jaar na jaar raming op raming zet, terwijl nacalculatie niet plaats vindt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Deze leden vragen overigens de cijfers over de bijstandspopulatie uit bijlage I van de memorie van toelichting te actualiseren voor 2002 over alle zes tabellen. Deze leden vragen voorts de in en uitstroom van de bijstand van de maanden januari, februari maart, april, en mei 2003 nu blijkt dat het CBS wel met 100% accuratesse over deze cijfers beschikt.

De leden van de PvdA-fractie stemmen in met een ander regime van berekening van het macrobudget voor 65-plussers. Nu de regering erkent dat het volume 65-plussers niet door de gemeente beinvloedt kan worden vragen deze leden wel waarom er dan geen nacalculatie plaats vindt. Immers, de hoogte van de uitkering(suppletie) kan zeer veel verschillen, terwijl in de verdeelsleutel voor het macrobudget geen verschil gemaakt wordt. Kan de regering een voorbeeld over drie achtereenvolgende jaren geven waaruit blijkt dat het verschil tussen de raming en nacalculatie marginaal is? Hoe groot zijn de verschillen minimaal en maximaal?

Wat is de lange termijn prognose over de toename van het aantal mensen dat op deze regeling een beroep doet? In hoeverre beperkt zich deze toename tot grote gemeenten of gemeenten met een meer dan gemiddeld aantal oudere allochtonen in de populatie?

De afgelopen periode hebben ouderenorganisaties gepleit voor een eenvoudiger uitvoering van de Algemene bijstandswet voor 65-plussers. Immers, er is geen arbeidsmarkt verplichting. De maandelijkse invulling van loonstrookjes als voorwaarde voor de uitkering ligt dan niet voor de hand.

Er is geopperd dat de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) deze toeslag tot AOW-niveau zou kunnen uitvoeren. Heeft de regering deze optie overwogen? Heeft er overleg met de VNG over plaats gevonden? Is het de gemeenten na het wegvallen van de RAU toegestaan zelf een veel eenvoudiger procedure te kiezen voor de doelgroep 65-plussers?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de huidige financieringssystematiek van het 25%-budget een toegekend budget niet neerwaarts kan worden aangepast. Bij een tegenvallende ontwikkeling van het bijstandsvolume wordt het budget, op basis van nacalculatie, naar boven bijgesteld. In de nieuwe systematiek wordt het definitieve budget in september van het uitvoeringsjaar op basis van een raming vastgesteld en kan het eerder toegekende budget neerwaarts worden bijgesteld. Waarom wordt in het voorliggend wetsvoorstel van de huidige systematiek afgestapt? En wat verzet zich er tegen om het definitieve budget binnen de gekozen systematiek met nacalculatie op t+1 vast te stellen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen een nadere onderbouwing van de raming van de budgetten, voor zowel het inkomensdeel als voor de reïntegratie. De leden vragen hoe tot het inzicht is gekomen dat het macro-budget voor het inkomensdeel de komende jaren kan dalen. Ook vragen zij in hoeverre hier rekening is gehouden met de voornemens in het Hoofdlijnenakkoord met betrekking tot de WW en de WAO. Wat is, naar de mening van de regering, de extra toestroom in de bijstand als gevolg van de strengere normen voor toekenning van een WW- of WAO-uitkering?

Ook vragen deze leden of gemeenten schuldhulpverlening dienen te financieren uit het bijstandsbudget. Schuldhulpverlening, nu voor de helft gericht op bijstandsgerechtigden, kan immers een noodzakelijke voorwaarde zijn om tot activering van mensen te komen.

Naar de mening van de leden van de fractie van Groenlinks wordt uit de toelichting onvoldoende duidelijk hoe het macro-budget voor de bijstandsuitgaven wordt vastgesteld. Zij vragen hierover een nadere toelichting.

Het is deze leden helder dat de economische vooruitzichten voor een bepaald begrotingsjaar van invloed zijn op het bijstandsvolume, maar zien daarnaast graag een financiële onderbouwing van het budget per verwachte bijstandsgerechtigde. Met andere woorden: wat is het bedrag dat een individuele gemeente tegemoet kan zien voor één bijstandsgerechtigde? Hoe is dit bedrag opgebouwd als het gaat om (1) de basisuitkering, (2) de bijzondere bijstand, (3) de eventuele langdurigheidstoeslag en (4) de middelen voor reïntegratie? De leden vragen de regering om, uiterlijk medio augustus, de in de toelichting genoemde AMvB in concept aan de Kamer voor te leggen.

Het bevreemdt de leden van de fractie van GroenLinks dat, los van de economische omstandigheden en dus van de feitelijke ontwikkeling van het bijstandsvolume, gemeenten worden geacht rond te komen met het geprognosticeerde bedrag voor het macro-budget. Zij vragen daarom een reactie op de stelling dat de rekening voor macro-economische omstandigheden die slechter zijn dan voorspeld bij gemeenten wordt neergelegd.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering meent dat het halen van de bezuinigingsdoelstellingen niet afhankelijk is van externe factoren, zoals de Raad van State ten dele veronderstelt. Wel beaamt de regering dat het aantal uitkeringen niet volledig is te beïnvloeden door het reïntegratiebeleid van de gemeenten en dat daarom het macrobudget voor de uitkeringen worden aangepast aan de wijzigingen in de conjunctuur en het rijksbeleid. Betekent dit concreet dat wanneer de werkloosheid blijft stijgen als gevolg van de dalende conjunctuur de macrobudgetten zullen worden verhoogd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een nadere toelichting op het voornemen het macrobudget in september van het lopende jaar vast te stellen. Brengt dit gemeenten bij neerwaartse bijstelling niet enorm in de problemen? Wat verzet zich tegen achteraf vaststellen? Divosa vraagt in dit kader aandacht voor het probleem van de «interne verwurging»; gemeenten kunnen alleen besparingen realiseren ten koste van andere gemeenten.

5.1.2 Verdeelsystematiek

De leden van de CDA-fractie vinden het terecht dat geleidelijk van een historisch model naar een objectief verdeelmodel wordt toegewerkt. Bij deze leden bestaan echter wel zorgen over het objectief verdeelmodel. De Raad van State heeft over deze zaak ook een aantal belangwekkende adviezen gegeven. De vraag dient zich aan of er wel één objectief verdeelmodel mogelijk zal blijken te zijn. Heeft de regering de overtuiging dat er straks een dergelijk model zal zijn voor alle gemeenten? Zo ja, wanneer zal dat zijn in relatie tot het streven om het voorliggend wetsvoorstel per 1 januari 2004 in te laten gaan? In hoeverre komt de beoogde gefaseerde inwerkingtreding van het objectief verdeelmodel hieraan tegemoet? Geldt deze gefaseerde invoering ook voor kleine en middelgrote gemeenten? Zal voor kleine gemeenten, met een klein aantal uitkeringsgerechtigden, hetzelfde objectief verdeelmodel gehanteerd kunnen worden als voor de grotere gemeenten? Zo niet, wordt er dan blijvend met verschillende modellen gewerkt?

De regering schrijft: «Een objectief verdeelmodel zorgt ervoor dat gemeenten die structureel beter presenteren dan andere gemeenten hier ook structureel voor worden beloond. Kan de regering uitleggen dat deze situatie ook vanaf het begin zal gelden? In hoeverre belemmeren grote verschillen tussen gemeenten het ontstaan van deze situatie voor gemeenten?

Het verbaast de leden van de PvdA-fractie dat de regering zelf aangeeft dat het verdeelmodel onvolkomen is. Er is aan dit econometrisch model 8 jaar gewerkt. Een eerdere zeperd ontstond toen de regering een al ingediend wetvoorstel moest intrekken vanwege de onvolkomenheden van het verdeel model. Het verdeelmodel voor 2002, 2003 en 2004 en verdere jaren voldoet niet. Er zitten onverklaarbare verschillen tussen gemeenten in. Nu is het bijstandsbestand van sommige gemeenten wel te verklaren. Oude industriegebieden waar handwerk vervangen is door bedrijvigheid in de dienstensector hebben te maken met een populatie waar generatie op generatie werkloos was. Het scholingniveau, de uitval in het onderwijs, kan van oudsher voor een andersoortige populatie zorgen. Ook in het gemeentefonds zijn onderliggende kostenverdelingen gemaakt op basis van historische structuren die als kostendrager in een verdeelmodel fungeren. Het ontgaat de leden van de PvdA-fractie ten enen male waarom dit verdeelmodel niet wordt gerepareerd op basis van de historische arbeidsmarkt en bijstandspopulatie. Is de regering bereid alsnog het verdeelmodel te herijken?

Het verbaast deze leden dat niet het systeem van het objectief verdeelmodel van het gemeentefonds is gebruikt, zoals dat eerder door deze fractie aan de regering is gevraagd. De acceptatie van een verdeelmodel vindt plaats via de mental map. Als die referentie ontbreekt, zal er geen draagvlak voor het verdeelmodel zijn.

De leden van de PvdA-fractie zijn ongelukkig met het feit dat het overgrote deel van de gemeenten (400) door het hanteren van historische cijfers in de verdeelsystematiek de facto geen positief saldo na één begrotingsjaar kan overhouden op grond van eigen effectief beleid. Deze leden vragen de regering te bezien op welke wijze voor een goed functionerende gemeente het wel mogelijk is een overschot op het inkomensdeel mee te nemen over het jaar heen naar het werkdeel?

De regering geeft aan gebruik te maken van WW-cijfers uit de regio om de werkloosheid te bepalen. Gaat het dan om werklozen per gemeente of per CWI. Die vraag is relevant, omdat de randgemeenten als regel minder werklozen hebben dan de centrumgemeenten. Hoe zit het met de verdeling van het aantal WAO-ers? Worden die per gemeente geteld?

De regering heeft gekozen voor een gefaseerde invoering van het verdeelmodel van het macrobudget. Waarom heeft de regering niet gekozen voor een eenmalige omzetting naar één forfaitair bedrag voor uitkeringskosten en laat dan vervolgens de bandbreedte in een aantal jaren oplopen? Waarom is niet gekozen voor het in de tijd aanscherpen van de hardheidscriteria? Zolang de regering nog niet in staat is lokale, regionale of sectorgewijze werkloosheidsfluctuaties in voldoende mate in het verdeelmodel te laten uitkomen, zal het hardheidscriterium zacht moeten zijn. Immers, de rekening voor een onvoldoende werkend verdeelmodel ligt bij de burgers van de gemeenten waarvoor het model onvoldoende is. Deze burgers zullen, via bezuinigingen op voorzieningen of de verhoging van de OZB voor eigenaren, voor een sluitende begroting en rekening moeten zorgen.

Naar mate in de tijd het verdeelmodel verbetert zal het hardheidscriterium strakker kunnen worden gesteld.

Het mag duidelijk zijn dat naar de opvatting van de leden van de PvdA-fractie een jaarlijkse evaluatie van het verdeelmodel noodzakelijk zal zijn alvorens tot een hogere bandbreedte in de uitgavencompensatie gekozen kan worden.

Deze leden menen ook dat het risico per uitkeringsgerechtigde, dat ligt tussen de 12 000 en 17 000 € per jaar (afhankelijk samenstelling huishouden), te fors is. Dit bedrag staat in geen enkele verhouding tot de beïnvloedbaarheid van externe factoren, die in hoge mate het bijstandvolume per gemeente bepalen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de gemeenten risico dragen voor een netto uitkering of een gebruteerde uitkering?

In een ambtelijke voorbeeldberekening werd een risico van 80 € per inwoner gecalculeerd. Dat komt neer op een bedrag van 175 € per huishouden. Het huidige risico bedraagt iets meer dan 6 € per inwoner. De leden van de PvdA-fractie vragen of deze berekening correct is.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de toekenning van het budget op basis van een model gebeurt, waarbij de grootte van de gemeente ook van invloed is. Het budget voor grote gemeenten wordt op basis van objectieve criteria vastgesteld. Het budget voor kleine gemeenten wordt op basis van historische gegevens bepaald. Dit zou kunnen betekenen dat kleine gemeenten, die in het verleden slecht presteerden, nu een groter budget krijgen toegekend dan andere kleine gemeenten (of zelfs grotere gemeenten) die in het verleden goed hebben gepresteerd. Onderkent de regering dit probleem? Wat doet de regering met het advies van de Raad voor financiële verhoudingen, om een gewogen gemiddelde van de bijstandslasten over een aantal jaren als basis te nemen voor de verdeling van het budget voor kleine gemeenten? En waarom is een objectief model voor kleine gemeente op dit moment niet mogelijk?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de ID-banen, WIWbanen en WSW-banen niet gelijkelijk over het land zijn verdeeld. Mogelijk heeft het aantal beschikbare banen wel invloed op het lokale bijstandsvolume. Op welke wijze wordt met het aantal gesubsidieerde banen in de schatting van het objectief verdeelmodel rekening gehouden?

Zij vragen of de regering een overzicht kan geven van alle met name genoemde Nederlandse gemeenten waarin de werkelijke bijstandsuitgaven staan en het toegekende budget als ware het objectief verdeelmodel al helemaal ingevoerd?

De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar de effecten van het voorgestelde verdeelmodel in de praktijk. Zij gaan ervan uit dat het mogelijk moet zijn om, op basis van het voorgestelde model en de weging van criteria, een meerjarige raming te produceren van wat individuele gemeenten tot en met 2007 aan rijksbijdrage tegemoet kunnen zien. Zij vragen daarom om, eveneens medio augustus, een overzicht aan de Kamer aan te bieden, waarin per gemeente wordt aangegeven wat hun huidige budget is voor bijstandsverlening en reïntegratie en hoe dit budget zich de komende jaren zal ontwikkelen De leden van de fractie van GroenLinks zien graag nader beargumenteerd of voorliggend verdeelmodel voldoende garanties biedt voor de eerbiediging van regionale verschillen. Zo is het hen onduidelijk of regio's met een relatieve achterstand in economische ontwikkeling aanspraak kunnen maken op voldoende middelen voor verlening van bijstand en investeringen in de reïntegratie van hun inwoners.

Met de regering zijn de leden van de D66-fractie van mening dat volledige budgettering een belangrijk onderdeel vormt van de beoogde aanpak, waarbij dan wel gemeenten over een zo groot mogelijke beleidsruimte beschikken, die in balans moet zijn met de volledige financiële verantwoordelijkheid. Deze leden vragen in hoeverre deze balans met dit wetsvoorstel is gevonden.

Deze leden wijzen op een mogelijke toename van financiële risico's voor gemeenten door deze volledige verantwoordelijkheid van gemeenten voor de uitvoering van de WWB. Deze leden vragen in dit verband of de omvang van het macrobudget (het voor de gemeenten totaal beschikbare budget) in alle gevallen toereikend zal zijn om 100% van de bijstandlasten af te dekken. Dit heeft mede te maken met het gehanteerde verdeelmodel met daarin de eis dat het kenmerk «aantal bijstandgerechtigden» niet in het model is opgenomen. Kan de regering nader ingaan op de reden waarom deze eis is geformuleerd en bezwaren opnoemen van het eventueel loslaten van die eis? Vreest de regering voor afname van de prikkelwerking? Zo ja, waarom, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat voor gemeenten, waarvoor het objectief verdeelmodel wordt toegepast, herverdeeleffecten optreden, die mede het gevolg zijn van het nog niet foutloos functioneren van het model. Kan de regering inzicht geven in de omvang van de hier bedoelde verdeeleffecten?

Gemeenten die een verdeling krijgen op basis van het historisch aandeel en in het verleden een bijstandbeleid hebben gevoerd waarbij het voorkomen van de instroom in de bijstand vruchten heeft afgeworpen, hebben feitelijk een gering historisch aandeel. In wezen worden deze gemeenten nu gestraft voor hun gevoerde beleid aangezien ze een relatief laag budget krijgen. Hoe kijkt de regering aan tegen de stelling dat verdeling op basis van het historisch aandeel goed presterende gemeenten straft en slecht presterende gemeenten beloont? Is de regering bereid een reactie te geven op het advies van de Raad voor financiële verhoudingen om een gewogen gemiddelde van de bijstandlasten over een aantal jaren als basis te nemen voor de verdeling van het budget van de kleinere gemeenten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie memoreren aan het advies van de Raad voor financiële verhoudingen, waarin wordt gesteld dat de betrekkelijk geringe invloed van het gemeentelijk beleid op de ontwikkeling van het aantal bijstandontvangers niet rechtvaardigt dat de financiële risico's volledig bij de gemeenten komen te liggen. Zeker niet in combinatie met een ontmanteling van de bufferfunctie van de eigen belastingmiddelen, in casu de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB. Ook in het voorliggend wetsvoorstel is volgens de Raad nog steeds niet voldaan aan de voorwaarde, dat de verdeelsystematiek van het macrobudget voor het inkomensdeel dient aan te sluiten bij de onvermijdelijke kosten die gemeenten hebben bij de uitvoering van de bijstand. De Raad is bijzonder kritisch ten aanzien van het objectief verdeelmodel. Terecht wijst hij erop, dat gemeenten die landelijke prijzen voor de uitvoering van de bijstand in de wacht hebben gesleept, zoals Dordrecht en Ede, op grond van dit model slecht scoren en dat het model voor gemeenten met een minder fraaie reputatie, zoals Rotterdam en Amsterdam, juist positief uitpakt. Dat lijkt er zonder meer op te duiden dat het model niet deugdelijk is. In dit licht is het ook merkwaardig dat het huidige model nooit is geëvalueerd, in tegenstelling tot eerdere toezeggingen. Kan hiervoor een verklaring worden gegeven?

De brief die de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 juni jl. aan Dordrecht heeft verzonden, bevestigt de leden van de fractie van de ChristenUnie in hun overtuiging dat het verdeelmodel niet rijp is voor brede invoering. Zij kunnen zich voorstellen dat gemeenten als Dordrecht meer waarde hechten aan de totstandkoming van een goed werkend objectief verdeelmodel, dan aan de toezegging van de staatssecretaris dat de optredende, ex ante herverdeeleffecten beleidsmatig zullen worden ingedamd. Deze leden zouden het buitengewoon onverstandig vinden als de regering besluit tot invoering op korte termijn, in de verwachting dat het model in de loop van de gefaseerde invoering nog verder zal worden verbeterd. Zou het niet van wijsheid getuigen dit instrument eerst breed toe te passen als gegarandeerd kan worden dat de kansen op mislukken minimaal zijn? De voorgestelde stapsgewijze verhoging met 20%-punten per jaar zou naar de opvatting van de leden van de fractie van de ChristenUnie ook pas gerealiseerd kunnen worden als aan die voorwaarde is voldaan.

Ook in zijn meest recente advies adviseert de Raad voor de financiële verhoudingen af te zien van de voorgestelde financieringssystematiek. Daarmee wordt één van de fundamenten van het wetsvoorstel aangetast. De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden dat de regering hier veel te lichtvaardig mee omgaat. Zij zijn van mening dat niet kan worden volstaan met een verwijzing naar de doorontwikkeling van het objectief verdeelmodel. Vindt de regering het verantwoord dat het betreffende vervolgonderzoek nog niet is afgerond, terwijl intussen wel wordt aangekoerst op vrij brede toepassing van het model over een klein half jaar? Deze leden verzoeken de regering in dit kader nader te onderbouwen waarom geen gevolg wordt gegeven aan de aanbeveling om de variabele «aantal bijstandsontvangers» op te nemen in het objectief verdeelmodel. Waarom is deze variabele in strijd met het objectieve karakter van het model?

De reactie van de regering dat de introductie van het 100% budgetmechanisme gepaard gaat met het verstrekken van verregaande beleidsvrijheid en deregulering is overigens niet overtuigend. Hiermee wordt voorbijgegaan aan het feit dat de gemeenten in belangrijke mate afhankelijk zijn van macro-economische ontwikkelingen, waarop ze geen invloed hebben.

Ook de afwijzende reactie van de regering op de suggestie van de Raad voor financiële verhoudingen om bij het historisch verdeelmodel een gewogen gemiddelde van de bijstandsuitkering in een aantal jaren te nemen, waarbij het laatste jaar voor meer dan de helft meetelt, vinden deze leden niet overtuigend. De regering verdisconteert in haar reactie, naar het oordeel van de leden van de fractie van de ChristenUnie, onvoldoende de overweging van de Raad, dat de dynamiek van het aantal bijstandsontvangers in kleine gemeenten van jaar op jaar relatief groot is.

Ten aanzien van het maximale negatieve herverdeeleffect lijkt de regering een veel groter bedrag per inwoner te accepteren dan de Raad voor de financiële verhoudingen adviseert. Is het juist dat het gaat om 10% van het budget in 2004? Kan dit nader worden onderbouwd en kan daarbij in absolute termen worden aangegeven welke budgettaire gevolgen dat in het meest negatieve scenario met zich kan meebrengen voor gemeenten? Wil de indiener daarbij ingaan op de opmerking van de Raad voor de financiële verhoudingen dat gemeenten, die het nadeel willen opvangen door een OZB-verhoging, de OZB-tarieven met 30 tot zelfs 45% moeten laten stijgen, ervan uitgaande dat de OZB voor gebruikers inderdaad wordt afgeschaft (pagina 11, advies Raad voor de financiële verhoudingen, 6 juni 2003)?

De leden van de SGP-fractie stemmen in met het in het wetsvoorstel gekozen financieringsmodel. Maar de aan het woord zijnde leden wijzen wel op de grote gevolgen en de vele risico's voor gemeenten. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat voldaan moet worden aan de voorwaarde, dat de verdeelsystematiek van het macrobudget voor het inkomensdeel dient aan te sluiten bij de onvermijdelijke kosten die gemeenten hebben bij de uitvoering van de bijstand.

5.1.3 Budgetoverschot-en tekort: toetsingscommissie

De leden van de CDA-fractie vragen waarom in het uiteindelijke wetsvoorstel is afgezien om eventuele niet-bestede gelden uit het inkomensdeel verplicht in zetten voor het werkdeel.

De leden van de CDA-fractie constateren dat gemeenten op grond van een hardheidsclausule onder strenge voorwaarden een aanvulling op het toegekende budget kunnen krijgen. Hoe is de rechtszekerheid voor gemeenten gewaarborgd? Kan de regering met voorbeelden illustreren in welk geval wel en in welk geval niet aan die voorwaarden wordt voldaan?

Tevens vragen zij hoe de hoogte van de eigen risicodrempel van 10% is bepaald. Een toetsingscommissie toetst of een gemeente in aanmerking komt voor een aanvullende uitkering. Kan de regering uitleggen dat de objectiviteit van deze toetsing met name op het punt van verwijtbaarheid voldoende gegarandeerd zal zijn? Welke vrijheid heeft de minister om van het advies van de toetsingscommissie af te wijken?

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag met betrekking tot de rol van de toetsingscommissie, als bedoeld in artikel 73. De toetsingscommissie toetst een verzoek van een gemeente onder andere op de doeltreffendheid van het gevoerde beleid naast de rechtmatigheid. In hoeverre past een dergelijke toets op doeltreffendheid in relatie tot de niet-gemeentespecifieke toets op de doeltreffendheid van de WWB door de minister conform artikel 76? Welke criteria en voorwaarden zullen gelden voor de werkwijze van de toetsingscommissie?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het risico voor gemeenten, dat samengaat met budgetteren, niet alleen qua volume maar ook qua percentage omhoog gaat. Op dit moment hebben de gemeenten een risico van 3,75% (15% van 25%). Dat gaat per 1 januari 2004 van de ene dag op de andere over naar 10%. Die stijging is naar de opvatting van de leden van de PvdA-fractie niet in evenwicht met de middelen van de gemeente om inkomen te genereren of buffers om risico's op te vangen. Burgers van de eigen gemeente zullen via belastingen en bezuinigingen dat moeten betalen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn, zo vragen deze leden.

Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie ligt het risico per uitkeringsgerechtigde tussen de 12 000 en 17 000 € per jaar (afhankelijk samenstelling huishouden). Vanwege de gebrekkige nauwkeurigheid van de CPB-raming, de lokale en regionale effecten zullen de gemeenten over moeten gaan op de vorming van een risicoreserve of buffer. Het Nyfer-onderzoek laat zien dat het vormen van een buffer van 10% bijstand voor gemeenten gelijk staat met nagenoeg alle kosten voor sociaal cultureel werk (Nyfer, bladzijde 27) in de gemeenten. In de vier grote gemeenten is een buffer van 10% gelijk aan een zesde van alle onderwijsuitgaven. Deze gegevens verontrusten de leden van de PvdA-fractie zeer. Is deze opstelling van Nyfer juist zo, vragen deze leden. Welke buffers denkt de regering zullen bij dit risico door de gemeenten moeten worden aangehouden?

Hoeveel gemeenten zullen een artikel 12 status krijgen op basis van de verdeling voor het jaar 2004 en de verdere jaren tot en met 2007? Welke zijn dat?

Het komt deze leden voor dat de forse kritiek van de Raad van State, de Raad voor financiële verhoudingen, de VNG, Divosa voor de regering aanleiding moet vormen om tot een matiging van het risico per uitkeringsgerechtigde te komen en het verdeelmodel en macrobudget beter op de externe factoren te passen. Hierdoor ontstaat een evenwichtiger balans tussen de door de gemeenten beïnvloedbare factoren en autonome ontwikkelingen, dan wel ingang gezet rijksbeleid. Is de regering daartoe bereid? Wat zijn de financiële effecten indien aan het eind van de planperiode de beoogde besparing wel gehaald wordt, maar dat met de bezuiniging op de bijstand niet aan het begin van de planperiode wordt gestart. De regering wordt gevraagd om een concept van de AMvB inzake een tekort.

Een daadwerkelijke verhoging van het eigenrisico is dus 6,25% punt. Is deze berekening juist, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vinden dat in het startjaar met een kleine bandbreedte van 4% van het totale budget gestart moet worden. Naarmate het verdeelmodel betrouwbaarder blijkt kan een iets hoger risico gekozen worden. Deze leden vinden het onacceptabel dat een artikel 12 status op basis van een verdeelmodel zou ontstaan. Zij vragen de regering er voor te zorgen dat zo'n effect niet voorkomt.

Nu de regering zo nadrukkelijk zegt dat voor het jaar 2004 een percentage van 10% geldt, vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering het voornemen heeft om dat percentage hoger vast te stellen? Waarom was het prikkelpercentage bedoeld? Om de gemeente te motiveren alles op alles te zetten om mensen aan het werk te helpen? Toch niet om de gehele gemeentelijke infrastructuur om zeep te helpen? Na lezing van het Nyferrapport vragen de leden naar de proportionaliteit in de prikkel werking en de beïnvloedbaarheid van de volumes waar mee de gemeente te maken krijgt.

De leden van de PvdA-fractie hebben vragen over de criteria waarmee de toetsingscommissie toetst. Zij vragen een meer uitvoeriger toelichting op deze criteria. Deze leden vragen ook de Raad voor de financiële verhoudingen als toetsingscommissie te fungeren.

De leden van de PvdA-fractie wenst dat de AMvB als bedoeld in artikel 74, derde lid in concept wordt voorgelegd.

De leden van de PvdA-fractie vinden dat de komende 4 jaar de gemeenten wel degelijk een compensatie moeten krijgen, indien deze boven de door de regering genoemde bandbreedte uitsteekt. Pas als het verdeelmodel en de CPB-ramingen een hoger betrouwbaarheidsgehalte hebben, dan kan de zware procedure via een toetsingscommissie lopen. Overigens vinden deze leden dat ook binnen de bandbreedte van 10% bij bijzondere omstandigheden waar de gemeente geen invloed op heeft er compensatie moet zijn. Zij begrijpen niet wat er redelijk en billijk aan is dat een gemeente in een klap het gehele sociaal cultureel werk moet opdoeken, omdat er een fabriek is gesloten of er een asielcentrum in de gemeente wordt gevestigd, waardoor het bijstandbestand met 10% om hoog schiet.

De gemeenten zullen, naar de mening van de leden van de PvdA-fractie, fondsen en/of reserves moeten opbouwen om fluctuaties in de kosten van bijstand te kunnen opvangen. Welk percentage fondsvorming van het bijstandsvolume vindt de regering verstandig? Wat is daarover in de wet financiering decentrale overheden (hierna: FIDO) bepaald? Wat betekent dat voor de risicoparagraaf in de gemeentelijke begroting? Hoe groot is het landelijk volume dat jaarlijks zal moeten worden gereserveerd? Is dat 10%, gelijk aan een bedrag van 400 miljoen euro? Moet dat al in 2004 worden gereserveerd? Graag zien zij een antwoord van de regering tegemoet.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze concreet en objectief wordt vastgesteld of wel of geen aanvullende uitkering wordt toegekend, indien gemeenten met een tekort groter dan de eigenrisicodrempel een beroep doen op het Rijk voor aanvullende financiering? Kan de regering overigens aangeven waarom gekozen is voor een risicodrempel van 10%? Waarom niet lager of hoger?

Wat is op grond van de door de regering gemaakte simulaties het grootste financiële risico uitgedrukt in euro en in euro per hoofd? Welke gemeente is of welke gemeenten zijn dat? Hoe groot is dat bedrag als percentage van de totale gemeentebegroting? Met welk percentage zouden de lokale lasten moeten stijgen om een eventueel tekort, gelijk aan het maximale risico, volledig te dekken?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering hoe wordt omgegaan met gemeenten die een zogeheten «artikel-12 status» hebben. Hoe zal het rijk omgaan met het bijstandsbeleid van dergelijke gemeenten? Daarnaast vragen deze leden of een onderbouwde inschatting gegeven kan worden van het aantal gemeenten dat, als gevolg van de invoering van voorliggend wetsvoorstel, in een artikel-12 situatie terecht kan komen.

5.2.1 Macrobudget werkdeel

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het macrobudget voor het werkdeel wordt samengesteld? Wordt rekening gehouden met conjuncturele invloeden zoals bij vaststelling van het macrobudget voor het inkomensdeel?

De leden van de PvdA-fractie hebben zelf eerder gesuggereerd dat, als de regering budgetten wil samenvoegen en wil flexibiliseren, er ook mogelijkheden zijn dit te doen met budgetten voor inburgering, zorg en onderwijs. Kan de regering aangeven of in de toekomst ook delen van zorg en inburgeringbudgetten aan het flexibel reïntegratiebudget worden toegevoegd?

Zowel de leden van de PvdA-fractie als de leden van de VVD-fractie constateren dat het reintegratiebudget dat de gemeenten toegekend krijgen niet fluctueert met de conjunctuur en ook niet wordt aangepast voor rijksbeleid. Terwijl zowel het rijksbeleid als de conjunctuur gevolgen hebben voor het aantal te reïntegreren bijstandsgerechtigden De regering geeft hiervoor geen argumentatie. Periodiek zal onderzocht worden of de hoogte van het budget nog adequaat is. De regering geeft niet aan op welke wijze hierbij het begrip «adequaat» wordt geoperationaliseerd. Beide fracties willen van de regering weten hoe de regering het begrip «adequaat» operationaliseert. Welke genormeerde prestatie-indicatoren hanteert de regering bij de veronderstelling dat het budget voor reintegratiemiddelen voldoende is? Wat is de nulsituatie hierbij? Kan de regering aangeven in welke mate de verschillende doelgroepen op dit moment gebruik maken van de middelen, zoals die in het flexibele reintegratiebudget worden opgenomen? Wat is de argumentatie van de regering om het flexibele reintegratiebudget niet aan te passen aan conjuncturele ontwikkelingen danwel rijksbeleid? Kan de Kamer ook nog na invoering van onderhavige wet een landelijk beeld krijgen over de mate waarin de verschillende doelgroepen gebruik maken van de verschillende instrumenten uit het flexibele reintegratiebudget of worden in dit kader informatieverplichtingen voor de gemeenten geschrapt?

Naar de mening van de leden van de VVD-fractie ligt er een sterke relatie tussen inburgeringstrajecten en reïntegratie in het kader van de WWB. Reguliere arbeid is in veel gevallen de beste manier om in te burgeren. Is door de regering overwogen om de middelen voor inburgering op te nemen in het werkdeel?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat het macrobudget voor het inkomensdeel meebeweegt met de conjunctuur, terwijl dit niet voor het werkdeel geldt. Kan dit nader worden toegelicht? Deze keuze maakt op de leden van de fractie van de ChristenUnie geen consistente indruk, gezien het uitgangspunt van de nieuwe wet «werk boven inkomen».

Het is deze leden niet duidelijk waarom bij de vaststelling van het budget alleen wordt gekeken naar het aantal bijstandsgerechtigden. Dit lijkt geen recht te doen aan het feit dat de reïntegratietaak op een veel grotere doelgroep betrekking heeft. Wanneer zullen naar verwachting de gesprekken met gemeenten over het overgangsregime, zoals opgenomen in de WWB, kunnen worden afgerond? De leden van de fractie van de ChristenUnie gaan ervan uit dat daarbij het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen ter zake nadrukkelijk zal worden betrokken.

Deze leden vragen hoe reëel de kans is dat, door de enorme bezuiniging op het werkdeel, gedwongen ontslagen zullen vallen onder werknemers die afhankelijk zijn van gesubsidieerde arbeid.

5.2.2 Verdeelsystematiek werkdeel

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de verdeelsystematiek van het macrobudget er meer concreet uit zal zien. Is gemiddelde uitkeringsduur het enige criterium dat geldt? Waarom wel of niet?

Voor de eerstkomende jaren zal gewerkt worden met een overgangsregime. In hoeverre is dat in strijd met het doel van een vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor gemeenten? Is er sprake van een spreiding van de bezuinigingen op de gesubsidieerde arbeid in plaats van een bezuiniging per 1 januari 2004?

De leden van de PvdA-fractie vragen om de concept-AMvB van de verdeelsystematiek van het werkdeel.

De voorgenomen herverdeeldeling van de middelen uit het werkdeel vallen slecht uit voor de groep gemeenten die eerder als probleemaccumulatie gebieden de eerste gesubsidieerde banen kregen. Het voorliggende systeem straft hen af. De leden van de PvdA-fractie vragen om een wijziging van het verdeelsysteem mede op basis van de bijstandsdichtheid per gemeente.

Indien de regering het verdeelsysteem ingrijpend wil veranderen zal een zeer lange periode voor de herverdelingen moeten worden uitgetrokken.

Wil de regering een overzicht verstrekken van het huidige budget verdeelsysteem, het voorgenomen verdeelsysteem over een periode van 10 jaar en een variant waarbij de bijstandsdichtheid als verdeelfactor is mee genomen? Met dat laatste wordt ook recht gedaan aan de probleemaccumulatie.

5.2.3 Budgetoverschot werkdeel

De leden van de CDA-fractie vragen waarom gemeenten niet delen van het werkdeel wat in enig jaar niet uitgegeven is kunnen reserveren voor volgende jaren, mits de bestemming wel geoormerkt blijft ten behoeve van reïntegratieactiviteiten. Waarom wordt er verschil gemaakt in de regels voor het inkomensdeel ten opzichte van het werkdeel?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen niet waarom de regering met zo een ingewikkelde financiële constructie komt. Zeker om bureaucratie tegen te gaan vragen deze leden om een gewoon budget voor het werkdeel. Overschotten kunnen gedurende 4 jaar gespaard of ingezet voor meerjarige verplichtingen. Na deze bezuinigingen lijkt het deze leden beter de gemeenten nog enige ruimte te gunnen.

De leden van de PvdA constateren dat gemeenten wel veel meer vrijheid krijgen om reïntegratie zelf te regelen, maar dat dit samengaat met een zeer forse bezuiniging op het werkdeel. Dat is in totaal een bedrag van 680 miljoen euro (160 miljoen euro bovenop de 520 miljoen euro die voor 2003 staan ingeboekt en vooral gesubsidieerde arbeid treffen). Daar komt nog eens bij dat middelen, die de gemeenten overhouden in het werkdeel, moeten terugvloeien naar het rijk, en dus niet meer voor een volgend jaar gebruikt mogen worden. Deze leden willen graag een nadere toelichting hoe het moeten teruggeven van het werkdeel zich verhoudt tot de visie van de regering dat gemeenten beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid moeten dragen, en beloond moeten worden voor goed gedrag. Waarom geldt dat dan niet voor het werkdeel, en waarom mogen middelen die over zijn niet naar het volgende jaar overgeheveld worden. Deze leden constateren dat de gemeente het zo nog moeilijker wordt gemaakt om iets als gesubsidieerde banen te financieren. Zij willen graag weten wat er gebeurt als gemeenten uitgaven voor het werkdeel spreiden over meerdere jaren. Mogen er dan ook geen reserveringen meer worden ingeboekt op de volgende jaren uit het budget voor het huidige jaar? Is de regering niet bang dat dit een extra stimulans zal zijn om voor goedkopere, kortdurende reïntegratietrajecten te kiezen, waarvan zeker degenen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt lang niet altijd profijt van zullen hebben?

De leden van de PvdA-fractie hebben met verbazing kennis genomen van het voornemen van de regering om een mogelijk jaaroverschot van het werkdeel af te romen. Dat nu past niet in het risico dragen door de gemeenten, de meer dan forse bezuinigingen op reïntegratie gelden en de onmogelijkheid om jaarlijks precies het budget op te maken. Voorts is het van belang dat de gemeenten in werktoeleidings- of werkervaringsprojecten of gesubsidieerde werkplaatsen meerjarige verplichtingen kunnen aangaan. Afroming van (tijdelijke) overschotten past daar niet bij.

De leden van de PvdA-fractie vragen, mede gezien de groeiende werkloosheid, waarom de regering de overschotten de komende 4 jaar niet bij de gemeenten laat. Vervolgens kan na evaluatie bezien worden of substantiële fondsvorming op dit deel heeft plaatsgevonden.

Als de gemeenten geen substantiële besparingen kunnen realiseren in 2004 is het dan fatsoenlijk om wel een forse bezuiniging per 1 januari 2004 op te leggen? Te meer daar deze vooral op de uitvoeringskosten rust. Wordt daarmee het instrumentarium (onder andere personeel en scholing) om de verandering voor te bereiden niet beknopt? Gaat dat niet ten koste van een zorgvuldige invoering, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie constateren dat als gemeenten goed presteren en hun budget niet volledig benutten, deze het inkomensgedeelte van dit budget mogen gebruiken voor andere doeleinden. Het werkgedeelte van het budget mag echter niet zelf door de gemeente benut worden. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen?

De meeneemregeling op het werkdeel heeft naar de mening van de leden van de VVD-fractie een aantal ongewenste effecten. De uitvoering komt onder druk te staan om het budget zo veel mogelijk uit te putten en de sociale diensten worden terughoudend in het aangaan van langere termijn verplichtingen, wat juist van belang kan zijn wanneer gewerkt wordt op basis van no cure/no pay. Tevens kunnen gemeenten door de meeneemregeling niet meer reserveren in vette jaren ten gunste van de magere jaren. Onderschrijft de regering het bestaan van deze ongewenste effecten? Welk meeneempercentage vindt de regering in dat opzicht acceptabel? Ware het niet beter terug te keren naar de situatie waarin in het geheel geen sprake was van een meeneemregeling, mede omdat gezien de omvangrijke bezuinigingen geen stuwmeren met ongebruikt geld te verwachten zijn (de reden waarom de meeneemregeling is geïntroduceerd)?

6. UITVOERING EN SAMENWERKING

6.1 Overleg met gemeenten

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij een nadere uitleg en onderbouwing kan geven op de passage op bladzijde 21 van de memorie van toelichting waarin wordt gesteld dat «doordat eerst in verloop van een aantal jaren toe gegroeid wordt naar de meest wenselijke verdeling van de budgetten van meet af aan sprake is van een verantwoorde financieringssystematiek».

De leden van de CDA-fractie hecht aan een spoedige maar evenzeer een zorgvuldige invoering van de WWB. In de memorie van toelichting wordt gewag gemaakt van een eventuele invoering van de WWB op een later tijdstip. De leden van de CDA-fractie nodigen de regering uit aan te geven om welke onderdelen het gaat en op welk moment die onderdelen dan wel zullen ingaan. Vindt de regering dat per 1 januari 2004 de WWB voor alle gemeenten op alle onderdelen moet ingaan? Kan dit? In hoeverre en op welke onderdelen wordt een gefaseerde invoering overwogen? Er zullen gemeentelijke verordeningen moeten worden gemaakt die voor 1 januari 2004 rechtskracht moeten hebben. Bovendien moeten die verordeningen maatwerk per gemeente kunnen leveren. Dit maakt model verordeningen via de VNG moeilijk. Zullen de noodzakelijke verordeningen op tijd van kracht kunnen worden volgens de regering? Kan de regering uitleggen dat dit tijdspad haalbaar is? Wat is de consequentie als het tijdpad niet gehaald wordt? Blijft dan de huidige Algemene bijstandswet van toepassing?

De leden van de CDA-fractie merken op dat volgens enkele deskundigen (onder andere het bedrijf Centric) het niet mogelijk is om de benodigde ICT-aanpassingen voor met name het inkomensdeel per 1 januari 2004 gereed te hebben. Dat zou de invoering van de WWB per genoemde datum bemoeilijken danwel niet mogelijk maken. Wat is het oordeel van de regering over deze stellingname?

De leden van de CDA-fractie wijzen op het standpunt van de Raad van State dat het wetsvoorstel op het punt van ruimte voor en toerusting van de gemeenten moet worden heroverwogen. Is de regering van oordeel dat met de consultatie van de gemeenten en de daaruit voortvloeiende maatregelen voldoende tegemoet is gekomen aan de kritiek van de Raad van State? Kan de regering nog eens uitleggen waarop de regering dit baseert?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat, ondanks de kritiek van de Raad van State, de regering in gebreke is gebleven bij het informeren van de Kamer over het standpunt en de kritiek van de VNG. De regering heeft alleen vermeld op welke onderdelen er aanpassingen hebben plaatsgevonden. Mede vanwege de medebewindstaak achten deze leden dat onzorgvuldig. Deze leden verzoeken voorts in te gaan op de kritiek per punt van de VNG, die het huidige wetsvoorstel in deze vorm afwijst. Ook verzoeken deze leden in te gaan op de kritiek van DIVOSA, FNV, CNV, Landelijke cliënten raad en andere maatschappelijke organisaties, per aangemeld kritiekpunt, en het standpunt van de regering daaromtrent weer te geven.

De leden van de PvdA-fractie waarderen het feit enige aanpassingen hebben plaatsgevonden. Niettemin moet duidelijk zijn voor de regering dat het wetsvoorstel in deze vorm geen draagvlak heeft bij alle belanghebbende organisaties De balans tussen kansen en risico's slaat volledige door naar de risico's in de ogen van de belanghebbende organisaties.

De regering wenst in ieder geval te starten op 1 januari 2004 met de decentralisatie en deregulering en de daarbij behorende financiële verantwoordelijkheden en vermindering van administratieve lasten. Dit nu komt de leden van de PvdA-fractie als onverantwoord voor. Daarover hebben zij een aantal vragen en opmerkingen.

Tijdens de door de Tweede Kamer gehouden hoorzittingen over de WWB kwam naar voren dat de automatisering van de administratie tenminste 15 maanden vraagt (informatiestructuur, architectuur bouw, test en uitrol). Gezien de desastreuze ervaringen bij het CWI achten deze leden het een keiharde voorwaarden dat er een normale voorbereidingstijd wordt uitgetrokken voor een zorgvuldige ICT-toepassing. Deze leden vragen aan de regering of zij denkt dat deze procedure sneller en even gedegen kan? Zo ja, hoe? Welke voorbeelden heeft de regering daarvoor? Hoelang was de doorlooptijd van andere de het rijk opgedragen geautomatiseerde systemen tussen opdracht ontwerp en uitvoering indien 480 zelfstandige afnemers (of een vergelijkbaar aantal) daarvan gebruik moesten maken en inpassen in het geheel van de gemeentelijke administratie en werkbeheersing systemen?

Wat is de zin van het schrappen van de RAU, zo vragen deze leden, als de administratie per 2004 niet anders dan via de huidige voorschriften kan worden uitgevoerd? Welke onderdelen van de RAU zijn overigens wel los te zien? Zoals bijvoorbeeld de hercontroles? Is de regering bereid om de hercontrolevoorschriften per 1 januari 2004 af te schaffen?

Heeft de regering overwogen om alleen de ontschotting van het werkdeel per 1 januari 2004 in te voeren?

De leden van de PvdA-fractie vragen welke onderdelen van de WWB de regering zelf later wil invoeren naar aanleiding van de kritiek van de Raad van State.

Is het waar dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs heeft aangegeven om het herverdeelsysteem van het werkdeel van het budget een jaar uit te stellen? Is de regering bereid ook de verdeling van de ontschotte werkdeelgelden op nieuw te bezien? Het lijkt de leden van de PvdA-fractie onverteerbaar dat in de gemeenten waar de regering tot op heden de grootste prioriteit legde op terugdringen van de moeilijk plaatsbare werklozen zij in korte tijd de helft van het budget verliezen, zoals bijvoorbeeld de gemeente Den Haag. Dit terwijl de urgentie van de problematiek van de langdurige werkloosheid in deze gemeenten nog steeds het hoogst is en er goed prestaties door de gemeenten geleverd zijn. Hoe geloofwaardig is de regering als zij een stelstel wil invoeren van kansen en risico's voor de gemeenten als zij de behaalde resultaten op basis van beloften uit het verleden in een veeg van tafel zwiept, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering het noodzakelijk acht op 1 januari 2004 te starten met de voorgestelde decentralisatie en deregulering en de daarbij behorende financiële verantwoordelijkheid van gemeenten en met de vermindering van administratieve lasten. Zij vragen in hoeverre deze datum haalbaar is. Het voorgestelde gefaseerd invoeren van de WWB achten deze leden ook geen optie en vragen de regering hierop nader terug te komen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie menen dat cruciaal belang in de discussie over het voorliggende wetsvoorstel de invoeringstermijn is. Zij memoreren in dit verband aan de vorig jaar ingediende en helaas verworpen motie Van Dijke (28 600 XV, nr. 75), waarmee werd beoogd de invoering in elk geval een jaar, tot 1 januari 2005, uit te stellen. De roep om uitstel klink alom, maar de regering volhardt vooralsnog in inwerkingtreding per 1 januari 2004. Hebben de berichten die onlangs in de media verschenen dat Amsterdam en Rotterdam niet wensen mee te werken aan de invoering van de wet per 1 januari aanstaande de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inmiddels ook via formele kanalen bereikt?

Deze leden willen volstrekte helderheid over de planning die de regering voor ogen heeft. Wanneer dient het wetsvoorstel uiterlijk door de Eerste Kamer te zijn behandeld, wil nog sprake zijn van een verantwoorde invoering op 1 januari aanstaande? Kan worden aangegeven hoe gemeenten in hun, in de zomer voor te bereiden en in november vast te stellen, begroting kunnen anticiperen op een nog niet aangenomen en nog te amenderen wet? Hoe kan de hele uitvoering op lokaal niveau en in de CWI's, inclusief training van medewerkers, adequaat worden vormgegeven in een tijdsbestek van enkele weken? Is de automatisering in enkele weken volledig aan te passen? Is het reëel te veronderstellen dat de gemeenten uiterlijk binnen drie maanden na de jaarwisseling drie substantiële verordeningen hebben vastgesteld? Wanneer zijn de verschillende AMvB's naar verwachting gereed? Wanneer zal de Tijdelijke stimuleringsregeling samenwerkingsverbanden Algemene bijstandswet kunnen worden gepresenteerd?

Wat is de reactie van de regering op de stelling van de VNG dat een gefaseerde invoering geen oplossing is voor de korte voorbereidingstijd, gezien de verschillende «communicerende vaten» in het wetsvoorstel? En heeft de regering er kennis van genomen dat zeer veel gemeenten reeds hebben aangegeven weinig of niets te voelen voor gefaseerde invoering? Zo ja, wat doet de regering met dat signaal?

Deze leden verzoeken de regering nader in te gaan op de suggestie om in enkele voorbeeldgemeenten bij wijze van experiment over te gaan tot volledige budgettering, zodra dat verantwoord wordt geacht. Welke, onoverkomelijke, nadelen zijn aan die optie verbonden? De leden van de fractie van de ChristenUnie veronderstellen dat daarvoor dan wel een wettelijke grondslag dient te worden geformuleerd in het onderhavige wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel heeft verschillende kenmerken van een haastklus. Zo springt de datum van indiening in het oog. De leden van de fractie van de ChristenUnie hadden het correcter gevonden als een niet-demissionair kabinet tot indiening van een zo ingrijpend wetsvoorstel was overgegaan. Waarom is niet gewacht op de beëdiging van het tweede kabinet Balkenende?

De enorme spoed laat zich naar het oordeel van deze leden niet eenduidig verklaren. In de toelichting op deze wet en de invoeringswet worden hierover boeiende uitspraken gedaan. Het is volgens de regering «in ieder geval noodzakelijk» dat op 1 januari 2004 wordt gestart met de voorgestelde decentralisatie en deregulering alsmede met de daarbij horende financiële verantwoordelijkheid van gemeenten en vermindering van de administratieve lasten, en met de afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand en de invoering van de langdurigheidstoeslag. Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie niet duidelijk waarom het noodzakelijk is dat daarmee uitgerekend op 1 januari 2004 wordt gestart. Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag? De regering schrijft voorts dat het nodig is «het momentum te benutten om door de nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden de uitvoering van bijstand en reïntegratie op een effectieve manier te stimuleren». Op welk momentum wordt hier precies gedoeld? En waarom kan een en ander niet net zo goed per 1 januari 2005 plaatsvinden? Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de spoed zich primair laat verklaren door budgettaire motieven. Vanaf volgend jaar zijn immers de eerste besparingen ingeboekt. Kan de regering die indruk bevestigen? Zo ja, waarom wordt dat aspect dan niet belicht in de toelichting? Zo nee, wil de regering daarmee dan zeggen dat het budgettaire aspect niet of nauwelijks aanleiding is voor de enorme spoed?

De spoed blijkt voorts uit het nazenden van een transponeringstabel alsmede van een reactie op de zeer kritische adviezen van de Raad voor de financiële verhoudingen, en uit de omissies waarop de Raad van State in zijn advies heeft gewezen, zoals het verzuim in de toelichting melding te maken van onder andere het overleg met het gemeentelijk veld en van prognoses over de ontwikkeling van het bestand van bijstandgerechtigden bij ongewijzigd beleid. Die prognoses hebben deze leden in de bijlage bij de memorie van toelichting overigens niet aangetroffen. Kunnen die alsnog kenbaar worden gemaakt?

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat de regering de noodzaak onderstreept van ingrijpende wijziging van de bijstandswetgeving, terwijl die nog geen acht jaar geleden ook al volledig op de schop is gegaan en het Fonds Werk en Inkomen (hierna: FWI) nog maar sinds 2001 in werking is. Zij herinneren eraan dat de invoering van de nieuwe wet destijds ook gepaard is gegaan met enorme problemen in de uitvoering bij een groot aantal gemeenten. De toen ingezette koers richting activerende werking wordt in het voorliggende voorstel versterkt. Kennelijk is het klimaat hier rijp voor, gelet op het feit dat over de doelstellingen en de uitgangspunten van het wetsvoorstel weinig verschil van mening bestaat, al dringt zich de vraag op wat nu exact de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van de wet zijn. Zou het niet van wijsheid getuigen als de regering dit gegeven koestert door in goed overleg met de gemeenten te bezien op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan de bezwaren en de kritiek? De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn ervan overtuigd dat de regering daarmee ook zichzelf een dienst bewijst. Zij zal toch niet lijdzaam willen toezien hoe een overhaaste invoering van zijn nieuwe wet op een enorm fiasco uitloopt?

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de regering grote haast maakt met de invoering van het wetsvoorstel. Hoewel de datum van 1 januari 2004 via de parlementaire behandeling waarschijnlijk gehaald gaat worden, is nog maar sterk de vraag of alle gemeenten de stelselwijziging op zo'n korte termijn kunnen halen. De aan het woord zijnde leden hebben hierbij grote vraagtekens. Zij maken zich zorgen over met name de gemeenten die minder armslag hebben. De leden van de SGP-fractie zien liever dat de wet later wordt ingevoerd dan dat er onzorgvuldig wordt gehandeld. Kan de regering garanties geven dat bij invoering op 1 januari 2004 er bij gemeenten geen «ongelukken» gebeuren?

6.2 Gevolgen voor gemeenten

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan uitleggen waarom de WWB niet gevoeliger zal zijn voor het ontstaan van geschillen dan de Algemene bijstandswet. Wil de regering daarbij met name de punten maatwerk en verschillen tussen gemeenten betrekken?

De leden van de PvdA-fractie vragen welke bedragen de regering beschikbaar stelt voor de implementatie van de wet. Welke bedrag is in 1995 en 1996 beschikbaar gesteld? De uitvoeringskosten op gemeentelijk niveau zullen fors zijn. Naast ICT-kosten is er de scholing en het trainen van het personeel en het scholen en trainen van de gemeenteraad. Welke ondersteuning is voor 400 kleine gemeenten waarvoor op dit gebied nagenoeg geen beleidsexpertise beschikbaar is?

Hoe ondersteunt en faciliteert de regering VNG, Divosa en gemeenten? Immers er zijn grote verschillen tussen gemeenten bij de ontwikkeling van de beleids-, management en werkprocessen. Juist omdat iedere gemeente de uitvoering van de WWB op de eigen interne organisatie en werkprocessen moet afstemmen is een uniform systeem gezien de verschillende grootte van gemeenten moeilijk haalbaar.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de beleidsmogelijkheden van gemeenten zoals de regering die voorstelt niet in ernstige mate beperkt worden door het feit dat er maar twee ICT systemen zijn (naast 3 zelfbouwers). Wat blijft er over van de gemeentelijke beleidsvrijheid als iedere afwijking van door de gebruiksgroep bepaalde gemiddelde door een gemeente zelf duur betaald moet worden?

Gaat de regering de gemeenten ook financieel steunen opdat zij daadwerkelijk van de voorgestelde beleidsvrijheid gebruik kunnen maken en zo een grotere efficiency winst kunnen realiseren?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de uitvoering van de bijstandswet aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: College van B&W) is opgedragen. Het College van B&W wordt door de gemeenteraad gecontroleerd. De raad is beleidsbevoegd. De leden van de PvdA-fractie vragen of in het kader van dualisering de gemeenteraad over voldoende instrumenten beschikt om haar controlerende taak voor wat betreft de WWB waar te maken. Welke hulpmiddelen en scholing heeft de gemeenteraad nodig om een volwaardige tegenspeler te zijn? Het gaat hier om een nieuwe en complexe taak. Is in de kosten daarvan voorzien? In hoeverre is het nodig dat in het verkeer tussen het College van B&W en de gemeenteraad nadere regels omtrent de bescherming van persoonsgegevens vanuit de WWB worden gesteld?

Heeft de regering het College bescherming persoonsgegevens in dit verband om advies gevraagd? Zo ja wat is het oordeel?

In het licht van de stimuleringsregeling waarmee vooral kleinere gemeenten worden aangemoedigd samen te werken hebben de leden van de PvdA-fractie wel een opmerking. Heeft de regering niet overwogen, zoals dat tijdens de SUWI debatten ook al door de leden van de PvdA-fractie is gesuggereerd, om de complexe uitvoering van de bijstand naar de centrumgemeenten over te hevelen? Terwijl daarentegen de armoedebestrijding, de bijzondere bijstand het gemeentelijk minimabeleid, het budgetteren en de sociale activering bij iedere gemeente blijft? De leden van de PvdA-fractie vragen om een reactie van de regering. Daarbij vragen zij ook om een lange termijn beschouwing over de ontwikkeling van het WWB beleid in zijn totaliteit zowel het werkdeel als het inkomensdeel.

6.3 Samenwerking in de keten

De leden van de CDA fractie wijzen op het verhoogd risico van een onvoldoende reïntegratieresultaat ten laste van de gemeenten tengevolge van de WWB, ondanks het gegeven dat er op centraal niveau afspraken zijn gemaakt tussen de uitvoeringsorganisaties van de sociale zekerheid om de doelstelling «werk boven inkomen» te realiseren. Met name de volledige budgetverantwoordelijkheid voor het inkomensdeel legt de financiële prikkel eenzijdig bij gemeenten. Gemeenten zijn niet alleen verantwoordelijk voor het begeleiden van werkzoekenden. In de SUWI-opzet is er een belangrijke rol voor het CWI om de eerste intake van werkzoekenden te verrichten alsmede de eerste behandeling van een aanvraag van een bijstandsuitkering. Dit maakt een adequate en nadrukkelijke samenwerking tussen een gemeente en het CWI noodzakelijk. Waarop baseert de regering haar oordeel dat de bestaande afspraken in het kader van het SUWI-besluit voldoende waarborg zijn om dit risico te voorkomen? Welke (financiële) sancties zijn er voor een inadequaat functionerend CWI? Worden er nieuwe prikkels of sancties overwogen op grond van de ervaringen met SUWI sinds de invoering per 1 januari 2002? Is de regering van mening dat een heroverweging van de afspraken in het kader van het SUWI-besluit nodig kan zijn tengevolge van de nieuwe WWB?

Is de regering bereid om de adviezen van de Raad van State inzake de juridische complexiteit van de artikelen 41, 42 en 43 op te volgen? Waarom wel of niet?

De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met het uitgangspunt dat de gemeenten een onderdeel van de keten vormen om werkzoekende aan het werk te helpen. Maar de gemeenten en niet het CWI, de UWV of de reïntegratie bedrijven hebben een risico van 17 000 € per cliënt indien de reïntegratie danwel de strenge poortwachter mislukt. De leden van de PvdA-fractie vragen aan de regering om uit te leggen waarom het redelijk en billijk is dat de gemeenten voor de volle 100% het risico dragen van een niet goed presterend CWI, de UWV en reïntegratie bedrijven. De gemeenten maar ook de Raad van State en de Raad voor de financiële verhoudingen hebben hier scherpe kritiek op. De regering gaat daar onvoldoende op in. De leden van de PvdA-fractie vragen een behoorlijke argumentatie van de regering waarom de gemeenten het financieel risico voor het CWI dragen. Via prestatie contracten kan een zakelijke relatie ontstaan tussen gemeenten en CWI. Daarin horen ook sancties.

Zou het niet beter zijn dat het CWI, indien het niet binnen de gestelde tijd en niet kwalitatief op orde de gegevens overdraagt, de eerste maand van de uitkering vergoed aan de gemeente? Zou een sanctie voor de UWV niet beter zijn? Als iemand vanuit de WW doorstroomt naar de bijstand dan is de UWV in gebreke gebleven bij de reïntegratie. In dat geval zou de UWV een volledig reïntegratie budget voor een moeilijk plaatsbare werkloze moeten meegeven bij de overdracht van de klant aan de gemeenten. Eerder bij de behandeling van de SUWI-wetten heeft de regering op voorstel van de PvdA-fractie gezegd sympathie te hebben voor zo'n voorstel. Wel wilde men de ontwikkeling even afwachten en beloofde daar later op terug te komen. Naar het oordeel van de PvdA-fractie is een groter risico voor de gemeenten niet aanvaardbaar zonder financiële prikkels voor het CWI en de UWV. Deze leden vragen de regering om een voorstel daarover.

De regering erkent dat een bedrijfsverzamelgebouw het einddoel moet zijn voor de SUWI intake en de integratie. De leden van de PvdA-fractie zijn het daarmee van harte eens. Daarom vragen deze leden op welke termijn en met welke stimulerings- en drukmiddelen deze faciliteiten volledig zullen zijn ingevoerd.

Het heeft de leden van de PvdA-fractie verbaasd dat de flexibiliteit, die mogelijk zou moeten zijn voor het overdragen van taken van de gemeente naar het CWI, niet ook voor het CWI zou kunnen gelden. Namelijk dat de overdracht van CWI-taken, zoals de volledige uitvraag voor de bijstands-intake, niet naar de gemeente wordt overgeheveld. Deze leden vragen aan de regering deze flexibiliteit mogelijk te maken in functionerende bedrijfsverzamelgebouwen. De gemeenten zouden samen met het CWI afspraken kunnen maken, waarbij met name de kansrijke werklozen door het CWI worden afgehandeld, en de werklozen die een intensiever traject nodig hebben zonder tijdverlies direct door kunnen naar de sociale dienst. Een zelfde aanpak zou gekozen kunnen worden voor de UWV waardoor de inzet van reïntegratie bedrijven ook sneller tot stand kan komen. Heeft de regering deze optie overwogen in samenhang met de vereenvoudiging van de kwalitatieve intake? Tenslotte is het tegengaan van bureaucratie ook het afschaffen van dubbel werk.

Het heeft de leden van de PvdA-fractie enigszins bevreemd dat het CWI claimt de poortwachter van de bijstand te zijn. Zolang het CWI niet beslist over de intake en de toets op volledigheid en juistheid zal die taak ten allen tijde bij de gemeente blijft liggen (zij betalen immers en vaak uit eigen zak) en ligt de poortwachterfunctie bij de gemeenten. Het eerste contact en de eerste weg naar werk ligt bij het CWI; dat is belangrijk genoeg. Deze leden zien niet in waarom verwarring geschapen wordt en vragen de regering om helderheid.

De kwaliteit van de samenwerking in de keten zal naar de opvatting van de leden van de PvdA-fractie worden bepaald door de informatie-uitwisseling op cliënt niveau. Daarvoor zullen de te ontwikkelen programma's voor het CWI, de gemeenten en de UWV naadloos op elkaar moeten aansluiten. Voorts zal bij de ontwikkeling van de onderscheiden systemen door alle partijen ervoor moeten worden gewaakt dat de systemen onderling raadpleegbaar zijn. Bij de hoorzitting over de WWB hebben de leden van de PvdA-fractie verontrust kennis genomen van de insteek van het CWI die met het ontwikkelen van hun nieuwe programma op de betreffende vraag zei dat ze de gemeenten informeerden over wat ze aan het doen waren, zodat de gemeenten zich aan hun konden aanpassen. Dat lijkt deze leden de wereld op zijn kop. De regering heeft de verantwoordelijkheid en de regie op de ontwikkeling van een goed communicerend ICT netwerk. Het kan naar het oordeel van deze leden niet zo zijn dat een van de partijen een stand allone applicatie maakt die niet interactief met de gemeenten en de UWV communiceert op cliënt niveau. De intake en de cliëntgegevens dienen online worden overgedragen. Twee computers op een bureau zoals nu het geval is zou beschamend zijn na zulke forse investeringen die voorzien zijn. Juist omdat er bij de gemeenten maar een zeer beperkt aantalsystemen draaien (2 plus 3 zelfbouwers) kan dat niet op veel problemen stuiten. Deze leden vragen de regering om hen te verzekeren dat er geen herhaling optreedt als het geval was met deze kapitaal vernietiging van AGORA. Hoe zeker is naar het oordeel van de regering dat het nu door het CWI ontwikkelde systeem ook in de toekomst communiceert met de gemeentelijk de en UWV systemen en dat aanpassingen in de afspraken tussen gemeenten en CWI (eerdere of latere overdracht van cliënten) ook in de systemen passen?

Heeft de regering het nu ontwikkelde systeem aan een second opinion door een onafhankelijke instantie onderworpen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid (hierna: RPA's), door overleg op uitvoerend niveau en regionale initiatieven, een belangrijke bijdrage leveren aan het matchen van werklozen en dus aan de werkgelegenheid kunnen bieden. Met teleurstelling hebben de leden de wat halsstarrige reactie van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gehoord tijdens het debat naar aanleiding van het algemeen overleg over SUWI op 26 juni jongsleden, waarbij hij meedeelde niet bereid te zijn een bijdrage te leveren aan een gefaseerde afbouw in twee jaar van de rijkssubsidie. Deze leden wijzen erop dat de regering een besparing van 71 mln. gulden heeft gerealiseerd met het afschaffen van de RPA's. Het feit dat binnen drie jaar een landelijke dekking van de RPA's is bereikt is een eerste stap. Uit de evaluatie blijkt dat het instrument te kort tijd heeft gehad om al uitontwikkeld te zijn. Dat pleit naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie tot een gefaseerde afbouw van de Rijkssubsidie in twee jaar. Deze leden verzoeken de regering de voorgenomen beslissing te heroverwegen.

Nu de gemeenten 100% risico dragen voor gesubsidieerd werk en arbeidstoeleiding wat is er dan bij de gemeente nog voor ruimte om voor derden, anders dan tegen de kost prijs sociale activering en maatschappelijke participatie te realiseren? Welke vergoeding geeft de UWV thans aan de gemeenten indien zijn voor WAO-ers sociale activering organiseert? Is deze vergoeding kostendekkend?

De gemeente zou als degene die de regie heeft over het ontstaan en gebruik van het bedrijfsverzamelgebouw naar de mening van de leden van de PvdA-fractie de opdracht moeten krijgen om zich te verantwoorden voor het bestaan van een cliëntenplatform bedrijfsverzamelgebouw alsmede het tot stand komen van het inlichtingenloket zoals tijdens de SUWI-behandeling via motie is vastgelegd en toegezegd door de regering. Wil de regering bevorderen dat deze procedure ingang gezet wordt?

Een groot punt van zorg van de leden van de VVD-fractie is het functioneren van het CWI in relatie tot de financiële verantwoordelijkheid die de gemeenten krijgen met een nieuwe bijstandswet. De CWI's functioneren bij lange na nog niet voldoende. Toch zijn zij degene die de poortwachterfunctie hebben wat betreft instroom in de bijstand. Is het volgens de Regering verantwoord om gemeenten voor wat betreft de instroom afhankelijk te laten zijn van een CWI dat door de reorganisatie van de uitvoering van de sociale zekerheid nog niet onder controle is? Kan een overzicht worden verstrekt van de lokale en regionale verschillen in kwaliteit tussen de CWI's? Hoe monitort de regering de prestaties van individuele CWI's? Zijn hier reeds resultaten te melden? Op welke wijze ademt het budget voor de uitvoeringskosten van de CWI met de conjunctuur mee? Welke instrumenten heeft een gemeente als een CWI niet goed functioneert?

De leden van de D66-fractie constateren dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen gemeenten en CWI's. Door de 100% budgetteringssystematiek ligt er prikkel bij gemeenten om de inspanningen voor reïntegratie zo succesvol mogelijk te laten zijn. De Raad van State stelt dat die prikkel bij de CWI's ontbreekt. Goede afspraken en duidelijke communicatie tussen gemeente en CWI vormen naar de mening van de leden van de D66-fractie de beste basis voor het goed kunnen uitoefenen van de poortwachtersfunctie van laatstgenoemde. Zij zijn evenwel van mening dat de uitvoering van de taak van CWI's om mensen zo snel mogelijk weer aan het werk te helpen verbeterd zal moeten worden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren op welke wijze een gemeente van de CWI goed functioneren kan afdwingen. Is het denkbaar dat de intake ten gevolge van de nieuwe wet weer terug gaat naar de gemeenten?

7. VEREENVOUDIGING

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan garanderen dat door de nieuwe WWB de administratieve lastendruk afneemt. Is deze afname ook kwantitatief te benaderen en uit te drukken in een percentage? Wordt op deze wijze het algemene beleid van 25% minder administratieve lasten gehaald?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat bureaucratiebestrijding een van de doelstelling van de WWB is. Zij vragen de regering deze doelstelling te kwantificeren, en daarbij het huidige bijstandsregime af te zetten tegen het voorgestelde. De leden vragen op dit punt inzichtelijk te maken wat de huidige overhead-kosten per bijstandsgerechtigde zijn en in welke mate deze, naar de inschatting van de regering, zullen dalen.

7.1 Bevoegdheid tot terugvordering in plaats van verplichting

De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet is gekozen voor een verplichting tot fraudebestrijding en rapportage aan de gemeenteraad hierover. Leidt de huidige bepaling in het wetsvoorstel niet tot het risico dat individuele gemeenten complexe fraude niet zullen gaan aanpakken?

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze een goede fraudebestrijding wordt gewaarborgd als de gemeenten zelf keuzes kunnen maken over de hoogte van de sanctie en bijvoorbeeld het al of niet vervolgen van witte fraude. Bestaat niet het risico dat de kosten van fraudebestrijding hoger zijn dan de te verhalen uitkering en de gemeente vervolgens uit een oogpunt van efficiency afziet van nader onderzoek? Waar en hoe is bepaald dat de gemeente verplicht is fraude te bestrijden?

Kan de gemeente ervoor kiezen fraude niet te verhalen? Hoe zit het met witte belastingfraude? Kan de gemeente ervoor kiezen dat niet te verhalen?

Hebben naar de opvatting van de regering de gemeente in dit wetsvoorstel de beleidsvrijheid om af te zien van fraude maatregelen uit een oogpunt van doelmatigheid, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Vindt de regering dat er landelijke normen moeten zijn?

Het valt op dat de bepaling die stelt dat onverschuldigde bijstandsbetalingen die niet binnen twee jaar terug gevorderd zijn niet meer verhaalbaar zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom die bescherming van cliënt is opgeheven De leden van de VVD-fractie hebben bij de hoorzittingen vernomen dat de omzetting van de verplichting van terugvordering naar een bevoegdheid tot grote, niet gewenste, verschillen kan leiden tussen gemeenten met betrekking tot de fraudeaanpak. Komt de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik in zijn algemeenheid niet in het gedrang als de gemeenten slechts bevoegd zijn om tot terugvordering over te gaan? Hoe gaat de regering dit monitoren? Verwacht de regering ook minder te constateren fraudegevallen? Houdt de regering er rekening mee dat er te grote verschillen kunnen ontstaan tussen gemeenten met betrekking tot fraudebestrijding? Zo nee, waar baseert de regering dit op? In hoeverre mag in de ogen van de regering een kosten-batenafweging een rol spelen bij het terugvorderen van fraudebedragen? Hoe denkt de regering over de suggestie dat een anti-fraudebeleid gevoerd moet worden waar de invulling daarvan aan de gemeenteraad wordt overgelaten?

De leden van de SGP-fractie vragen wat de consequenties zijn van de invoering van de terugvorderings- en intrekkingsbevoegdheid in plaats van de huidige plicht tot terugvordering en intrekking, mede gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2002 (USZ 2002, 256) en van 7 juni 2000 (USZ 2000, 202). In die jurisprudentie wordt namelijk de uitoefening van de bevoegdheid verbonden aan een bepaalde termijn, terwijl in de situatie dat er een verplichting bestaat dit niet aan een termijn is gekoppeld.

De leden van de SGP-fractie merken op dat de huidige wet er vanuit gaat dat je pas kunt terugvorderen als je het besluit hebt ingetrokken. In het wetsvoorstel blijft naar de mening van deze leden onduidelijk of de intrekking een sine qua non is voor terugvordering. Is het inderdaad de bedoeling dat eerst wordt besloten tot intrekking?

7.2 Vereenvoudiging van het verhaal van bijstand

De leden van de CDA-fractie vragen of er geen situatie bestaat waarin een alleenstaande ouder met recht op alimentatie die zelf niet in staat is de alimentatie te innen tijdelijk of blijvend een verlaging van de bijstand kan worden opgelegd?

De leden van de PvdA-fractie achten het belangrijk dat de mogelijkheden en afweging om over te gaan tot verhaal vereenvoudigd worden. Zeker nu evaluatie al eerder heeft laten zien dat de kosten tot verhaal van kleinere bedragen vaak hoger zijn dan de revenuen. Deze leden hebben wel vragen. Er is een kan-bepaling opgenomen. Moeten de gemeenten in een verordening vastleggen op welke wijze de gemeente omgaat met de verhaalparagraaf? Als de gemeenten in verordeningen verschillend beleid vaststellen, kan in een beroepsprocedure de rechter het verhaal afwijzen vanwege ongelijke behandeling tussen gemeenten in dezelfde gevallen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of zolang de nieuwe alimentatiewetgeving nog niet gereed is dan toch de huidige verhaalsrichtlijnen vervallen.. Kunnen gemeenten zelf kiezen in hoelang zij terug gaan voor het moment van de scheiding om de bijdrage voor de ex-partner te verhalen?

7.3 Omzetting boete systeem in een verlaging van de uitkering

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in dit wetsvoorstel de Wet boeten niet meer wordt opgenomen. Blijft de wet Boeten, maatregelen, terug-en invordering (hierna: Wet BMTI) nog wel van kracht voor de IOAW, de IOAZ, de WIK en de sociale verzekeringen en volksverzekeringen? Bij het tot stand komen van de wet BMTI is gesteld dat deze vooruit liep op de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De regering heeft aangekondigd op 20 juni jongstleden dat de vierde tranche van de Awb naar de Raad van State is gezonden en dat hierin de bestuurlijke boeten zijn geregeld alsmede de procesgang, regels voor de invordering van schulden aan de overheid, de wettelijke rente en de bevoorschotting.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoe verre de vierde tranche Awb tot wijzing van het nu voorgestelde vorm van het sanctiesysteem van de WWB zal leiden? Krijgen de gemeenten dan wel weer de bevoegdheid tot het geven van boeten. Komen de bepalingen omtrent het verhaal van een uitkering overeen met het onderhavige wetsvoorstel? Is het de bedoeling dat de Wet BMTI voor de alle 14 wetten sociale zekerheid zal worden ingetrokken? Kan de regering een vergelijking maken van de bepalingen in de Algemene bijstandswet en de bepalingen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen.

De regering is ruimhartig in het formuleren van verplichting van de cliënt en dat is naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie terecht.

Als het gaat om de rechten van de cliënt worden deze door de regering beperkt. Het recht om gelijk behandeld te worden in gelijke situaties als het om sancties gaat is in dit wetsvoorstel in het geding. In welke mate moet naar het oordeel van de regering bij het bepalen van de zwaarte van de sanctie de ernst van de overtreding en de verwijtbaarheid in relatie tot de persoonlijke omstandigheden worden meegewogen? In welke mate is Europese regelgeving mede bepalend voor de aard en de systematiek van opgelegde sancties? Is maatwerk willekeur? Of moet de grondslag voor maatwerk verifieerbare en vergelijkbare criteria bevatten om rechtsgelijkheid te waarborgen? Wat vindt de regering dat sancties niet op grond van maatwerk, maar op grond van verschillende politieke opvattingen tussen verschillende gemeenteraden worden opgelegd? Denkt de regering dat de burger de overheid betrouwbaar vindt als sancties per gemeente verschillen? Op welke wijze denkt de regering om zich de verantwoorden over de fraudebestrijding op gemeentelijk niveau zoals in het in het recente algemene overleg over fraudebestrijding door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is toegezegd?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen een nadere toelichting op de keuze in voorliggend wetsvoorstel om de bevoegdheid tot verlaging van de uitkering, inclusief de vaststelling van een verordening hiervoor, aan de gemeenten over te laten. De leden begrijpen niet dat, waar het de verstrekking van categoriale bijstand betreft, de regering voor een landelijk verbod hierop kiest met het argument van rechtsgelijkheid, maar dat als het gaat om de verlaging van de uitkering dit juist aan gemeenten wordt overgelaten. Deelt de regering de vrees dat gemeenten die niet rondkomen met het verleende budget massaal zullen gaan korten op de hoogte van de uitkering? Hoe wordt gegarandeerd dat een eventuele verlaging van de uitkering geschiedt op basis van zuiver objectieve criteria? En waarom is niet gekozen voor een uitwerking van het regime voor verlaging van de uitkering nader te definiëren in een AMvB?

7.4 Afschaffen van uitvoeringsvoorschriften

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er geen voorschriften komen voor de inrichting aan de administratie, heronderzoeken debiteuren onderzoek en beëindigingonderzoek Naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie is dat een goede zaak. De vraag is wel, nu de gemeenten maar kunnen kiezen tussen twee ICT-leveranciers, hoe vrij de keuze van de gemeente is om zelf optimaal efficiënt binnen de eigen gemeentelijke financiële huishouding deze administratie in te richten. Deze leden vragen de regering naar hun inschatting en opvatting over de werkelijke ruimte van de gemeenten.

7.5 Beleidsinnovatie

De leden van de PvdA-fractie vinden een experimenteerartikel in de wet van belang. De omschrijving van de regering is echter onduidelijk als het gaat om de ruimte die men wil scheppen. Deze leden vragen voorbeelden van experimenten. Kan de regering voorbeelden geven die betrekking hebben op rechten van betrokkenen? En op plichten van betrokkenen? Deze leden ontvangen graag een opzet van de door de regering voorgenomen maatregel van bestuur.

8. RIJKSTOEZICHT

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de Tweede Kamer in de situatie van de nieuwe WWB de minister zal moeten kunnen aanspreken op de werking van de WWB. De minister is verantwoordelijk voor het systeem, maar ook voor de resultaten van het systeem. Met name ten aanzien van de doeltreffendheid van de wet verandert die verantwoordelijkheid: de gemeente (gemeenteraad) is verantwoordelijk voor de controle op de doeltreffendheid van het beleid, terwijl de minister alleen verantwoordelijk is voor de doeltreffendheid van het beleid op landelijk niveau. Welke gevolgen heeft dat concreet voor het streven naar minder administratieve lasten en voor de rol van de IWI namens de minister? Kan meer informatie via bijvoorbeeld het CBS gevraagd worden in plaats van rechtstreeks aan de gemeenten? Kan de regering voorbeelden noemen?

De leden van de CDA fractie vragen de regering duidelijk aan te geven welke gegevens de regering nodig heeft en welke gegevens die onder de Algemene bijstandswet wel nodig waren nu niet meer nodig zijn. Moet de minister op de hoogte zijn van het feit dat in een individuele gemeente de WWB niet goed wordt uitgevoerd? Zo ja, hoe komt de minister aan de daarvoor benodigde informatie en welke vervolgstappen kan de minister dan zetten? De IWI krijgt in de WWB de rol van toezichthouder namens de minister. De IWI kan op grond van diverse wetsartikelen informatie opvragen bij en van gemeenten. Hoe garandeert de regering dat op deze wijze niet alsnog extra informatievragen en regelgeving voor gemeenten gaan ontstaan? Hoe zal de toetsing van de rechtmatigheid plaatsvinden in relatie tot de huidige werkwijze onder de Algemene bijstandswet? Wanneer treedt het Rijk wel op als toezichthouder bij de individuele gemeente en wanneer niet?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat door de uitvoeringsorganisaties zorg wordt geuit over de mate waarin de RAU of andere verantwoordingsvoorschriften worden vervangen door nieuwe met een zelfde regeldichtheid en administratieve belasting. Hoe kan de regering waarborgen dat de regelgeving over verantwoording en dan vooral de uitvraag daadwerkelijk beperkt wordt? Hoe gaat de regering zich daarover verantwoorden?

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de Tweede Kamer in de veronderstelling verkeerde dat bij de invoering van de nieuwe Algemene bijstandswet er sprake zou zijn van een aanzienlijke beperking van nadere regelgeving. Dat bleek niet het geval. Uit het zicht van de Kamer is toen een nieuwe bureaucratie van regelgeving uit de grond gestampt. Nu deze wordt afgeschaft. Welke waarborgen zijn er dat een soort gelijk proces wordt voorkomen? Hoe en wanneer gaat de regering zich hierover verantwoorden.

In dat kader hebben de leden van de PvdA-fractie nog enige vragen.

Hoeveel verzamelbrieven, circulaires, ministeriele besluiten en AMvB's zijn sinds 1 september 2002 tot 1 juli 2003 naar de gemeenten gestuurd op het gebied van de bijstand en de WIW? Hoeveel onderwerpen bevatten die? Hoeveel en welke van deze onderwerpen zullen in het kader van de WWB niet meer aan de gemeenten worden gestuurd als regel of richtlijn?

De leden van de PvdA-fractie vragen of, indien de gemeente met single audit systemen gaat werken, en de externe accountant de controle doet, wordt deze dan ook op rechtmatigheid gedaan? Wordt deze dan ook op doeltreffendheid gedaan? Komen er landelijke controle protocollen? In welke mate wordt de departementale accountantsdienst nog betrokken in de controle op de gemeenten of de controle op de accountants van de gemeenten? Indien een gemeentelijke rekenkamer in opdracht van de gemeente onderzoekt doet, hebben dan de gemeenteraadsleden die zitting hebben in die Rekenkamer toegang tot de individuele cliënten dossiers? Ambtenaren dienen de ambteed af te leggen als het gaat om het vertrouwelijk houden van gegevens van cliënten dossiers. Geldt dat ook voor gekozen gemeenteraadsleden?

Zowel de leden van de PvdA-fractie als de VVD-fractie vragen met welke periodiciteit de Kamer wordt geïnformeerd over het landelijke beeld met betrekking tot de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van de bijstandswet. Welke normen hanteert de IWI daar waar het gaat om de doeltreffendheid? Kan de regering precies aangeven welke informatiestromen van de gemeenten aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden geschrapt en kan daarbij een indicatie worden gegeven van de omvang van de besparingen op de uitvoeringskosten voor gemeenten die dit met zich meebrengt? Kan de regering precies aangeven welke toezicht informatie met betrekking tot de doeltreffendheid de Kamer niet meer zal ontvangen met daarbij de huidige informatievoorziening als nulsituatie? Kan de regering precies aangeven welke toezichtinformatie met betrekking tot de rechtmatigheid de Kamer niet meer zal ontvangen met daarbij de huidige informatievoorziening als nulsituatie? Kan de regering precies aangeven wat onder het begrip rechtmatigheid valt? Valt fraude hier ook onder?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de gemeenten weliswaar financieel worden losgelaten door het Rijk, maar als gekeken wordt naar de verantwoording die ze beleidsmatig moeten afleggen is daarvan geen sprake. Zij vinden dit zeker in het begin een goede zaak. Ook na verloop van tijd moeten de gemeenten die onvoldoende/ voldoende presenteren zich stelselmatig blijven verantwoorden. Is het echter niet mogelijk om gemeenten die na de budgettering goed blijken te presteren ook qua beleidsmatige verantwoording meer vrijheid te geven? Dit levert een extra prikkel op om goed te presteren.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom het rijkstoezicht zich zo nadrukkelijk richt op de rechtmatigheid van de bestedingen door een gemeente. Zij wijzen hierbij op opmerkingen van diverse wethouders dat sturing op output, bijvoorbeeld «hoeveel mensen zijn uitgestroomd» de bestuurslasten voor zowel rijk als gemeenten verder kunnen verlagen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie missen een algemene beschouwing over de toezichtsfilosofie, die ten grondslag ligt aan de nieuwe opzet van het toezicht. Kan nader worden aangegeven in welke opzichten het toezicht op rijksniveau precies zal wijzigen ten opzichte van de huidige situatie op de onderdelen rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid? Wat vindt de regering van de gedachte dat het toezicht op rijksniveau meer op afstand kan worden geplaatst, nu wordt gekozen voor vergaande decentralisatie?

9. INFORMATIEBELEID

De leden van de CDA-fractie vragen wat de consequentie van de WWB is voor de afspraken in het kader van de Agenda voor de Toekomst en de Sluitende Aanpak? Is de regering van mening dat het aantal indicatoren voor de monitor voor de Agenda voor de Toekomst verminderd kan worden? Is er een verplichte benchmark tussen gemeenten nodig? Zo ja, waarom?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering precies kan aangeven welke informatie over de bijstand gemeenten niet meer aan het departement en het CBS hoeven te leveren na invoering van de WWB? Kan de regering precies aangeven welke informatie over de bijstand de Kamer niet meer ontvangt na invoering van de WWB?

Het bevreemdt de leden van de PvdA-fractie dat de cliënt, waar de wet en de uitvoering om draait, niet als bron en onderwerp van informatiebeleid wordt gezien. Het doel van de wet is mensen opvangen met inkomen, activering en hulp en zo veel mogelijk terugleiden naar de arbeidsmarkt. Dan zou de cliënt toch in de verantwoording centraal moeten staan, zo menen deze leden. Zij vragen de regering om een nadere beschouwing over dit aspect waarbij aandacht dient te worden besteed aan de volgende elementen. Wat is het resultaat van wetgeving voor groepen cliënten? Wat is de kwaliteit van de regelgeving? Wat heeft het gekost?Heeft de regering overwogen om een vorm van certificering te laten ontwikkelen rond de kwaliteit van cliëntbehandeling waardoor waarborgen voor de cliënt kunnen worden vastgelegd? Daarin zou de Landelijke cliënten raad, de VNG en DIVOSA een belangrijke rol hebben.

Kwaliteitscriteria van de uitvoering van de wet zijn cliëntenparticipatie, waarborgen voor cliëntenraden zoals het faciliteren en het gehoord worden door de gemeenteraad, het hanteren van een persoonsgebonden reïntegratie budget, beroep en bezwaarrechten, second-opinion, ombudsfunctie, waarborgen over de toegankelijkheid van complexe formulieren en processen (formulierenteams), huisbezoek, helpdesk, online informatie, klant-tevredenheidsmetingen, onderzoek naar niet-gebruik van voorzieningen en bijzondere bijstand onder doelgroepen verantwoording op aantal klachten, de afdoening en doorlooptijd daarvan, verantwoording van het aantal beroep en bezwaarprocedures en het resultaat daarvan in toekenning of afwijzing.

Ook macroniveau behoort tot de kwaliteitscriteria naast rechtmatigheid de kwaliteit van klantbehandeling zij het op een vereenvoudigd niveau

Bijvoorbeeld hoeveel gemeenten voldoen aan de certificering, het percentage beroep en bezwaar en de mate van honorering van het beroep als landelijk beeld. Ook zou gewerkt kunnen worden met een faciliteiten score. Dat wil zeggen dat op landelijk niveau beschikbaar is het percentage van gemeenten die geheel of gedeeltelijk genoemde (als voorbeeld) faciliteiten beschikbaar stellen. Het verslag van het college van B&W aan de raad vormt hiervoor de bron. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om een reactie hierover.

Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie valt op dat de regering in de aanhef zegt alleen zicht te willen hebben op de hoogte van de uitgaven, de effectiviteit van beleid en de rechtmatigheid van de uitvoering. Daarin ontbreekt de doeltreffendheid van de uitvoering. Juist de Algemene Rekenkamer heeft bij het onderzoek naar het resultaat van het beleid rond vrouwen in de bijstand geconcludeerd, na de reactie van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat resultaat van beleid wel degelijk tot de ministeriele verantwoordelijkheid behoord. De leden van de PvdA-fractie vragen daarover helderheid en een standpunt aan de regering.

Heeft de regering Actal om advies gevraagd? Zo ja waar is het oordeel?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich goed vinden in het afwijken van generieke regels als het gaat verantwoordingseisen naar gemeente grootte Wel achten deze leden het van groot belang dat de verantwoording van de wetsuitvoering op rijksniveau een goed en betrouwbaar beeld geeft van resultaat en kwaliteit van wetgeving. Als kwaliteitscriteria wordt naast rechtmatigheid ook de effectiviteit en kwaliteit van het gevoerde beleid verantwoord. Deze leden vragen een overzicht van onderwerpen die onderdeel vormen van de jaarlijks verantwoording van de regering aan de Kamer over de uitvoering van de WWB en een lijst van onderwerpen waarop steekproefsgewijs onderzoek wordt gedaan.

In dat kader vragen de leden ook of er nog onderzoek bij de gemeente op dossier niveau zal plaats vinden bijvoorbeeld door de IWI. Dat zou naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie niet meer het geval moeten zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering gaat voorzien in een evaluatieparagraaf in het wetsvoorstel WWB. Welke elementen zijn naar het oordeel van de regering het meest kwetsbaar en zouden met een snellere frequentie geëvalueerd moeten worden? Hoe en met welke frequentie gaat de regering voorzien in een voortgangsrapportage aan de Kamer over de WWB? Welke elementen gaat de regering opnemen in deze rapportage? Graag zien zij een opzet en uitwerking van de kant van de regering tegemoet.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe gewaarborgd wordt dat de rapportage- en monitoringslast van de sociale diensten daadwerkelijk wordt verminderd? Hoe wordt gewaarborgd dat de sociale diensten voor wat betreft de aan te leveren informatie van tevoren weten waar zij aan toe zijn en niet meer te pas en te onpas gevraagd worden om aanvullende informatie? Welke informatie gaat u concreet van de sociale diensten vragen?

10. OVERIGE INKOMENSVOORZIENINGEN

De leden van de CDA-fractie vragen of de UWV verantwoordelijk gemaakt moet worden voor de werkloos geworden werknemer. De gemeente zal toch immers ook altijd ouderen in de bijstand houden. Wordt het systeem als geheel door deze overgang helderder en wat zijn de praktische gevolgen voor de cliënten?

Tevens vragen zij of door het niet meenemen van de IOAW en IOAZ in de WWB straks voor mensen die nu in deze wet zitten problemen kunnen ontstaan omdat zij dan bij verandering van wetgeving geen gebruik kunnen maken van overgangsrechten voor werk en vermogen die nu wel gelden?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de financiering van de nieuwe zelfstandigenwet niet mee zal lopen in de volledige budgettering.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke beleid voornemens de regering heeft met de Bijstandsregeling Zelfstandigen? Wie gaat die uitvoeren?

Nu in de IOAZ een aantal afvloeings-, vangnet en afbouwregelingen van landbouw (agrariërs) en van verkeer (binnenvaart en vervoer ) zijn opgenomen wie gaat deze taken dan uitvoeren?

In welke mate worden de gemeenten extra belast indien zij verschillende administratieve systemen naast elkaar moeten laten bestaan?

De leden van de PvdA-fractie hebben grote aarzelingen bij de voornemens van de regering om gedeeltelijk arbeidsongeschikten en ouderen bij de gemeente weg te halen. Vooral de participatie en sociale activering is een expertise die bij de gemeente ligt. Van het inkopen door de UWV is nog weinig terecht gekomen. De WSW biedt juist aan mensen met beperkingen werkgelegenheid en expertise. De kennis van de UWV gaat niet verder dan het opdrachtgeverschap voor marktpartijen. Die laatste zijn dezelfde waaraan de gemeenten opdrachten verstrekt. Het komt deze leden voor dat de regering meer op zoek is naar compensatie voor de UWV vanwege het verlies aan taken. Dat taakverlies zal zeker het gevolg zijn van deWet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten, de bekorting van de WW en de door de regering in onderzoek zijnde gedeeltelijke privatisering van de WW en het privatiseren van de looncompensatie arbeidsongeschikten(ex-WAO). Is dat wel zo verstandig vragen de leden van de PvdA-fractie. Immers de UWV of de verzekeraar heeft als regel al enige tijd de gelegenheid gehad om mensen terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Mensen die moeilijk plaatsbaar zijn komen via het maatwerk van de gemeenten in combinatie met sociale activering eerder aan de slag. Deze leden vragen commentaar en geruststelling van de regering op hun zorgen over de richting die de regering zich voor neemt.

Enige tijd is met de gedachte gespeeld om de uitvoering van Toeslagenwet (hierna: TW) naar de gemeenten over te hevelen constateren de leden van de PvdA-fractie. Dit mede vanwege het bijstandachtige karakter van de TW. Wat is de opvatting van de regering daarover?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in het wetsvoorstel een aantal andere wetten worden geïntegreerd of ingetrokken. Daaronder valt de IOAW en IOAZ. De aan het woord zijnde leden hebben er bij de een eerdere herinrichting van de Algemene bijstandswet in 1992 voor gepleit voor integratie in de Algemene bijstandswet. Toen was de reactie van de regering echter dat door het samenbrengen van verschillende uitkeringsregimes in één wet de Algemene bijstandswet daarmee zelfs ingewikkelder zou worden. De regering geeft in dit wetsvoorstel aan dat de IOAW en IOAZ worden ingetrokken en dat in de invoeringswet de bijstandsuitkering tijdelijk wordt geregeld tot in 2004 een aparte wet zal worden aangeboden aan de Kamer. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat juist het huidige voorstel van de regering een ingewikkelde constructie is. Waarom is niet gekozen voor de integratie in het huidige wetsvoorstel? Waarom wordt anderzijds niet gewacht met de intrekking van de IOAZ totdat de regering een nieuw wetsvoorstel naar de Kamer stuurt?

11. FINANCIËLE GEVOLGEN

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven waarop de geschatte besparingen oplopend tot 250 miljoen zijn gefundeerd.

De leden van de CDA fractie vinden dat in het werkdeel alle middelen die gericht zijn op reïntegratieactiviteiten, samengebracht moeten worden in een vrij besteedbaar en flexibel reïntegratiebudget. Dat biedt naar het oordeel van deze leden gemeenten de meest optimale mogelijkheden om individuele belanghebbenden een traject naar een reguliere baan aan te bieden. Volgens de memorie van toelichting zullen per 1 januari 2004 vooralsnog alleen de budgetten van ID-besluit en de WIW worden ondergebracht in dat budget. Waarom is dat zo beperkt? Waaruit bestaat het budget van het werkdeel per 1 januari 2004, zowel in geld als naar oorsprong? Waarom zijn bijvoorbeeld niet de budgetten voor scholing en activering en een deel van de budgetten voor inburgering hieraan toegevoegd? Welke budgetten zullen naar het oordeel van de regering in de toekomst toegevoegd worden en wanneer? Hoe beoordeelt de regering deze beperkte opzet van een vrij besteedbaar reïntegratiebudget in relatie tot de beoogde besparingen op dit budget?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering bereid is de bezuiniging op het inkomensdeel naar latere jaren op te schuiven? Immers zolang in 2007 de beoogde 250 mln. bezuiniging is gerealiseerd en de kosten van uitstel van de bezuiniging voorafgaand aan de invoering worden opgevangen, dan is er voor de regering en meer jarenbegroting geen nadeel.

Te denken valt aan een temporele schuif. Is het niet uiterst ongewoon zo vragen de leden van de PvdA-fractie dat voorafgaand aan een zo complex omzettingsproces zo een zware bezuiniging wordt ingezet?

Deze leden verzoeken voorts een uitdraai van iedere Nederlandse gemeente waarin is opgenomen het berekende budget per gemeente op basis van het huidige verdeel model in 2002 (25% budget plus 75% werkelijke uitgaven), het berekende budget op basis van het voorgestelde systeem voor 2003 per gemeente (25% budget en raming 75% uitgaven) en de prognose voor 2004, 2005, 2006 en 2007.

Vervolgens vragen deze leden hoeveel van de grote gemeenten te veel en hoeveel te weinig aan het budget hebben, waarbij de gemeenten met namen worden genoemd. Welke gemeente zullen in die jaren gebruik moeten maken van de hardheidsclausule? Welke gemeenten zullen de artikel-12 status krijgen? Hoeveel geld moeten gemeenten zelf uit eigen begroting bijdragen omdat zij aan het budget tekortkomen? Hoeveel gemeenten hebben meer dan 10% over op hun budget? Welke gemeenten zijn dat? Hoeveel geld is er gemoeid met het uitbetalen van de risico's boven de hardheidsclausule?

Hoeveel gemeenten krijgen een budget dat boven hun uitgaven ligt? Hoeveel krijgen een budget dat meer dan 10% boven de uitgaven ligt? Wordt dat afgeroomd? De leden van de PvdA-fractie vragen naar de meerjaren prognose over de groei van het bijstandsbudget. Tevens vragen zij een meerjaren CPB-berekening tot en met 2007 waarin zijn opgenomen de conjuncturele effecten op de bijstand op basis van de groei van de werkloosheid en de voorziene groei vanwege rijksmaatregelen. Het gaat dan om voorgenomen maatregelen op het terrein van WAO, de WW en overige maatregelen van rijksbeleid.

Zij verzoeken bovengenoemde doorrekeningen en nadere gegevens voor 10 augustus aanstaande beschikbaar te stellen opdat de behandeling van het wetsvoorstel in de laatste week van augustus gewaarborgd wordt.

De regering stelt dat de conjuncturele risico's bij het rijk liggen maar is het niet zo dat de eerste 10% van de conjuncturele risico's bij de gemeente leggen, vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het volledig budgetteren van de bijstandsuitgaven, naar de mening van de regering, een besparing zal opleveren van 150 mln. euro in 2004 oplopend tot 250 mln. in 2006. De regering geeft geen toelichting op deze raming. Kan een onderbouwing worden gegeven van de raming van de besparing van 250 mln.? Hoe wordt gemeten dat de besparing ook daadwerkelijk is gerealiseerd? Waarom kan nu wel een besparing als gevolg van budgettering van de bijstandslasten worden geraamd terwijl dit bij de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ nog niet kon? Waarom worden geen effecten van de budgettering na 2006 verwacht? Is het effect van de budgettering dan uitgewerkt?

De leden van de VVD-fractie vragen welke middelen beschikbaar zijn gesteld voor de langdurigheidstoeslag? Welke P maal Q onderbouwing ligt aan deze raming ten grondslag? Waar is het bedrag terug te vinden op de rijksbegroting?

De leden van de D66-fractie constateren dat als gevolg van de WWB € 70 miljoen wordt onttrokken aan het gemeentefonds. Hier bovenop wordt reeds in 2004 € 150 miljoen bezuinigd op het gemeentelijk minimabeleid. Reden van de korting is de afname van het aantal bijstandsgerechtigden en de gestegen uitgaven voor de bijzondere bijstand. De VNG zegt hierop in feite dat die instroom in de bijstand als gevolg van het toenemende aantal werklozen niet zal dalen, waardoor de onderbouwing van de regering niet meer valide is. Hoe gaat de regering om met deze kritiek?

12. RECHTSBESCHERMING

Als het om de regels over de verlaging van de uitkering gaat hebben de leden van de PvdA-fractie vragen. Is het niet verwarrende dat de grond voor verlaging van de uitkering tweeledig kan zijn? Namelijk een lagere uitkering omdat men kosten van wonen kan delen en een lagere uitkering als sanctie vanwege een overtreding of verwijtbaar handelen. Hoe verhoudt zich de bevoegdheid tot het verlagen van een uitkering met de vierde tranche van de Awb? Welke risico's kleven aan ongelijke verordeningen op vergelijkbare of gelijke overtredingen? Zal dat in de juristprudentie standhouden? Het komt de leden van de PvdA-fractie voor dat de belangrijke wijziging het beperken van rechten en het vergroten van plichten voor cliënten betreft? Is dat juist?

De leden van de PvdA-fractie worstelen met de aanpak die gekozen is uit een oogpunt van rechtsbescherming. De regering voert de WWB voor het inkomensdeel in medebewind uit met de gemeente. De bijstand is een in de grondwet gewaarborgd recht. Kan opgrond van gedragingen dat recht via een gemeentelijke verordening (tijdelijk) ontzegd worden? Is dat uit een oogpunt van proportionaliteit rechtmatig?

Kan het College van B&W iemand een zodanig sanctie opleggen dat deze als gevolg daarvan geheel van de uitkering voor onbepaalde tijd worden uitgesloten? Past dat binnen de werking van de Grondwet? Kan het zolang het College van B&W dat besluit driemaandelijks op nieuw neemt? Voorstelbaar is opschorting, voorstelbaar is een boete, maar ontzegging lijkt een te zware sanctie. Hebben mensen die recht op bijstand hebben minder recht op gelijke behandeling in gelijke gevallen dan andere burgers, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Is de regering wel fair bezig als ze het verlagen van de uitkering voorstelt als hulpmiddel om reïntegratie te bevorderen terwijl het feitelijk gaat over het sanctioneren van ongewenst gedrag? Welke norm wenst de regering te hanteren bij het bepalen van de beleidsruimte voor de gemeenten om de hoogte van de uitkering te beknotten vanwege een sanctie? Heeft de rijksoverheid hier geen rol als beschermer van rechtsgelijkheid? Vindt de regering dat een parkeerboete van dezelfde orde is als een sanctie door het verlagen van de middelen van het bestaansminimum? Zijn daar grenzen aan? In welke mate is de gemeente gehouden aan proportionaliteit zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Nu de gemeente zelf een verordening vaststelt inzake sancties, welke waarborgen moeten daarin zin opgenomen, inzake de bepalingen van het EVRM? Gelden hoor en wederhoor, geldt ne bis in idem? Zijn in de verordening beroepsrechten gewaarborgd? Gelden de andere bepalingen van boeten en maatregelen? Is het de gemeente toegestaan op andere gronden een uitkering te verlagen dan de gronden die in de gemeenteverordening zijn vast gelegd? Moet in de gemeenteverordening tevoren de hoogte van de sanctie in relatie tot de aard van de overtreding worden vastgelegd?

Wanneer ontstaat strijd met de bij wet opgelegde zorgplicht van de gemeente en het bij grondwet gewaarborgde recht op bijstand? Graag zien de leden van de PvdA-fractie een aantal voorbeelden tegemoet.

Moet de gemeente overleggen met het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) bij een overtreding waar de hoogte van het bedrag de € 6000,– nadert? Moet de gemeenten overleggen met het OM over de gemeentelijke verordening?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat voor bijstandsgerechtigden de reguliere wegen van bezwaar en beroep openstaan. Zij vragen de regering te beargumenteren of deze vorm van rechtsbescherming voldoende laagdrempelig en effectief is. Zij geven de regering in overweging om de ondersteuning van individuen bij problemen met hun gemeente te verankeren in de wet, bijvoorbeeld door het uitbreiden van de dekkingsgraad van sociaal raadslieden naar alle gemeenten.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regering ervan uitgaat dat de WWB met zich meebrengt dat de rechtbanken en de Centrale Raad van Beroep zich meer dan voorheen moeten richten op de lokale regelgeving in plaats van de landelijke. Zij informeren of dit naar verwachting tot een taakverzwaring voor het justitiële apparaat zal leiden. Zijn los daarvan ook meer beroepszaken te verwachten, gelet op de toegenomen kans op rechtsongelijkheid?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat in artikel 1, onderdeel a, wordt verwezen naar artikel 10, derde lid en artikel 40, eerste lid. Gelet op het feit dat in artikel 10, derde lid, slechts wordt vastgelegd dat artikel 40, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is, lijkt een verwijzing in artikel 1 naar artikel 10 overbodig. Deze leden stellen voor deze verwijzing te schrappen

Artikel 6

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe wordt bepaald of werk valt onder de noemer «algemeen geaccepteerde arbeid». Zij vinden het volstrekt logisch dat prostitutie hiervan in elk geval wordt uitgesloten, al lijkt dit niet consistent in het licht van de recente – door deze leden niet gesteunde – legalisering van bordelen. Voor werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen geldt ook een uitzondering. De vraag dringt zich op hoe en door wie wordt vastgesteld dat een beroep wordt gedaan op gewetensbezwaren.

Artikel 7

De leden van de PvdA-fractie zijn het niet eens met de verplichte aanbesteding aan derden van de gemeenten. Door te kiezen voor een financiële prikkel heeft de regering gekozen voor een drukmiddel op de gemeenten te bewegen zoveel mogelijk mensen aan het werk te helpen. Een beperkende bepaling die de vorm van reïntegratie voorschrijft werk contra productief naar het oordeel van deze leden. Het belang van de overheid van een goed werkende reïntegratie markt kan ook op andere wijze bevorderd worden. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om enige bezinning. Een convenant met de gemeenten voor een periode die eindigt op de volledige invoering van de WWB zo een passender instrument zijn. In zo'n convenant zou een verhouding van uitbesteding en eigen trajecten kunnen worden afgesproken

Artikel 9

De leden van de PvdA-fractie willen weten wie bepaalt wat algemeen geaccepteerd is? Moet een belanghebbende werk aannemen dat nadelig (maar niet onmogelijk) is voor zijn fysieke en/of geestelijke gesteldheid of werk dat zijn carrièrekansen (op termijn) negatief beïnvloedt?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat gemeenten de bevoegdheid krijgen mensen te laten werken met behoud van uitkering. Zij geven de regering in overweging om deze tewerkstelling te koppelen aan een maximum-termijn van bijvoorbeeld zes maanden, waarna het recht op een daadwerkelijk loon ontstaat. Ook vragen zij of mensen die gaan werken met behoud van uitkering, aanspraak kunnen maken op een onkostenvergoeding boven op hun basisuitkering.

Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks een nadere definiëring van het begrip «algemeen geaccepteerde arbeid»: wat moet hieronder precies worden verstaan? Kan daarnaast een opsomming worden gegeven van werkzaamheden welke niet als «algemeen geaccepteerd» worden beschouwd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met grote teleurstelling kennis genomen van het voorstel de bestaande vrijstellingen voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar – op basis van artikel 107, tweede lid Algemene bijstandswet – te schrappen. De onderliggende argumentatie heeft deze leden allerminst overtuigd. Bij de totstandkoming van de nieuwe Algemene bijstandswet is er heel bewust voor gekozen de zorg voor de kleinste kinderen te laten prevaleren boven arbeidsparticipatie. Deze zorg werd destijds volkomen terecht als een belangrijke maatschappelijk investering gezien. Onder de werkingssfeer van de huidige wet wordt arbeidsparticipatie van de betreffende categorie ouders overigens gestimuleerd door het toeslagenbeleid. Uitgangspunt hierbij is echter wel vrijwilligheid. Dat moet naar de overtuiging van de leden van de fractie van de ChristenUnie zo blijven. Zij zouden het zeer op prijs stellen als de regering deze wens – die bij de doelgroep ook vrij breed leeft – wil honoreren en een regeling wil treffen conform het huidige artikel 107, tweede lid Algemene bijstandswet.

Deze leden vragen naar aanleiding van het eerste lid, onderdeel a, in welke mate de regering er van uitgaat dat de vervanging van het begrip passende arbeid door de term algemeen geaccepteerde arbeid zal leiden tot verdringingseffecten op de arbeidsmarkt; zullen hoogopgeleiden niet de plaatsen gaan bezetten van laagopgeleiden?

Artikel 10

De leden van de PvdA-fractie hebben verschillende vragen bij de ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Wat gebeurt er als de gemeente niet voldoende middelen vrijmaakt om te voorzien in de aanspraak van een cliënt? Waar kan de cliënt naartoe om de aanspraak geldend te maken?

Mag de gemeente vooraf een onderscheid naar doelgroepen en aanspraken maken? Mag de gemeenten in de vorm van doelgroepen beleid onderscheid maken in het beschikbaar stellen van budget Kan de gemeenten een verzoek tot reintegratie weigeren vanweg het niet beschikbaar zijn van voldoende budget, ook niet als het gevraagde traject passend is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of uit de toelichting op artikel 10, eerste lid, kan worden afgeleid dat de aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling geheel afhankelijk is van de budgettaire ruimte van de gemeente. Betekent dit dat iemand die wil reïntegreren op een moment dat de gemeente geen middelen meer heeft voor dit doel met lege handen staat? Aanspraak is, voor zover zij het hebben begrepen, in elk geval niet gelijk aan recht.

Aansluitend informeren zij hoe kan worden gewaarborgd dat sprake is van een evenwichtige aanpak van de verschillende in de wet genoemde groepen en de doelgroepen daarbinnen? Is dat volledig een verantwoordelijkheid van de gemeenteraad? Valt niet te voorzien dat gemeenten zich minder zullen inspannen voor ANW-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden, omdat die geen uitkeringslasten voor de gemeente met zich meebrengen en er dus in elk geval geen financiële prikkel is tot activering van die groepen over te gaan?

Artikel 12

De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de onderhoudsplicht van ouders. Stel 2 jongeren van elk 19 jaar hebben een kind en wonen volledig zelfstandig. Welke norm is hier van toepassing? Geldt de norm voor een echtpaar omdat men anders onder het bestaansminimum zakt? Kan, moet de bijstand hier verhaald worden op de ouders? Wanneer kan verhaal achterwege blijven?

Artikel 13

De leden van de PvdA-fractie constateren dat, in tegenstelling tot de Algemene bijstandswet waar in artikel 9, tweede lid, onder c, personen die 19 uur of meer per week besteden aan een opleiding van het recht op algemene bijstand worden uitgesloten, artikel 13 WWB dergelijke bepalingen niet kent. Uit de memorie van toelichting blijkt echter geenszins dat het de bedoeling is deze groep wel het recht op bijstand toe te kennen. De PvdA-fractie vraagt de regering om een reactie en wil weten hoe dit zich verhoudt tot het wetsvoorstel tot verruiming van de scholingsmogelijkheden binnen de Algemene bijstandswet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren of de conclusie juist is dat personen, die 19 uur of meer per week besteden aan een opleiding, onder de werking van de nieuwe wet niet zijn uitgesloten van het recht op algemene bijstand.

Artikel 14

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de WWB ten opzichte van de Algemene bijstandswet de bestuurlijke boete (artikelen 14a t/m 14f Algemene bijstandswet) is geschrapt. In artikel 14f van de Algemene bijstandswet (dat ook van toepassing is bij terugvordering en deels bij verhaal) is echter ook verrekening, pseudo-verrekening en vereenvoudigd derden-beslag geregeld. Hierdoor is het in de Algemene bijstandswet mogelijk om een vordering op eenvoudige wijze te innen, veelal zonder tussenkomst van een deurwaarder.

Door het ontbreken van een met artikel 14f overeenkomstige bepaling vervalt tevens het voorschrift dat bij verrekening (en pseudo-verrekening) de beslagvrije voet in acht genomen moet worden. Dit kan ertoe leiden dat bij invordering van een terugvorderingschuld de bijstandsgerechtigde iedere maand zijn hele uitkering ter aflossing moet inleveren, met alle problemen van dien. De PvdA-fractie vraagt wat de motivatie van de regering voor genoemde verslechteringen is?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de verrekening en pseudo-verrekening, als bedoeld in artikel 14f van de huidige Algemene bijstandswet, vervallen is.

Artikel 18

De leden van de CDA-fractie vraagt of door verandering van het systeem van boeten in de Algemene bijstandswet naar een systeem van kortingen op de uitkering in de WWB een hogere sanctie mogelijk is op het niet nakomen van een verplichting in het kader van de WWB.

Het College van B&W kan bepalen welke bijstandsnorm bij co-ouderschap van toepassing is. Tot welke uitkomsten kan in dat geval art. 18, eerste lid, leiden vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering precies aan te geven in welke gevallen er sprake is van een punitieve maatregel bij het korten van de uitkering. De regering stelt dat de gemeente per voorgenomen korting de verwijtbaarheid van nalatigheid gedrag of anderszins moet vaststellen om zo te kunnen besluiten of er sprake is van verwijtbaarheid, die het korten van de uitkering rechtvaardigt. Hiermee geeft de regering aan dat er sprake is van een sanctie. Dan is toch onontkoombaar dat ook de eisen die gelden op grond van artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) van toepassing zijn, zo vragen deze leden.Is de regering bereid over de interpretatie van de maatregel en het punitieve karakter daar van aan het Europese Hof advies te vragen?

Tevens constateren de leden van de PvdA-fractie dat in het oorspronkelijke artikel 14b waarborgen voor de cliënt ingeval van sancties werden geregeld. Zoals bijvoorbeeld het niet verplicht zijn tot het afleggen van een verklaring en het recht om mededeling te krijgen in een voor hem begrijpelijke taal. Deze bepalingen komen voort uit het EVRM. Op welke wijze zullen de gemeenten deze bepalingen in hun verordening moeten opnemen? Zijn zij verplicht deze en andere bepalingen die uit het EVRM en de Awb (ook 4e tranche) voortvloeien in hun verordening op te nemen? In welke mate kan een gemeente verweten worden als zij bij het verlagen van de uitkering om reden van sanctie niet rechtmatig handelt op grond van het EVRM?

Wanneer kan op grond van het EVRM een het voornemen tot het opleggen van een sanctie als criminal charge worden gezien? Welke procedures zullen de gemeenten ter zaken moeten hanteren?

Aan welke bepalingen moeten de gemeenten voldoen aan de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht? Graag zien deze leden een overzicht tegemoet.

Welke vorm vrijheid hebben de gemeente daarin nu de WWB daarover niets meldt? Zijn zij gehouden aan de uitvoeringsvoorschriften Awb? Hebben cliënten het recht om mondeling of schriftelijk hun zienswijze naar voren te brengen voor dat een uitkering gekort wordt?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat gemeenten op grond van dit artikel zelf bij verordening de hoogte van de maatregelen moeten bepalen. Zijn gemeenten naar het oordeel van de regering voldoende geëquipeerd om hieraan adequaat invulling te geven? Kan worden aangegeven in welke mate deze beleidswijziging risico's met zich meebrengt voor wat betreft de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid? Is daarnaast maatwerk niet nu ook reeds mogelijk? En in hoeverre kan een eventuele verlaging van de uitkering met terugwerkende kracht worden opgelegd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering de stelling dat artikel 18 strookt met artikel 6 EVRM nader te onderbouwen.

Artikel 20

De leden van de fractie van de ChristenUnie informeren of de jongerennormen in artikel 20 voldoende speelruimte bieden om tot verlaging over te gaan. Kan dit nader worden toegelicht?

Artikel 21

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of is overwogen normen te hanteren van 100, 90 en 70% voor respectievelijk gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden, met daaraan gekoppeld de mogelijkheid deze onder omstandigheden te verlagen. Waarom is hiervan afgezien?

Artikel 24

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de passage in de Memorie van toelichting op pagina 52, waarin staat dat «aangezien de bijstand als gevolg van de afwijkende normvaststelling niet voorziet in de bestaankosten van de echtgenoot, dienen diens eventuele middelen niet onverkort in beschouwing te worden opgenomen». Kan dit niet onbedoeld een voordeel betekenen voor het eenoudergezin waartoe de bedoelde echtgenoot behoort betekenen? Graag zien zij een uitleg van deze passage tegemoet.

Artikel 25

De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet expliciet in dit artikel geregeld dat gemeenten een plicht hebben om de normbijstand te verhogen met een toeslag, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie niet duidelijk hoe is te controleren dat budgettaire overwegingen bij de toeslagverdeling geen rol mogen spelen

Artikel 26

De leden van de CDA-fractie vragen of op grond van artikel 26 een verlaging van de norm kan worden vastgesteld voor een echtpaar dat een kamer verhuurt van hun eigen woning?

Artikel 27

Eerder hebben de leden van de PvdA-fractie voorgesteld om het 20% deel vanwege het niet alleen een woning te wonen of geen woonlasten hebben te laten vervallen. Volstaan zou kunnen worden met een bepaling in artikel 27, waarbij het te korten bedrag vanwege het geheel of beperkt hebben van woonlasten maximaal 20% of een evenredig deel daarvan is.

Artikel 28

De leden van de CDA-fractie vragen of gemeenten de plicht hebben om zorg te dragen voor een adequaat voorzieningen niveau voor dak- en thuislozen. Kan op grond van art. 28 schoolverlaters een wachttijd van een half jaar voor een uitkering in het kader van de WWB worden opgelegd? Zo nee, hoe groot kan de verlaging op grond van artikel 28 maximaal zijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering nader te motiveren waarom in dit artikel wordt afgeweken van recente jurisprudentie, op grond waarvan de schoolverlatersverlaging geheel of gedeeltelijk achterwege moet blijven als een schoolverlater met bijvoorbeeld een bijbaantje een hoger inkomen heeft dan de studiefinanciering (zie CRvB, 07-12-1999, nr. 98/1937 Algemene bijstandswet).

Artikel 29

De leden van de CDA-fractie vragen waardoor de verlaging op grond van artikel 29 wordt begrensd? Heeft dit te maken met het van toepassing zijnde bestaansminimum? Is de eenmalige premie van 1944 euro per kalenderjaar belastingvrij?

Artikel 30

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de verlagingen van artikel 18 WWB niet in deze zelfde verordening mogen worden opgenomen (zie artikel 30 derde lid)?

Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie niet duidelijk hoe de verordening waarvan in dit artikel sprake is zich verhoudt tot de verordening van artikel 18. Moet op grond van artikel 8 niet worden geconcludeerd dat het dezelfde verordening betreft?

Artikel 31

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom in artikel 31, tweede lid, onderdeel c met betrekking tot de alleenstaande ouderkorting niet is gekozen voor een leeftijdsgrens van het jongste kind van 12 jaar in plaats van 5 jaar.

Artikel 32

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de passage waarin wordt gesteld dat «het een eigen gemeentelijke verantwoordelijkheid is om ingeval de betrokkene de kosten met een ander kan delen, de hoogte van de bijstand daarop af te stemmen. Kan een gemeente op grond daarvan de bijstand voor een inwonende alleenstaande vaststellen op 50% van de norm en voor een inwonende ouder op 70% van de norm?

Tevens merken zij op dat een eenmalige premie gericht op arbeidsinschakeling als inkomen wordt aangemerkt. Is dat niet in strijd met het doel van de wet namelijk mensen te stimuleren om een betaalde reguliere arbeidsplaats te verwerven?

Artikel 34

De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat het vrij te laten vermogen niet beïnvloed wordt door interen of sparen tijdens de bijstandsperiode? Is het niet logisch dat een gemeente op grond van artikel 51 zelf bepaalt of bijstand voor vervanging van een niet afgeschreven duurzaam gebruiksrecht om niet door de gemeente wordt verleend of via garantstelling door de gemeente aan de kredietbank?

De leden van de fractie van de ChristenUnie gaan ervan uit dat bij de vaststelling van het vermogen de tijdens de bijstandverlening ontstane schulden buiten beschouwing worden gelaten. Is die veronderstelling juist en wordt in de artikelsgewijze toelichting niet ten onrechte heel algemeen gesproken van schulden, ongeacht het moment waarop ze zijn ontstaan?

Is er bewust voor gekozen geen rekening te houden met besteding en waardevermindering van vermogen in dit artikel? Kan in dit kader ook worden aangegeven hoe gemeenten moeten handelen bij overname van bijstandscliënten uit andere gemeenten?

Artikel 40

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken om een toelichting op de keuze voor een imperatieve bepaling in het derde lid van dit artikel, mede in het licht van de keuze voor een facultatieve bepaling in artikel 54.

Artikel 44

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de toelichting wordt gesteld dat de ingangsdatum van de bijstand de dag van aanmelding bij het CWI is en dat die bepaling overeen komt met datgene wat in de Suwi-wetten en de Algemene bijstandswet is bepaald. Er is echter sprake van een nieuwe formulering. In de bepaling van de WWB wordt de ingangsdatum zo gedefinieerd dat het van de snelheid van de voortvarendheid van het CWI afhangt (en de wachttijden daar) welke ingangsdatum van kracht is. Die bepaling vormt een rechtsonzekerheid die niet passend is. Het is aan het CWI om te zorgen dat zij de dag van aanmelding op zelfde dag registreert als de dag van de feitelijke aanmelding dan wel de eerste komst naar het CWI. Wachttijden, niet werkende ICT-toepassingen en dergelijke mogen niet ten koste gaan van rechten van cliënten Deze leden vragen hierop een reactie van de regering.

Artikel 47

Het is de leden van de fractie van de ChristenUnie niet duidelijk waarom niet is gekozen voor een opzet van de cliëntenparticipatie analoog aan de Wet SUWI.

Artikel 50

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een nadere motivering van de verslechtering van de positie van bijstandgerechtigden met een eigen woning ten opzichte van de huidige situatie. Is de keuze voor deregulering belangrijker dan het handhaven van de relatief sympathieke krediethypotheek?

Artikel 51

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er bewust voor is gekozen in het tweede lid geen bepaling op te nemen inzake de beslagvrije voet, conform het tweede lid van artikel 21 Algemene bijstandswet.

Artikel 56

De leden van de CDA-fractie vragen of het College van B&W op grond van artikel 56 alleen kinderalimentatie van de ex partner kan vorderen of kan er ook een hogere bijdrage van de ex-partner gevraagd worden in het onderhoud van een eenoudergezin?

Hebben de leden van de PvdA-fractie goed begrepen dat het verhaal van de bijstandsuitkering op een ex-echtgenoot uit de wet geschrapt is?

Artikel 56

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voorstel belanghebbenden in voorkomende gevallen te verplichten zelf kinderalimentatie te regelen. Zij zijn van oordeel dat dit prematuur is, in het licht van de regeringsvoornemen de alimentatie in 2004 te herzien op basis van de voorstellen van de IBO-werkgroep. Wat verzet zich ertegen het artikel te schrappen?

Artikel 57

Het CDA onderschrijft om conform artikel 57 in uitzonderlijke gevallen noodzakelijke betalingen en bijstand in natura te verstrekken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering te reageren op de door sommigen geuite zorg dat daken thuislozen op een illegale manier zullen trachten aan geld te komen als hun uitkering geheel in natura wordt uitgekeerd.

Artikel 58

De leden van de CDA-fractie vragen of het met het intrekken van het Besluit Krediet Hypotheek nog steeds mogelijk blijft dat gemeenten bij eigen verordening een krediet hypotheek vestigen op een woning. Is dit zelfs niet noodzakelijk wanneer de cliënt in zijn eigen woning blijft wonen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien graag een nadere onderbouwing tegemoet van het voorstel om in het eerste lid, met betrekking tot de terugvordering, te kiezen voor een facultatieve bepaling. Waarom blijft geen verplichting tot terugvordering bestaan, gezien het risico van rechtsongelijkheid en het niet serieus nemen van handhavingstaken?

Deze leden gaan ervan uit dat het niet de bedoeling is dat bij invordering van een schuld de bijstandgerechtigde iedere maand zijn hele uitkering ter aflossing moet inleveren. Zij vragen of de wettekst deze mogelijkheid voldoende uitsluit. Aansluitend informeren zij of het College van B & W op grond van de nieuwe wet minder mogelijkheden bij de inning van de bijstandsvordering ter beschikking heeft dan momenteel op grond van artikel 14, onderdeel f Algemene bijstandswet het geval is.

Artikel 59

De leden van de SGP-fractie vragen naar duidelijkheid over de verwijzing in het tweede lid. In de oude Algemeen bijstandswet (artikel 84) werd verwezen naar artikel 65 van de wet SUWI, in de WWB staat artikel 17 en in de artikelsgewijze toelichting wordt verwezen naar artikel 18 van de wet SUWI.

Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of in vergelijking met artikel 84 Algemene bijstandswet bewust een wijziging is aangebracht. In artikel 59 WWB staat dat de kosten van bijstand «kunnen» worden teruggevorderd, terwijl in artikel 84 staat dat deze kosten zondermeer worden teruggevorderd. Wat is de reden van deze wijziging?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de tekst van artikel 59 WWB identiek is aan de tekst van artikel 84, tweede lid van de Algemene bijstandswet zoals die luidde vóór 1 januari 1999. Naar de mening van de aan het woord zijnde leden zal gezien het feit dat in de WWB onder «gezin» tevens wordt verstaan «de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen», zal artikel 59, tweede lid, van het wetsvoorstel doel missen in die gevallen waarin de verzwegen echtgenoot of partner een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met een alleenstaande ouder die bijstand ontvangt.

Artikel 61

Hebben de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen dat op grond van artikel 61, eerste en tweede lid, er geen verhaal op de ex-partner meer mogelijk is anders dan in het onderhoud van de kinderen? En dat het verhaal op de alimentatie voor de kinderen (straks in een nieuwe vorm) gehandhaafd blijft?

Als dat zo is, geldt die bepaling dan ook voor bestaande verhaalszaken? Wat is de ingangsdatum van het beëindigen van het huidige verhaal op de ex-partner?

Is er terugwerkend kracht?

Indien de gemeente niet tijdig een verordening maakt waarin zij aangeeft hoe met verhaal wordt omgegaan, vervalt dan automatisch de rechtsgrond onder het eerder ingang gezette verhaal?

In welke mate is de rechtsgelijkheid in het geding als de ene gemeente wel besluit tot het instellen van verhaal op de ex-partner (niet kinderalimentatie) en de ander niet?

Houdt die ongelijke behandeling stand bij de rechter gezien de forse jurisprudentie rond verhaal op alimentatie? Houdt een door de gemeente gekozen verhaal op de ex-partner op grond van de nieuwe wet stand? Of is de vrijheid van de gemeente tot het instellen van verhaal op de ex-partner beperkt tot in de wet genoemde situaties?

Hoe wordt de hoogte van de bijstandsuitkering bepaald als de rechter bij de echtscheiding een alimentatie voor de ex-echtgenoot heeft vastgesteld (los van een kinderonderhoudsplicht) en deze niet uitbetaalt? Krijgt de bijstandgerechtigde dan de bijstand bij wijze van (gedeeltelijk) voorschot. Berust bij haar/hem de verplichting om de alimentatie zelf in te vorderen? Wordt daarin door de gemeente aan de cliënt bijstand verleend?

Is de regering bereid, ook al zou de WWB voor een deel een latere invoeringsdatum krijgen, de artikelen 56, 61 en 62 WWB wel per 1 januari 2004 in te voeren?

Waarom is artikel 81, derde lid, uit de Algemene bijstandswet geschrapt, vragen de leden van de PvdA-fractie. Deze bood een extra recht aan de cliënt om langer dan twee jaar geconfronteerd te kunnen worden met fouten van het uitkeringsorgaan. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering deze bepaling opnieuw op te nemen.

Nu blijkt dat in de transponeringstabel, zoals aan de Kamer is gezonden, niet is aangegeven dat artikel 81, derde lid, (dat rechten voor de cliënt regelt) is geschrapt, wil de regering een overzicht leveren van geschrapte bepalingen die als recht voor de cliënt beschouwd kunnen worden?

Wil de regering ook een lijst leveren van geschrapte bepalingen die als een verplichting voor de cliënt beschouwd kunnen worden?

Artikel 67

De leden van de CDA-fractie constateren dat de toelichting op dit artikel vermeldt, dat waar het uitwisselen van bijstandsrelevante gegevens overigens noodzaakt tot een verdragsrechtelijke of anderszins bindende grondslag, die grondslag gelegd zal worden. Welke belemmeringen zijn er op dit moment om internationale gegevensuitwisseling in het kader van dit artikel mogelijk te maken? Kunnen die belemmeringen opgelost worden voor de inwerkingtreding van de nieuwe WWB? Zo nee, wat betekent dat voor de uitvoering van de WWB?

Artikel 72

De leden van de CDA-fractie merken op dat artikel 72 verwijst bij het verlagen van het inkomensdeel naar artikel 76, tweede lid. Is dit juist of moet dit artikle 76, derde lid, zijn? Is de verlaging van 1% niet laag wanneer het om zeer ernstige tekortkomingen gaat? Moet dit percentage voor elke aanwijzing, die conform de voorwaarden van artikel 76 niet wordt opgevolgd, even hoog zijn?

Artikel 76

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader in kan gaan op het derde lid, waarin is geregeld dat Rijkstoezicht zich alleen zal richten op ernstige tekortkomingen in de rechtmatige uitvoering van de wet bij individuele gemeenten. Kan de regering nader ingaan, zo nodig met voorbeelden, wat hieronder wordt verstaan?

Artikel 77

De leden van de CDA-fractie merken op dat informatie aan de rijksoverheid via een voorlopig verslag en een verslag wordt verstrekt. Dit is onder de WWB niet anders dan onder de Algemene Bijstandswet. Waarin zit dan de verlichting van de administratieve lasten? Kan het voorlopig verslag en het verslag niet (meer) in één geschoven worden?

Artikel 82

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de wet een tijdelijke delegatiebepaling voor de gehele wet is opgenomen. Wat is daarvan de reden? Waarom is zo ruim de gehele wet genomen? Het lijkt wel een blanco cheque, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Zij voelen daar niets voor. In de eerste plaats is een AMvB niet amendeerbaar dor de Kamer. In de tweede plaats is het uiterst ongebruikelijk om voor de hele werking van de wet het instrument AMvB te kiezen ook al is die tijdelijk.

Juist het stalen harnas van regels uit de huidige AMvB in combinatie met de forse reeks van AMvB's op basis van de huidige wet vraagt om een sterke beperking van de bevoegdheden voor het instellen van AMvB's. Deze leden stellen de regering voor hier de bepaling te schrappen. In de relevante artikelen waar de regering van verwacht dat spoedheidshalve een AMvB noodzakelijk zou kunnen zijn zal dat per artikel dienen te worden aangegeven. Daarbij dient ook duidelijke te zijn waarom een regulier wetgevingstraject op voorhand niet altijd mogelijk is. De leden van de PvdA-fractie vragen een vergelijking tussen het aantal AMvB's uit de huidige Algemene bijstandswet en die van de WWB, na invulling van de behoefte van de regering om aanvullende regelgeving op te stellen. Het lijkt deze leden niet meer dan juist dat de regering eerlijk openheid van zaken geeft.

Artikel 83

De leden van de CDA-fractie ondersteunen de opname van de mogelijkheid voor experimenten. Voor het overige hopen zij dat zo weinig mogelijk gebruik gemaakt zal worden van die mogelijkheid, omdat de nieuwe WWB flexibel genoeg moet werken om eigen invulling en uitvoering door een gemeente mogelijk te maken.

Artikel 84

De leden van de PvdA-fractie vinden het onbegrijpelijk dat zo'n ingrijpend wetsvoorstel pas na vier jaar geëvalueerd wordt. Deze leden vragen op de kwetsbare onderdelen zoals het verdeelmodel, het risico voor de gemeenten, de werking en betrouwbaarheid van de ramingen, de ontwikkeling van aanvullende regelgeving door de regering via besluiten, de regiefunctie van de regering inzake ICT mede in relatie tot het SUWI traject, de jurisprudentie, bezwaar en beroep en andere nader te definiëren aspecten, een jaarlijkse evaluatie.

Artikel 85

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een concept van het voorgenomen regeringsbesluit over de inwerkingtreding van de WWB. Daar bij willen zij graag zien in samenhang welke artikelen de regering per 1 januari 2004 wenst in te voeren en welke later.

Daarbij dient toegelicht te worden of bepaalde regelingen en hoe lang op de oude of de nieuwe wijze dienen te worden uitgevoerd.

Welke beroeps en bezwaarregelingen zijn van kracht indien bestaande situaties in de oude regeling of in een overgangstermijn vallen? Graag zien zij dat de regering dit per artikel aangeeft.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering nader te onderbouwen waarom invoering van de Wet Werk en Bijstand per 1 januari 2004 wenselijk en haalbaar wordt geacht. Zij vragen of de wens tot het doorvoeren van bezuinigingen op de rijksbegroting, zowel waar het inkomensvoorziening als het reïntegratiebudget betreft, hierbij voor de regering wellicht het enige of doorslaggevende argument is. Zij wijzen daarbij ook op het oordeel van gemeenten dat dit organisatorisch, in het bijzonder waar het de informatie- en communicatietechnologie en het instrueren van de uitvoerders voor de uitvoering van de wet betreft, tot grote problemen gaat leiden, en begrijpen niet waarom de regering de zwaarwegende argumenten van de VNG naast zich neerlegt.

De voorzitter van de commissie

Hamer

De adjunct-griffier van de commissie

Esmeijer


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (CU), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Van Loon-Koomen (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Lazrak (SP), Vietsch (CDA), Van Dijk (CDA), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).

Naar boven