28 870
Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand)

28 447
Regeling met betrekking tot tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (Wet kinderopvang)

nr. 147
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 december 2005

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 3 november 2005 overleg gevoerd met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

1

– de brief d.d. 11 oktober 2005 van de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het inzetten van bijstandsmoeders in de buitenschoolse opvang (28 447, nr. 114);

2

– de brief d.d. 21 juni 2005 houdende een verzamelbrief aan gemeenten (SZW0500494);

– de brief d.d. 24 juni 2005 houdende het onderzoeksrapport van Regioplan over de Wet werk en bijstand (29 674, nr. 7);

– de brief d.d. 27 juni 2005 over de Kernkaart Werk & Bijstand (28 870, nr. 138);

– de brief d.d. 31 augustus 2005 houdende een verzamelbrief aan gemeenten (SZW0500568);

– de brief d.d. 14 september 2005 over privacy en gegevensuitwisseling tussen gemeenten (28 870, nr. 145);

– de brief d.d. 29 september 2005 over de raming van het budget Wet werk en bijstand (WWB) (28 870, nr. 144);

– de brief d.d. 30 september 2005 over de uitvoering van de motie-Koşer Kaya over een onderzoek naar het uitkeren van inkomenstoeslagen aan AOW’ers door de SVB in plaats van door de gemeenten (29 850, nr. 13);

– de brief d.d. 4 oktober 2005 over het verlenen van categoriale bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekeringen (29 689, nr. 25);

– de brief d.d. 23 september 2005 over doorbetaling van de woonlasten van gedetineerden (28 870, nr. 143);

– de brief d.d. 18 oktober 2005 houdende de verzamelbrief van september 2005 aan gemeenten (SZW0500738);

– de brief d.d. 31 oktober 2005 over de stand van zaken bij de verdeelmodellen WWB (nummer nog niet bekend).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Agendapunt 1.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Mosterd (CDA) geeft aan dat zijn fractie de visie op het inzetten van bijstandsmoeders in de buitenschoolse opvang steunt, omdat de beleidsvrijheid voor gemeenten om tegemoet te komen aan degenen met een kind jonger dan vijf jaar die zelf voor hun kind willen zorgen, niet ter discussie staat. Wel stelt hij nog als voorwaarde dat de kwaliteit van de kinderopvang gewaarborgd blijft en dat dit werk het vooruitzicht op een vaste baan biedt, eventueel ook buiten de kinderopvang.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vermoedt dat verschillende fracties in de Kamer veel positiever op de plannen van de staatssecretaris zouden hebben gereageerd als hij deze wat tactischer gepresenteerd had. Dan zou erover gesproken zijn hoe bijstandsmoeders goed geschoold zouden kunnen worden om hen in deeltijd te laten werken en flink bij te laten verdienen naast hun uitkering, om hen uiteindelijk weer aan de slag te kunnen laten gaan. Nu lijkt het er nog op dat bijstandsmoeders min of meer automatisch een ontheffing van de sollicitatieplicht krijgen, terwijl de fractie van mevrouw Van Gent bij de behandeling van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft aangedrongen op maatwerk bij het bieden van mogelijkheden voor werken in deeltijd, scholing en perspectieven, zeker ook voor deze groep, want kleine kinderen worden groot. Zij noemt het dan ook onverteerbaar dat driekwart van de alleenstaande ouders in de bijstand thuiszit met een veel te lage uitkering en dat gemeenten hen toch enigszins aan hun lot lijken over te laten. De brief vindt zij in dit licht te mager, want er wordt geen actie voorgesteld, er wordt alleen naar de gemeenten verwezen, terwijl die dit toch niet echt goed aanpakken. De regering stelt ook geen extra geld beschikbaar voor de instellingen voor kinderopvang, noch voor de opleiding van extra leidsters. Mevrouw Van Gent pleit ervoor, hiervoor wél geld vrij te maken en er met de gemeenten over te overleggen om deze groep een goed aanbod te doen om in deeltijd in de kinderopvang geld bij te verdienen naast de uitkering, met een gekwalificeerde leidster in de groep om de kwaliteit te waarborgen.

De heer De Wit (SP) stelt dat zijn fractie er steeds de nadruk op heeft gelegd dat er alles aan gedaan moet worden om te trachten, mensen in de bijstand zo snel mogelijk weer aan werk te helpen. Hij vindt het prima om mensen in de bijstand met scholing of een stage perspectief te bieden op werk in de kinderopvang, maar hij ziet het als een verkeerd uitgangspunt om bijstandsmoeders met jonge kinderen te verplichten om in de kinderopvang te gaan werken. Bovendien is de werkloosheid in deze sector met 6% toegenomen; zo’n drieduizend mensen zoeken nog een baan in de kinderopvang, dus het zou beter zijn om de kinderopvang te verruimen om eerst deze werkzoekenden weer aan een baan te helpen. De heer De Wit heeft er geen bezwaar tegen om mensen in de bijstand die jonge kinderen hebben, op vrijwillige basis in de kinderopvang te laten werken, maar hij vindt het een groot goed dat gemeenten degenen die de nadruk willen leggen op de verzorging van hun kinderen, op goede gronden ontheffing van de sollicitatieplicht kunnen geven. Hij is het er wel mee eens dat dit geen automatisme mag zijn.

Mevrouw Koşer Kaya (D66) is blij dat de regering kwaliteitseisen wil stellen aan bijstandsgerechtigden die in de kinderopvang worden ingezet, maar zij begrijpt niet waarom zij daarvoor een premie zouden moeten krijgen. Zij vindt dat iemand met de juiste opleiding dezelfde beloning dient te krijgen als ieder ander die in de kinderopvang werkt, omdat anders de kinderopvang voor een deel zou drijven op tewerkstelling met gesubsidieerde arbeid.

De heer Van der Sande (VVD) nam er met instemming kennis van, toen de staatssecretaris zijn plannen bekendmaakte om te trachten, bijstandsmoeders in te schakelen bij de kinderopvang, want dit was al door zijn fractievoorzitter bij de algemene politieke beschouwingen geopperd. Hij noemt het vanzelfsprekend dat hierbij kwaliteitseisen vooropstaan, maar in tegenstelling tot mevrouw Van Gent denkt hij dat er al voldoende mogelijkheden zijn om deze plannen te verwezenlijken, zodat er geen extra geld voor nodig zal zijn.

Daarnaast vindt de heer Van der Sande het uitstekend om alleenstaande ouders in de bijstand als groepsleidster te laten werken, ook via een leerwerktraject, maar hij ziet toch ook mogelijkheden om bijstandsouders in te schakelen voor de begeleiding van activiteiten in de kinderopvang.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie) zou er moeite mee hebben dat ouders in de bijstand die zelf voor hun kleine kinderen willen zorgen, ertoe zouden kunnen worden verplicht om hun kinderen naar een opvang te brengen en een betaalde baan aan te nemen. Zij vindt dat de keuze van deze mensen gerespecteerd dient te worden en dat het waardering verdient dat ouders hun kinderen zelf willen verzorgen en opvoeden, omdat dit toch ook nut heeft voor de maatschappij. De WWB biedt ouders de ruimte die de zorgplicht willen laten prevaleren, maar de gemeente heeft daarbij het laatste woord. Voor ouders die graag zouden willen werken en er geen bezwaar tegen hebben om hun kinderen voor enige tijd naar de kinderopvang te brengen, maar die geen baan kunnen vinden, zou een groter aanbod van banen wél heel prettig zijn. Zij tekent hierbij overigens nog aan dat het weliswaar inderdaad gaat om een beperkte werktijd, maar dat het wel buitengewoon ongelukkige werktijden zijn, omdat het ’s ochtends vroeg en aan het begin van de avond ook in een gezin spitsuur is.

Het is mevrouw Huizinga uit de brief niet duidelijk geworden of het de regering gaat om een normale, betaalde baan in de kinderopvang voor bijstandsouders, eventueel na een leerwerktraject, of een soort werk met behoud van uitkering. In het eerste geval beoordeelt haar fractie de plannen positief, in het laatste buitengewoon negatief, omdat het dan op een goedkope oplossing voor een dure voorziening als de kinderopvang lijkt. Bovendien schuilt daar het gevaar van verdringing in.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) geeft aan dat haar fractie een voorstander is van betere buitenschoolse opvang, zij wil dat er voldoende goede kinderopvang beschikbaar komt, zij zou graag zien dat alleenstaande ouders met een goede opleiding aan de slag gaan en daarvoor normaal betaald worden, en dat degenen die gebruik maken van een leerwerkplaats, daar beter van worden, opdat werken altijd loont. Zij is dan ook blij dat de regering geen wijzigingen in de WWB voorstelt.

Nu verwacht de regering dat er alleenstaande ouders in de bijstand zijn die voldoende gekwalificeerd zijn om als groepsleidster te gaan werken, maar mevrouw Noorman heeft begrepen dat 70% van deze groep geen mbo-opleiding heeft. Klopt dit cijfer? En geven gemeenten inderdaad geen geld meer uit aan scholing voor alleenstaande ouders, ondanks de bepalingen op dit punt die via een amendement in de WWB zijn opgenomen? Bij het onlangs gehouden congres van Divosa bleek dat gemeenten volstrekt onvoldoende tegemoetkomen aan de vraag naar opleiding en scholing. Is de regering het ermee eens dat alleenstaande ouders bij hun plannen startkwalificaties nodig hebben omdat zij anders niet uit de bijstand kunnen komen? Verder vraagt ook mevrouw Noorman om duidelijkheid omtrent de aard van de banen die aan deze groep worden aangeboden. Worden deze mensen niet een beetje voor het lapje gehouden, aangezien een baan van bijvoorbeeld 20 uur toch geen vooruitzicht op een bestaan zonder bijstand biedt? En kunnen bijstandsmoeders hun kinderen meenemen naar de opvang waar zij gaan werken? Is dat niet in strijd met de kwaliteitsregelgeving?

Ten slotte kan mevrouw Noorman zich niet aan de indruk onttrekken dat de gemeenten verzoeken om ontheffing van de sollicitatieplicht niet zorgvuldig genoeg toetsen aan de regelgeving, want anders zouden zij er toch voor moeten zorgen dat deze mensen in de bijstand in ieder geval scholing krijgen. Zij dringt er bij de bewindslieden op aan, de gemeenten hierop aan te spreken en de plannen zodanig uit te werken dat alleenstaande ouders zo snel mogelijk en goed geschoold op eigen benen kunnen staan.

Het antwoord van de bewindslieden

Minister De Geus weerlegt de opmerking van mevrouw Van Gent dat de regering geen extra geld voor kinderopvang zou uittrekken; dit staat in de brief. Het klopt wel dat er geen geld voor de opleiding van groepsleidsters verstrekt wordt, want de kinderopvang is geprivatiseerd, zodat investeren in menselijk kapitaal in de tarieven verwerkt kan worden en het voor kinderopvangcentra de moeite loont om te investeren in opleidingen. Het is niet de bedoeling dat bijstandsmoeders werk gaan doen waarvoor zij wellicht niet geschikt zijn, want voor het werken als groepsleidster is een bepaald opleidingsniveau vereist. Uit de voetnoot in de brief blijkt wel dat een behoorlijk gevarieerde groep van mensen in de bijstand voldoet aan de opleidingseisen, te vinden in de cao; daar wordt via het convenant ook naar verwezen in de kwaliteitsregels in de wet. De minister kan niet aangeven hoeveel het er zijn, maar als het er slechts enkele honderden waren, zou het nog steeds goed zijn om deze mensen in te schakelen, in het belang van de kinderopvang, in het belang van henzelf en in het algemeen belang, dat gediend is met werk voor zo veel mogelijk mensen. Bovendien zijn er nog mensen in de bijstand die zich er met een nadere opleiding en een steuntje in de rug voor zouden kunnen kwalificeren.

Naar aanleiding van opmerkingen van mevrouw Koşer Kaya geeft de minister aan dat de regering iedereen serieus neemt die bij de kinderopvang betrokken is. Dit geldt zeker voor de kinderen, die gewoon recht hebben op goede kinderopvang. De opleidingseisen staan dan ook niet ter discussie, daarom is hierover ook een passage in de brief opgenomen.

Verder beaamt de minister dat ook bijstandsouders die niet aan de opleidingseisen voldoen, iets nuttigs in de kinderopvang zouden kunnen doen, net als in het onderwijs. Dit betekent echter niet dat een groepsleidster dan meer kinderen onder haar hoede zou mogen nemen dan het maximumaantal dat in de kwaliteitseisen is opgenomen.

De minister erkent dat de buitenschoolse opvang lastige werktijden met zich meebrengt, maar hij ziet hierbij een mogelijkheid om twee vliegen in één klap te slaan, want als bijstandsouders hun kinderen kunnen meenemen naar de opvang, is er ook een belemmering om te gaan werken weggenomen. Deze kinderen tellen dan uiteraard wel mee voor het maximum aantal kinderen per groepsleidster.

Ten slotte geeft de minister aan dat hij bij deze regeling twee soorten werk onderscheidt. Voldoet men aan de opleidingseisen, dan moet het gaan om volwaardig werk in de kinderopvang dat dan ook als zodanig betaald wordt. Als er sprake is van ingroeien in het werk of een opstap naar werk, dan gaat het om extra personeel zonder dat de groep groter mag worden. Op verzoek van mevrouw Noorman zegt de minister toe, de Kamer er nog schriftelijk over te zullen informeren of het volgens de Wet kinderopvang toegestaan is dat een groepsleidster of een assistent een eigen kind in de groep heeft.

Staatssecretaris Van Hoof geeft aan dat er, toen het idee ontstond om bijstandsmoeders in te schakelen in de kinderopvang, niet al meteen een blauwdruk voor het uitwerken daarvan klaarlag. De algemene politieke beschouwingen vormden hierbij een van de inspiratiebronnen. Er werd gesproken over uitbreiding van buitenschoolse opvang; daarvoor is meer begeleiding nodig. Ook werd er in de motie-Van As c.s. gevraagd, het mogelijk te maken om mensen met een uitkering te vragen, daar activiteiten tegenover te stellen. Verder was er al een discussie geweest over de uitwerking van participatiebanen. En ten slotte was een inspiratiebron de wetenschap dat er al overblijfmoeders bestaan. Vervolgens heeft de staatssecretaris dit idee heel voorzichtig naar voren gebracht in de organisatie van vrouwen in politieke partijen, waar het zeer positief ontvangen werd, zodat hij deze gedachte verder is gaan uitwerken. Een kwart van de bijstandsgerechtigden bestaat uit alleenstaande ouders, vooral alleenstaande moeders. Een relatief groot aantal bijstandsmoeders heeft met een beroep op de mogelijkheid in de Wet werk en bijstand om zelf de zorg voor hun kinderen op zich te nemen, ontheffing van de sollicitatieplicht. Zo ontstond de gedachte dat er wellicht mogelijkheden zouden zijn om hen in te schakelen voor werk in de buitenschoolse opvang, omdat het dan heel goed mogelijk is om hun kinderen mee te nemen naar die opvang. Dit maakt de afweging voor gemeenten bij een beslissing over ontheffing van de sollicitatieplicht een stuk eenvoudiger, want de wens om zelf voor een kind te zorgen is toch de meest voorkomende reden om een aanvraag hiertoe in te dienen. Dit wordt ook in een breder kader met de gemeenten besproken.

Verder is het een gegeven dat degenen die gedurende lange tijd niet hebben gewerkt, in het algemeen niet gemakkelijk aan de slag komen. Daarom zou de staatssecretaris zich kunnen voorstellen dat een bijstandsmoeder niet meteen 36 uur per week of zelfs vier dagen per week in de buitenschoolse opvang gaat werken, maar een aanlooptraject volgt. Van een bijstandsmoeder heeft de staatssecretaris in een dubbelinterview voor Opzij begrepen dat zij er wel iets in zou zien als zij haar kinderen dan zou kunnen meenemen, maar dat er wel wat punten zijn die dan nog aandacht verdienen, zoals het plaatsen van die kinderen in een andere groep. Daarbij moet uiteraard worden voldaan aan de regels die voor de kinderopvang gelden.

De staatssecretaris ziet al met al mogelijkheden voor een aanlooptraject en voor een stageplaats of iets dergelijks voor het verkrijgen van kwalificaties voor de arbeidsmarkt. En hij vermoedt dat er van de negentigduizend alleenstaande ouders in de bijstand gelet op de opleidingseisen velen gekwalificeerd zijn voor werken in de kinderopvang. Als 70% van hen volgens mevrouw Noorman geen mbo-opleiding heeft, betekent het dat 30% wél voldoende opleiding heeft gevolgd, dus bijna dertigduizend mensen. Hij toont zich bereid om na te gaan of er informatie over het opleidingsniveau beschikbaar is. Overigens is de staatssecretaris het er volkomen mee eens dat degenen die met de juiste kwalificaties aan de slag gaan, een reguliere baan zouden moeten krijgen, maar daarnaast vindt hij het toch ook nuttig dat bijstandsmoeders voor wie dit niet geldt, niet gewoon maar thuis blijven zitten. Hij begrijpt de keuze van alleenstaande ouders in de bijstand die voorrang geven aan het opvoeden van hun kinderen, maar hij vindt dat daar tegenover staat dat zij niet mogen verwachten dat de overheid wel in hun inkomen voorziet, ook nog als zij weer in staat zouden zijn om zelf een inkomen te verwerven.

Ten slotte geeft de staatssecretaris aan dat hij op niet al te lange termijn aan de Kamer een notitie hoopt te kunnen voorleggen met uitgewerkte ideeën over participatiebanen en activiteiten naast een uitkering in breder verband. Daarbij is hij het met mevrouw Van Gent eens dat het logisch is dat werk moet lonen. Overigens denkt hij zeker niet aan zeer gedetailleerde regelgeving op dit punt, want hij wil heel veel aan de gemeenten overlaten.

Agendapunt 2.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De fractie van de heer Mosterd (CDA) is blij met de positieve effecten van de Wet werk en bijstand. Ook de gemeenten zien er een welkome systeemwijziging in, want de hoogte van de uitkeringen wordt niet aangetast, maar er wordt wel aan volumebeheersing gedaan, met het accent op uitstroom uit de bijstand en met als adagium werk boven inkomen. Het is logisch dat een afname van het volume gepaard gaat met een verlaging van het budget, maar werkt het verdeelmodel hierbij wel goed? Ondervinden gemeenten met een relatief sterke afname van het aantal uitkeringen er geen nadeel van? In de verzamelbrief van september 2005 blijkt er een opvallend verschil in de inschatting van het macrobudget voor het totale aantal uitkeringen voor 2006 in juli 2005 en die in oktober 2005: 8%. Nu is het juist om de peildatum zo dicht mogelijk bij het jaar van uitvoering te kiezen, maar deze aanpassing in combinatie met de verschillen in afname van het aantal uitkeringen per gemeente kan sommige gemeenten echt in problemen brengen. Wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met de specifieke problemen van een groeigemeente zoals Almere?

De gemeenten richten zich met name op kansrijke cliënten in de bijstand; dit vindt de heer Mosterd op zichzelf prima, maar het mag er niet toe leiden dat cliënten met minder kansen, cliënten voor wie (re-)integratie meer kost, in de kaartenbakken blijven zitten.

De kernkaart werk en bijstand is bedoeld als benchmark, als middel om gemeenten te vergelijken. Worden aan de gemeenten inderdaad alleen de gegevens gevraagd die hiervoor echt nodig zijn, zoals gevraagd was bij de behandeling van de WWB?

In sommige gevallen is er besloten om bepaalde gegevens omwille van de privacy niet te laten uitwisselen. Volgens de staatssecretaris is dit inmiddels wel mogelijk, maar wordt er ook voldoende gebruikgemaakt van deze mogelijkheid om fraude te bestrijden?

De staatssecretaris geeft in zijn brief over de uitvoering van de motie-Koşer Kaya twee alternatieven aan: de uitvoering van de aanvullende bijstand overlaten aan de gemeenten en een grondig onderzoek naar de mogelijkheden van structurele uitvoering van de aanvullende bijstand voor 65-jarigen en ouder door de SVB. Zou dit niet wat meer vanuit het gezichtspunt van de cliënten moeten worden bekeken? De heer Mosterd sluit niet uit dat een goede afweging dan tot de conclusie zal leiden dat het huidige systeem zo gek nog niet is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) herinnert eraan dat gemeenten door de aanneming van een amendement-Van Gent/Noorman-den Uyl op de WWB ook in het nieuwe zorgstelsel voor mensen in de bijstand een collectieve aanvullende verzekering voor ziektekosten kunnen afsluiten. Hoeveel gemeenten doen dit ook daadwerkelijk? Is de staatssecretaris het ermee eens dat alle gemeenten dit zouden moeten doen, opdat ze niet te maken krijgen met hoge ziektekosten die ten laste komen van het budget voor bijzondere bijstand? Verder pleit mevrouw Van Gent ervoor, het mogelijk te maken dat gemeenten de nominale premie voor de ziektekostenverzekering voor bijstandsgerechtigden rechtstreeks aan hun ziektekostenverzekeraar overmaken, dit om te voorkomen dat zij door deze hoge premie in betalingsproblemen komen.

Het verdeelmodel leidt ertoe dat sommige gemeenten een overschot van miljoenen zullen hebben, terwijl andere miljoenen tekortkomen. Nu kunnen er voor 2006 geen grote veranderingen meer in dit model worden aangebracht, maar is de staatssecretaris bereid om samen met de VNG voor 2007 een model te ontwikkelen dat begrijpelijk en natuurlijk ook rechtvaardig is, een model waarmee gemeenten hun beleid kunnen sturen? Er zijn twee gemeenten die met een korting op hun budget geconfronteerd worden terwijl niemand de achtergrond daarvan weet. Mevrouw Van Gent doet een klemmend beroep op de staatssecretaris om de negatieve effecten voor deze twee gemeenten te dempen voorzover ze onverklaarbaar zijn. En ziet de staatssecretaris kans om met een beroep op de knelpuntenregeling in de artikelen 73 en 74 van de WWB iets extra’s te doen voor Almere, zonder al te veel bureaucratisch gedoe?

Ook zijn er gemeenten die kampen met bovenmatige problemen door een combinatie van een moeilijke doelgroep en een zeer ongunstige arbeidsmarkt. Deze gemeenten moeten fors inleveren en ze voorzien dat ze niets meer kunnen doen voor mensen die zeer moeilijk op de arbeidsmarkt terecht kunnen. Zo schrijft wethouder Schuiling van Groningen in een brief dat hij ook juist degenen wil helpen die geen reëel perspectief hebben, terwijl het budget van zijn gemeente enorm verlaagd wordt. Vindt de staatssecretaris het niet noodzakelijk om de groep van de vroegere fase 4-cliënten niet te laten opgaan in de grote groep van bijstandsgerechtigden, om te voorkomen dat er dan te weinig geld en aandacht voor deze mensen is, net als voor de doelgroep van de WSW? Ook zij moeten toch aanspraak kunnen maken op ondersteuning, sociale activering, scholing en participatie? Uit onderzoek van Regioplan en Divosa naar de effecten van de WWB blijkt dat de meest kansrijken wel doorstromen naar werk, maar dat de moeilijk bemiddelbaren het grote probleem vormen. En dat zijn toch zo’n 354 000 mensen in de bijstand. Mevrouw Van Gent is blij met de uitspraken van de staatssecretaris over participatiebanen, maar zij vindt ook het samenvoegen van de delen werk en inkomen hierbij van groot belang.

Ook de heer De Wit (SP) vraagt in dit verband aandacht voor de positie van Groningen; het gaat voor deze gemeente hierbij om een bedrag van 14 mln. En er zijn ook andere gemeenten die de korting op hun budget eigenlijk nauwelijks meer kunnen opvangen. Divosa heeft al een aantal suggesties gedaan, maar daarmee wordt het probleem nog niet opgelost. Wat vindt de staatssecretaris van zulke grote schommelingen die op termijn voor een aantal gemeenten rampzalig kunnen uitpakken?

Regioplan constateert dat het beleid inzake de bijzondere bijstand buitengewoon sterk versoberd is. Het budget is aanzienlijk verminderd, maar door de afschaffing van de categoriale bijstand moet men bijzondere bijstand individueel aanvragen. Gemeenten zijn er ook zeer zuinig mee. Er zijn dan ook steeds meer verschijnselen van armoede waarneembaar, zoals de toenemende toeloop naar voedselbanken, problemen met schulden en huisuitzettingen. Is de staatssecretaris het ermee eens dat dit alles pleit voor het herinvoeren van de categoriale bijstand? En ziet hij mogelijkheden om gemeenten wat meer mogelijkheden te geven om mensen die weinig kansen meer hebben op de arbeidsmarkt, maar wel vrijwilligerswerk doen, daarvoor een vergoeding te laten geven?

De heer De Wit geeft met voorbeelden uit Groningen, Arnhem en Schiedam aan dat de Work First-trajecten weinig effect hebben. Werken met behoud van uitkering moet volgens de wettelijke regels een opstap zijn naar regulier werk, het moet van beperkte duur zijn en er mag geen sprake zijn van verdringing. Op al deze punten gaan deze trajecten mank. Is de staatssecretaris bereid om er in het overleg met de gemeenten de nadruk op te leggen dat de wettelijke regels moeten worden nageleefd?

Mevrouw Koşer Kaya (D66) is juist enthousiast over de Work First-trajecten en zij wijst erop dat men inmiddels in allerlei geledingen en onafhankelijk van politieke voorkeur positief oordeelt over de effecten van de WWB. Zij vindt het belangrijk dat gemeenten hierbij een financiële prikkel hebben, maar deze werkt minder goed bij kleine gemeenten en gemeenten die geen tekort hebben. Sommige gemeenten vinden ook dat goed gedrag in een eerdere fase niet wordt beloond, maar juist bestraft. Zodra er voldoende praktijkgegevens beschikbaar zijn, zou het CPB de financiële-prikkelwerking in samenhang met de verdeelsystematiek naar haar mening dan ook eens goed moeten evalueren.

Gemeenten stellen dat het afschaffen van de categoriale bijstand ertoe geleid heeft dat zij veel zaken opnieuw en anders moeten regelen, om in ieder geval nog te kunnen doen wat voorheen al mogelijk was. Klopt het dat de gemeenten hiermee in bedekte termen aangeven dat zij langs een omweg alsnog in verkapte vorm categoriale bijzondere bijstand verstrekken? Wat vindt de staatssecretaris van de kritiek dat er nauwelijks sprake is van vermindering van de administratieve lasten? Er is ook veel kritiek op de langdurigheidstoeslag, die bijstandsgerechtigden niet zou stimuleren om pogingen te doen om aan werk te komen. Vindt de staatssecretaris niet dat het geld dat hiermee gemoeid is, beter gebruikt zou kunnen worden om gericht mensen te helpen die door het ijs dreigen te zakken? Het resultaat van een eerdere discussie over dit onderwerp met de Kamer was dat de staatssecretaris variant D zou uitwerken, maar is het gelet op de ervaring niet beter om alsnog voor variant A te kiezen, dus de langdurigheidstoeslag afschaffen en het daarvoor beschikbare geld gebruiken voor maatwerk in de bijzondere bijstand?

Mevrouw Koşer Kaya vraagt om een overzicht en een analyse van de onderbesteding bij het werkdeel van de WWB. De Kamer heeft bij de algemene financiële beschouwingen een motie van haar fractiegenoot Bakker aangenomen die onder andere hierover gaat. Verder vraagt zij naar de ervaringen van de sociale diensten met de vragen van cliënten over het nieuwe zorgstelsel en de zorgtoeslag. Zij heeft de indruk dat er tot nu toe weinig ruchtbaarheid is gegeven aan de toeslag voor kinderopvang.

De fractie van D66 heeft het afschaffen van de categoriale bijzondere bijstand gesteund, maar met een welbewust gekozen uitzondering voor bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. In hoeverre maken de gemeenten hiervan gebruik?

In verband met de uitvoering van haar motie vraagt mevrouw Koşer Kaya hoe groot het budgettaire risico en het frauderisico nu eigenlijk is als de SVB in plaats van de gemeenten inkomenstoeslagen aan AOW’ers uitkeert. Omdat zij dit risico klein acht, heeft zij vooralsnog een voorkeur voor deze keuze, al heeft zij geen overwegende bezwaren tegen de variant waaraan de staatssecretaris de voorkeur geeft.

De heer Van der Sande (VVD) vindt het een groot compliment aan alle betrokkenen waard dat de WWB alom als een succes wordt gezien, zelfs door de fracties die er in eerste instantie zo negatief tegenover stonden dat zij tegen deze wet hebben gestemd.

Naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Van Gent over de problemen van een aantal gemeenten om maatwerk te leveren voor moeilijk bemiddelbaren vraagt de heer Van der Sande of de staatssecretaris de indruk heeft, dat de gemeenten al alles uit de kast halen om deze groep aan de slag te helpen. Hij is het niet met mevrouw Van Gent eens dat deze problemen een aanleiding vormen om verandering te brengen in de verdeelmodellen.

De VVD-fractie is blij met de afname van het aantal bijstandsgerechtigden, maar ook zij is verbaasd over de verschillende inschattingen van het macrobudget voor 2006 in juli en oktober. Dit levert problemen op voor gemeenten die bij de eerste begrotingsopzet voor 2006 rekening hadden gehouden met de oorspronkelijke indicatie van het budget. Welke gemeenten worden in dit verband het hardst getroffen? En zijn er mogelijkheden om daar nog iets aan te doen? Hoe wil de staatssecretaris de informatie aan de gemeenten op dit vlak verbeteren, opdat dit soort verrassingen zich niet meer zullen voordoen en voorkomen kan worden dat de zeer positieve inzet van de gemeenten omslaat?

De heer Van der Sande dringt erop aan dat de staatssecretaris de gemeenten erop wijst dat de verantwoordelijkheid voor de besteding van het budget voor uitvoering van de WWB uiteindelijk altijd bij hen zal blijven berusten, ook al kunnen er gelden voor de uitvoering aan samenwerkingsverbanden worden overgedragen.

Ten slotte geeft de heer Van der Sande aan dat zijn fractie kan instemmen met de keuze van de staatssecretaris om de gemeenten te laten bepalen hoe de inkomenstoeslagen aan AOW’ers worden uitgekeerd.

Ook mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) vraagt aandacht voor de problemen voor gemeenten die pas in een zeer laat stadium met een forse korting op het WWB-budget geconfronteerd zijn. Zij zien zich gedwongen om grote bedragen te bezuinigen op andere posten van een al opgestelde begroting, terwijl zij een andere, meer structurele aanpak zouden hebben kunnen kiezen als zij eerder geïnformeerd waren. Mevrouw Noorman pleit voor het instellen van een behoedzaamheidsreserve om deze gevolgen op te vangen, die voor een deel het gevolg zijn van fouten in de ramingen van het CBS. Bovendien vindt zij dat de omvang van het macrobudget niet handmatig gecorrigeerd had mogen worden, omdat het effect van de WIA op het budget voor de WWB volgens de staatssecretaris per saldo nagenoeg nul zal zijn.

Verder vindt mevrouw Noorman het prima dat de staatssecretaris via de verdeelmodellen groeigemeenten zoals Almere tegemoetkomt, maar daarin wordt nog steeds uitgegaan van het inkomensniveau in 2002. Zij pleit voor een actualisering, want in 2003 is het aantal huishoudens met een laag inkomen ten opzichte van 2002 met 15% toegenomen, terwijl deze toename op het niveau van 10% boven het sociaal minimum 30% was. Deze toename is bovendien zeker niet in alle gemeenten hetzelfde; zo zijn er in Groningen heel veel en in Almere heel weinig mensen met een laag inkomen.

Wanneer zal de staatssecretaris nu eindelijk voorstellen doen om een betere gegevensuitwisseling tussen gemeenten mogelijk te maken, mede om goede fraudebestrijding mogelijk te maken?

Het lijkt mevrouw Noorman een goed idee om in de verzamelbrieven aan de gemeenten enkele best practices op te nemen.

Op het punt van de langdurigheidstoeslag is zij het niet eens met mevrouw Koşer Kaya. Deze kwestie heeft de Kamer uitgebreid met de staatssecretaris en mevrouw Noorman wacht met smart op wetsvoorstellen op dit vlak.

Zij vindt het prima om de SVB de inkomenstoeslagen aan AOW’ers te laten uitkeren, maar eigenlijk zou zij dit op termijn liever geregeld zien in een toeslagenwet, zoals bij de WW en de WIA, want bij de keuze van de staatssecretaris moeten er maandelijks verrekeningen worden toegepast tussen de SVB en de gemeenten.

Staatssecretaris Van Hoof heeft er begrip voor dat gemeenten eerst geprobeerd hebben om kansrijke cliënten aan de slag te helpen, want het levert in de systematiek van de WWB een voordeel op om bijstandsgerechtigden snel aan het werk te kunnen laten gaan. Het is dan onvermijdelijk dat de groep die overblijft, bestaat uit wat minder makkelijk bemiddelbaren. Ook deze mensen moeten zo veel mogelijk aan werk geholpen worden, waarbij de staatssecretaris allerlei vormen van scholing en opleiding als een goed middel ziet.

De staatssecretaris bevestigt dat aan de gemeenten alleen de gegevens gevraagd worden die echt nodig zijn voor de kernkaart werk en bijstand. Het ministerie haalt deze gegevens uit wat gemeenten aanleveren bij het CBS en bij de verantwoording aan het ministerie. Hij gaat ervan uit dat er met de gegevens van het CBS en die van de gemeenten zelf een nuttige kernkaart kan worden gemaakt.

De privacybescherming bij de uitwisseling van gegevens op dit vlak is besproken met het College Bescherming Persoonsgegevens. Met de gegevens die nu mogen worden uitgewisseld, zijn er aardig wat mogelijkheden om fraude tegen te gaan. De staatssecretaris vindt dat de commissie-Keller een aantal goede aanbevelingen op dit punt heeft gedaan en het CWI is als projecthouder aangewezen om deze aanbevelingen in het Ketenoverleg uit te werken. Deze week gaf het CWI nog aan dat het«uitrollen» van het primaire informatiesysteem Sonar goed verloopt. De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de verdere ontwikkelingen.

Omdat er zo weinig mogelijk gegevens aan gemeenten worden gevraagd, zijn er geen gegevens beschikbaar over het aantal gemeenten dat voor mensen in de bijstand een collectieve aanvullende verzekering voor ziektekosten afsluit. De staatssecretaris vindt dat het bij het karakter van de WWB past om dit soort beslissingen aan de gemeenten zelf over te laten. allereerst omdat deze een ongerichte, brede aanvulling op het inkomen was. Deze voorziening past niet in de lijn van de regering om het leveren van maatwerk te bevorderen. Verder dragen dergelijke maatregelen niet bij aan het terugdringen van de armoedeval. Integendeel, de uitstroom naar regulier werk wordt erdoor belemmerd. Bovendien is er overeenstemming over dat het inkomensbeleid, waarvan dit toch ook een vorm was, op rijksniveau bepaald moet worden. De staatssecretaris zal er dan ook goed op letten of gemeenten niet proberen om langs een omweg toch categoriale bijzondere bijstand te verstrekken. Als gemeenten maatwerk leveren, hoeft dat helemaal geen extra bureaucratie op te leveren. Voor de problemen die de heer De Wit signaleert, kunnen de gemeenten wellicht zelf oplossingen vinden. Zo zouden zij kunnen proberen om degenen die niet naar het bijstandsloket gaan, te bereiken via de voedselbanken. De staatssecretaris is het wel met de heer De Wit eens dat de gemeenten de verantwoordelijkheid hebben, er alles aan te doen om belanghebbenden te informeren over de mogelijkheden van de bijzondere bijstand.

Verder deelt de staatssecretaris niet de kritiek van de heer De Wit op de Work First-trajecten en soortgelijke projecten, want die zijn er alle op gericht om bijstandsgerechtigden weer aan het werk te krijgen. Gemeenten maken ook massaal en op allerlei manieren gebruik van deze mogelijkheid in de wet. Met actief zijn in plaats van thuiszitten wordt in ieder geval voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt steeds groter wordt. Als het werk als niet zinvol of niet passend wordt ervaren, levert het vaak wel een prikkel op om ander werk te zoeken. Ook heeft de staatssecretaris de indruk dat er niet of nauwelijks sprake is van verdringing, zodat hij al met al van oordeel is dat de manier waarop gemeenten van deze mogelijkheid in de WWB gebruikmaken, alleen maar bevorderlijk is voor een snelle terugkeer naar de arbeidsmarkt. En mochten sommigen na korte tijd terugkeren in de bijstand, dan hebben zij bij volgende sollicitaties toch nog het voordeel dat zij weer enige werkervaring hebben opgedaan.

Onlangs zijn de verslagen van de uitvoering van de WWB in 2004 bij het ministerie binnengekomen. Ze worden op het ogenblik verwerkt in een registratie en een rapportage. Het is de staatssecretaris wel al gebleken dat er nog steeds sprake is van een substantieel overschot, dat vooral voor het jaar 2004 ontstaan is. Naar aanleiding van de motie-Bakker zal de staatssecretaris de Kamer nog voor de behandeling van de begroting van Sociale Zaken een brief sturen.

Het komt voor dat samenwerkingsverbanden meer geld krijgen voor de uitvoering van de WWB dan wanneer de gemeente de uitvoering zelf ter hand zou nemen, en omgekeerd. Er is hierover enige discussie ontstaan en mede op basis van het overleg hierover met de VNG wil de staatssecretaris een en ander nog nader afwegen, maar wel op basis van het uitgangspunt dat de heer Van der Sande aangaf.

Verder ziet de staatssecretaris wel iets in de suggestie van mevrouw Noorman om enkele best practices op te nemen in de verzamelbrieven aan gemeenten, maar hij wil wel voorkomen dat daarmee sommige gemeenten tegen de haren in gestreken worden.

Ook in verband met de langdurigheidstoeslag is er gesproken over een aantal varianten. De toen gekozen variant wordt uitgewerkt in een wetsvoorstel dat binnenkort aan de Raad van State voorgelegd zal worden. De staatssecretaris ziet in tegenstelling tot mevrouw Koşer Kaya geen aanleiding om alsnog een andere variant te kiezen.

De staatssecretaris is het met de heer Mosterd eens dat het goed is om de uitvoering van de motie-Koşer Kaya ook vanuit het gezichtspunt van de cliënten te bekijken. Het lijkt hem het meest cliëntvriendelijk om de gemeenten de inkomenstoeslagen aan AOW’ers te laten uitkeren, omdat zij zich ook voor andere voorzieningen al tot de gemeente moeten wenden, zodat hij zou willen vasthouden aan de tweede variant, dus het aan de verantwoordelijkheid van de individuele gemeenten overlaten hoe zij dit willen regelen.

Een paar jaar geleden is er voor de toewijzing van de bijstandsbudgetten aan de gemeenten een heel ander systeem gekozen, een systeem met twee stappen. De eerste stap is het vaststellen van het macrobudget en de tweede is de verdeling daarvan. Het macrobudget wordt gebaseerd op de meest actuele gegevens; vóór het begin van het jaar krijgen de gemeenten een voorlopig budget en in september/oktober wordt het definitieve budget bepaald op basis van de ontwikkelingen die zich tussen deze twee tijdstippen hebben voorgedaan. Dit jaar was de verdeling van het budget beïnvloed doordat het CBS op een deelgebied een andere definitie gehanteerd had, maar dit is inmiddels gecorrigeerd. De cijfers over de omvang zijn op een gegeven moment veranderd omdat er op basis van de gegevens van het CBS en van de modellen van het CPB aanleiding was om de verwachtingen op financieel en sociaal-economisch beleid bij te stellen. Er bleek op basis van nieuwe inzichten van het CPB ineens veel meer ruimte; hiervan is bij de algemene politieke en financiële beschouwingen gebruik gemaakt. Op basis van dezelfde cijfers werd het macrobudget voor de WWB echter verlaagd.

Dit alles heeft bij de gemeenten tot onrust en tot problemen geleid; de staatssecretaris heeft hier alle begrip voor, maar hij gaat ervan uit dat de verwachtingen van het CPB werkelijkheid zullen worden en dat het macrobudget dan ook terecht verlaagd is. Hij is ervan overtuigd dat deze verwachtingen zullen uitkomen en dat dus niet alleen de inkomsten van de gemeenten worden aangepast, maar dat dit gepaard zal gaan met een verandering in hun uitgaven. Hij erkent dat er bij de bepaling van het macrobudget ook rekening gehouden is met de geraamde effecten van de herbeoordelingsoperatie in de WAO op de bijstand, maar die heeft niet onmiddellijk gevolgen voor de bijstand. Bij verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt de oude uitkering immers nog twee maanden gehandhaafd, terwijl veel WAO’ers vervolgens nog recht op WW of een uitkering ingevolge de tijdelijke regeling op dit vlak zullen hebben. Op z’n vroegst komt iemand dus acht maanden na de herbeoordeling in de bijstand terecht. Het aantal bijstandsuitkeringen neemt in 2005 voor een deel als gevolg van gewijzigd rijksbeleid met zevenduizend toe en in 2006 met vijfduizend. In 2005 zullen er naar verwachting tweeduizend extra bijstandsuitkeringen verstrekt worden aan herbeoordeelde WAO’ers, in 2006 ongeveer vijfduizend. Dit hangt ook weer samen met de wijzigingen in de WW. De achterstand bij de herbeoordeling en alles wat ermee verband houdt, leidt bij de bijstand tot een geringer volume dan volgens de ramingen van het CPB. Zodra het Centraal-economisch plan is gepubliceerd, worden er in de raming van het CPB namelijk geen effecten van bestaand beleid meer verwerkt, maar wel in de raming van SZW.

De staatssecretaris geeft desgevraagd aan dat er uit een vergelijking van de macrobudgetten en de aantallen uitkeringsgerechtigden voor 2005 en voor 2006 niet zomaar rechtstreeks geconcludeerd kan worden dat de uitkering per persoon verlaagd is. Er wordt bij de bepaling van het budget immers niet alleen rekening gehouden met het aantal uitkeringen, het budget wordt door een groot aantal factoren bepaald. Het macrobudget is overigens ook uitgebreid met de VNG besproken; daarbij is naar voren gekomen dat er alle aanleiding is om de manier waarop dit budget bepaald wordt, nog eens uitgebreid te analyseren. De staatssecretaris is bereid om een andere datum voor de eerste indicatie van het budget te bepalen, bijvoorbeeld april. De VNG is het ermee eens dat dit voordelen, maar ook heel veel nadelen heeft. Er is nu afgesproken om op zeer korte termijn de knoop door te hakken, met januari als streefdatum.

Voor de tweede stap, het verdeelmodel, zijn er nog niet zo lang geleden na een uitgebreid debat met de Kamer keuzen gemaakt. Daarbij is afgesproken dat het model wel steeds «onderhouden» zal worden. Daartoe is een plan van aanpak gemaakt waarmee ook de VNG heeft ingestemd, zodat er op die manier gewerkt zal worden. De staatssecretaris zegt toe dat hij eventueel daaruit voortvloeiende wijzigingen van het verdeelmodel aan de Kamer zal voorleggen. Ruim een week geleden hebben ruim honderd gemeenten gebruik gemaakt van de gelegenheid voor overleg over de aanpassingen in het model. Verder worden er op drie plekken in het land achtereenvolgens gemeentedagen met uitleg over de stand van zaken gehouden. En ten slotte kunnen afzonderlijke gemeenten zich voor een uitleg altijd tot het ministerie wenden. Een van de effecten waarmee gemeenten geconfronteerd worden is het verwerken van de meest actuele gegevens, mede op verzoek van de Kamer, wat vooral aan de positie van groeigemeenten tegemoet komt, maar ook voor andere gemeenten belangrijk is. Dit heeft voor een aantal gemeenten een negatief effect gehad, maar in ieder geval niet voor Almere.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Smits

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Post


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Van Hijum (CDA) en Van der Sande (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Aptroot (VVD), Hessels (CDA) en Van Egerschot (VVD).

Naar boven